De werkloze jongere in beeld Eindrapport
Een onderzoek van Research voor Beleid in opdracht van Taskforce jeugdwerkloosheid
Ellen Verveen Mechelien van der Aalst B3062 Leiden, 21 september 2005
Voorwoord Een prachtig onderwerp. De moeite waard om je voor in te zetten. Als we met ons allen de jeugdwerkloosheid met succes weten terug te dringen, dan doen we het goed op een heleboel fronten. In de eerste plaats natuurlijk voor de jongeren zelf. In plaats van ze op te zadelen met een frustratie, kan je ze laten voelen dat hen een arbeidsplek wordt gegund. In de tweede plaats doe je het goed voor de werkgevers van dit land. Immers, met de vergrijzing en ontgroening krijgen we straks tekorten op de arbeidsmarkt en daarom is het nu goed om in de arbeidsvaardigheid van jongeren te investeren: fit voor werk. En natuurlijk is de optelsom dat het goed is voor de samenleving als geheel, inclusief onze economie. Kortom, zeer de moeite waard, maar je maakt wat mee… Een paar voorbeelden. Spannen Taskforce, CWI en gemeenten zich in om voor banenmarkten vacatures te werven, komt er maar een deel van de in- en aangeschreven jongeren opdagen. Of: Een CWI-kantoor probeert ouders te betrekken bij initiatieven en men ontvangt reacties in de trant van “laat dat kind van mij toch, het komt wel goed...”. Soms ontvang je signalen alsof jongeren veel langer dan vroeger “door hun ouders uit de wind worden gehouden”. En dan zijn er de aantallen jongeren die zich inschrijven bij CWI als werkzoekenden (ca. 45.000), terwijl het CBS meldt dat ruim 100.000 jongeren werkzoekend zijn. Wij vragen ons dan af waar het verschil van 55.000 jongeren zit, om wat voor jongeren het hier gaat en hoe groot het probleem dus precies is. Dit soort signalen en vragen hebben de Taskforce er toe gebracht een onderzoek te laten doen. Om meer inzicht te krijgen in de doelgroep, zodat we ons werk nog beter kunnen doen. Want dat moet duidelijk zijn, wij willen nog graag even doorzetten. We gaan voor 40.000 extra jeugdbanen en samen met onze bondgenoten, waaronder MKB Nederland, gaan we al naar de 20.000 (oktober 2005). Het is immers zo de moeite waard. En een prachtig bij-effect van onze acties is dat overal in het land partijen en personen elkaar weten te vinden en gezamenlijk de schouders eronder zetten: Werkgevers en werknemers, scholen, CWI vestigingen en gemeenten. Maar vooral mensen, waar dan ook werkzaam, die gewoon hun handen uit de mouwen willen steken voor dit onderwerp. De Taskforce Jeugdwerkloosheid Hans de Boer (voorzitter) Jan Berghuis Sadik Harchaoui Niek-Jan van Kesteren Pauline Krikke Wim Metsemakers Elly van Kooten (directeur projectdirectie) André Timmermans (Raad van bestuur CWI)
3
4
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1
Inleiding 1.1 Onderzoeksdoel- en vraagstelling 1.2 Onderzoeksopzet 1.3 Leeswijzer
11 11 12 14
2
Jongeren en werk zoeken 2.1 Dynamiek van het bestand 2.2 Zoekgedrag 2.3 Verwachtingen en eisen bij het zoeken naar werk 2.4 Ervaringen met het zoeken naar werk 2.5 Hoe voorzien jongeren in hun levensonderhoud? 2.6 Specifieke groepen 2.7 Aanknopingspunten
15 15 16 18 20 24 26 27
3
Opkomst op de actiedagen 3.1 Overwegingen om wel of niet naar de actiedag te komen 3.2 Nut van de actiedagen 3.3 Aanknopingspunten
31 31 34 34
4
Inschrijving bij het CWI 4.1 Waarom schrijven jongeren zich niet in bij het CWI? 4.2 Verschillen in achtergrond 4.3 Zoekgedrag 4.4 Verwachtingen en eisen van (actieve) werkzoekers 4.5 Ervaringen met het zoeken naar werk 4.6 Zijn de niet-ingeschreven elders wel in beeld? 4.7 Niet-ingeschreven jongeren zonder startkwalificatie 4.8 Aanknopingspunten
37 37 38 40 42 43 44 45 47
Bijlage 1
Achtergrondkenmerken van de jongeren
49
5
6
Samenvatting De Taskforce Jeugdwerkloosheid is sinds ruim anderhalf jaar in de weer om samen met het CWI en andere partners in het land extra banen te scheppen voor werkloze jongeren. En ondanks ongunstige economische omstandigheden is de aanpak redelijk succesvol; het realiseren van de geformuleerde doelstellingen ligt op schema. Toch ervaart de Taskforce ook knelpunten. Zo is de opkomst van jongeren op speciaal voor hen georganiseerde activiteiten nogal eens aan de magere kant. Ook komt de match tussen concrete vacatures en zoekende jongeren lang niet altijd eenvoudig tot stand. Bovendien is er een grote verscheidenheid in de instelling van de jongeren. Er zijn er die elke kans pakken die zich voordoet, die bereid zijn werkervaring op te doen met behoud van uitkering en zich verder zeer flexibel opstellen. Maar er zijn ook jongeren die ondanks hun situatie erg kieskeurig zijn, die niet naar bemiddelingsactiviteiten als actiedagen komen, die niet ingaan op ondersteuning van het CWI en op wie dreigende korting op de uitkering geen indruk maakt. Deze ervaringen hebben geleid tot het instellen van een onderzoek naar de motieven van jongeren om al dan niet actief op zoek te gaan naar werk. Meer kennis over de doelgroep kan de acties van de Taskforce ten goede komen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat bepaalde jongeren zich actiever opstellen? Meer kennis over de doelgroep zou ook de probleemperceptie van jeugdwerkloosheid kunnen bijstellen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de groep werkloze jongeren die niet bekend is bij de officiële instanties? Wat is hun situatie en hoe zien zij hun toekomst? Moeten we ons grote zorgen maken, of kunnen we erop vertrouwen dat zij zich wel redden? Het onderzoek richtte zich op globaal twee groepen werkloze jongeren: de groep die ingeschreven staat bij instanties (denk hoofdzakelijk aan het CWI, maar ook aan UWV en gemeenten) en de onbekende groep jeugdwerklozen die nergens staat geregistreerd. Het onderzoek kon worden uitgevoerd door medewerking van de gemeente Amsterdam, Eindhoven en het CWI Emmen (waar in 2005 actiedagen werden georganiseerd). Hieronder leest u de belangrijkste bevindingen. Geregistreerde werkloze jongeren (Geschat op ca. 44.000 jongeren)1 Een dynamisch bestand, maar met een hardnekkige kern Feiten: · Eénderde is na een paar maanden nog steeds werkloos. Daarvan: Heeft 38% een uitkering. Zoekt een kwart niet (meer) actief. Heeft een kwart inkomsten uit bijbaantjes (23%). Wordt éénvijfde onderhouden door ouders (19%). Redt ongeveer éénderde het zichtbaar niet zonder hulp. Gevolgtrekking: · Een kern van ca. 10% vraagt om intensieve begeleiding. · Zakelijke en verplichtende aanpak werkt. · Sanctionering werkt bij een deel van de groep. · Sanctiebeleid moet helder worden gecommuniceerd en gehandhaafd.
______________ 1
Registratie CWI, juli 2005.
7
Het onderzoek toont aan dat tweederde van de geregistreerde werkloze jongeren binnen enkele maanden aan de slag is of naar school gaat. Er is dus sprake van een behoorlijke dynamiek. Eénderde redt het echter niet met de reguliere bemiddelingsinspanningen en is dan nog steeds werkloos. Van deze groep woont overigens 66% nog thuis en 9% samen. Inkomsten halen deze jongeren voor het grootste deel uit bijbaantjes en van ouders (23% en 19%), 38% heeft een uitkering. Het lijkt erop dat de drive om actief (samen met het CWI) naar werk te zoeken bij een deel van de jongeren is afgezwakt; een kwart is niet, of niet erg actief op zoek naar werk. Ruim éénderde van de groep die na enkele maanden nog werkloos is (en dat is dus ruim 10% van de totale groep geregistreerde werklozen), zit in een lastige positie en is gebaat bij goede ondersteuning. Ze zoeken al langer dan een half jaar of zoeken niet meer vanwege problematische redenen: ze hebben de moed opgegeven, weten eigenlijk niet wat voor werk ze willen of hebben gezondheidsproblemen. De benaderingswijze van de geregistreerde werkloze jongeren voor activiteiten zoals actiedagen1 kan overigens zakelijker worden ingestoken. De jongeren geven aan minder prijs te stellen op evenementen met lokkertjes zoals entertainment of gadgets; het gaat hen om concrete gesprekken met werkgevers die vacatures hebben. Het verplichtstellen van opkomst voor activiteiten zoals een actiedag of banenmarkt, onder dreiging van uitkeringssancties, heeft een duidelijk positief effect op de opkomst. De sanctiemogelijkheid moet dan wel duidelijk worden gecommuniceerd en worden gehandhaafd als de jongere verzaakt. Bij ongeveer een kwart van de uitkeringsgerechtigden speelt de sanctiedreiging mee bij de beslissing om wel of niet te gaan. Toch garandeert deze aanpak niet dat elke uitgenodigde jongere zal komen. Meer dan de helft van de geregistreerde groep werkloze jongeren heeft bijvoorbeeld geen uitkering. Zoeken naar werk Een flexibele instelling, maar behoefte aan meer beroepskeuzebegeleiding Feiten: · Jongeren stellen doorgaans geen onredelijke eisen aan een baan. · Gebrek aan werkervaring wordt vaak als probleem ervaren. · 30% van de jongeren heeft eigenlijk geen idee wat voor werk ze zoeken. · Vooral ouders stimuleren jongeren bij het zoeken naar werk. · Jongeren gaan vooral in hun persoonlijke netwerken te rade. Gevolgtrekking: · Behoefte aan meer sollicitatie- en beroepskeuzebegeleiding. · Onderwijsinstellingen moeten hier meer in investeren. Werkloze jongeren zijn over het algemeen redelijk flexibel in de eisen die ze stellen aan werk: rond de 80% heeft geen problemen met werk onder niveau, meer dan een half uur reistijd of een baan in een andere richting dan zijn opleiding. De hoogte van het salaris is belangrijk, maar de eisen ten aanzien van het salaris zijn doorgaans redelijk. Het afgelopen half jaar is 69% van de uitgenodigde jongeren één keer of vaker op gesprek geweest bij een werkgever. Wanneer ze worden afgewezen komt dat in 30% door een gebrek aan werkervaring. Ongeveer even vaak weet de jongere niet wat de reden is dat hij/zij is afgewezen. Het overgrote deel van de werkloze jongeren ziet overigens in dat werkervaring de kans op een ______________ 1
Speciaal georganiseerde evenementen waar jongeren en werkgevers met vacatures elkaar treffen.
8
baan vergroot; 57% van de jongeren is bereid tijdelijk te werken met behoud van uitkering. Jongeren vinden de werksfeer en inhoud van het werk erg belangrijk. Dat is de meest voorkomende reden om een baan af te wijzen of om ontslag te nemen. Ruim tweederde van de jongeren maakt zich vaak zorgen of het wel zal lukken een baan te vinden. Ze praten daarover vooral met hun ouders en het zijn ook met name de ouders die jongeren stimuleren naar werk te zoeken. Bijna de helft van de ondervraagde jongeren geeft dat aan. Overige familie, vrienden en kennissen scoren ook hoog als raadgevers over hoe werk te vinden. Slechts zeer weinig jongeren zien decanen en docenten als raadgever bij het zoeken naar werk. Dat laatste is zorgwekkend omdat éénderde van de al wat langer werkloze jongeren te kennen geeft geen duidelijk beeld te hebben van wat ze precies zoeken en van wat hun te wachten staat op de arbeidsmarkt. Niet geregistreerde werkloze jongeren Het grootste deel geeft weinig aanleiding tot zorgen Feiten: · Weinig zorgen over het grootste deel van deze groep. · Ze wonen vaak thuis (67%), éénvijfde woont samen (21%). · 59% heeft inkomsten uit bijbaantjes; éénvijfde van hun partner en 42% van ouders.1 · Aanzienlijk meer jongeren hebben een startkwalificatie of uitzicht daarop. · Ze zoeken nog niet zo lang naar werk en maken zich minder zorgen. · Een kwart geeft aan naar het CWI te zullen gaan zodra hulp gewenst is. · De jongeren zonder startkwalificatie stellen op bepaalde punten hogere eisen aan werk. Gevolgtrekking: · Maximaal een kwart uit deze groep bevindt zich in een slechte uitgangspositie en moet dringend ‘in beeld’ komen. · Uitzendbureaus en onderwijsinstellingen kunnen hierbij een rol spelen. Zij hebben nog contact met deze groep, of hebben dat tamelijk recent nog gehad. Het onderzoek geeft zeer sterke indicaties dat de samenstelling van deze (niet bij officiële instanties ingeschreven) groep werkloze jongeren minder zorgelijk is dan vaak wordt gedacht. Met een zekere kanttekening bij de onderzoeksmethode blijkt dat deze jongeren op een aantal belangrijke indicatoren positief scoren. Zo zijn de jongeren doorgaans goed geschoold (aanzienlijk meer startkwalificaties dan de ingeschreven groep), wonen ze vaker thuis en zijn ze iets jonger dan de bekende groep werkloze jongeren. Een belangrijk deel volgt nog een deeltijdopleiding of is nog niet zo lang van school. Globaal genomen zoeken ze dan ook nog niet zo lang naar werk. Opvallend is ook dat deze groep zich minder zorgen maakt over het vinden van werk. De niet ingeschreven jongeren zoeken wat minder actief naar werk dan de ingeschreven groep. Wel is een flink deel (28%) van plan binnenkort actief te gaan zoeken. De redenen om niet of minder actief te zoeken zijn overigens niet altijd zorgwekkend. Een kwart zoekt niet omdat ze toch nog een beperkte opleiding volgen (maximaal twee dagen per week), eenderde omdat ze een bijbaantje hebben. Dit betekent dat zij genoeg hebben aan weinig inkomsten. Het blijkt dan ook dat jongeren die zich niet inschrijven bij het CWI vaker aangeven dat zij momenteel leven van geld van hun ouders of de inkomsten van hun partner. Ook hebben ze vaker een bijbaan. De niet ingeschreven jongeren die wel actief naar werk zoeken doen dit vaak ook nog niet zo lang. Een kwart van hen ______________ 1
Deze percentages mogen niet worden opgeteld.
