DEPARTEMENT VERPLEGING
3K2 – Chi 02 infobrochure studenten verpleegkunde.
1. Voorstelling medische disciplines van de dienst. Aan de afdeling worden patiënten van zes vaste medische disciplines toegewezen: 1. Hoofd- en halsheelkunde 2. Oogheelkunde 3. Tand-mond- en kaakziekten 4. Neus-, keel- en oorheelkunde 1. Hoofd- en halsheelkunde Diensthoofd : Prof Dr. H. Vermeersch Heel wat patiënten van deze discipline op de verpleegeenheid (maar zeker niet allemaal) hebben af te rekenen met een kwaadaardige aandoening in het hoofd-halsgebied. Dit gaat dan over carcinomen van de mondbodem, de tong, de keelholte, het strottenhoofd, het bovenste deel van de slokdarm, de sinussen, de neus, de schildklier, de speekselklieren en huid in het hoofd-halsgebied. In voorkomend geval is dit dan ook duidelijk met hen besproken en uitgelegd. In de dagelijkse omgang tussen de patiënten en verpleegkundigen is dit dan ook goed bespreekbaar. Een informatief en ondersteunend gesprek is zeker op zijn plaats. Een tweede deel van de patiëntengroep wordt geopereerd voor goedaardige aandoeningen (schildklieroperatie, speekselklieroperatie, functionele correcties in het aangezicht, cystes, neusoperaties, niet-kwaadaardige slokdarmaandoeningen, …) 2. Oogheelkunde Diensthoofd: Prof. Dr. P. Kestelijn Op de dienst oogheelkunde worden patiënten opgenomen voor een chirurgische ingreep aan de ogen, de oogleden en het traankanaal. Ook patiënten met infectie op de ogen, ulceraties en oogtrauma worden op de verpleegeenheid verzorgd. Anderen hebben problemen met de oogdruk en komen voor medicamenteuze behandeling (in vele gevallen intraveneus toe te passen). De meest voorkomende ingrepen zijn de volgende: 1. Corneatransplantatie. Transplantatie van cornea (hoornvlies) van een donor om troebel hoornvlies te vervangen door een overeenkomstig deel helder donorhoornvlies, dat rondom wordt vastgehecht. Gebeurt bij - troebele cornea door infectie, trauma, … - corneaperforatie - vormafwijkingen van de cornea (keratoconus) - esthetisch voor storend cornealitteken - uithalen hardnekkige ontstekingshaard hoornvlies - tectonische keratiplastiek voor vervangen van een te dun geworden corneazone Postoperatief corticoïddruppels om afstoting te voorkomen.
2. Dacryocystorhinostomie (DCR). Bij obstructie van het traanafvoersysteem naar de neus door ontsteking of trauma wordt chirurgisch een nieuwe verbinding gemaakt tussen de traanzak en de neus. Het slijmvlies van de traanzak wordt aangesloten aan het neusslijmvlies nadat tussenliggend bot is verwijderd. Dit kan endoscopisch gebeuren via de neus of via een incisie boven de zijkant van de neus. Postoperatief kan wel of niet een wiek in de neus van de patiënt aanwezig zijn.
3. Strabisme. Correctie van scheelzien door inkorten en verlengen van oogspieren.
4. Inbrengen rutheniumplaatje. In het oog van de patiënt wordt een radioactief plaatje aangebracht voor bestraling. Afhankelijk van de toe te dienen dosis wordt het aantal uren opgegeven dat het ter plaatse moet blijven. Eventueel kan de patiënt tussenin terug naar huis met een afspraak voor opname om het plaatje te verwijderen.
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
2
5. Enucleatie. Wegnemen van het oog omwille van een maligniteit, niet te behandelen infectie, blijvende pijn in een niet functioneel oog of na een trauma.
