KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
De positie van werkloze vrouwen in het Meetjesland
Steven Vos Projectleiding: Joost Bollens en Ingrid Vanhoren
Een onderzoek in het kader van het Genderproject Meetjesland. Dit onderzoek werd mogelijk dankzij de steun van het Europees Sociaal Fonds en het VESOC-actieplan gelijke kansen man/vrouw van de Vlaamse Gemeenschap. Het ESF draagt bij tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid door het bevorderen van inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpasbaarheid en gelijke kansen, en door het investeren in menselijke hulpbronnen.
Hoger instituut voor de arbeid
iii
WOORD VOORAF
Dit onderzoek maakt deel uit van het ruimere project ‘Genderproject Meetjesland’. Het onderzoek werd mogelijk gemaakt dankzij de steun van het Europees Sociaal Fonds en het VESOC-actieplan gelijke kansen man/vrouw van de Vlaamse Gemeenschap. We danken de opdrachtgevers voor de interessante kans die ons geboden werd, en hopen dat onze conclusies en aanbevelingen het beleid in het Meetjesland ondersteunen om vrouwvriendelijke structuren op te zetten en beleidsaanpassingen door te voeren om participatiedrempels weg te werken. Wij willen de stuurgroep van het Genderproject Meetjesland danken voor het beschikbaar stellen van informatie en de kritische reflecties die zeker een invloed hebben gehad op de studie zoals ze nu voorligt.
v
INHOUD
Hoofdstuk 1 / Onderzoeksopzet en methode
1
1. Situering van het onderzoek
1
2. Het Meetjesland 2.1 Gebiedsomschrijving 2.2 De bevolking 2.3 Werkloosheid 2.4 Economische sectoren
1 1 2 3 4
3. Doelstellingen van het onderzoek
4
4. Dataverzameling 4.1 Structuur van de vragenlijst 4.2 Procedure van de afname
5 5 5
5. Steekproeftrekking
5
6. Respons en non-respons
7
7. Tot slot
9
Hoofdstuk 2 / Profiel van de deelnemers
11
1. Descriptieve kenmerken 1.1 Leeftijd 1.2 Nationaliteit en herkomst 1.3 Onderwijs 1.4 Gezin 1.5 Inkomen
11 11 12 12 14 16
2. Algemene conclusie
18
vi
Inhoud
Hoofdstuk 3 / Arbeidsmarktpositie
19
1. Werkloos versus werkend 1.1 Werkloos 1.2 Werkend
19 19 21
2. Zoeken naar werk 2.1 Wordt er gezocht naar werk en welk werk zoekt men? 2.2 De zoekkanalen 2.3 De intensiteit van het zoekgedrag 2.4 De kans op werk 2.5 Hindernissen bij het zoeken naar werk 2.6 Offerbereidheid
22 22 24 25 26 26 28
3. Algemene conclusie
29
Hoofdstuk 4 / Opleiding
31
1. Het beschikbare aanbod 1.1 Opleidingsorganisaties 1.2 Opleidingen
31 31 33
2. Opleidingsbehoefte 2.1 Is er interesse voor de verschillende opleidingen? 2.2 Bereidheid tot het volgen van een opleiding
37 37 38
3. Algemene opvattingen over opleidingen 3.1 Uitspraken over opleidingen 3.2 Waarom nemen mensen deel aan opleidingen?
39 39 41
4. Algemene conclusie
42
Hoofdstuk 5 / Tewerkstellingsinitiatieven
45
1. Het aanbod 1.1 Tewerkstellingsinitiatieven
45 45
2. Opvattingen over tewerkstellingsinitiatieven 2.1 Uitspraken over tewerkstellingsinitiatieven 2.2 Buurtdiensten
46 46 48
3. Algemene conclusie
48
Inhoud
vii
Hoofdstuk 6 / Computervaardigheden
49
1. Bezit en gebruik van een computer
49
2. Waarvoor gebruikt men een computer?
51
3. Opvattingen over computergebruik
51
4. Algemene conclusie
52
Hoofdstuk 7 / Drempels en voorwaarden
53
1. Mobiliteit 1.1 Inleiding 1.2 Rijbewijs B 1.3 Wie heeft er een wagen? 1.4 Welke vervoermiddelen worden gebruikt? 1.5 Opvattingen over het openbaar vervoer 1.6 Woon-Werk verplaatsingen
53 53 53 54 55 56 58
2. Kinderopvang 2.1 Wie heeft er problemen met kinderopvang? 2.2 Opvattingen over kinderopvang 2.3 Suggesties voor kinderopvang
59 59 60 62
3. Algemene conclusie
63
Hoofdstuk 8 / Beleving van de werkloosheid
65
1. Tijdsbesteding
65
2. Opvattingen over werkloosheid 2.1 Beoordeling van de werkloosheid 2.2 De voor- en nadelen
66 66 68
3. Opvattingen over ‘gaan werken’
68
4. Algemene conclusie
70
Hoofdstuk 9 / Een typologie van de werkzoekenden
71
1. Constructie van de typologie
71
viii
Inhoud
2. Identificatie van de verschillende types 2.1 Identificatie op basis van achtergrondkenmerken 2.2 Identificatie op basis van andere kenmerken
73 73 73
3. Algemene conclusie
78
Hoofdstuk 10 / De kans op opleidingsdeelname geschat
81
1. Waarschijnlijkheidsmodel 1.1 De volledige deelnemersgroep 1.2 Werkzoekenden
81 81 87
2. Algemene conclusie
94
Hoofdstuk 11 / De kans op werk geschat
95
1. De kans op werk
95
2. Algemene conclusie
99
Hoofdstuk 12 / Synthese en aanbevelingen
101
1. Situering en opzet van het onderzoek
101
2. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek op een rijtje 2.1 Wie zijn de deelnemers? 2.2 Arbeidsmarkt 2.3 Opleidingen 2.4 Tewerkstellingsinitiatieven 2.5 Computervaardigheden 2.6 Drempels en voorwaarden
102 102 104 106 109 110 110
3. Aanbevelingen 3.1 Aanbevelingen m.b.t. de doelgroep 3.2 Aanbevelingen m.b.t. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven 3.3 Aanbevelingen m.b.t. drempels en voorwaarden 3.4 Elementen voor de helpdesk
112 112 113 114 115
Bijlagen
117
Bibliografie
145
1
HOOFDSTUK 1 ONDERZOEKSOPZET EN METHODE
In dit inleidende hoofdstuk wordt de context van het voorliggend onderzoek geschetst. Er wordt dieper ingegaan op de manier waarop de dataverzameling en de samenstelling van de steekproef gebeurde.