9
geeft aan het CWI alsnog te zullen opzoeken zodra ze hulp nodig hebben wij het zoeken van werk of een uitkering nodig hebben. De jongeren in deze groep die géén startkwalificatie hebben zijn over het algemeen wat veeleisender wat betreft het werk dat ze zoeken dan de werkloze jongeren met startkwalificatie. Ze zijn vaker niet bereid om langer dan een half uur te reizen en volgen liever geen cursussen voor het werk. Ook doen ze liever geen werk in een andere opleidingsrichting. Ze zijn bovendien minder actief op zoek naar werk. Dit is opvallend en wijst op een groep die in een ongunstige uitgangspositie voor de arbeidsmarkt is terechtgekomen. Wel stelt deze groep lagere eisen aan het salaris en het niveau van de baan. Op basis van dit onderzoek kunnen we voorzichtig concluderen dat voor maximaal een kwart van de groep (10 tot 25%) onbekende werkloze jongeren in Nederland, het van groot belang is dat ze binnen het bereik van het arbeidsmarktbeleid komen. Hun uitgangspositie op de arbeidsmarkt is zorgwekkend. Omdat de jongeren die zich niet inschrijven bij het CWI ook nauwelijks bij andere instanties in beeld zijn, is deze groep mogelijk het best via uitzendbureaus te benaderen. Daar komt 40% nog wel eens over de vloer.
10
1
Inleiding
1.1
Onderzoeksdoel- en vraagstelling
Taskforce Jeugdwerkloosheid: knelpunten in de aanpak De Taskforce Jeugdwerkloosheid wil in de kabinetsperiode tot mei 2007 40.000 extra jeugdbanen realiseren voor jongeren tot 23 jaar. De aanpak kenmerkt zich tot op heden vooral door een sterke inzet op het werven van vacatures voor jongeren en het verbeteren en intensiveren van de bemiddeling. De Taskforce organiseert bovendien regelmatig (regionale) actiedagen voor jongeren waar ze in contact worden gebracht met concrete vacatures en werkgevers. Ook wordt informatie gegeven over opleidingen. De aanpak verloopt behoorlijk succesvol. Toch komen er ook een aantal knelpunten aan het licht: · Bij actiedagen komt een substantieel deel van de uitgenodigde jongeren niet opdagen, ook wanneer ze daarmee het recht op een uitkering dreigen te verliezen. Wanneer jongeren wel komen blijkt het in de praktijk nog lastig een match te realiseren tussen vacatures en de jongeren. Het is moeilijk grip te krijgen op de oorzaken daarvan; de indruk bestaat dat het zowel aan de selectie-eisen, de bemiddeling als aan de houding en verwachtingen van jongeren zelf ligt. · Recent onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen laat zien dat een meerderheid van de werkloze jongeren (niet-werkend of lerend) niet bij het CWI staat ingeschreven1. Het RWI becijfert deze groep in 2003 op 65% van de 108.000 jongeren die niet werken of leren. Ook hier is meer behoefte aan inzicht in achtergronden. Hoe is het gesteld met de niet geregistreerde werkloze jongeren? Willen/kunnen ze niet werken, hoe voorzien ze dan in hun inkomen, bij welke instanties zijn deze jongeren mogelijk wel in beeld? Onderzoek: focus op de jongeren Vanuit deze achtergrond had de Taskforce behoefte aan een explorerend onderzoek waarin de jongere centraal staat. Het onderzoek moest inzicht bieden in de achtergronden van de genoemde knelpunten en aanknopingspunten opleveren om de aanpak van de Taskforce waar mogelijk te versterken. De centrale onderzoeksvragen van het onderzoek waren: A. Is via onderzoek onder jongeren uit de doelgroep beter zicht te krijgen op de achtergronden van de genoemde knelpunten? Waarom komt een deel van de jongere niet naar actiedagen? Waar leven ze van, als ze afzien van de uitkering? Willen ze werken? Welke factoren bepalen of jongeren zich inschrijven bij het CWI, en of ze naar actiedagen komen? B. Kan de aanpak van de Taskforce beter worden afgestemd op de doelgroep? Zijn vanuit de jongeren zelf aanknopingspunten te formuleren waarmee de match tussen vacatures en jongeren is te verbeteren en de opkomst bij manifestaties te verhogen? C. Wat zeggen de uitkomsten over de manier waarop we naar jeugdwerkloosheid moeten kijken? Hoe ernstig is het gegeven dat een meerderheid zich niet inschrijft bij het CWI? Is die groep wel bij andere instanties in beeld? In hoeverre lukt het jongeren om werk te vinden? Maken jongeren zich zorgen of het ze zal lukken werk te vinden? ______________ 1
Duizenden jongeren buiten bereik arbeidsmarktbeleid. RWI, oktober 2004.
11
1.2
Onderzoeksopzet
Doelgroep De kern van het onderzoek is een enquête onder drie groepen jongeren: deelnemers aan actiedagen, niet-deelnemers aan actiedagen en niet-geschrevenen bij het CWI. Zie ook onderstaand schema. Groep A en B zijn de jongeren die een uitnodiging hebben gekregen voor de actiedagen, groep C zijn jongeren die niet bij het CWI staan ingeschreven. Doelgroep arbeidsmarktbeleid (niet werkend, niet-lerend)
In beeld door CWI, RMC, etc
Komt op actiedagen (A)
Komt niet op actiedagen (B)
Niet in beeld (C)
Benadering jongeren en respons Alle drie de groepen jongeren zijn geënquêteerd. Tabel 1.1 beschrijft de manier waarop de groep is benaderd en de bereikte respons. Tabel 1.1
Respons per groep
Subgroep
Afname enquête
Behaalde 1 netto respons
Jongeren die op actiedagen komen:
Telefonisch
401
Jongeren die niet op actiedagen komen (maar die wel uitgenodigd zijn)
Telefonisch
401
Webenquête
368
Jongeren die niet zijn ingeschreven bij het CWI
Uitgangspunt was dat bij alle drie de subgroepen een zo representatief mogelijke groep deelneemt aan de enquête. Dit betekent dat de enquêtepopulatie een goede afspiegeling moet zijn van de genoemde subgroepen. Van jongeren die zijn uitgenodigd voor actiedagen was een goed steekproefkader beschikbaar. We hanteerden daarvoor het adressenbestand van de groep jongeren die is uitgenodigd voor drie recente actiedagen (Amsterdam, Eindhoven, Emmen), waarbij is gedifferentieerd naar de groep die wel en niet heeft deelgenomen aan de actiedag. We streefden naar een zo hoog mogelijk responspercentage, omdat dit de kans op selectieve non-respons beperkt. Dit was het beste te realiseren met behulp van een telefonische enquête: jongeren kunnen dan relatief makkelijk worden overgehaald om direct mee te doen aan het onderzoek. Bij het bellen bleek echter dat veel jongeren die volgens de bestanden níet hadden deelgenomen aan de actiedag, wél bij één van deze dagen aanwezig waren geweest. In totaal waren dit er 1722. Aan ______________ 1
Onder netto respons verstaan we het aantal volledig afgenomen enquêtes. Dit is 30% van alle jongeren die als niet als deelnemer waren geregistreerd en die zijn bereikt met de telefonische enquête (172/(401+172)).
2
12
deze jongeren is de vragenlijst voor deelnemers aan de actiedag voorgelegd. Er zijn 2.598 jongeren gebeld en uiteindelijk zijn er 802 interviews afgenomen, de netto respons komt hiermee op 31%. Een groot deel van de non-respons is veroorzaakt doordat veel respondenten niet bereikbaar waren (38%), wat mede veroorzaakt kan zijn doordat de enquête in de vakantieperiode moest worden afgenomen. De respons bestond voor 36% uit niet-Nederlandse jongeren. De verhouding man-vrouw was ongeveer fifty-fifty. De enquête vond plaats in de zomerperiode (juli). Omdat te voorkomen dat de vakanties de resultaten zou vertekenen is op specifieke punten gevraagd naar de plannen van de jongeren voor na de vakantie. Voor de jongeren die niet zijn ingeschreven bij het CWI was geen bestand beschikbaar. We hebben daarom gekozen voor afname van een webenquête via Euroclix, een internetpanel waarbij 46.000 jongeren in de leeftijd van 16 tot 23 jaar zijn aangesloten1. Om ervoor te zorgen dat er een representatief aandeel allochtonen mee zou doen aan deze enquête heeft Euroclix eerst alleen een groep allochtone jongeren benaderd (2.228). Na enkele dagen is nog een grote groep jongeren (33.600) benaderd. Er zijn 368 enquêtes ingevuld, waarvan 11% door niet Nederlandse jongeren. Er namen aanzienlijk meer vrouwen dan mannen deel (68% versus 32%). De resultaten van de internetenquête schetsen een beeld van een groep jongeren die zich niet heeft ingeschreven bij het CWI. Deze groep is niet persé representatief voor alle jongeren die zich niet inschrijven bij het CWI2. Het is immers een selectie van jongeren die bereid zijn om via internet aan een enquête deel te nemen. Mogelijk blijven hierdoor de lagergeschoolde nietingeschrevenen buiten beeld. In de analyses is daarom ook expliciet gekeken naar de subpopulatie lagergeschoolden. In bijlage 1 staan de achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit en opleiding) van de jongeren per enquête beschreven. De vragenlijst De vragenlijst is opgesteld in nauw overleg met de Taskforce jeugdwerkloosheid. Vóór het opstellen van de vragenlijst hebben we enkele gesprekken gevoerd met personen die kennis hebben van de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt, namelijk met een medewerker van het Jongeren Informatie Punt (JIP) in Den Haag, met een directeur van ROC Eindhoven en met een medewerker van het CWI Eindhoven. De vragenlijst is ingedeeld in een aantal thema’s, namelijk: · De actiedagen · Werk en opleiding · Zoekgedrag · Eisen en verwachtingen met betrekking tot werk · Ervaringen met solliciteren en banen · Achtergrondgegevens.
______________ 1
Euroclix beschikt over een panel waarvan onderzoeksbureaus gebruik kunnen maken voor het verrichten van online onderzoek. Het panel bestaat uit mensen die zich bereid hebben verklaard zo nu en dan een vragenlijst in te vullen. Deelnemers krijgen een geringe vergoeding per enquête. 2 De enige aanpak die tot een meer representatieve enquêtepopulatie zou leiden was een telefonische screening onder huishoudens in Nederland. Deze optie brengt echter zeer grote kosten met zich mee, die niet binnen het onderzoeksbudget waren op te vangen.
13
1.3
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk (2) beschrijven we het zoekgedrag van de werkzoekende jongeren en de eisen en verwachtingen die zij hebben bij het zoeken. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de redenen waarom sommige jongeren wel en sommige niet op de actiedagen komen. In hoofdstuk 4 gaan we na waarom jongeren zich niet inschrijven bij het CWI en op welke aspecten zij verschillen van werkloze jongeren die zich wel bij het CWI inschrijven. Ter illustratie van de bevindingen zijn in de tekst boxen verwerkt met uitspraken van CWI jongerenadviseurs.
14
2
Jongeren en werk zoeken
In de praktijk blijkt het nogal lastig een match te realiseren tussen vacatures en jongeren. Het is moeilijk grip te krijgen op de oorzaken daarvan; de indruk bestaat dat het zowel aan de selectieeisen, de bemiddeling als aan de houding en verwachtingen van jongeren zelf ligt. In dit onderzoek staat de jongere centraal. Aan de orde komen vragen als: · Willen jongeren werken? · Wat voor eisen stellen zij aan banen? · Bij welke instanties kloppen jongeren aan als zij werk zoeken? · Waar leven jongeren van? Is dit voldoende om van rond te komen? · Zijn vanuit de jongeren zelf aanknopingspunten te formuleren waarmee de match tussen vacatures en jongeren is te verbeteren? In dit hoofdstuk beschrijven we het zoekgedrag van jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen1. Ook komen de ervaringen van jongeren met het zoeken naar werk en contacten met instanties aan de orde. Uitnodigingen voor de actiedag verliepen via de bestanden van het CWI, RMC´s, gemeenten, etc.
2.1
Dynamiek van het bestand
Veel jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen hebben enkele maanden na de actiedag een baan, volgen een opleiding of gaan na de vakantie een opleiding volgen. De uitkeringsafhankelijkheid lijkt in een paar maanden tijd sterk afgenomen. Toch is nog een derde (34%) te beschouwen als werkloos. Onderstaand volgt een tabel van de situatie van de jongeren op het moment dat de enquête is afgenomen (juli). In de tabel is te zien wat de huidige situatie is van de jongeren die in februari en mei zijn uitgenodigd voor de actiedagen. Tabel 2.1
Situatie van de jongeren, op het moment van het interview (juli 2005) Uitgenodigd voor actiedag (N=802)
Volgt opleiding of gaat binnenkort opleiding volgen (minimaal 3 dagen per week) Heeft een baan van meer dan 12 uur per week
3
Werkloos (hooguit baan van 12 uur en/of 2 dagen per week opleiding) Totaal
2
36% 30% 34% 100%
______________ 1
In dit hoofdstuk worden de aanwezigen en niet-aanwezigen op de actiedagen samengenomen als de groep ‘uitgenodigd voor actiedag’, dit beïnvloedt de resultaten niet omdat de twee groepen niet significant van elkaar verschilden op de variabelen die in dit hoofdstuk aan de orde komen. 2 Het gaat hierbij om een opleiding van 3-5 dagen per week of van 1-2 dagen per week in combinatie met een stage. 3
Het gaat hierbij om een baan van meer dan 12 uur per week, en geen vakantiewerk. Jongeren die zowel een opleiding volgen of gaan volgen als nu een baan hebben, zijn ingedeeld bij de categorie ‘opleiding’.