6. Netvliesloslating. Het netvlies kan loskomen van het vaatvlies - door scheur of defect in de retina waardoor dun geworden glasvocht (normaal gelei) in de ruimte tussen de retina en het retinaal pigmentepitheel (RPE) kan komen. - door tractie op de retina door fibreus weefsel dat op het retinaoppervlak groeit vb bij diabetes, - door vermeerderen van subretinale vloeistof door exudaat vb bij tumor of vermindering van de pompfunctie van het retinaal pigmentepitheel Behandelingen: * laserbehandeling of cryocoagulatie om aanhechting van de retina bekomen. In een gordel rond de scheur worden kleine laserletsels aangebracht. Na een tijd vormt zich littekenweefsel dat het netvlies aan het vaatvlies verankert. *Sluiten van het defect door uitwendig de oogwand naar binnen te drukken met een siliconen blokje en een cerclage. Eerst wordt de oogbol aan de buitenkant op de plaats van de netvliesloslating bevroren (cryo). Dit geeft litteken waardoor het netvlies weer aangroeit. Dit wordt toegepast bij eenvoudige netvliesloslatingen. Als er te veel vocht aanwezig is subretinaal kan het nodig zijn dit via een sclerotomie (insnijden van de oogrok) te draineren. Zit er maar weinig vocht onder het netvlies dan verdwijnt het gewoonlijk vanzelf . * vitreoretinale chirurgie: Het glasvocht wordt verwijderd met een mocroscopisch snij-zuigapparaat (vitrectoom). Ook subretinaal vocht kan via het defect wegstromen. Cryo- of lasertherapie worden toegepast. Tijdelijk kan een inwendige tamponade worden gegeven door een luchtbel of fluocarbongas in de glasvochtruimte in te brengen om het netvlies op zijn plaats te drukken. De patiënt moet dan zijn hoofd in een aangeven positie houden zodat de luchtbel het defect aandrukt. De gasbel of luchtbel resorbeert vanzelf.
7. Vitrectomie . Operatieve verwijdering van het corpus vitreum (glasvocht) zonder de schors. Vervolgens wordt het oog gevuld met lucht, een lucht-gasmengsel of vloeibare siliconenolie om het netvlies nog een tijdlang tegen de oogwand te drukken. Het gebruik van lucht, gas of olie hangt af van de ernst en de aard van de aandoening. Na enkele maanden (meestal 6) wordt de olie uit het oog verwijderd en wordt het opgevuld met een zoutoplossing. Als lucht of gas is aangebracht worden deze geleidelijk vervangen door eigen vocht. De patiënt moet rechzitten postoperatief (zeker niet langdurig op de rug liggen) om te voorkomen dat de lucht of het gas op de lens drukt. Vitrectomie wordt uitgevoerd voor troebelingen (strengen) in het glasvocht of littekenweefsel op het netvlies (door netvliesloslating, diabetes, afwijkingen bloedvaten in het oog, trauma, ouderdom), niet resorberende glasvochtbloedingen. Soms in combinatie met lensextractie.
8. Laserbehandeling. Met Argon-lase, Yag-laser en Excimerlaser. Aangewend voor : - scheurtjes in het netvlies diabetische retinopathie glaucoom → lasertrabeculoplastiek bij open kamerhoekglaucoom → laser iridectomie met Yag-laser bij gesloten kamerhoekglaucoom afwijkingen op het netvlies nastaar (terugkeer troebeling na cataractoperatie
9. Glaucoom. Soorten: ° open kamerhoekglaucoom: evenwicht verstoord tussen aanmaak en afvoer van kamervocht, doordat de filter van de afvoerkanaaltjes (traberkelsysteem) verstopt geraakt. Treedt meestal dubbelzijdig op, op oudere leeftijd. De meest voorkomend vorm van glaucoom. ° gesloten kamerhoekglaucoom: traberkelsysteem gedeeltelijk of helemaal afgesloten door de iris. De afvoer van kamerwater is belemmerd of onmogelijk. Meestal voorkomend op latere leeftijd bij mensen met een ondiepe voorste oogkamer. Deze vorm van verhoogde oogdruk kan leiden tot acuut glaucoom. ° secundair glaucoom: verstopping van afvoersysteem van het kamerwater als complicatie bij andere oogaandoeningen (ontstekingen, diabetes, bloeding, trauma, gebruik lokale steroïden) ° congenitaal of juveniel glaucoom: door aangeboren afwijking of resten van het vliezig weefsel in de kamerhoek. Behandeling: - verwekken van miosis met oogdruppels. (NOOIT ATROPINE IN HET OOG !) - secretieremmers - Mannitol - heelkunde: Iridectomie: na een medicamenteuze verbetering van de oogdruk wordt een doorgang gemaakt in de perifere iris (wegknippen van een stukje iris) waardoor afvoer van kamerwater van de achterste naar de voorste oogkamer kan gebeuren en geen druk meer op de pupilzoon komt te staan (chirurgisch of met laser).