1. Situering van het onderzoek Dit onderzoek is een onderdeel van het ruimere project ‘Genderproject Meetjesland’. Doel van het globale project is het verhogen van de participatiegraad van de werkloze vrouwen uit het Meetjesland. Zij vormen de doelgroep van dit onderzoek. Voorliggend onderzoek moet inzicht verschaffen in de drempels, aspiraties, interesses en vaardigheden en kennis van de doelgroep m.b.t. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven en toeleidingskanalen. Deze inzichten moeten het beleid in de regio ondersteunen om vrouwvriendelijke structuren op te zetten en beleidsaanpassingen door te voeren om eventuele participatiedrempels weg te werken.
2. Het Meetjesland In deze paragraaf wordt een beknopte beschrijving gegeven van het Meetjesland. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan de gebiedsomschrijving, de samenstelling van de bevolking en de werkloosheid en werkgelegenheid in de regio. 2.1 Gebiedsomschrijving Het Meetjesland omvat 13 gemeenten die bestuurlijk verdeeld zijn over twee arrondissementen. De gemeenten Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins en Zelzate vormen samen het arrondissement Eeklo. De gemeenten Aalter, Knesselare, Lovendegem, Nevele, Waarschoot, Zomergem en Evergem
2
Hoofdstuk 1
behoren tot het arrondissement Gent.1 Het Streekplatform Meetjesland beperkt zich tot 11 gemeenten; Evergem en Zelzate worden niet tot het werkingsgebied gerekend. Het Meetjesland is een rurale regio waarin Eeklo als centrum fungeert. Daarnaast kunnen ook Maldegem en Aalter onderscheiden worden als in het oog springende economische regio’s. 2.2 De bevolking Het Meetjesland telde op 1 januari 2003 173 634 inwoners (130 176 zonder Evergem en Zelzate).2 De helft mannen en de helft vrouwen. Evergem en Maldegem zijn de grootste gemeenten uit de regio (respectievelijk 31 415 en 22 088 inwoners), Eeklo en Aalter telt net iets minder inwoners dan Maldegem. Kaprijke en Sint-Laureins zijn de kleinste gemeenten met ongeveer 6 000 inwoners. Een kwart van de Meetjeslandse bevolking is jonger dan 20 jaar. Een kleine 15% is ouder dan 65 jaar. Deze cijfers liggen grotendeels in de buurt van het Vlaamse gemiddelde.3 % 35 Mannen
Vrouwen
Totaal
30
25
20
15
10
5
0 em
g er
Ev
Bron:
o
kl
Ee
Lo
e
n ei
ge de
al
M
ot
s
m
ijk
pr Ka
St
ho sc ar
-L
r au
a
W
de
ne se s A
Aantal inwoners per gemeente op 1 januari 2003
www.meetjesland.be Cijfers 01/01/2003 (NIS) Bron: streekplatform Meetjesland
r
e
at
lz Ze
NIS, januari 2003
Figuur 1.1 1 2 3
em
eg nd ve
lte
Aa
Kn
s es
e ar el
e
el
N
ev
em
g er
m
Zo
Onderzoeksopzet en methode
3
1,3% van de Meetjeslandse bevolking heeft een vreemde nationaliteit. Dit cijfer ligt beduidend beneden het Vlaamse gemiddelde. Ruim de helft van de inwoners met een vreemde nationaliteit zijn Nederlanders. 4 2.3 Werkloosheid April 2003 telde het Meetjesland 4 514 niet-werkende werkzoekenden, waarvan 58% vrouwen. In figuur 1.1 wordt per gemeente de werkloosheidsgraad weergegeven in functie van het geslacht. Uit de figuur blijkt duidelijk dat de werkloosheidsgraden voor de vrouwen hoger ligt dan voor de mannen. Eeklo en -Zelzate hebben de hoogste werkloosheidsgraad, respectievelijk 9,44% en 8,48%. De werkloosheidsgraad bij de vrouwen in deze gemeenten bedraagt zelfs 11,41% en 11,31%. Voor het Vlaamse gewest bedraagt de werkloosheidsgraad 7,13% (5,93% voor de mannen en 8,7% voor de vrouwen). Eeklo en Zelzate scoren duidelijk boven het Vlaamse gemiddelde. % 12 Mannen
Vrouwen
Totaal
10
8
6
4
2
0
m em ge eg er d v n E ve Lo
Bron:
o
kl Ee
e ijk pr a K
e m ot ns ed ei ge ho ur en sc de l a s r a -L aa As M St W
e at lz Ze
r lte Aa
s es Kn
e ar el
e ev
N
le
m ge er
m Zo
VDAB, Maandverslag Arbeidsmarkt Regio Gent, april 2003; Eigen bewerking
Figuur 1.2
Werkloosheidsgraden per gemeente naar geslacht (april 2003)
Een kleine 60% van de niet-werkende werkzoekenden in het Meetjesland is laaggeschoold (STC Beleidsplan 2003). Vrouwen zijn iets minder laaggeschoold dan 4
Bron: streekplatform Meetjesland
4
Hoofdstuk 1
mannen. De scholingsgraad in het Meetjesland ligt duidelijk lager in vergelijking met de rand van Gent en de stad Gent. 2.4 Economische sectoren De secundaire sector neemt in het Meetjesland een belangrijke plaats in. Ongeveer 40% van de tewerkstelling is te situeren in de secundaire sector. De belangrijkste sectoren zijn o.a. de bouwsector, de voedingsnijverheid en de textielnijverheid. De tertiaire sector is in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde minder sterk vertegenwoordigd (30%). De primaire sector neemt in het Meetjesland een belangrijke plaats in met ongeveer 11%. Dit is ruim 3,5 keer zoveel als in Vlaanderen. De arbeidsplaatsen kunnen voornamelijk in de land- en tuinbouw gesitueerd worden (Ontwikkelingsplan Leader). De quartaire sector is een groeisector in het Meetjesland.