15
Het blijkt dat veel jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen op het moment van de enquête een baan hebben en/of een opleiding (gaan) volgen. Eén derde (34%) van deze jongeren is dus momenteel te beschouwen als werkloos1. Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel jongeren sinds de actiedag werk hebben gevonden of met een opleiding zijn gestart. Toch geeft het onderzoek aanwijzingen dat er sprake is van een behoorlijke positieve dynamiek. De uitkeringsafhankelijkheid van jongeren lijkt in een periode van een aantal maanden sterk afgenomen te zijn. Iets minder dan de helft van de jongeren die voor locatie Emmen of Eindhoven zijn uitgenodigd (44%) gaven aan dat zij een bijstand- of WW-uitkering hadden op het moment van de uitnodiging. Op het moment van de enquête geeft nog maar een kwart van de jongeren uit Emmen en Eindhoven aan dat zij leven van de inkomsten van een uitkering.
2.2
Zoekgedrag
Van de werkloze jongeren zoekt het merendeel actief naar werk (60%). Een kwart (24%) zoekt niet of niet actief naar werk en is ook niet van plan dit op korte termijn te gaan doen. De inactiviteit lijkt voor een kwart van de niet-actieve zoekers op de ene of andere manier problematisch. Tabel 2.2
Mate waarin de uitgenodigde jongeren op zoek zijn naar werk, uitgesplitst naar situatie (juli 2005) Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=272)
(N=286)
(N=244)
(N=802) 37%
Zoekt heel actief
60%
33%
18%
Gaat na vakantie actief zoeken
17%
12%
3%
11%
7%
12%
18%
12%
Zoekt wel, maar niet zo actief Zoekt helemaal niet naar werk Totaal
17%
43%
62%
40%
100%
100%
100%
100%
Tabel 2.2 geeft een beeld van de mate waarin de jongeren aangeven actief naar werk te zoeken2. De helft (48%) van de jongeren die voor de actiedagen zijn uitgenodigd is op dit moment actief op zoek naar werk of is van plan om na de vakantie heel actief op zoek te gaan naar werk. Van de werklozen zoekt ruim de helft (60%) actief, 17% zou na de vakantie actief gaan zoeken. Van de jongeren die een opleiding (gaan) volgen zoekt een derde (33%) actief naar werk. Hetzij omdat zij een stageplek nodig hebben, hetzij omdat ze een bijbaantje willen hebben. Een minderheid van de werkende jongeren (18%) zoekt actief naar ander werk, bijvoorbeeld omdat ze op een tijdelijk contract zitten of een betere baan willen. ‘Motiveren van jongeren werkt het beste in een groep. In onze workshops waar we jongeren een cv laten maken bijvoorbeeld, merk ik dat zodra er eentje enthousiast wordt, die de rest van de groep gaat meetrekken.’ Een CWI jongerenadviseur ______________ 1
Onder werkloos verstaan we iemand die geen baan heeft van meer dan 12 uur per week (tenzij het vakantiewerk is) en die ook geen opleiding volgt (of gaat volgen) van meer dan 2 dagen per week. Jongeren die nog op zoek zijn naar een stageplaats tellen ook mee als werkloos. 2 In de analyses is apart gekeken naar de thuiswonende jongeren. Deze blijken niet duidelijk actiever of minder actief te zoeken dan de niet meer thuiswonende jongeren. Van de thuiswonende jongeren zegt een ongeveer even groot deel actief te zoeken als de niet-thuiswonenden (36% versus 41%). Van de werkloze thuiswonende jongeren lijkt zelfs een iets groter deel actief naar werk te zoeken dan de niet-thuiswonenden. Het verschil is echter klein, zeker gezien de toch vrij kleine subpopulatie: 62% versus 55%.
16
Zoals in onderstaande tabel te zien is, geven de meeste jongeren die (nog) niet actief zoeken naar werk aan dat zij al een baan hebben of een opleiding (gaan) volgen. Slechts een klein percentage van de totale groep jongeren (5%) heeft de moed opgegeven en denkt niet dat het zal lukken om een baan vinden en zoeken daarom niet verder. Tabel 2.3
Redenen die jongeren opgeven om niet actief naar werk te zoeken
Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen op
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=110)
(N=191)
(N=201)
(N=502)
17% 8%
58% 22%
94% 3%
63% 11%
Gaat opleiding volgen na de vakantie
10%
26%
0%
12%
Het lukt toch niet om een baan te vinden
13%
3%
2%
5%
Kan niet werken wegens gezondheid
13%
2%
1%
4%
Zorg voor kinderen en/of huishouden
12%
2%
0%
3%
5%
2%
0%
3%
tot meer dan 100%* Heeft al een baan Is met opleiding bezig
Weet niet wat voor baan hij/zij wil Wil genieten van vakantie/vrije tijd
4%
3%
0%
3%
Volgt reïntegratietraject
5%
2%
0%
2%
Is zwanger
9%
1%
0%
2%
Binnenkort nieuwe baan
1%
2%
0%
1%
Heeft geen inkomsten nodig
0%
2%
0%
1%
Zorg voor familie
3%
0%
0%
1%
Anders
9%
2%
1%
3%
* Optellen van de percentages in de kolommen is derhalve niet mogelijk.
Onder de werkloze jongeren is het beeld wat anders. Deze groep heeft vaker de moed opgegeven of weet niet naar wat voor soort baan ze moeten zoeken, heeft gezondheidsproblemen of de zorg voor kinderen, familie of het huishouden. Ongeveer een derde van de werklozen zoekt niet (actief) omdat ze een deeltijdbaan hebben of deeltijdopleiding volgen of concrete perspectieven of werk of een opleiding hebben. Ook de werklozen hebben dus vaak nog wel enige concrete link met werk of opleiding. Slechts een klein deel (4%) zegt te willen genieten van de vrije tijd. Opvallend is dat bijna 1 op de 10 (9%) zegt niet te zoeken omdat ze zwanger is. Optellen van de percentages uit de kolommen is niet mogelijk omdat meerdere antwoorden konden worden aangegeven. Nadere analyses laten zien dat van de werkloze jongeren die niet (actief) zoeken of van plan zijn actief te gaan zoeken ongeveer een kwart (24%) hiervoor een min of meer problematische reden aangeeft: ze hebben de moed opgegeven, weten niet wat voor werk ze moeten zoeken, hebben gezondheidsproblemen of moeten voor een ziek familielid zorgen. Bij de jongeren die een opleiding volgen is de inactiviteit grotendeels te verklaren uit positieve redenen: ze hebben al (deeltijd) werk, concreet uitzicht op werk, volgen een opleiding of zijn van plan dit te doen (naar schatting 85%). Een zeer beperkt deel noemt de meer problematische redenen (lukt toch niet, weet niet naar wat voor soort baan te zoeken, gezondheidsproblemen). De jongeren met een baan geven vrijwel allemaal aan dat ze niet actief zoeken omdat ze een baan hebben.
17
Van de actief werkzoekende jongeren zoekt vier op de tien al langer dan een half jaar. Blijkbaar loopt deze groep toch tegen problemen aan bij het zoeken naar werk. Een flink deel van jongeren dat op het moment van het interview wel actief op zoek is naar werk, is hier vaak al langere tijd mee bezig (41%). Opvallend is dat de actief zoekende jongeren die al een baan hebben wat langer op zoek lijken te zijn naar werk dan de jongeren die werkloos zijn of een opleiding volgen1. Het kan zijn dat ze het zich ook permitteren wat langer (door) te zoeken naar een andere baan, ze hebben immers al een baan. Ook onder de werkloze werkzoekende jongeren is 40% al langer dan een half jaar op zoek. Blijkbaar loopt deze groep toch tegen problemen aan bij het zoeken naar werk. Op de achtergronden hiervan wordt in de volgende paragrafen nader ingegaan. Tabel 2.4
Hoe lang is men al op zoek naar werk? (actief zoekenden) Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=162)
(N=95)
(N=43)
(N=300)
Zoekt tot nu toe korter dan een maand
13%
20%
14%
15%
Zoekt tot nu toe tussen een maand en een half jaar
48%
41%
33%
43%
Zoekt tot nu toe langer dan een half jaar Totaal
2.3
40%
39%
54%
41%
100%
100%
100%
100%
Verwachtingen en eisen bij het zoeken naar werk
In totaal zijn 390 uitgenodigde jongeren (49%) actief op zoek naar werk of van plan om na de vakantie actief op zoek naar werk te gaan. Een totaal van 42 jongeren (5%) wist nog niet of ze na de vakantie op zoek zou gaan. In deze paragraaf gaan we dieper in op verwachtingen en eisen van deze jongeren bij het zoeken naar werk. Twee derde van de jongeren (68%) maakt zich vaak zorgen of het wel gaat lukken om een baan te vinden. Een derde (30%) heeft geen duidelijk beeld van wat ze nou precies zoeken en van wat hun te wachten staat op de arbeidsmarkt. Tabel 2.5
Mate waarin de (binnenkort) actief zoekende jongeren zich zorgen maken of zij wel (ander) werk zullen vinden
Maakt zich vaak zorgen Maakt zich geen zorgen Weet niet Totaal
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=236)
(N=141)
(N=55)
(N=432)
69% 29%
64% 36%
71% 29%
68% 31%
2%
1%
0%
1%
100%
100%
100%
100%
Twee op de drie werkzoekende jongeren maakt zich vaak zorgen of het wel gaat lukken om (ander) werk te vinden (68%). Opvallend is dat de werkloze jongeren zich niet substantieel vaker zorgen maken dan werkenden en jongeren die een opleiding volgen. Ook een meerderheid van de
______________ 1
De aantallen bij deze vergelijking zijn klein, de verschillen zijn dan ook niet significant, maar geven wel een indicatie.
18
werkenden en studerenden die (ander) werk zoeken maakt zich vaak zorgen of het wel gaat lukken. Er zijn flink wat jongeren die niet weten naar wat voor soort baan ze zoeken. In dit onderzoek geeft 30% van de geïnterviewde jongeren aan dat ze nog geen idee hebben waar ze naar zoeken. Werkende jongeren lijken vaker te weten wat voor (ander) werk ze zoeken dan werkloze jongeren en jongeren die een opleiding (gaan) volgen. Tabel 2.6
Mate waarin de (binnenkort) actief zoekende jongeren weet naar wat voor baan hij/zij zoekt
Weet naar wat voor baan hij/zij zoekt Weet niet naar wat voor baan hij/zij zoekt Totaal
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=236)
(N=141)
(N=55)
(N=432)
67% 33%
71% 29%
80% 20%
70% 30%
100%
100%
100%
100%
’Jongeren weten vaak niet zo goed wat ze kunnen. Het inzicht in zichzelf is niet zo groot. Wij proberen jongeren in workshops te leren wat ze wel kunnen en wat hun competenties zijn. Geen diploma betekent immers niet dat je niets kunt.’ Een CWI jongerenadviseur Een ruime meerderheid van de werkzoekende jongeren is behoorlijk flexibel als het gaat om zaken als reistijd of aansluiting bij de opleiding. Tabel 2.7
Eisen van jongeren bij het zoeken naar werk
Accepteert een baan waarin hij/zij verplicht is een oplei-
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=236)
(N=141)
(N=55)
(N=432)
91%
81%
95%
88%
85%
85%
82%
84%
77%
88%
91%
82%
77%
78%
73%
77%
ding of cursus te volgen Accepteert een baan in een andere opleidingsrichting dan waarin hij/zij is opgeleid Accepteert een baan waarvoor meer dan een half uur gereisd moet worden Accepteert een baan onder het opleidingsniveau
Verplichte opleidingen, een andere opleidingsrichting en het reizen vormen over het algemeen geen belemmering voor het accepteren van een baan. Een zeer groot deel van de jongeren (77%) is zelfs bereid om een baan onder het opleidingsniveau te accepteren. Jongeren zijn dus behoorlijk flexibel als het gaat om dit soort zaken. De inkomsten spelen wel een belangrijke rol, maar er worden nauwelijks echt onredelijke salariseisen gesteld. Ruim een derde (39%) van de jongeren vindt de hoogte van het salaris niet zo belangrijk. De overige jongeren stellen wel bepaalde eisen aan het salaris, maar die zijn niet echt onredelijk te noemen (onder andere: minimaal 700 euro, minimaal minimumloon, een salaris dat past bij het opleidingsniveau).
19
Jongeren die op dit moment werkloos zijn verschillen in hun eisen nauwelijks van de jongeren die op dit moment een baan hebben of een opleiding (gaan) volgen. Alleen zijn de werkloze jongeren minder snel geneigd een baan te accepteren waarvoor meer dan een half uur gereisd moet worden. Toch is ook nog 77% van deze groep een baan met veel reistijd te accepteren. De jongeren die een (gaan) opleiding volgen accepteren wat minder snel dan de andere groepen een baan waarin zij verplicht worden een opleiding of cursus te volgen. Overigens is nog 81% van de groep hier nog wel toe bereid. Jongeren vinden werkervaring zinvol, ze denken dat dit hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Ruim de helft (57%) is ook bereid tijdelijk onbetaald werk te doen of tijdelijk te werken met behoud van uitkering. In het onderzoek is aan jongeren gevraagd of zij denken dat ze meer kans hebben op een baan als ze meer werkervaring zouden opdoen. Hierbij geven veel jongeren (84%) aan dat ze denken dat ze dan inderdaad meer kans hebben. Er zijn nauwelijks verschillen tussen werkenden, werklozen en jongeren die een opleiding (gaan) volgen. Tabel 2.8
Eisen van jongeren bij het zoeken naar werk Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=236)
(N=141)
(N=55)
(N=432)
Denkt dat werkervaring kans op baan vergroot
83%
89%
80%
84%
Is bereid om tijdelijk onbetaald werk of met behoud van
57%
60%
53%
57%
uitkering te werken, om meer werkervaring op te doen
Ruim de helft van de jongeren (57%) is bereid tijdelijk onbetaald werk te doen of te werken met behoud van uitkering, als ze hierdoor werkervaring kunnen opdoen. Toch zijn niet alle jongeren bereid dit te doen, ook niet als ze denken dat dit de kans op werk zou vergroten.
2.4
Ervaringen met het zoeken naar werk
In deze paragraaf beschrijven we wat de jongeren tot nu toe voor ervaringen hebben met het zoeken naar werk en wie ze hebben betrokken bij hun zoektocht naar werk. Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van de gegevens van alle 802 jongeren die uitgenodigd zijn voor de actiedagen1. Ruim twee derde van de uitgenodigde jongeren had het afgelopen halfjaar op zijn minst één sollicitatiegesprek. Dit geldt ook voor de werkloze jongeren. Bijna een kwart van de werkloze jongeren had meer dan 5 sollicitatiegesprekken in het afgelopen half jaar. In tabel 2.9 is te zien hoeveel jongeren in het afgelopen halfjaar wel eens een sollicitatiegesprek hebben gehad en hoe vaak.