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
3
Trabeculectomie: Bij langer bestaand glaucoom zijn verklevingen ontstaan tussen de iris en de cornea (P.A.S.) waarvoor uitgebreider chirurgisch ingrijpen nodig is om de oogdruk blijvend te verlagen. Er wordt een fistel gemaakt tussen de voorste oogkamer en de subconjunctivale zak. Om dichtgroeien van de fistel door fibrobasten te voorkomen wordt gebruik gemaakt van mitose remmers (mitomycine peroperatief of 5-fluoro uracil postoperatief). Trabeculotomie: Maken van een verbinding tussen voorste oogkamer en kanaal van Schlemm. Bij acuut glaucoom is er 50 % kans dat de patiënt binnen het jaar ook acuut glaucoom krijgt aan het andere oog. Daarom wordt 2à3 dagen na de eerste operatie profylactisch het andere oog geopereerd. Lasertrabeculoplastiek (LTP): Bij chronisch open hoek glaucoom. Het maken van 50-100 kleine brandwondjes in het afvoersysteem geeft door littekenretractie een verbetering van de kamerwaterafvoer. Dit moet vaak in twee zittijden met 6 weken tussentijd en kan ambulant. Cyclodialyse: Hierbij wordt een kleine incisie gemaakt in de sclera op enige afstand van de limbus. Hierdoor wordt de cyclodialysespatel ingebracht, waarmee een spleetvormige opening wordt gemaakt tussen het corpus ciliare en de sclera tot in de voorste oogkamer. Via deze spleet bereikt het kamervocht het uveale bloedvatgebied.
10. Cataract. Vertroebeling van de lens door ouderdom, diabetes, UV-licht, roken. Behandeling: ° Intra-capsulaire cataractextractie (ICCE): wegname van de lens met kapsel en al. Dit wordt nog weinig gedaan. ° Extra-capsualire cataractextractie (ECCE): verwijderen van de lenskern in zijn geheel uit het kapsel via een incisie op de overgang van de cornea naar de sclera + het plaatsen van een kunststof lens in de kapselzak. ° via een incisie thv de cornea of de limbus verpulveren van de harde lens en wegzuigen (met behulp van faco-emulcificatie) + plaatsen van een flexibele kunststof lens in de kapselzak. De optische sterkte van de lens wordt vooraf berekend door de aslengte van het oog en de brekingsstekte van het hoornvlies te meten (echografie). Postoperatief is meestal een leesbril nodig omdat met de huidige kunstlensen het oog nog niet kan accommoderen.
Lensextractie kan ook worden uitgevoerd bij een lensluxatie (door trauma, aangeboren afwijking, syndromale afwijkingen) als deze niet optisch kan gecorrigeerd worden (brilglazen, contactlenzen) en in gevallen van myopie (bijziendheid) van -12D.
3. Tand-mond- en kaakziekten Diensthoofd: Prof. Dr. De Pauw De dienst splitst zich eigenlijk op in twee verwante subdisciplines: stomatologie en tandheelkunde Binnen deze patiëntengroep gebeuren tandheelkundige behandelingen onder narcose. Een belangrijk deel ervan heeft plaats bij gehandicapte personen, bij wie de therapie niet mogelijk is in het kabinet van een tandarts. De stomatologen behandelen aandoeningen van mond- en kaak: - Ontstekingen en abcedatie - Fracturen boven- en onderkaak, orbita, zygoma - Chirurgische correcties in aansluiting met orthodontische behandelingen - Ingrepen kaakgewricht - Preprothetische constructies (aanpassingen kaakstructuur voor gebitsprothesen) 4. Neus-, keel- en oorheelkunde Diensthoofd: Prof. Dr. I. Dhooge Binnen deze patiëntengroep worden mensen opgenomen die een operatie moeten ondergaan t.h.v. de neus, de keelholte, de sinussen of de oren. Ook problemen betreffende slechthorendheid en het evenwichtsorgaan worden er onderzocht en behandeld. Veel voorkomende ingrepen zijn: - septoplastie: correctie neustussenschot (afwijking aangeboren, door trauma) - septo-rhinoplastie: correctie neustussenschot en neusbeen
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
4
-
-
adenoïdectomie: resectie neusploliepen conchectomie: resectie neusschelpen Calwell-Luc: toilettage maxillaire sinus via insnede in de mond boven de bovenste tandenrij Ethmoïdectomie: uitruiming ethmoïdale sinussen (zeefbeen) Tonsillectomie: resectie keelamandelen Mastoïdectomie: uitruiming rotsbeen voor ontsteking of weefselwoekering (cholesteatoom) Stapedectomie: resectie stijgbeugel en herstel van de beentjesstuctuur in functie van de geluidsketen in het oor omwille van otosclerose (vastgroeien voetplaat in ovale venster) Tympanoplastie: herstel van trommelvlies/gehoorgang Cochleair implant: Een cochleair implantaat is een apparaat dat aan dove kinderen en volwassenen de mogelijkheid biedt weer iets te horen. Dit gebeurt doordat het CI de functie van de