3. Doelstellingen van het onderzoek De resultaten van het onderzoek moeten het beleid in de regio ondersteunen in het ontwikkelen van nieuwe initiatieven, het aanpassen van bestaande structuren en het wegwerken van eventuele drempels. Doel was om via een mondelinge bevraging van werkzoekende vrouwen de doelgroep beter te leren kennen. Welke aspiraties hebben zij qua werk, vorming, opleiding, enz.? Waarom participeren ze weinig of minder aan de arbeidsmarkt en aan de bestaande opleidingen? Concreet verschaft het onderzoek inzicht m.b.t.: Het profiel en de gezinssituatie van de doelgroep. Het werkzoekgedrag van werkloze vrouwen in het Meetjesland. Hun kennis van opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven. Mogelijke drempels t.a.v. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven. Aspiraties (verwachtingen) t.a.v. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven en opleidingsbehoeften. Interesses van de doelgroep. Opvattingen van de doelgroep over werken en werkloosheid.
4. Dataverzameling 4.1 Structuur van de vragenlijst De gegevens voor het onderzoek werden via mondelinge interviews verzameld. Voor de mondelinge bevraging werd een gestandaardiseerde vragenlijst ontwik-
Onderzoeksopzet en methode
5
keld. De vragenlijst werd opgebouwd in 11 delen. In het eerste deel van de vragenlijst werden een aantal achtergrondkenmerken bevraagd. In het tweede deel werd dieper ingegaan op de gezinssituatie van de respondent. De derde sectie van de vragenlijst had betrekking op de actuele situatie van de deelnemers. Deelnemers die op het bevragingsmoment werkten kregen een aantal vragen over de baan die ze op dat moment uitoefenden. 5 Bij deelnemers die op het moment van bevraging werkloos waren werd onder meer gepeild naar het werkverleden. De volgende delen van de vragenlijst peilden naar het werkzoekgedrag en de tijdsbesteding van de respondenten. Deel 6 van vragenlijst had betrekking op de kennis van een aantal opleidingsinitiatieven in het Meetjesland en hun opleidingsaanbod. Aansluitend werden de opleidingsbehoeften en interesses van de respondent in kaart gebracht. Een volgend deel handelde over de tewerkstellingsinitiatieven in het Meetjesland. In sectie negen van de vragenlijst werd aandacht besteed aan de computerkennis en het computergebruik van de respondent. Een volgende set van vragen ging in detail in op drempels en voorwaarden (o.a. mobiliteit en kinderopvang) om te werken of om deel te nemen aan een opleiding. In het laatste deel van de vragenlijst werd de mening van de respondent gevraagd over werken en werkloosheid. 4.2 Procedure van de afname De deelnemers aan het onderzoek werden bij hun thuis geïnterviewd door ervaren enquêteurs. Voorafgaand aan het interview kregen de personen uit onze steekproef een introductiebrief toegestuurd. De bevraging liep van mei tot juli 2003. De afname van een interview nam gemiddeld 60 minuten in beslag.
5. Steekproeftrekking De steekproef werd getrokken op basis van een geanonimiseerd VDAB-bestand met alle niet-werkende werkzoekende vrouwen uit het Meetjesland op 31 maart 2003. Er werd gewerkt met een gestratificeerde steekproef (stratificatie naar opleidingsniveau, regio, leeftijd en werkloosheidsduur). Bij stratificatie wordt de populatie op basis van bepaalde kenmerken ingedeeld in een aantal strata. De beschikbare informatie uit het populatiebestand werd gebruikt bij het opstellen van het steekproefkader. In tabel 1.1 wordt de steekproefmatrix weergegeven. De matrix bevat 16 cellen. Dit is de combinatie van 2 klassen voor het opleidingsniveau, 2 leeftijdsklassen, 2 regio’s en 2 klassen voor de werkloosheidsduur (2x2x2x2). 5
Het is mogelijk dat respondenten tussen het moment waarop de steekproeftrekking gebeurde en het bevragingsmoment zijn beginnen werken.