______________ 1
De jongeren die hebben aangegeven dat ze op dit moment niet (actief) op zoek zijn naar werk, hebben meestal wel ervaring met het zoeken naar werk. Daarom zijn deze vragen ook aan hen gesteld.
20
Tabel 2.9
Aantal sollicitatiegesprekken in het afgelopen halfjaar
Geen 1 keer
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=272)
(N=286)
(N=244)
(N=802)
31% 13%
26% 14%
30% 16%
29% 14%
2-5 keer
31%
39%
28%
33%
Meer dan 5 keer
23%
21%
25%
23%
Onbekend Totaal
2%
0%
1%
1%
100%
100%
100%
100%
Veel jongeren (70%) hebben het afgelopen halfjaar dus één of meer sollicitatiegesprekken gehad. Ongeveer een kwart heeft zelfs meer dan 5 gesprekken gehad. Er zijn geen hierbij geen significante verschillen tussen jongeren die op dit moment een baan hebben, een opleiding volgen of werkloos zijn. Ook van de momenteel werklozen heeft twee derde het afgelopen jaar een sollicitatiegesprek gehad. Het is dus niet zo dat er ook niks gebeurd op het sollicitatie-vlak: de meeste jongeren hadden wel één of concrete ‘leads’. De zoekactiviteit houdt verband met het aantal sollicitaties. De jongeren die heel actief naar werk zoeken hebben vaker minimaal één gesprek gehad (ruim drie kwart) dan de jongeren die niet of niet actief zoeken (ongeveer een derde). Jongeren die solliciteren worden vaak afgewezen omdat ze te weinig werkervaring hebben. Ongeveer even vaak weet de jongeren niet wat de reden is dat hij/zij is afgewezen. Driekwart (73%) van de jongeren die minimaal één sollicitatiegesprek voerde, is wel eens afgewezen na een gesprek. Er zijn diverse redenen waarom de jongeren worden afgewezen. De meest genoemde redenen zijn: · te weinig werkervaring (30%) · geen duidelijke reden opgegeven (33%) · voldeed niet aan de gestelde eisen (14%) · de opleiding was niet voldoende (11%) · er waren geen mensen meer nodig (9%) · er waren betere kandidaten (7%) · te oud (6%) · te jong (5%) · paste volgens werkgever niet in het bedrijf (4%) · opleiding was niet voldoende (4%). ‘Jongeren denken dat ze vaak worden afgewezen wegens gebrek aan werkervaring. Ik denk dat het vaker een kwestie van houding en gedrag is: jongeren weten zich vaak moeilijk een houding te geven en vinden het moeilijk om zichzelf te presenteren. Maar als er dan zoals vanochtend een jongen half liggend tegenover me zit in een stoel, moet ik ook wel weer lachen. ‘ Een CWI jongerenadviseur
21
‘Laatst wilde ik een jongere op een vacature van webdesigner plaatsen. Een jongere met een afgeronde opleiding en een goed doortimmerd cv. In zijn sollicitatiebrief had hij nog een link opgenomen van een zelfgebouwde website: om een beeld te krijgen van zijn kwaliteiten als webdesigner. Prachtig vormgegeven website. Jammer was dat een van de zelfgeschreven songteksten op die website begon met: Ik heb geen zin in dit, ik heb geen zin in dat, ik blijf liever zitten op mijn luie gat. Denk je nou echt dat ik iets wil doen, dat ik wil werken voor me poen?… Niet echt een aanrader bij werkgevers.’ Een CWI jongerenadviseur ‘Jongeren kunnen erg gehoorzaam en volgend zijn. Ik had een sollicitatiegesprek geregeld voor een jongere die na aantal leerbanen nu klaar was voor een reguliere baan. Het sollicitatiegesprek verliep goed en de kandidaat werd aangenomen. Zijn werkgever belde me kort daarna dat hij niet was verschenen op zijn eerste werkdag. Ik belde de jongere: de persoon die hem gedurende zijn leerbaan iedere dag had begeleid en van wie hij opdrachten kreeg, had niet gezegd dat hij vandaag ergens anders naartoe moest. Hij wist het dus even niet en dacht: ik blijf maar thuis.’ Een CWI jongerenadviseur Jongeren vinden werksfeer en inhoud van het werk erg belangrijk. Dat blijkt uit het feit dat zij zelf ook wel eens een baan afwijzen, met als reden daarvoor dat de inhoud van het werk of de sfeer ze niet aanstaat. Ook nemen ze wel eens ontslag om dezelfde redenen (inhoud van het werk of omdat ze de baas/collega’s niet leuk vinden). Bijna een derde van de jongeren (29%) heeft zelf wel eens een baan afgewezen. De belangrijkste redenen die ze hiervoor noemen zijn: · de inhoud van het werk was niet leuk (36%) · te weinig salaris (12%) · had al een andere baan gevonden (11%) · te ver reizen (8%) · te zwaar/moeilijk werk (8%) · geen leuk bedrijf (7%) · arbeidsvoorwaarden waren niet goed (5%) · geen leuke baas/collega’s (4%) · te veel uren (3%) · te weinig uren (3%) · te kort of tijdelijk dienstverband (3%) · baan sloot niet aan bij opleiding (2%). ‘Jongeren vinden het prettig afwisseling in hun werk te hebben. Ze vinden het leuk om iets te bouwen of te maken, bijvoorbeeld een vrachtwagen. Dat spreekt ze veel meer aan dan de hele dag achter een machine te staan die folders vouwt. Ook de sfeer en collega’s vinden ze belangrijk. Als ik een jongere vraag waarom hij is gestopt met een baan, is vaak de reden dat de collega’s of de baas niet leuk waren.’ Een CWI jongerenadviseur
22
Bijna de helft van de jongeren (46%) heeft zelf wel eens ontslag genomen. De redenen die de jongeren opgeven om zelf ontslag te nemen zijn: · de inhoud van het werk was niet leuk (27%) · de baas/collega’s waren niet leuk (19%) · slechte arbeidsomstandigheden (12%) · had andere baan gevonden (8%) · slechte werksfeer (8%) · ging weer een opleiding volgen (5%) · te zwaar/moeilijk werk (7%) · geen leuk bedrijf (7%) · te weinig salaris (6%) · conflict op het werk (5%) · baan sloot niet aan bij opleiding (4%) · te veel uur (3%) · te weinig uur (3%) · te ver reizen (3%) · te kort of tijdelijk dienstverband (2%).
‘Het vinden van een baan is vaak niet het grootste struikelblok. Het behouden van een baan is voor een grote groep jongeren ontzettend moeilijk. Ze zijn vaak gestopt met school omdat ze zich niet meer aan zoveel regels willen houden. Vervolgens krijgen ze werk, waarvan zij het beeld hebben: ik ga geld verdienen. De werkelijkheid is: er zijn net als op school een hoop regels: op tijd opstaan, op je werk verschijnen enzovoort. Dat valt nog wel eens tegen. We zien veel jongeren dus ook regelmatig terug bij CWI: ze hebben een baan dan een week weten te houden en daarna ging het mis.’ Een CWI jongerenadviseur Jongeren die naar werk zoeken hebben vooral contact met het uitzendbureau en minder met officiële/publieke instanties. Opvallend is dat de jongeren vooral met mensen uit hun persoonlijke netwerk spreken over hoe zij het zoeken naar werk het beste kunnen aanpakken. De meeste jongeren (88%) hebben met één of meer instanties contact gehad. Van de werklozen had 95% contact met minimaal één instantie. Het uitzendbureau is daarbij favoriet; meer dan de helft had hiermee het afgelopen jaar contact. Met ‘publieke instanties’ als CWI, jongerenloketten en uitkeringsinstanties is er in mindere mate contact. Ongeveer één op de tien jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedag hebben het afgelopen halfjaar contact gehad met de jeugdhulpverlening, jongerenwerkers en/of het Jeugdmaatschappelijk werk. ‘Creativiteit stimuleren bij jongeren helpt. Werkgevers vragen daar ook om. Zo solliciteerde een jongere die bij ons een sollicitatietraining had gevolgd bij onze CWI-vestiging. Hij schreef dat hij graag als huismeester op de vestiging wilde werken. Om te laten zien hoezeer hij al bij de organisatie hoorde, had hij zijn sollicitatiebrief op oranje papier geprint. Dé CWI-kleur.’ Een CWI jongerenadviseur
23
‘Een meisje die bij onze vestiging een sollicitatietraining had gevolgd, vond niet veel later daarna een baan. Ze belde me en vertelde dat ze op alle vragen een goed antwoord kon geven dankzij de sollicitatietraining. Daar had ze geoefend met een heleboel vragen. Ze had er zo veel aan gehad en wilde me dat laten weten. Dat soort geluiden zijn leuk om te horen!’ Een CWI jongerenadviseur De meeste jongeren (62%) hebben mensen in de omgeving die hun stimuleren of hebben gestimuleerd bij het zoeken naar werk. Zij worden vooral gestimuleerd door ouders (74%), vrienden (50%), familie (18%) of hun partner (17%). Bijna dan de helft van alle jongeren (46%) wordt naar eigen zeggen dus gestimuleerd door hun ouders. Ruim een derde van de jongeren (38%) zegt zelfs dus niemand gestimuleerd te worden. ‘Jongeren laten ouders wel eens voor ze denken. Ik maak regelmatig mee dat jongeren hier komen met hun vader of moeder, die dan zegt: hij is gisteren 18 geworden en nu wil hij graag een uitkering.’ Een CWI jongerenadviseur Een grote meerderheid (84%) van de jongeren spreekt met mensen of instanties over hoe ze het zoeken naar werk moeten aanpakken. Ze hebben hierover gesproken met: · familie (33%) · vrienden/kennissen (21%) · jongerenloket (10%) · CWI (7%) · Uitzendbureau (5%) · iemand van de sociale dienst (5%) · decaan/docent (3%) · (jeugd)maatschappelijk werk (2%) · iemand van het Uwv (2%) · jongerenwerker/buurthuis (1%). Opvallend is dat uitzendbureaus als eerste worden genoemd in de lijst van organisaties waar jongeren contact mee hebben gehad, maar aanzienlijk minder als gesprekspartner of adviseur bij het zoeken naar werk. Daar wordt het uitzendbureau amper nog genoemd. Uitzendbureaus zijn dus vooral een medium waar jongeren zich inschrijven voor werk.
2.5
Hoe voorzien jongeren in hun levensonderhoud?
De meeste jongeren wonen nog bij hun ouders en voorzien in hun levensonderhoud met een baan(tje), geld van hun ouders en/of een uitkering. Slechts een minderheid (16%) leeft van het geld van ouders.
24
In tabel 2.10 staat vermeld waar de jongeren wonen op het moment dat het interview is afgenomen. Tabel 2.10 Huidige woonsituatie van de jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen
Woont alleen Woont bij vader en/of moeder
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=272)
(N=286)
(N=244)
(N=802)
16% 66%
13% 71%
18% 71%
16% 69% 7%
Woont samen met partner
9%
5%
7%
Woont bij andere familie/vrienden
8%
7%
3%
6%
Woont in woongroep/studentenflat
0%
1%
0%
1%
Woont in instelling/begeleid wonen
2%
1%
0%
1%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Twee derde van de jongeren (69%) woont nog thuis. Dit geldt voor zowel de werklozen, werkenden als voor de jongeren die een opleiding (gaan) volgen. Een minderheid woont alleen (16%) en een kleine groep woont samen of is getrouwd (7%). Toch zegt maar 16% van de jongeren dat zij leven van het geld van hun ouders. In tabel 2.11 staat vermeld welke inkomstenbronnen de jongeren hebben. Tabel 2.11 Inkomsten van de jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen1 Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen op tot
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=272)
(N=286)
(N=244)
(N=802)
Baan/bijbaan/vakantiebaan Geld van ouders
23% 19%
54% 23%
95% 3%
56% 16%
Bijstandsuitkering
22%
8%
1%
11%
WW-uitkering
12%
1%
1%
5%
Studiefinanciering
2%
11%
0%
4%
Inkomsten van partner
4%
1%
2%
2%
WAO/Wajong
4%
1%
1%
2%
Leningen/schulden
1%
1%
1%
1%
meer dan 100%*
Anders (o.a. ziektewet, geld van familie, stagevergoeding) Totaal
24%
18%
5%
16%
100%
100%
100%
100%
* Optellen van de percentages in de kolommen is derhalve niet mogelijk.
‘Ik ben ervan overtuigd dat jongeren over het algemeen liever een baan hebben dan een uitkering. Het is altijd leuk om in je vriendenkring te kunnen vertellen dat je geslaagd bent of dat je werk hebt.’ Een CWI jongerenadviseur
______________ 1
Een aantal respondenten geeft aan dat zij geen inkomsten hebben. Gezien de leeftijd van de jongeren leven zij dan waarschijnlijk van het geld van hun ouders, echter, dat is niet met zekerheid te zeggen.
25
Logischerwijs leven de werkende jongeren (in ieder geval deels) van de inkomsten uit een baan1. Daarnaast zijn er ook weinig aanvullende inkomstenbronnen. Een zeer beperkt deel ontvangt daarnaast geld van ouders (3%), partner (2%) of een uitkering (3%). Ruim de helft van de jongeren die een opleiding (gaan) volgen leeft van een baan of een bijbaantje. Bijna een kwart van deze groep (23%) ontvangt (daarnaast) geldt van ouders, 11% ontvangt studiefinanciering. Van de werkloze jongeren leeft een groter deel van een uitkering: 22% ontvangt bijstand, 12% ontvangt WW. Een meerderheid van de werkloze jongeren geeft bij de inkomstenbronnen echter geen uitkering op. Een kwart (23%) van de werklozen leeft deels van de inkomsten uit een deeltijdbaan of vakantiebaan. Een vijfde (19%) ontvangt geld van de ouders, 4% van inkomsten van de partner. ‘Laatst had ik een gesprek met een meisje: haar vriend had hun relatie uitgemaakt. Hij was het moe om haar maar steeds te onderhouden. Ze moest nu maar eens een baan vinden zodat ze zelf haar geld verdiende. Het meisje stelde een cv op, stuurde dat vervolgens naar vijftig bedrijven en vond een baan. Snel daarna had ze haar vriend terug.’ Een CWI jongerenadviseur In de analyses is apart gekeken naar thuiswonende werklozen. Deze groep ontvangt wat vaker geld van de ouders (27%) en heeft minder vaak een bijstandsuitkering (16%) dan de nietthuiswonenden. Ruim één op de tien jongeren heeft geen idee hoe lang hij/zij rond kan komen met de genoemde inkomstenbron(nen). Van de jongeren die werk hebben denkt ruim twee derde langer dan een half jaar rond te kunnen komen terwijl bij de jongeren die een opleiding volgen ruim een derde denkt hier langer dan een half jaar van rond te kunnen komen. De jongeren die geen baan hebben of opleiding (gaan) volgen zijn het meest pessimistisch, slechts een kwart van deze jongeren denkt langer dan een half jaar rond te kunnen komen met de inkomsten.