zintuigcellen in een beschadigd binnenoor overneemt en de intact gebleven gehoorzenuw direct elektrisch stimuleert. Een cochleair implantaat bestaat uit een uitwendig gedeelte en een inwendig (geïmplanteerd) gedeelte (zie afbeelding). Tijdens een operatie wordt het inwendig gedeelte geplaatst, het uitwendig gedeelte wordt enkele weken na de operatie aangesloten. De microfoon van het uitwendige gedeelte vangt de geluiden op en zendt de informatie naar een spraakprocessor, die het geluidssignaal omzet in elektrische pulsen. Deze pulsen worden via een snoertje overgebracht naar een zendspoel. Deze zendspoel maakt met behulp van een magneet contact met een ontvanger onder de huid op de schedel. De ontvanger geeft het elektrisch signaal vervolgens door aan de elektrode, die tijdens een operatie is ingebracht in het binnenoor (het slakkenhuis of de cochlea). De elektrode geeft elektrische pulsen af, die opgevangen worden door de nabijgelegen zenuwuiteinden van de gehoorzenuw. De gehoorzenuw geeft op zijn beurt het signaal door naar de hersenen. Voorwaarde voor het succesvol toepassen van een CI is dus dat de gehoorzenuw en de daarachter liggende zenuwbanen goed functioneren. Behandeling van neusbloeding (epistaxis)
Verder is er niet-operatieve behandeling van infecties in het neus-keel-oorgebied, laryngitis, vertigo, Ziekte van Menière, plotse doofheid
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
5
2. Voorstelling structuur van de dienst. Het Universitair Ziekenhuis Gent bestaat uit een complex van meerdere gebouwen. De dienst Chi 02 is gelegen in kliniekgebouw 2, op de 3e verdieping. De verpleegafdeling heeft plaats voor 35 patiënten. De patiënten van de verschillende medische disciplines kunnen samen op een kamer worden gelegd. Voor patiënten van oogheelkunde wordt er opgelet dat ze in de loop van hun opname niet samen op een kamer zijn met een andere patiënt met infectie of mogelijks te verwachten infectierisico. Een infectie binnenin het oog is een moeilijk te behandelen probleem en kan het oog definitief in gevaar brengen. Preventie van infectieuze complicaties is een groot aandachtspunt. In de algemene werking is uiteraard uitstekende handhygiëne van belang. De medewerkers op de verpleegeenheid zijn: ♦ Hoofdverpleegkundige Willy Dhondt ♦ Medewerker secretariaat-onthaal Voor directe patiëntenzorg: ♦ Gegradueerde verpleegkundigen – Bachelor of Master in de verpleegkunde ♦ Gebretteerd verpleegkundigen ♦ Ziekenhuisassistente Voor logistieke taken, zorg voor de maaltijden en ondersteunende taken bij de verpleegkundigen: ♦ Ziekenhuishelpster ♦ Logistiek assistente Werken ook nog op de afdeling : Artsen per medische discipline Kinesist (gedeeld met andere afdeling) Logopediste : 1 voor slikrevalidatie, 1 voor spraakrevalidatie. Als architectonische indeling zijn volgende lokalen voorzien: - 17 patiëntenkamers met één, twee, drie of vijf bedden aan één kant van een lange gang - centrale verpleegpost (de werkplaats voor de verpleegkundigen) - onthaal en secretariaat (geïntegreerd in de verpleegpost) - afdelingskeuken - staflokaal (vergaderplaats, spreekkamer) - twee lokalen met reserve verpleegmateriaal en toestellen - spoelkamer voor onderhoud van gebruikt materiaal - bureau voor de hoofdverpleegkundige - twee dokterslokalen - gemeenschappelijk badkamer - toiletten
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
6
3. Specifieke verpleeghandelingen en toepassingen Door de variatie in de patiëntenpopulatie komen heel wat verpleegkundige toepassingen aan bod voor aanleren en oefenkansen. Naast de basisdeskundigheden voor verpleegkundigen zijn er een aantal specifieke handelingen in de dagelijkse werking. OOGHEELKUNDE: - oogverband - indruppelen ogen, inbrengen zalf - opvolging diabetes en insulinetherapie - begeleiding slechtziende patiënten - begeleiding ouderen - opvang voor omgaan met verlies van een oog HOOFD-HALSHEELKUNDE / TAND-MOND-EN KAAKZIEKTEN/ NEUS-,KEEL- EN OORHEELKUNDE : - algemene wondzorg , wondzorg typisch plastische heelkunde (verschillende types flappen, huidenten, donorzones), wondzorg ORL (oorverband, neuszorg) - canulezorg - verpleging patiënten met maagsonde, gastrostomie, enterostomie en toediening voeding en medicatie via deze weg - aspiratie van de luchtwegen - omgaan met gehandicapten Verder kan ook het gebruik van een aantal toestellen worden aangeleerd: luchtbevochtigers, infuuspompen, spuitpompen, pompen voor sondevoeding, aerosoltoestellen, , maagpompen aspiratietoestellen.