6
Hoofdstuk 1
Vervolgens werd uit ieder stratum een steekproef getrokken die qua grootte evenredig was aan de omvang van het stratum van de populatie. De steekproef is representatief voor de niet-werkende werkzoekende vrouwen in het Meetjesland. Tabel 1.1 Steekproefmatrix Maximaal LSO Arr. Eeklo Arr. Gent 12 maanden werkloos > 12 maanden werkloos
-30 jaar +30 jaar -30 jaar +30 jaar
A E I M
B F J N
Minimaal LSO Arr. Eeklo Arr. gent C G K O
D H L P
Er werden 300 effectief te realiseren enquêtes vooropgesteld. Rekening houdend met non-respons werden naast de effectieve steekproef ook reserve steekproeven voorzien. Omdat gewerkt werd met een gestratificeerde steekproef werd iedere non-respondent vervangen door een andere potentiële respondent uit het overeenkomstige stratum (een respondent met een overeenkomstige letter A, B, enz.). In tabel 1.2 wordt het profiel van de respondenten in de initiële steekproef en de gerealiseerde steekproef vergeleken met het populatiebestand. De leeftijdscategorieën ’25 tot 35 jaar’ en ’35 tot 45 jaar’ zijn het sterkst vertegenwoordigd. 42% van de niet-werkende werkzoekende Meetjeslandse vrouwen (anno april 2003) was minstens 12 maanden werkloos. Ruim één derde was minder dan 6 maanden werkloos. Eén op tien heeft een diploma Hoger onderwijs; een kleine 50% heeft een diploma van maximaal Lager secundair onderwijs. Eeklo, Maldegem en Evergem hebben het grootste aandeel werkzoekenden. Niet toevallig zijn dit ook de Meetjeslandse gemeenten met de meeste inwoners.
Onderzoeksopzet en methode
7
Tabel 1.2 Kenmerken van de populatie, de initiële steekproef en de gerealiseerde steekproef (%)
Leeftijdsklasse Min 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar Plus 45 jaar Werkloosheidsduur Min 6 maanden 6 tot 12 maanden Plus 12 maanden Opleidingsniveau LO LSO HSO HO Andere Woonplaats Assenede Eeklo Kaprijke Maldegem Sint-Laureins Zelzate Aalter Evergem Knesselare Lovendegem Nevele Waarschoot Zomergem N
Populatiebestand
Initiële steekproef
20,01 29,42 28,35 22,22
19,22 32,57 29,32 18,89
19,87 32,25 30,62 17,26
36,31 21,87 41,82
37,76 19,54 41,69
39,74 19,54 40,72
25,90 21,50 36,38 9,92 6,30
26,71 20,20 33,22 11,40 8,47
24,76 21,17 35,84 10,10 8,14
7,75 16,71 2,96 14,09 3,13 9,34 8,44 16,16 4,55 3,65 4,00 5,41 3,82
9,12 13,68 3,26 13,36 3,58 10,75 7,49 17,26 4,23 3,58 2,28 6,19 5,21
9,45 13,03 3,26 14,33 2,93 11,07 7,82 16,94 3,91 4,23 1,95 6,19 4,89
2 9036
307
Gerealiseerde steekproef
307
Een vergelijking van bovenstaande cijfers toont aan dat de verschillen in verdeling tussen de drie bestanden eerder gering zijn.
6. Respons en non-respons Tabel 1.3 geeft een overzicht van het aantal aangeschreven personen en de uiteindelijke responsratio. In totaal werden 392 Meetjeslandse vrouwen aangeschreven met de vraag om hun medewerking te verlenen aan het onderzoek. De responsratio van de bevraging was erg hoog. Ruim driekwart van de aangeschrevenen nam effectief deel aan de bevraging. We kunnen stellen dat de bereidheid van de Meetjeslandse vrouwen om deel te nemen aan het onderzoek hoog was. 22% van 6
Het betreft hier enkel vrouwen. 13 gemeenten werden geselecteerd.
8
Hoofdstuk 1
de aangeschreven Meetjeslandse vrouwen nam niet deel aan het onderzoek. De redenen om niet deel te nemen kunnen zeer uiteenlopend zijn. Tabel 1.3 Aantal aangeschreven personen en respons van de bevraging Aangeschreven personen
392
Respons Respons in % Non-respons Non-respons in %
307 78,32% 85 21,68%
De voornaamste reden om niet deel te nemen was weigering. Andere redenen voor non-respons waren adreswijzigingen en afwezigheid van de potentiële respondent (zie tabel 1.4). Tabel 1.4 Reden van de non respons (%, N=85) Respondent woont niet (meer) op het aangeduide adres Respondent was driemaal of meer afwezig Respondent is gedurende de periode van de enquêtering niet te bereiken (verlof, enz.) Respondent is ziek/opgenomen in het ziekenhuis Respondent is belet omwille van familiale omstandigheden Communicatie is onmogelijk: de respondent is anderstalig, doof, enz. Weigering: andere reden Reden onbekend
20,00 15,29 7,06 3,53 1,18 1,18 37,65 14,12
Het is belangrijk om na te gaan of er profielverschillen zijn tussen de mensen die deelgenomen hebben aan de bevraging en de mensen die aangeschreven werden maar uiteindelijk niet deelnamen aan de bevraging. In tabel 1.5 worden een aantal achtergrondkenmerken van beide groepen naast elkaar geplaatst. Naar leeftijd en werkloosheidsduur zijn de verdelingen relatief gelijklopend. Bij de niet-respondenten zijn er wel iets meer personen met een kortere werkloosheidsduur. Bij de respondenten ligt het aandeel met een diploma Hoger secundair onderwijs hoger dan bij de niet-respondenten, maar ligt het aandeel met een diploma Hoger onderwijs wat lager. Naar woonplaats zijn er een aantal verschillen tussen beide groepen. In vergelijking met de respondenten zijn bij de niet-respondenten Eeklo, Zelzate en Evergem sterker vertegenwoordigd. Assenede en Maldegem zijn minder vertegenwoordigd.