2.6
Specifieke groepen
Jongere vrouwen en jongeren zonder startkwalificatie zijn vaker nog steeds werkloos. Nadere analyse naar geslacht laat zien dat meisjes een aantal maanden na de actiedag vaker werkloos zijn dan jongens. Ze zijn minder vaak een opleiding (gaan) volgen en hebben ook minder vaak een baan. Van de geïnterviewde meisjes is 39% op dit moment werkloos tegen 29% van de jongens. Vrouwen zoeken overigens wel even actief naar werk als mannen. Het lijkt er dus op dat het voor jonge vrouwen moeilijker is werk te vinden dan voor jonge mannen. Ook is er een duidelijk verband met de opleiding van de jongeren. Jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen hebben vaak geen startkwalificatie of uitzicht daarop. Dit is te zien in tabel 2.12. Onder de (nog steeds) werkloze jongeren is het aandeel zonder startkwalificatie het grootst (82%). Van de werkenden heeft echter ook nog bijna driekwart (72%) geen startkwalificatie. Blijk______________ 1
Vijf procent van de werkenden geeft dit in de enquête niet aan als inkomenstenbron. Mogelijkerwijs is dit niet de belangrijkste inkomstenbron, heeft deze groep slechts zeer tijdelijk werk of is de vraag niet helemaal goed begrepen.
26
baar lukt het een groep dus wel om werk te vinden, ondanks het ontbreken van een startkwalificatie. Jongeren die een opleiding (gaan) volgen hebben vaker (uitzicht op) een startkwalificatie. Tabel 2.12 Opleidingsniveau van de uitgenodigde jongeren, uitgesplitst naar huidige situatie
Geen startkwalificatie Wel startkwalificatie of nog bezig met opleiding die wel een
Werkloos
Opleiding
Baan
Totaal
(N=272)
(N=286)
(N=244)
(N=802)
82% 15%
58% 41%
72% 24%
70% 27%
startkwalificatie zal opleveren Onbekend Totaal
3%
1%
4%
3%
100%
100%
100%
100%
‘Het helpen opstellen van een cv kan veel laaggeschoolde jongeren verder helpen merk ik. Negen van de tien laaggeschoolde jongeren die ik meemaak, weten niet wat een cv is, laat staan wat erin zou moeten. Ook hun beheersing van het tekstverwerkingsprogramma Word is vaak minimaal. We helpen ze tijdens workshops om hun eigen cv te maken. Het geeft voldoening om ze na zo’n middag te zien vertrekken met hun cv, dat ze vervolgens trots bij iedere werkgever en ieder uitzendbureau waar ze binnenstappen, laten zien.’ Een CWI jongerenadviseur Allochtonen gaan sinds de actiedag vaker (weer) naar school, het zoeken naar werk is voor hen problematischer dan voor Nederlandse jongeren. Ook etniciteit vertoont een verband met de situatie van de jongeren. Ze zijn weliswaar ongeveer even vaak nog werkloos, maar hebben wel minder vaak betaald werk (van meer dan 12 uur per week). Niet-Nederlandse jongeren volgen vaker een opleiding (van 3-5 dagen) of gaan die binnenkort volgen. Allochtone jongeren zoeken over het algemeen actiever dan autochtone jongeren. Een derde van de autochtone jongeren zoekt heel actief terwijl van de allochtone jongeren bijna de helft heel actief zoekt. Er blijkt ook significant verband te zijn tussen de etniciteit en de zoekduur. Bijna de helft van de allochtonen zoekt langer dan een half jaar, terwijl maar iets meer dan een derde van de autochtonen langer dan een half jaar op zoek is. Het lijkt er dus op dat de situatie op de arbeidmarkt voor Niet-Nederlandse jongeren problematischer is dan de situatie voor Nederlandse jongeren. De onderzoeksresultaten zeggen overigens verder niets over de oorzaken van deze problemen.
2.7
Aanknopingspunten
Er is een grote dynamiek onder de werkzoekende jongeren. Een ruime meerderheid (66%) van de jongeren die waren uitgenodigd voor de actiedag heeft enkele maanden daarna werk of volgt een opleiding. De meeste jongeren - ook de momenteel werkloze - worden daadwerkelijk wel eens uitgenodigd voor sollicitatiegesprekken. Bijna de helft van de jongeren heeft ook zelf wel eens ontslag genomen. Er gebeurt dus wel het een en ander op sollicitatiegebied met de werklozen.
27
Het lijkt er dus op dat het met een groot deel van de jongeren wel goed komt. Er blijft echter wel een groep jongeren over die het niet zo snel lukt om een baan te vinden. Een derde is (nog steeds of weer) te beschouwen als werkloos. Een combinatie van de gegevens uit dit hoofdstuk leidt tot het volgende totaalbeeld voor de momenteel werkloze jongeren. Percentages zijn daarbij vooral indicatief, en moeten met een zekere marge worden bekeken: (nog) geen probleem 17% gaat actief zoeken
17%
Zoekt nog niet lang 36%
Werklozen 100%
60% zoekt actief Zoekt al langer dan half jaar 24%
24% zoekt niet (meer)
Problematische redenen
actief
6%
Geen problematische reden 18%
In totaal is voor 30% van alle op het moment van het onderzoek nog werkloze jongeren een duidelijke problematiek zichtbaar: · 24% is al langer dan een half jaar op zoek naar werk · 6% is vanwege min of meer problematische redenen gestopt met het zoeken naar werk: ze hebben de moed opgegeven, weten niet wat voor werk ze moeten zoeken, kampen met gezondheidsproblemen. Op het moment van de enquête was ongeveer een derde van alle geënquêteerden nog als werkloos te beschouwen. In totaal tekent zich dus voor 10% van alle genodigden momenteel een duidelijk probleem af. De rest heeft inmiddels werk of uitzicht daarop, volgt een opleiding of heeft concrete plannen dit te doen, zoekt nog niet zo lang, gaat binnenkort actief/actiever zoeken, zorgt voor kinderen of het huishouden of is zwanger. Een deel van hen zal mogelijk de komende tijd ook specifieke problemen ondervinden. Hoe groot die groep is, is op basis van de enquête niet in te schatten. Op basis van dit onderzoek zijn de volgende aandachtsgroepen te formuleren: · Jongeren zonder startkwalificatie. Deze groep is relatief vaak nog werkloos. Gegeven het feit dat Nederland steeds zich steeds meer ontwikkelt naar een kenniseconomie, zijn hun vooruitzichten minder rooskleurig. Het zal vaak niet makkelijk zijn deze jongeren weer te bewegen met succes hun schoolloopbaan op te pakken. Initiatieven moeten aansluiten bij de mogelijkheden van deze jongeren. Het ligt voor de hand in ieder geval uit te gaan van een aanpak combinatie van werken en (later ook) leren. Voorwaarde is dan wel dat deze jongeren bereid
28
·
·
zijn tegen weinig of geen salaris ervaring of arbeidsritme op te doen. Een andere succesfactor is de aard van de banen: jongeren vinden de inhoud van het werk en de sfeer belangrijk. Jongere vrouwen. De jongeren die werkloos zijn bestaan voor een groter deel uit vrouwen. Dit kan te maken hebben met het feit dat vrouwen het minder vaak noodzakelijk vinden dat zij een baan hebben (omdat ze zwanger zijn of kinderen hebben en zorgtaken uitvoeren), maar het is ook mogelijk dat het voor vrouwen lastiger is om een baan te vinden. Vrouwen en mannen verschillen niet in de mate waarin ze actief op zoek naar werk zijn. Dit wijst erop op dat het voor jonge vrouwen lastiger is om een baan te vinden. Allochtone jongeren. Het is een positief gegeven dat veel van de voor de actiedagen uitgenodigde allochtone jongeren op dit moment bezig zijn met een opleiding. Het feit dat er meer Nederlandse jongeren met een baan zijn wijst er echter wel op dat het voor allochtone jongeren waarschijnlijk moeilijker is om een baan te vinden dan voor Nederlandse jongeren. Dit beeld wordt bevestigd doordat uit de analyses blijkt dat allochtone jongeren actiever zoeken dan autochtone jongeren.
Daarnaast biedt het onderzoek aanknopingspunten voor de begeleiding van de jongeren. Jongeren maken zich vaak zorgen of het ze wel lukt om een baan te vinden. Ze zijn zich er van bewust dat de huidige arbeidsmarkt niet gunstig is. Aandachtspunten uit het onderzoek: · Jongeren zijn zich ervan bewust dat het opdoen van werkervaring hun zeer goed zou kunnen helpen bij het vinden van een reguliere baan. Dit wordt bevestigd in hun eigen sollicitatieervaringen: een gebrek aan werkervaring was de meest voorkomende reden voor afwijzing. De aanpak van de Taskforce om leerbanen te realiseren voor jongeren is dan ook zeker een stap in de goede richting. De instelling van de jongeren kan hier echter nog worden verbeterd. Nog niet alle jongeren zouden bereid zijn om te werken met behoud van uitkering of om onbetaald werk te doen om ervaring op te doen. Wel ziet het grootste deel van hen dat dit de kansen op werk vergroot. · Ongeveer een derde van alle jongeren weet niet naar wat voor baan ze moeten zoeken. Veel jongeren weten bovendien niet waarom ze worden afgewezen. Inzicht in de redenen kan hen helpen in hun verdere zoek- en sollicitatiegedrag. Hier lijkt meer ondersteuning en advisering zinvol. Lastig is wel dat jongeren dit soort adviezen vooral in hun eigen netwerk zoeken, en minder bij instanties die hier deskundig in zijn. Ook op scholen halen jongeren weinig informatie over hoe ze na het afsluiten van hun opleiding verder moeten. De Taskforce zou scholen verder kunnen stimuleren om meer aandacht te geven aan het zoeken naar werk. Het uitzendbureau is de organisatie waar jongeren het meest contact mee hebben. Initiatieven om uitzendbureaus te betrekken in de aanpak van jeugdwerkloosheid lijken dus een goede kans van slagen te hebben in het bereiken van de jongeren.
29
30
3
Opkomst op de actiedagen
Bij actiedagen komt een substantieel deel van de uitgenodigde jongeren niet opdagen, ook wanneer ze daarmee het recht op hun uitkering dreigen te verliezen. · Waarom komen deze jongeren wel of niet naar de actiedagen? · Welke jongeren komen wel, welke jongeren komen niet? · Zijn er vanuit de jongeren zelf aanknopingspunten te formuleren waarmee de opkomst bij manifestaties is te verhogen? In dit hoofdstuk geven we antwoord op de bovengenoemde vragen. Voor de telefonische enquête is een bestand ontvangen van jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedagen. In dit bestand was aangegeven welke jongeren wel en welke jongeren niet op de actiedag aanwezig waren (althans volgens de registratie). Dit laatste bleek niet altijd adequaat aangegeven. Een deel van de jongeren die als ‘niet-aanwezig’ waren geregistreerd gaf tijdens de telefonische enquête aan wel aanwezig te zijn geweest. Het gaat daarbij om 172 jongeren. Deze groep is de vragenlijst voor deelnemers aan de actiedag voorgelegd. In totaal zijn 401 deelnemers en 401 niet-deelnemers aan de actiedag geënquêteerd.
3.1
Overwegingen om wel of niet naar de actiedag te komen
Jongeren hebben het vaak te druk met werken of andere bezigheden om naar de actiedagen te gaan. Aan de 401 jongeren die niet naar de actiedagen zijn gekomen, is gevraagd wat de belangrijkste reden was om niet te komen. In onderstaande tabel staan de antwoorden vermeld die de jongeren hierop gaven. Meer dan de helft zegt op die dag andere dingen te doen te hebben gehad. Dit kunnen allerlei bezigheden zijn, variërend van een bruiloft, specifieke afspraak tot jongeren die aangeven dat ze op de actiedag moeten werken. Ongeveer één op de tien jongeren zegt niet te zijn gekomen omdat ze al werk hadden. Slechts een kleine groep jongeren leek het zinloos om naar de actiedag te gaan. Tabel 3.1
Redenen om niet naar de actiedagen te komen
Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen op tot meer dan 100%*
Niet op actiedag aanwezig (N=401)
Kon niet, had andere dingen te doen
52%
Heeft al een baan
9%
Was niet uitgenodigd
7%
Verhinderd door ziekte
7%
Is eigenlijk niet op zoek naar een baan
5%
Kan geen oppas vinden
3%
Het leek hem/haar zinloos
3%
Gaat een opleiding volgen Anders
2% 11%
* Optellen van de percentages in de kolommen is derhalve niet mogelijk.