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
7
4. Voorstelling verpleegkundige werking. Als verpleegsysteem wordt er gewerkt met patiëntentoewijzing per shift.. Dit betekent dat iedere verpleegkundige per werkdag een aantal patiënten krijgt toegewezen en zij instaan voor de totaliteit van de zorg: hygiënische zorgen, verpleegtechnische zorgen, medicatie, observatie en opvolging van parameters, de zaalronde met de artsen, planning en bijsturing van de verpleging voor de individuele patiënt. Zij hebben de volledige verantwoordelijkheid voor de patiënten, die hen werden toegewezen. Zij zijn de contactpersoon voor hun patiënten, de artsen, andere ziekenhuiswerkers van buiten de dienst, familie en mantelzorgers. De verpleegkundigen en andere medewerkers van de verpleegafdeling staan onder de leiding van de hoofdverpleegkundige. Die doet overkoepelend beleid, organisatie, werkverdeling, opvolging van de activiteiten en beheer van personeel en werkmiddelen. De stafverpleegkundigen werken in drie shiften: Vroegdienst : 06:45 tot 14:45 Late dienst : 14:15 tot 22:15 Nachtdienst : 22:00 tot 07:00 Er is een kwartier (koffie)pauze en een half uur etenstijd voorzien. De eerste stagedag komt te student tegen 8 uur op de verpleegafdeling. Er wordt dan een introductie en rondgang op de dienst georganiseerd. De volgende dagen lopen de stage-uren gelijk met de werkuren van de verpleegkundigen. Welke shiften de student doet wordt op de dienst geregeld bij de aanvang van de stage, in overeenstemming met de uurregelingen van zijn mentor en de stagebegeleiding vanuit de opleidingsinstelling. Het verpleegdossier is geïnformatiseerd. Zorgplanning, observatiebladen, medische opdrachten, registratie van uitvoering en verslaggeving gebeuren op de computer. Toediening van medicatie wordt nog op papier geregistreerd. Een geïnformatiseerde medicatiemodule is in voorbereiding. Voor de studenten wordt bij het begin van de stageperiode een opleiding van ongeveer twee uren georganiseerd voor het gebruik van het elektronisch dossier. Zij krijgen in aansluiting hiermee een eigen toegangscode voor inzage en registreren in het systeem.
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
8
5. Organisatie van de studentenbegeleiding De begeleiding van de studenten verpleegkunde gebeurt in mentorschap. Iedere student heeft een verpleegkundige van de dienst als vaste begeleider. De student werkt zoveel mogelijk met deze verpleegkundige samen. Met hem of haar worden de doelstellingen voor de stage besproken en afgelijnd. Iedere stagedag krijgt de student feedback over zijn functioneren. Hij of zij schrijft een zelfevaluatie en legt die voor aan zijn begeleider. Deze vult op de fiche de feedback in. Op het einde van de stage evalueert de verpleegkundige de student in overleg met de student, de begeleiding van de school en de hoofdverpleegkundige. Studenten hebben zelf de verantwoordelijkheid de stage goed te benutten als leermoment. Ze maken dienstgericht doelstellingen,afgestemd op de stand in hun opleiding. Ze gebruiken de stage als gelegenheid om informatie in te winnen, nieuwe dingen te leren en in te oefenen. Dit leren beperkt zich niet tot uitvoerende activiteiten maar behelst ook het verwerven van deskundigheid om met situaties om te gaan en attitudes uit te bouwen. Op de dienst is ook heel was informatie aanwezig op geschreven documenten en digitale media. Deze gegevens kunnen door de studenten worden ingekeken als extra informatie bij de mondelinge uitleg en de praktische opleiding op de afdeling.
Iedereen van 3K2 heet je welkom en wenst je een leerrijke en aangename stage !
UZ Gent. Chi02-3k2 Studentenbrochure juni 2011. Willy Dhondt
9