Onderzoeksopzet en methode
9
Tabel 1.5 Representativiteit
Leeftijdsklasse Min 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar Plus 45 jaar Werkloosheidsduur Min 6 maanden 6 tot 12 maanden Plus 12 maanden Opleidingsniveau LO LSO HSO HO Andere Woonplaats Assenede Eeklo Kaprijke Maldegem Sint-Laureins Zelzate Aalter Evergem Knesselare Lovendegem Nevele Waarschoot Zomergem N
Gerealiseerde steekproef
Non-respons
19,87 32,25 30,62 17,26
21,43 32,14 23,81 22,62
39,74 19,54 40,72
45,24 17,86 36,90
24,76 21,17 35,84 10,10 8,14
28,57 23,81 23,81 16,67 7,14
9,45 13,03 3,26 14,33 2,93 11,07 7,82 16,94 3,91 4,23 1,95 6,19 4,89
2,38 16,67 2,38 8,33 2,38 20,24 2,38 26,19 3,57 4,76 3,57 5,95 1,19
307
85
Op basis van tabel 1.5 kunnen we stellen dat er naar woonplaats enige selectieve uitval is. We kunnen evenwel niet concluderen dat er een sterke selectieve uitval is.
7. Tot slot In dit eerste hoofdstuk werd een uitvoerige beschrijving gegeven van het opzet van het onderzoek en de gebruikte methode. Daarnaast werd aandacht besteed aan de samenstelling van de steekproef. De respons en de non-respons werden besproken. In hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op het profiel van de deelnemers.
11
HOOFDSTUK 2 PROFIEL VAN DE DEELNEMERS
In dit hoofdstuk wordt het profiel van de deelnemers aan het onderzoek besproken. Naast een aantal persoonskenmerken bespreken we onder meer ook de gezinssituatie van de respondenten.
1. Descriptieve kenmerken 1.1 Leeftijd Een eerste relevant kenmerk is de leeftijd van de respondenten. In hoofdstuk 1 werd reeds een ruwe leeftijdsverdeling gegeven van de gerealiseerde steekproef. In deze paragraaf beschrijven we de leeftijdsverdeling meer in detail. Tabel 2.1 Leeftijd (%, N=307) -20 jaar 20-25 jaar 25-30 jaar 30-35 jaar 35-40 jaar 40-45 jaar 45-50 jaar 50-55 jaar +55 jaar
4,23 15,64 14,01 16,94 16,29 14,33 13,03 3,58 1,95
Een kleine 20% van de deelnemende vrouwen is jonger dan 25 jaar. Ongeveer 19% van de deelnemende vrouwen is ouder dan 45 jaar. De -20-jarigen en de 50-plussers zijn het minst vertegenwoordigd (respectievelijk 4% en 6%). De andere leeftijdscategorieën zijn min of meer evenredig vertegenwoordigd.
12
Hoofdstuk 2
1.2 Nationaliteit en herkomst In tabel 2.2 worden zowel de nationaliteit als de herkomst weergegeven. Mogelijk bevat de herkomst van een persoon rijkere informatie dan de nationaliteit. 7 Tabel 2.2 Nationaliteit en herkomst (%, N=307) Nationaliteit Belg EU-land Niet-EU-land Herkomst Autochtoon Allochtoon Moedertaal Nederlands Frans Andere
96,09 0,98 2,93 90,20 9,80 95,11 0,65 4,23
96% van alle respondenten heeft de Belgische nationaliteit. Een kleine 3% komt uit een niet-EU-land. Het overgrote deel van de bevraagde vrouwen is van autochtone herkomst. Ongeveer 10% van de deelnemers is allochtoon. 60% van de allochtonen heeft de Belgische nationaliteit. Het merendeel van de respondenten spreekt Nederlands als moedertaal. 1.3 Onderwijs8 In tabel 2.3 worden naast het onderwijsniveau ook de leeftijd waarop het diploma behaald werd, de leeftijd waarop de school verlaten werd, en het al dan niet nadien terug studeren weergegeven. 16% van de respondenten heeft een diploma van maximaal Lager onderwijs. Het merendeel van de deelnemers heeft een diploma Hoger secundair onderwijs. Een kleine 13% heeft het Hoger onderwijs voltooid. 24% van de respondenten heeft de school verlaten jonger dan 17 jaar. Uit de tabel blijkt bovendien dat één vierde van de bevraagden na het verlaten van het dagonderwijs nadien terug is gaan studeren. In bijlage ‘Hoofdstuk 2’ wordt een overzicht gegeven van wat men terug gaan studeren is.
7 8
Op de arbeidsmarkt kunnen vooroordelen mogelijk een rol spelen. Deze cijfers zijn enquêtegegevens: ze zijn gebaseerd op de antwoorden van de respondenten. In Hoofdstuk 1 werden administratieve cijfers gebruikt. Bovendien werd in hoofdstuk 1 de categorie andere opgenomen (o.a. buitenlandse opleidingen). De enquêtegegevens en de administratieve gegevens kunnen verschillen van elkaar. Voor beide informatiebronnen is wellicht sprake van enige foutenmarge. Voor onze analyses werken we verder met de enquêtegegevens.