31
Andere redenen die de jongeren noemen zijn onder andere: vergeten, uitnodiging te laat gekregen en verslapen. Een klein deel van de jongeren (7%) zegt geen uitnodiging te hebben ontvangen. Veel jongeren bespreken niet met hun ouders of ze wel of niet naar de actiedagen gaan, ondanks dat een groot deel van de jongeren nog thuis woont. Aan alle jongeren die zijn uitgenodigd voor de actiedag is gevraagd of zijn met hun ouders hebben besproken of ze wel of niet zouden gaan. De resultaten hiervan staan in tabel 3.2. Tabel 3.2
Overleg met ouders Aanwezig op actiedag
Niet aanwezig op actiedag
(N=401)
(N=401)
Met ouders besproken of ze wel of niet moeten gaan
42%
36%
Ouders vonden dat hij/zij moest gaan
83%
62%
In de tabel is te zien dat nog niet eens de helft van de jongeren met hun ouders bespreekt of ze wel of niet naar de actiedagen zullen gaan. Uit de achtergrondgegevens (zie bijlage 1) van de jongeren blijkt dat ongeveer 70% van de jongeren nog thuis woont. Veel jongeren die nog thuis wonen bespreken dit dus niet met hun ouders. Dat het ook anders kan gaan blijkt uit het citaat van een jongerenadviseur. ‘Ouders van jongeren zie ik regelmatig bij CWI. Laatst een moeder die haar zoon wilde begeleiden bij zijn sollicitatieprocedure. Ze vroeg zich af of het raar was als zij samen met haar zoon op het sollicitatiegesprek zou verschijnen.’ Een CWI jongerenadviseur Jongeren trekken zich ook niet altijd evenveel aan van de mening van hun ouders. Van de jongeren die uiteindelijk niet naar de actiedagen zijn gekomen vonden veel ouders dat hun kind eigenlijk wel moest gaan (22% van alle jongeren die niet aanwezig waren op de actiedag). De dreiging van een korting op de uitkering lijkt effect te hebben op het opkomstgedrag van de jongeren, maar zeker niet op alle jongeren. Minder dan de helft van de genodigden heeft immers een WW- of bijstandsuitkering. Bij de locaties Emmen en Eindhoven kon iemand met een WW- of bijstandsuitkering gekort worden op de uitkering als hij/zij niet zonder goede reden naar de actiedag zou komen. Deze maatregel lijkt wel degelijk effect te hebben op het opkomstgedrag van de jongeren. De groep die aanwezig was op de actiedag was duidelijk voor een groter deel uitkeringsafhankelijk dan de groep die niet aanwezig was (zie tabel 3.3). Onder de aanwezigen ontving 58% bijstand of WW, onder de niet-aanwezigen 35%. In totaal heeft de dreiging van een sanctie bij een kwart (25%) van alle aanwezigen op de actiedag een rol gespeeld (dit is 43% van alle deelnemers met een uitkering). Opvallend is dat 14% van alle genodigden zegt zich niet bewust te zijn geweest van een dreigende korting op de uitkering, terwijl het expliciet in de uitnodiging was vermeld. De jongeren met een uitkering die aanwezig waren op de actiedag waren overigens beter
32
op de hoogte van het bestaan van de dreigende korting dan de jongeren die niet op de actiedag waren. Tabel 3.3
Jongeren met uitkering, tijdens uitnodiging voor actiedag (Emmen en Eindhoven)
Uitkering
Aanwezig op
Niet aanwezig
Totaal
actiedag
op actiedag
(N=256)
(N=116)
(N=140)
Geen bijstand of WW
42%
65%
54%
Wel bijstand of WW, waarvan:
58%
35%
46%
- Wel bijstand of WW, dreiging sanctie niet bekend - Wel bijstand of WW, dreiging sanctie niet meegespeeld
9%
18%
14%
23%
15%
19%
9%
2%
5%
16%
0%
7%
- Wel bijstand of WW, dreiging sanctie enigszins meegespeeld - Wel bijstand of WW, dreiging sanctie sterk meegespeeld
100%
100%
100%
Dit neemt niet weg dat er ook een grote groep is die blijkbaar niet met dit sanctie-instrument is te prikkelen tot deelname. In totaal had immers maar 46% van de uitgenodigde jongeren een uitkering, 54% is dus überhaupt niet met het sanctie-instrument te prikkelen. Bij ongeveer een kwart van de uitkeringsgerechtigden heeft de dreiging van een sanctie (enigszins) meegespeeld bij de beslissing om wel of niet te gaan. Dit is 12% van alle genodigden. Daarbij moet wel worden bedacht dat een even grote groep (14%) zich niet bewust was van de sanctie. Het prikkelen via de uitkering is derhalve nog te versterken via een grotere bekendheid van de sanctiemaatregel en wellicht ook een striktere toepassing ervan. De jongeren met een uitkering, die wisten dat hun uitkering gekort kon worden maar die toch niet naar de actiedag zijn gegaan, hebben deze dreiging nauwelijks mee laten spelen in hun beslissing. Als argument hiervoor geven zij aan dat zij al een baan hadden gevonden, of door andere omstandigheden gewoon niet konden. Zij hadden in hun ogen dus legitieme redenen om niet te komen. Slechts een enkeling was het gewoonweg vergeten. De jongeren die wel en niet naar de actiedagen komen verschillen amper op achtergrondkenmerken. In de analyses is gekeken in hoeverre de aanwezigen op de actiedag verschillen van de nietaanwezigen op een reeks achtergrondkenmerken. Het blijkt dat de aanwezigen en de niet aanwezigen amper van elkaar te verschillen in geslacht, leefsituatie (thuis of uitwonend), inkomstenbronnen, leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau. De groep die naar actiedag is geweest zoekt momenteel wat vaker actief naar werk dan de nietaanwezigen (41% versus 33%). Dit is niet volledig te verklaren uit het gegeven dat de aanwezigen vaker nog werkloos zijn. Dat laatste is slechts in geringe mate het geval; het verschil is bovendien niet significant. De aanwezigen lijken dus een iets actievere groep; ze maken zich ook wat vaker zorgen of het wel lukt een baan te vinden dan de niet-aanwezigen (71% versus 64%). De verschillen tussen beide groepen zijn echter niet groot. Aanwezigen en niet-aanwezigen verschillen niet in hun manier van werk zoeken, en hun eisen en verwachtingen ten aanzien van banen.
33
3.2
Nut van de actiedagen
Veel van de geïnterviewde jongeren die op de actiedag zijn gekomen vonden het bezoek aan de actiedag nuttig: 29% vond het zeer nuttig, 33% enigszins. Toch nog ruim een derde (37%) van de aanwezige jongeren vond het bezoek niet nuttig. Veel genoemde redenen hiervoor zijn: · Belangrijkste punt van kritiek is dat het niets concreets heeft opgeleverd: ik had er niks aan, wist het allemaal al, er waren te weinig werkgevers, geen baan gevonden, wel gesolliciteerd, niets meer van gehoord. · Ook waren er specifieke klachten over de aansluiting tussen aanbod en vraag: er was te weinig voor hoger opgeleiden, niets in mijn richting of sector. · Ook de organisatie van de actiedagen is punt van kritiek: te druk, te harde muziek, alleen hip hop, onoverzichtelijk. Klachten over de muziek komen voornamelijk van deelnemers uit Amsterdam, de meest kritiek gaat overigens ook daar over de eerdere genoemde punten. Uit Eindhoven komen veel klachten over de drukte. De jongeren hadden wel tips voor verbetering van de actiedagen. Dit varieerde van: ‘minder druk’, ‘meer aanbod’, ‘minder muziek’ tot ‘betere informatie over stageplekken en bemiddeling hieromtrent’, ‘meer werkgevers aanwezig laten zijn’, ‘meer vacatures op elk niveau’, ‘overzichtelijker indeling’ en ‘meer begeleiding aanwezig laten zijn’.
3.3
Aanknopingspunten
Samengevat leveren de resultaten in dit hoofdstuk de volgende aanknopingspunten op1: · Het prikkelen via de uitkering blijkt bij een deel van de jongeren zeker te werken. Voorwaarde om jongeren daadwerkelijk te kunnen prikkelen met sancties is dat er wel goed geregistreerd wordt welke jongeren aanwezig zijn geweest. Ook moet goed bij de jongeren bekend zijn dát deze maatregel toegepast zal worden als ze niet komen opdagen. · De aanpak van de actiedagen zou nog eens tegen het licht gehouden moeten worden. Ongeveer twee derde van de deelnemers was niet laaiend enthousiast over de organisatie van de actiedagen. Ruim een derde vond het zelfs helemaal niet nuttig. De kritiek van de jongeren heeft vooral te maken met het inhoudelijk aanbod op de actiedag: te weinig werkgevers, geen nieuwe informatie, te weinig vacatures (in bepaalde richtingen) en een gebrekkige follow-up. Dit geldt grosso modo voor alle drie de actiedagen. Wellicht ligt een deel van de oplossing in het meer branchegewijs organiseren van activiteiten, zodat er meer aanbod in eenzelfde richting is te vinden per manifestatie. Daarnaast is er meer aandacht voor de follow-up nodig. · Specifieke kritiekpunten waren er voor de organisatie in Amsterdam (te veel en te harde muziek) en Eindhoven (veel te druk). Jongeren lijken uit te dragen dat ze serieus voor werk of opleidingen naar de actiedagen komen en worden daarbij liever goed geholpen dan overspoeld met muziek. Om drukte te voorkomen is wellicht te werken met shifts, waarbij jongeren niet allemaal op het zelfde moment worden uitgenodigd maar verspreid over de dag
______________ 1
De concrete aanknopingspunten zijn mede gebaseerd op evaluaties die de organisatoren van de actiedagen zelf hebben uitgevoerd. De knelpunten uit de eigen evaluaties komen in belangrijke mate terug in de uikomsten van de enquête.
34
·
Ruim de helft van de jongeren die niet op de actiedagen waren geeft aan dat ze niet konden komen. Het lijkt geen haalbare optie om de jongerenmanifestaties over meerdere dagen uit te spreiden; werkgevers en opleidingen zullen niet altijd in staat en bereid zijn meerdere dagen aanwezig te zijn. Wellicht is het wel een optie de manifestaties door te laten lopen in de avond.
35
36
4
Inschrijving bij het CWI
Een grote groep jongeren schrijft zich niet in bij het CWI. Recent onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen laat zien dat een meerderheid van de werkloze jongeren (niet-werkend of lerend) niet bij het CWI staat ingeschreven1. Het RWI becijfert deze groep in 2003 op 65% van de 108.000 jongeren die niet werken of leren gaat. Ook hier is onvoldoende in beeld wat de achtergronden zijn en hoe het met deze groep is gesteld. · Waarom schrijven niet alle werkloze jongeren zich in bij het CWI? · Willen/kunnen ze niet werken? · Hoe voorzien ze dan in hun inkomen? · Bij welke instanties zijn deze jongeren mogelijk wel in beeld? In dit hoofdstuk geven we antwoord op deze vragen. Voor het onderzoek naar de werkloze jongeren die zich niet inschrijven bij het CWI is gebruik gemaakt van een internetenquête. Via het bureau Euroclix is een groep werkloze jongeren geselecteerd voor deelname aan de enquête. Uiteindelijk hebben 368 werkloze jongeren in de leeftijd 16 tot en met 22 jaar via internet een vragenlijst ingevuld. Onder werkloos verstaan we een jongere die geen opleiding van 3-5 dagen per week volgt op binnenkort gaat volgen, en die geen werk heeft voor meer dan 12 uur per week. Er zitten in de enquêtepopulatie dus wel jongeren die in deeltijd een opleiding volgen of een baan voor minder dan 12 uur per week hebben. Ook jongeren die een opleiding van 1-2 dagen volgen waarin ze stage moeten lopen maar nog geen stageplaats hebben gevonden vallen in dit onderzoek onder deze definitie van werkloos. De enquête geeft een aardig beeld van de groep die zich niet inschrijft bij het CWI, maar is niet per sé representatief voor de totale groep niet-ingeschreven jongeren. Het is goed denkbaar dat de minder geschoolden zijn ondervertegenwoordigd in de enquête populatie. Om deze reden wordt in een aparte paragraaf aandacht besteed aan de lager geschoolden uit de populatie2.
4.1
Waarom schrijven jongeren zich niet in bij het CWI?
Jongeren schrijven zich vaak niet in bij het CWI omdat zij nog niet heel actief op zoek zijn naar werk. Een kwart van de jongeren is echter wel van plan zich op korte termijn in te gaan schrijven. Jongeren schrijven zich om verschillende redenen niet in bij het CWI. De belangrijkste redenen die ze noemen zijn: · Ik volg nog een (deeltijd)opleiding (26%) · Ik ken het CWI niet (20%) · Ik hoef me niet in te schrijven (18%) · Ik ben niet op zoek naar een baan (16%) · Dat levert niets op, ze helpen me toch niet goed (9%). ______________ 1
Duizenden jongeren buiten bereik arbeidsmarktbeleid. RWI, oktober 2004. Het is niet mogelijk de data hierop te corrigeren omdat een bronbestand met gegevens over niet-ingeschreven werkloze jongeren ontbreekt. 2
37
Andere redenen die ze noemen zijn dat ze de inschrijving niet hebben verlengd, dat ze zelf naar werk zoeken, dat ze zich binnenkort gaan inschrijven maar er nog niet aan toe zijn gekomen en dat ze er gewoon niet aan hebben gedacht. Een kwart van de onderzochte jongeren geeft aan dat zij van plan zijn zich binnenkort in te schrijven bij het CWI. Vooral omdat zij hulp nodig hebben bij het zoeken naar werk. Maar ook omdat het een voorwaarde is om een uitkering aan te kunnen vragen.
4.2
Verschillen in achtergrond
Jongere werklozen die zich niet inschrijven bij het CWI zijn aanzienlijk hoger opgeleid dan de jongeren die zich wel inschrijven bij het CWI. Jongere vrouwen schrijven zich minder vaak in bij het CWI dan jongere mannen. Driekwart van de jongeren die bij het CWI staat ingeschreven heeft geen startkwalificatie of uitzicht daarop1. Bij de jongeren die zich niet inschrijven heeft ruim een derde geen startkwalificatie of uitzicht daarop. De niet-ingeschreven zijn dus hoger opgeleid dan de ingeschrevenen2. Tabel 4.1
Werkloze jongeren naar opleiding
Geen startkwalificatie Wel startkwalificatie (of nog bezig met opleiding, die een startkwalificatie oplevert) Onbekend Totaal
Niet ingeschreven werkloze jongeren (N=368)
Wel ingeschreven werkloze jongeren (N=251)
38% 62%
79% 18%
1%
3%
100%
100%
‘Laagopgeleide jongeren komen vaak al een dag na hun VMBO-diploma uitreiking om zich in te schrijven bij CWI. Hoger opgeleiden proberen vaak eerst zelf werk te zoeken en als dat niet wil lukken, komen ze naar CWI om zich alsnog in te schrijven. We zien de hoger opgeleiden dus inderdaad minder bij CWI, maar ook later in hun zoektocht naar werk.’ Een CWI jongerenadviseur ‘Hoger opgeleide jongeren zien we inderdaad minder bij CWI. Die jongeren zijn vaak ook zelfstandiger en vinden gemakkelijker zelf hun weg naar de arbeidsmarkt.’ Een CWI jongerenadviseur
______________ 1
Of ingeschreven hebben gestaan. De vraag in de telefonische enquête is iets anders gesteld dan in de internetenquête, waarin is gevraagd of iemand op dit moment ingeschreven staat. 2 Het kan zijn dat dit hogere opleidingsniveau deels samenhangt met het feit dat is gewerkt met een internetenquête. Door gebruik te maken van een internetenquête wordt een groep jongeren bereikt die in ieder geval actief met de computer zijn, wat bij hoger opgeleide jongeren meer het geval zal zijn dan bij lager opgeleide jongeren. Natuurlijk is het zeer goed mogelijk dat hoger opgeleide jongeren zich minder vaak inschrijven bij het CWI, echter, met dit onderzoek kan dat niet aangetoond worden.
38
Onder de niet-ingeschreven werkloze jongere is het aandeel vrouwen een stuk hoger dan bij de ingeschreven werkloze jongeren (68% respectievelijk 59%)1. Bij de werkloze jongeren die zich wel hebben ingeschreven bij het CWI is het aandeel vrouwen ook hoger dan het aandeel mannen, maar het is minder uitgesproken dan bij de jongeren die zich niet hebben ingeschreven bij het CWI. Mogelijk gaat het hier deels om jonge vrouwen die (willen) samenwonen of getrouwd zijn en voor wie het vinden van werk ook niet zo urgent is (of dat misschien zelfs helemaal niet willen). Ongeveer een vijfde woont namelijk samen (zie tabel 4.2). Onder de geënquêteerde niet-ingeschreven werklozen bevinden zich aanzienlijk minder nietNederlandse jongeren dan onder de wel ingeschreven werklozen (10% versus 34%). Er kunnen achter geen uitspraken worden gedaan worden over de rol die de factor etniciteit speelt bij het al dan niet inschrijven bij het CWI, behalve dat de allochtonen bij het CWI goed in beeld lijken te zijn. Bekend is immers dat het internetgebruik onder allochtonen doorgaans lager is dan onder autochtonen. Of dit het gehele verschil kan verklaren is overigens de vraag. Niet ingeschreven werkloze jongeren leven vaker van bijbaantjes en geld van hun ouders. Ingeschreven jongeren leven vaker van een uitkering. Niet ingeschreven jongeren wonen wat vaker samen met een partner; waar wel ingeschreven jongeren juist wat vaker alleen wonen. Van beide groepen woont echter twee derde deel nog thuis (67% respectievelijk 66%). Opvallend verschil tussen beide groepen is wel dat de nietingeschrevenen aanzienlijk vaker leven van een baan/bijbaantjes dan de ingeschreven werkloze jongeren (59% versus 24%). Ook leven de niet-ingeschrevenen vaker van inkomsten van hun ouders of partner. Ingeschreven jongeren leven daarentegen vaker van een uitkering. Opvallend is verder dat een kwart van de jongeren aangeeft studiefinanciering te ontvangen. Dit zijn voornamelijk MBO, HBO- en WO-studenten. Een deel ervan moet stage lopen en is op zoek naar een stageplek. En ander deel volgt niet de hele week dagonderwijs (maximaal 2 dagen). Tabel 4.2
Huidige woonsituatie van de wel- en niet ingeschreven werkloze jongeren
Woont alleen
Niet ingeschreven werk-
Wel ingeschreven
loze jongeren
werkloze jongeren
(N=368)
(N=251)
7%
16%
Woont bij vader en/of moeder
67%
66%
Woont samen met partner
21%
8%
1%
8%
Woont bij andere familie/vrienden Woont in woongroep/studentenflat
3%
0%
Woont in instelling/begeleid wonen
1%
3%
100%
100%
Totaal
______________ 1
Er is hier geen verband met de steekproef of methode. Er zaten evenveel jonge vrouwen als jonge mannen in de groep die is benaderd voor de enquête.
39
Tabel 4.3
Inkomen van de wel- en niet ingeschreven werkloze jongeren
Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen op tot
Niet ingeschreven werk-
Wel ingeschreven
loze jongeren
werkloze jongeren
(N=368)
(N=251)
meer dan 100%* Baan/bijbaantjes
59%
24%
Geld van ouders
42%
18%
Bijstandsuitkering
0%
24%
WW-uitkering
1%
13%
Studiefinanciering
25%
0%
Inkomsten van partner
21%
3%
WAO/Wajong
4%
2%
Leningen/schulden
7%
1%
Anders
10%
24%
Totaal
100%
100%
* Optellen van de percentages in de kolommen is derhalve niet mogelijk.
De inkomenspositie van niet-ingeschrevenen lijkt duidelijk rooskleuriger dan die van ingeschreven werkloze jongeren. Van de niet-ingeschreven werkloze jongeren denkt een derde (33%) korter dan een half jaar te kunnen rondkomen met de huidige inkomstenbronnen; van de ingeschreven werklozen denkt bijna twee derde (61%) korter dan een half jaar te kunnen rondkomen. Opvallend verschil tussen beide groepen is verder dat de niet-ingeschreven veel vaker aangeven een vaste relatie te hebben (60% versus 32%).
4.3
Zoekgedrag
Twee derde van de werkloze jongeren die niet ingeschreven staan bij het CWI zoekt niet actief naar werk. Wel is een kwart van plan binnenkort op zoek te gaan naar werk. Wanneer de gegevens van de werkloze jongeren die niet ingeschreven staan bij het CWI worden vergeleken met de gegevens van de werkloze jongeren die wel ingeschreven staan bij het CWI valt het direct op dat de jongeren die niet ingeschreven staan bij het CWI veel minder vaak heel actief op zoek zijn naar een baan. Ongeveer een derde is actief op zoek, terwijl van degenen die ingeschreven staan bijna twee derde actief op zoek is. Overigens is 28% van de nietingeschrevenen wel van plan actief naar werk te gaan zoeken. Een even groot deel van de ingeschrevenen als van de niet-ingeschrevenen is helemaal niet op zoek naar werk. Tabel 4.4
Mate waarin de werkloze jongeren op zoek zijn naar werk Niet-ingeschreven bij CWI
Wel ingeschreven bij CWI
(N=368)
(N=251)
Zoekt heel actief Gaat binnenkort (na vakantie) actief zoeken
33% 28%
65% 14%
Zoekt wel, maar niet zo actief
13%
5%
Zoekt helemaal niet naar werk
25%
16%
100%
100%
Totaal
40
Veel niet ingeschreven werkloze jongeren zoeken niet (actief) naar werk omdat zij een deeltijdbaan hebben of een deeltijdopleiding volgen. De redenen die de niet-ingeschreven jongeren noemen om niet op zoek te zijn naar werk staan vermeld in tabel 4.5. Tabel 4.5
Redenen die jongeren opgeven om niet actief naar werk te zoeken
Meerdere antwoorden mogelijk, percentages tellen
Niet-ingeschreven bij CWI
Wel ingeschreven bij CWI
(N=245)
(N=88)
32% 24%
19% 10%
9%
10%
10%
10%
op tot meer dan 100%* Heeft al een baan Is met opleiding bezig Gaat opleiding volgen na de vakantie Het lukt toch niet om een baan te vinden Kan niet werken wegens gezondheid
8%
14%
Zorg voor kinderen en/of huishouden
11%
11%
Weet niet wat voor baan hij/zij wil
28%
3%
Wil genieten van vakantie/vrije tijd
18%
3%
Heeft geen inkomsten nodig
6%
0%
Zorg voor familie
2%
2%
12%
24%
Anders * Optellen van de percentages in de kolommen is derhalve niet mogelijk.
Veel niet ingeschreven jongeren zeggen dat zij niet zoeken omdat ze al een baan hebben of bezig zijn met een opleiding. Het gaat daarbij om banen van minder dan 12 uur per week en opleidingen van maximaal twee dagen per week. Dit betekent dat zij genoeg hebben aan weinig inkomsten, en waarschijnlijk aanvullende inkomsten krijgen van ouders of partner. Bijna één op de vijf niet-ingeschreven jongeren zegt te willen genieten van de vrije tijd; een veel groter aandeel dan onder de ingeschreven werkloze jongeren. Van de niet-ingeschreven werkloze jongeren geeft 28% aan dat zij niet zoeken omdat ze niet weten wat voor baan ze willen. Bij de wel ingeschreven jongeren geven ook veel jongeren aan dat ze niet weten wat voor baan ze willen, maar zij voeren dat niet op als argument om niet actief te zoeken, dat doet slechts 3%. Nadere analyses laten zien dat 30% van de niet-ingeschrevenen een min of meer problematische reden voor het nog niet (actieve) zoeken opgeeft: ze hebben de moed opgegeven, kampen met gezondheidsproblemen, moeten zorgen voor een ziek familielid maar vooral weten ze niet wat ze willen. Die laatste reden hoeft niet acuut problematisch te zijn, zeker gezien de karakteristiek van de groep niet-ingeschrevenen: de urgentie om te zoeken is nog niet zo groot. Mogelijk heeft een deel van deze jongeren er gewoon nog niet serieus over nagedacht. Van de niet-ingeschreven die actief zoeken naar werk is 17% al langer dan een half jaar op zoek. Niet-ingeschreven werkloze jongeren zijn korter op zoek naar werk dan wel ingeschreven werkloze jongeren. In totaal is 17% van de actieve zoekers al langer dan een half jaar op zoek. Dit komt overeen met 6% van alle niet-ingeschrevenen. Voor een kleine groep is het zoeken naar werk
41
dus echt al problematisch. Onder de ingeschreven jongeren zoekt 39% al langer dan een half jaar (actief) naar werk. Tabel 4.6
Tijdsduur van het zoeken naar werk (actieve zoekers)
Zoekt korter dan een maand Zoekt langer dan een maand, korter dan een half jaar Zoekt langer dan een half jaar Totaal
4.4
Niet ingeschreven werkzoekende werkloze jongeren (N=123)
Wel ingeschreven werkzoekende werkloze jongeren (N=163)
28% 55% 17% 100%
13% 47% 39% 100%
Verwachtingen en eisen van (actieve) werkzoekers
In totaal zijn 224 niet-ingeschreven werkloze jongeren actief op zoek naar werk of van plan om na de vakantie actief op zoek naar werk te gaan. Een totaal van 48 jongeren wist nog niet of ze na de vakantie op zoek zou gaan. In deze paragraaf gaan we dieper in op verwachtingen en eisen van deze jongeren bij het zoeken naar werk. We vergelijken ze weer met een vergelijkbare groep wel ingeschrevenen. De niet ingeschreven werkzoekende jongeren maken zich minder zorgen of het wel lukt om een baan te vinden. Toch maakt nog de helft zich wel zorgen (53%). Tabel 4.7
Mate waarin werkloze jongeren zich zorgen maken of het wel lukt om een baan te vinden Niet ingeschreven werk-
Wel ingeschreven werk-
loze jongeren
loze jongeren
(N=272)
(N=222)
Ja
53%
72%
Nee
40%
27%
Weet niet Totaal
7%
1%
100%
100%
De helft (53%) van de werkloze jongeren die niet bij het CWI staan ingeschreven maakt zich wel eens zorgen of het wel zal lukken om een baan te vinden. Bij de ingeschreven werkloze jongeren maakt driekwart (72%) van de jongeren zich hierover zorgen. Tabel 4.8
Mate waarin werkloze jongeren weten wat voor werk ze willen
Weet wat voor werk hij/zij wil Weet niet wat voor werk hij/zij wil Totaal
42
Niet ingeschreven werk-
Wel ingeschreven werk-
loze jongeren
loze jongeren
(N=272)
(N=222)
62% 38%
70% 30%
100%
100%
Van de niet-ingeschreven werkloze jongeren weet ruim een derde (38%) niet wat voor werk ze zouden willen; bijna twee derde weet het wel. Onder de ingeschrevenen weet een iets groter deel wat voor werk ze zouden willen. Jongere niet ingeschreven werklozen stellen vaker eisen bij het zoeken naar werk dan de jongere werklozen die wel ingeschreven staan bij het CWI. In tabel 4.9 is te zien dat de niet-ingeschreven werkloze jongeren minder bereid zijn om concessies te doen met betrekking tot het opleidingsniveau van de baan en het salaris. Dit kan te maken hebben met het gegeven dat ze minder lang op zoek zijn naar werk, maar ook met het gegeven dat de personen van de internetenquête gemiddeld een hoger opleidingsniveau hebben. Toch is ook van de niet-ingeschreven werkloze jongeren een behoorlijke groep bereidt om wel concessies te doen. Tabel 4.9
Eisen van werkloze jongeren bij het zoeken naar werk Werkloze niet
Werkloze wel
ingeschreven actieve
ingeschreven actieve
zoekers (N=272)
zoekers (N=222)
75%
91%
72%
86%
74%
79%
Accepteert een baan onder het opleidingsniveau
44%
79%
Is bereid om tijdelijk onbetaald werk of met behoud van uitkering
41%
57%
21%
38%
Accepteert een baan waarin hij/zij verplicht is een opleiding of cursus te volgen Accepteert een baan in een andere opleidingsrichting dan waarin hij/zij is opgeleid Accepteert een baan waarvoor meer dan een half uur gereisd moet worden
te werken, om meer werkervaring op te doen Hoogte van het salaris is niet zo belangrijk
4.5
Ervaringen met het zoeken naar werk
Ruim de helft van de niet-ingeschrevenen had het afgelopen jaar concrete sollicitaties. Ze lijken bij sollicitaties kansrijker dan de ingeschreven werklozen. Tabel 4.10
Aantal sollicitatiegesprekken in het afgelopen halfjaar Niet-ingeschreven bij CWI
Wel ingeschreven bij CWI
(N=368)
(N=251)
Nooit
41%
28%
1 keer
23%
11%
2-5 keer
28%
33%
Meer dan 5 keer
6%
27%
Weet niet
2%
2%
100%
100%
Totaal
43
Niet-ingeschrevenen hebben minder vaak concrete sollicitaties. Toch heeft nog meer dan de helft van de niet-ingeschrevenen wel minimaal één concrete sollicitatie gehad. Als ze eenmaal een sollicitatiegesprek hadden worden ze minder vaak afgewezen (35% tegen 57%). De reden voor afwijzing laten een ongeveer gelijk beeld zien (m.n. werkervaring), behalve dat nietingeschrevene vaker worden afgewezen omdat ze te jong zijn. Niet-ingeschrevenen lijken bovendien iets kritischer dan ingeschreven werklozen. Een iets groter deel heeft zelf wel eens een baan afgewezen (39% versus 32%) of ontslag genomen (51% versus 45%). Redenen liggen ook hier (bij beide groepen) in de inhoud van het werk of de aard van het bedrijf.