Profiel van de deelnemers
13
Tabel 2.3 Onderwijs (%) Onderwijsniveau (N=307)9 Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Leeftijd diploma (N=307) -14 jaar 14-16 jaar 17-19 jaar Min 20 jaar Leeftijd verlaten school (N=307) -14 jaar 14-17 jaar 17-19 jaar Min 20 jaar Nadien terug gaan studeren? (N=299) Ja Nee
4,23 12,05 25,41 45,60 12,70 9,12 22,80 49,84 18,24 2,28 21,82 52,12 23,78 24,75 75,25
Tabel 2.4 geeft het onderwijsniveau in functie van de leeftijd waarop de school verlaten werd. Het merendeel van de bevraagden zonder diploma of met een diploma Lager onderwijs heeft de school verlaten tussen de leeftijd van 14 jaar en 17 jaar. 56% van de respondenten met een diploma Lager secundair onderwijs verliet de schoolbanken tussen de 17de en de 20ste verjaardag. In tabel 2.5 wordt het onderwijsniveau weergegeven in functie van de leeftijd waarop het overeenstemmende diploma behaald werd. De opsplitsing naar de leeftijd waarop het diploma behaald werd laat toe om een zicht te krijgen op eventuele studievertragingen of -versnellingen. Drie vijfde van de bevraagden met een diploma Lager onderwijs behaalde dit diploma na de 14de verjaardag. Ook voor de diploma’s Lager secundair onderwijs en Hoger secundair onderwijs is er sprake van studievertraging. 39% van de Meetjeslandse vrouwen met een diploma Lager secundair onderwijs behaalde dit op 17 jaar of ouder. 10% van de respondenten met een diploma Hoger secundair onderwijs was minstens 20 jaar op het moment dat het diploma behaald werd.
9
Zes respondenten hebben een diploma Deeltijds Beroepsonderwijs (DBSO/leercontract).
14
Hoofdstuk 2
Tabel 2.4 Leeftijd waarop de school verlaten werd naar onderwijsniveau (%) Onderwijsniveau LO LSO
HSO
HO
7,69 69,23 23,08 0,00
2,70 75,68 21,62 0,00
1,28 35,90 56,41 6,41
2,86 1,43 75,00 20,71
0,00 0,00 0,00 100,00
100,00 13
100,00 37
100,00 78
100,00 140
100,00 39
Geen diploma Leeftijd verlaten school -14 jaar 14-17 jaar 17-19 jaar Min 20 jaar Totaal N
Tabel 2.5 Leeftijd waarop het diploma behaald werd naar onderwijsniveau (%) Onderwijsniveau LO LSO
HSO
HO
84,62 15,38 0,00 0,00
37,84 54,05 8,11 0,00
2,56 57,69 35,90 3,85
0,71 2,14 87,14 10,00
0,00 0,00 0,00 100,00
100,00 13
100,00 37
100,00 78
100,00 140
100,00 39
Geen diploma Leeftijd diploma -14 jaar 14-17 jaar 17-19 jaar Min 20 jaar Totaal N
1.4 Gezin Voor de typering van de gezinssituatie worden het gezinstype en de gezinssamenstelling besproken. Tabel 2.6 Gezinssituatie (%, N=307) Vrijgezel, alleenwonend Vrijgezel, inwonend bij ouder Partner, niet samenwonend Gehuwd Samenwonend Weduwe Gescheiden Andere
11,73 15,64 3,26 39,74 15,96 0,33 12,70 0,65
40% van de respondenten is gehuwd. 13% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen is gescheiden. Een kleine 60% van de respondenten heeft een partner. 84% van de partners was aan het werk op het moment van de bevraging.
Profiel van de deelnemers
15
Twee vijfde van alle respondenten is hoofdkostwinnaar/gezinshoofd (N=113). 30% van de hoofdkostwinnaars heeft een partner. Een zelfde aandeel is ‘alleenwonend vrijgezel’. Ongeveer 35% van de hoofdkostwinnaars is gescheiden. 97% van de alleenstaande moeders is hoofdkostwinnaar. Tabel 2.7 Huidige bezigheid van de partner (%, N=170) Werkt Op ziekenkas/invaliditeit Thuis met inkomen Thuis zonder inkomen Student (Brug)gepensioneerd
84,12 4,71 5,29 2,35 1,18 2,35
63% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft kinderen. De meeste bevraagde vrouwen met kinderen hebben één of twee kinderen, respectievelijk 38% en 36% van de vrouwen met kinderen. Voor 48% van de moeders is het jongste kind ouder dan 10 jaar. Eén derde heeft kinderen jonger dan 5 jaar. In tabel 2.8 wordt het aantal kinderen afgezet naar het al dan niet hebben van een partner. De helft van de vrouwen zonder partner heeft ook geen kinderen. 28% van de vrouwen met een partner heeft geen kinderen. In tabel 2.9 worden 4 verschillende profielen onderscheiden op basis van het al dan niet hebben van kinderen en partner. Eén vijfde van alle bevraagde vrouwen is een alleenstaande moeder. Tabel 2.8 Aantal kinderen naar het al dan niet hebben van een partner (%)
Aantal kinderen 0 1 2 3 4 5 Totaal N
Partner
Geen partner
27,62 28,73 24,86 11,60 6,63 0,55
50,40 18,40 20,00 6,40 4,00 0,80
100,00 181
100,00 125
16
Hoofdstuk 2
Tabel 2.9 Profiel op basis van de gezinssituatie (%, N=306) Alleenstaand zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Met partner zonder kinderen Met partner en kinderen
20,59 20,26 16,34 42,81
In de bijlage van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op deze 4 profielen. Op basis van het al dan niet hebben van een partner en de arbeidsmarktpositie van de respondent (zie hoofdstuk 3) en/of de arbeidsmarktpositie van de partner konden 5 groepen onderscheiden worden: (1) werkloze respondenten zonder partner (32,99%); (2) werkende respondenten zonder partner (9,72%); (3) gezinnen waarin beide partners werken (9,72%); (4) gezinnen waarin één van beide partners werkt (41,67%); en (5) gezinnen waarin beide partners werkloos zijn (5,90%). In de bijlage van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op deze indeling. 1.5 Inkomen Er werd de respondenten gevraagd of ze een uitkering ontvingen op het moment van bevraging. Bovendien werd gevraagd naar het netto gezinsinkomen per maand. Ongeveer 80% (N=240) van de bevraagde vrouwen ontvangt een uitkering. Het betreft hoofdszakelijk werkloosheidsuitkeringen (zie tabel 2.10). 3% van de respondenten ontvangt het leefloon. De respondenten die geen uitkering ontvingen waren voor een groot deel aan het werk op het moment van de bevraging. Tabel 2.10 Aard van de uitkering (%, N=238) Werkloosheidsuitkering Leefloon/bestaansminimum Invaliditeitsuitkering/Ziekteuitkering Andere
92,44 3,36 2,10 2,10
Tabel 2.11 geeft de verdeling van de netto uitkering per maand. Er zijn duidelijk verschillen tussen respondenten met een partner en respondenten zonder partner. De uitkeringen van vrouwen zonder partner liggen duidelijk hoger dan de uitkeringen van vrouwen met een partner. 58% van de vrouwen zonder partner heeft een uitkering van minstens 744 euro per maand. Bij de vrouwen met een partner heeft 18% een uitkering van 744 euro of meer.
Profiel van de deelnemers
17
Tabel 2.11 Hoogte van de netto uitkering per maand (%)
< 250 euro 250-372 euro 373-495 euro 496-619 euro 620-743 euro 744-867 euro 868-991 euro 992-1 115 euro Wenst niet te antwoorden/weet niet Totaal N
Partner
Geen partner
Totaal
8,22 28,77 13,70 21,23 9,59 9,59 6,16 2,05 0,68
0,00 10,53 3,16 16,84 10,53 46,32 10,53 0,00 2,11
4,98 21,58 9,54 19,50 9,96 24,07 7,88 1,24 1,24
100,00 146
100,00 95
100,00 241
De verdeling van het gezinsinkomen vertoont - logischerwijze - het omgekeerd patroon. De ²-toets geeft een duidelijk statistisch significant resultaat. Respondenten met een partner hebben duidelijk een hoger gezinsinkomen dan respondenten zonder partner. 39% van de bevraagden met een partner heeft een gezinsinkomen van 1 983 euro of meer. Bij de bevraagden zonder partner heeft slecht 11% een dergelijk gezinsinkomen. 12% van alle respondenten moet maandelijks rondkomen met een inkomen beneden de 867 euro. Er is een groot verschil tussen respondenten met een partner en respondenten zonder partner, respectievelijk 3% en 26% heeft een netto gezinsinkomen van maximaal 867 euro per maand. Tabel 2.12 Netto gezinsinkomen (%)
< 500 euro 500-619 euro 620-743 euro 744-867 euro 868-991 euro 992-1 115 euro 1 116-1 239 euro 1 240-1 363 euro 1 364-1 487 euro 1 488-1 735 euro 1 736-1 982 euro 1 983-2 230 euro 2 231-2 478 euro > 2 479 euro Wenst niet te antwoorden/weet niet Totaal N
² (Partner-Geen partner)=72,58/DF=14/p<0,0001
Partner
Geen partner
Totaal
0,00 1,21 1,21 0,61 3,64 4,85 3,64 3,64 6,06 10,30 18,79 13,94 9,09 10,91 12,12
1,77 6,19 5,31 7,96 11,50 7,08 12,39 7,08 5,31 3,54 4,42 2,65 1,77 4,42 18,58
0,72 3,24 2,88 3,60 6,83 5,76 7,19 5,04 5,76 7,55 12,95 9,35 6,12 8,27 14,75
100,00 165
100,00 113
100,00 278
18
Hoofdstuk 2
2. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
Het merendeel van de respondenten heeft de Belgische nationaliteit. 10% van de respondenten is allochtoon, drie vijfde van de allochtonen heeft weliswaar de Belgische nationaliteit. Het overgrote deel van de respondenten spreekt Nederlands als moedertaal. 16% van de respondenten geeft aan een diploma te hebben van maximaal Lager onderwijs. Een kleine 50% heeft een diploma Hoger secundair onderwijs. 13% heeft een diploma Hoger onderwijs. Een kwart van de respondenten is na het verlaten van de school terug gaan studeren. 60% van de respondenten heeft een partner. Het merendeel van de partners (84%) werkt. 63% van de respondenten heeft kinderen. Eén vijfde van alle bevraagde vrouwen is een alleenstaande moeder; 32% van de vrouwen met kinderen heeft geen partner. Twee vijfde van de respondenten geeft aan hoofdkostwinnaar/gezinshoofd te zijn. 80% van de respondenten ontvangt een uitkering. Ruim 90% van de uitkeringen zijn werkloosheidsuitkeringen. De uitkeringen van vrouwen zonder partner liggen duidelijk hoger dan de uitkeringen van vrouwen met een partner. Respondenten met een partner hebben duidelijk een hoger gezinsinkomen dan respondenten zonder partner.