4.6
Zijn de niet-ingeschreven elders wel in beeld?
De jongeren die zich niet inschrijven bij het CWI zijn ook bij andere instanties nauwelijks in beeld. Ruim de helft (56%) van de niet-ingeschreven jongeren heeft het afgelopen jaar contact gehad met een instantie. De enige instantie waar een aardig deel van de niet ingeschreven werkloze jongeren (40%) het afgelopen half jaar contact mee heeft gehad is het uitzendbureau. Het lijkt erop dat de niet ingeschreven werkloze jongeren minder haast hebben om een baan te vinden omdat zij toch wel in hun levensonderhoud kunnen voorzien, omdat ze nog thuis wonen of omdat ze een partner met inkomsten hebben. Ze zijn niet bij andere instanties in beeld omdat ze (nog) geen probleem hebben met het feit dat ze geen werk hebben. Waarschijnlijk komt een deel van deze jongeren uiteindelijk wel bij instanties in beeld op het moment dat zij harder op zoek gaan naar een baan en/of een uitkering aanvragen. Bijna driekwart van de niet-ingeschreven werkloze jongeren heeft mensen in de omgeving die hem/haar stimuleren bij het zoeken naar werk. Ouders zijn daarbij de meest genoemde groep (in totaal zegt 61% van alle niet-ingeschreven werkloze jongeren te worden gestimuleerd door de ouders. Daarnaast wordt een behoorlijk grote groep (28%) gestimuleerd door de partner. Ze hebben overigens ook vaker een vaste partner dan de ingeschreven werklozen Vrijwel alle niet-ingeschreven werkloze jongeren spreken in hun omgeving over hoe ze het zoeken naar werk moeten aanpakken (83%). Ook deze groep spreekt vooral met familie en bekenden. Opvallend verschil met de ingeschreven jongeren is dat de niet-ingeschrevenen vaker spreken met een decaan of iemand van school (9%). Een deel van hen zit ook nog op school (omdat ze een deeltijdopleiding volgen of ten tijde van de enquête op zoek zijn naar een stage), een deel heef recentelijk de school afgerond.
44
4.7
Niet-ingeschreven jongeren zonder startkwalificatie
In deze paragraaf gaan we aan de hand van de gegevens van de niet-ingeschreven jongeren na of er opvallende verschillen zijn tussen jongeren met en zonder startkwalificatie. Hiervoor vergelijken we de jongeren zonder startkwalificatie1 met de jongeren met een startkwalificatie2 en jongeren die nog bezig zijn met een opleiding die een startkwalificatie zal opleveren. Werkloze niet ingeschreven jongeren zonder startkwalificatie stellen op bepaalde punten hogere eisen aan een baan dan jongeren met een startkwalificatie. Zoals in de onderstaande tabel is te zien zoeken jongeren zonder startkwalificatie ongeveer even vaak naar werk als jongeren met startkwalificatie, maar zoeken ze over het algemeen minder vaak heel actief (27% versus 37%). Deze verschillen zijn echter klein en kunnen toevallig zijn. Tabel 4.11 Mate waarin de werkloze jongeren met en zonder startkwalificatie op zoek zijn naar werk Jongeren zonder startkwalificatie
Jongeren met startkwalificatie
(N=138)
(N=226)
Zoekt heel actief
27%
37%
Zoekt wel, maar niet zo actief
46%
36%
Zoekt helemaal niet naar werk Totaal
27%
27%
100%
100%
Jongeren zonder startkwalificatie maken zich meer zorgen of zij wel een baan zullen vinden (62%) dan jongeren met een startkwalificatie (47%). Toch zijn de jongeren zonder startkwalificatie op bepaalde punten kieskeuriger bij het accepteren van een baan dan de jongeren met startkwalificatie. Dit is te zien in tabel 4.12. Werkloze jongeren zonder startkwalificatie zijn minder vaak bereid een cursus te volgen of een baan te accepteren in een andere opleidingsrichting dan waarin ze zijn opgeleid. Ook zijn ze vaak niet bereid om meer dan een half uur te reizen voor het werk. Ze accepteren wel sneller een baan onder hun opleidingsniveau dan de jongeren met een startkwalificatie en vinden de hoogte van het salaris ook wat minder vaak belangrijk.
______________ 1
De groep jongeren zonder startkwalificatie zijn de jongeren die een opleiding hebben afgerond op een lager niveau dan MBO-II en de jongeren die een opleiding die lager is dan MBO-II voortijdig hebben afgebroken. 2 Hieronder verstaan we de jongeren met een opleiding die hoger of gelijk is aan MBO-II en die deze opleiding niet voortijdig hebben afgebroken. De groep jongeren die een hogere opleiding heeft dan MBO-II die voortijdig is afgebroken zijn in deze vergelijking dus niet meegenomen.
45
Tabel 4.12 Eisen van niet bij het CWI ingeschreven kansarme en kansrijke jongeren bij het zoeken naar werk Werkloze actieve
Werkloze actieve
zoekers zonder
zoekers met
startkwalificatie
startkwalificatie
(N=105)
(N=164)
70%
79%
68%
76%
71%
79%
Accepteert een baan onder het opleidingsniveau
51%
40%
Is bereid om tijdelijk onbetaald werk of met behoud van uitkering
43%
41%
27%
17%
Accepteert een baan waarin hij/zij verplicht is een opleiding of cursus te volgen Accepteert een baan in een andere opleidingsrichting dan waarin hij/zij is opgeleid Accepteert een baan waarvoor meer dan een half uur gereisd moet worden
te werken, om meer werkervaring op te doen Hoogte van het salaris is niet zo belangrijk
De woon- en inkomenssituatie van jongeren zonder startkwalificatie wijkt ook enigszins af van die van de jongeren met startkwalificatie. Ze wonen iets minder vaak bij hun ouders (61%, terwijl dit bij de jongeren met startkwalificatie 71% is) en vaker wonen ze samen met een partner (28%, terwijl dit bij de jongeren met startkwalificatie 17% is). Ondanks het gegeven dat meer werkloze jongeren zonder startkwalificatie samenwonen, zijn deze jongeren gemiddeld jonger dan de werkloze jongeren met een startkwalificatie. Werkloze jongeren zonder startkwalificatie lijken dus minder vaak actief op zoek naar werk en wat kritischer op bepaalde aspecten van het werk, maar minder kritisch ten opzichte van het salaris. Toch wijken ze niet erg sterk af van de niet-ingeschreven werkloze jongeren met startkwalificatie. Ook op andere aspecten (weten waar ze naar zoeken, contact met instanties) wijken ze amper af van de groep met een startkwalificatie.
46
4.8
Aanknopingspunten
Jongeren die zich niet inschrijven lijken minder urgent op zoek te zijn naar werk. De groep die is bereikt met de enquête is in het algemeen hoger zijn opgeleid dan jongeren die zich wel inschrijven bij het CWI. Ze hebben vaak een parttime baan of zijn met een deeltijdopleiding bezig. Ze zijn vaak ook nog niet zo lang op zoek naar werk. De groep niet-ingeschreven lijkt zo op het eerste oog (nog) geen probleemgroep te vormen. Ook van deze groep is een totaaloverzicht te schetsen wat indicaties kan opleveren van de omvang van de problematiek. (nog) geen probleem 28% gaat actief zoeken
28%
Zoekt nog niet lang 28%
Werklozen 100%
33% zoekt actief Zoekt al langer dan half jaar 6%
38% zoekt niet (meer)
(Mogelijk) problemati-
actief
sche redenen 11%
Geen problematische reden 27%
Hoewel de enquête niet per representatief hoeft te zijn levert het onderzoek het beeld op dat zich bij een meerderheid van deze jongeren (nog) geen specifieke problemen voordoet: het zoeken naar werk is nog niet zo urgent en ze zoeken vaak ook nog niet zo lang. Het onderzoek laat hierin verschillende subpopulaties zien (die elkaar deels overlappen): · Een belangrijk deel van de groep bestaat uit jongeren die nog naar school of een opleiding gaan, maar daar geen volle week mee bezig zijn (maximaal 2 dagen per week). We schatten deze groep op ongeveer een kwart van alle geënquêteerde niet ingeschrevenen. Ook bevat deze doelgroep jongeren die een stageplaats zoeken (en daarom in het onderzoek zijn opgenomen). · Ongeveer een derde zoekt wel actief, maar meestal nog niet zolang. Ze solliciteren, worden regelmatig uitgenodigd voor een gesprek en vinden hopelijk op een gegeven moment de baan die ze zoeken. · Het grootste deel is nog niet zo lang van school en zoekt nog niet of niet zo actief. De redenen daarvoor zijn divers. Ze weten nog niet zo goed wat voor werk ze willen of willen eerst nog van hun vrije tijd genieten. Een deel zorgt voor kinderen of het huishouden. Een ander deel zoekt niet omdat bijbaantjes (eventueel aangevuld met geld van ouders of partner) hen van voldoende inkomsten voorzien.
47
Voor 17% van de geënquêteerde niet-ingeschrevenen tekent zich op dit moment een zekere problematiek af: 6% zoekt al langer dan een half jaar (actief) naar werk, 11% is vanwege min of meer problematische redenen gestopt met het zoeken naar werk (ze hebben de moed opgegeven, weten niet wat voor werk ze moeten zoeken, kampen met gezondheidsproblemen). Een deel hiervan zegt niet te weten naar wat voor werk ze moeten zoeken. Op zich hoeft dit niet per sé op een duidelijke problematiek te wijzen; het kan ook zijn dat deze jongeren er nog niet zo over nagedacht hebben. De urgentie om naar werk te zoeken is onder de niet-ingeschrevenen immers niet nog zo groot als onder de ingeschreven jongeren. Rond de daadwerkelijke omvang van de problematische groep niet-ingeschreven jongeren moeten zekere marges worden aangehouden. Vanwege de steekproefmethode is de groep uit de enquête mogelijk niet helemaal representatief voor de totale groep niet-ingeschreven werkloze jongeren. Een voorzichtige schatting dat tussen de 10% en 25% van de niet-ingeschrevenen momenteel problemen met het zoeken naar werk ervaart lijkt gerechtvaardigd. Rond de groep niet-ingeschreven jongeren zijn de volgende aandachtspunten te benoemen: · De jongeren die niet ingeschreven staan bij het CWI hebben veelal ook met andere instanties amper contact. De enige instantie die redelijk veel met ze te maken heeft is het uitzendbureau. Bij een vijfde deel van deze jongeren is het CWI niet bekend. Het imago van het CWI is niet slecht (ongeveer een tiende deel van de jongeren denkt dat het CWI ze toch niet kan helpen), maar het CWI staat bij de jongeren duidelijk niet bekend als een organisatie waar je meteen heengaat als je werk zoekt. Overigens is wel een kwart van plan zich op korte termijn te laten inschrijven als werkzoekende. · Een belangrijk deel is nog studerend of recent gestopt met de opleiding of school. Scholen zijn dus potentieel een belangrijk medium om deze groep te bereiken. In de praktijk halen de jongeren daar echter naar eigen zeggen amper advies of informatie over de arbeidsmarkt. · Over het algemeen lijkt de groep die zich niet bij het CWI inschrijft aanzienlijk hoger opgeleid dan de groep die zich wel bij het CWI inschrijft. En deel heeft echter geen startkwalificatie of uitzicht daarop. Deze groep maakt zich toch vaker zorgen of ze wel een baan zullen vinden en lijkt ook wat minder actief naar werk te zoeken. Het lijkt een lastig bereikbare groep jongeren, doordat ze met weinig instanties contacten hebben. Als ze afhankelijk worden van een uitkering komen ze vanzelf wel terecht bij het CWI, maar waarschijnlijk is het beter ze eerder in beeld te krijgen. Een mogelijke ingang om deze jongeren wel te benaderen zijn de uitzendbureaus. Ruim een derde van de jongeren zonder startkwalificatie heeft hier het afgelopen half jaar contact mee gehad.
48
Bijlage 1 Achtergrondkenmerken van de jongeren In het onderzoek zijn verschillende groepen jongeren ondervraagd. In onderstaande tabel staan enkele achtergrondgegevens van de drie verschillende groepen jongeren vermeld. Tabel B1.1 Achtergrondkenmerken van de jongeren Aanwezig op actiedag
Niet aanwezig op
(N=401)
actiedag
CWI
(N=401)
(N=368) 32%
Niet ingeschreven bij
Geslacht Man
47%
51%
Vrouw
53%
49%
68%
100%
100%
100%
16
0%
0%
4%
17
5%
4%
9%
18
13%
14%
16%
19
16%
15%
14%
20
20%
23%
18%
21
20%
25%
20%
22
24%
20%
20%
100%
100%
100% 93%
Leeftijd
Etniciteit Nederlands
71%
74%
Turks
3%
4%
1%
Marokkaans
5%
4%
1% 1%
Antilliaans/Arubaans
2%
4%
Surinaams
16%
15%
4%
Overig
12%
8%
4%
100%
100%
100%
Basisschool
0%
1%
3%
VBO
6%
8%
4%
MBO niveau 1
9%
7%
2%
MBO niveau 2 en hoger
39%
39%
34%
VMBO
21%
22%
13%
Praktijkonderwijs
2%
1%
2%
MAVO
5%
6%
5%
HAVO
4%
3%
6%
VWO
2%
2%
4%
HBO
4%
3%
18%
WO
0%
2%
9%
Overig
6%
5%
1%
Totaal
100%
100%
100%
Opleiding
49
50
Research voor Beleid Schipholweg 13 - 15 Postbus 985 2300 AZ Leiden telefoon: (071) 5253737 telefax: (071) 5253702 e-mail:
[email protected] www.researchvoorbeleid.nl
51