19
HOOFDSTUK 3 ARBEIDSMARKTPOSITIE
In dit hoofdstuk geven we een aantal kwalitatieve kenmerken weer van de positie op de arbeidsmarkt van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen respondenten die op het moment van bevraging nog steeds werkzoekend waren en respondenten die een baan gevonden hadden. Verderop in dit hoofdstuk wordt het werkzoekgedrag besproken.
1. Werkloos versus werkend Hoewel de doelgroep van voorliggend onderzoek werkzoekende vrouwen waren, werden er ook een aantal werkende vrouwen bevraagd. Een aantal respondenten, die bij de steekproeftrekking geregistreerd waren als werkloos, hadden in de loop van de bevraging een baan gevonden. 21% van de bevraagde vrouwen had op het moment van bevraging een betaalde baan. 66% van deze respondenten heeft een diploma van minimaal Hoger secundair onderwijs (20% heeft een diploma Hoger onderwijs), een derde is jonger dan 25 jaar. Er zijn weinig of geen verschillen tussen mensen met of zonder kinderen en partner. In wat volgt maken we een onderscheid tussen beide groepen. 1.1 Werkloos In tabel 3.1 wordt een overzicht gegeven van een aantal werkloosheidskenmerken. Het overgrote deel van de werkzoekende respondenten is ingeschreven bij de RVA. 56% is meer dan 1 jaar werkloos. Ongeveer één vierde van de werkloze respondenten is zelfs langer dan 3 jaar werkloos. Opvallend is dat ruim 90% van de respondenten die op het moment van bevraging werkzoekend waren, ooit gewerkt heeft. In tabel 3.2 wordt de duur van de laatste baan weergegeven. Het blijkt dat de banen die uitgeoefend werden voor de laatste werkloosheidsperiode van langere duur waren. Voor 51% van de
20
Hoofdstuk 3
respondenten die ooit gewerkt hebben duurde de laatste baan minstens 2 jaar. 16% oefende deze baan minstens 10 jaar uit. Voor 43% van de respondenten die ooit gewerkt hebben was dit werkverleden eerder recent (minder dan 12 maanden geleden).10 Voor 20% van de respondenten die ooit gewerkt hebben is de laatste periode van tewerkstelling minstens 4 jaar geleden. Ruim de helft van de respondenten werkte op minder dan 20 minuten van de woonplaats. 13% deed er minsten 45 minuten over om op het werk te geraken. Tabel 3.1 Kenmerken van de werkloosheid Specifieke situatie (N=244) Ingeschreven als werkloze bij de RVA Thuiswerkend (huisvrouw) Gerechtigd op een ziekte- of invaliditeitsuitkering Andere Werkloosheidsduur (N=233) < 3 maanden 3-6 maanden 6-12 maanden 12-24 maanden 24-36 maanden 36-60 maanden > 60 maanden Ooit gewerkt? (N=233) Ja Nee
95,34 1,27 0,85 2,54 8,79 11,30 24,27 17,57 11,30 9,62 17,15 91,50 8,50
Tabel 3.2 Kenmerken van de vorige baan (%) Duur van de laatste baan (N=212) < 3 maanden 3-6 maanden 6-12 maanden 12-24 maanden 24-48 maanden > 48 maanden Pendeltijd (enkele reis, N=220) < 10 minuten 10-20 minuten 20-30 minuten 30-45 minuten 45-60 minuten > 60 minuten
10 Referentiedatum is 30 juni 2003.
14,62 10,85 9,43 13,68 20,75 30,66 18,18 37,73 11,82 18,64 5,91 7,73
Arbeidsmarktpositie
21
In tabel 3.3 geven we een overzicht van de redenen waarom de laatste baan beëindigd werd. In 33% van de gevallen viel het beëindigen van de baan samen met het einde van het contract. 35% van de respondenten kreeg ontslag. Voor één vierde van de respondenten was dit een individueel ontslag. 8% van de respondenten nam zelf ontslag (20% van deze laatste groep nam ontslag om voor de kinderen te zorgen). Tabel 3.3 Reden voor het beëindigen van de laatste baan (%, N=224) Individueel ontslag gekregen Collectief ontslag/bedrijfssluiting Ontslag genomen Einde contract (tijdelijke werk) Ziekte/invaliditeit/arbeidsongeschikt Andere
24,55 9,38 8,04 33,48 14,29 10,27
1.2 Werkend Eén vijfde van de bevraagde vrouwen was op het bevragingsmoment aan het werk. In tabel 3.4 worden een aantal baankenmerken weergegeven. Een eerste kenmerk is de duur van de baan. Om de duur te berekenen werd 30 juni als referentiepunt genomen. Ongeveer 70% van de respondenten die op het moment van bevraging werkten, oefende haar baan minder dan 6maanden uit. 11 Naar statuut zien we een min of meer evenwichtige verdeling tussen arbeiders en bedienden. Drie respondenten hebben het statuut van zelfstandige. Ruim 50% van de werkenden heeft een contract van beperkte duur; een tijdelijk contract of uitzendarbeid. Het overgrote deel van de tijdelijke contracten duurt minder dan 1 jaar. Eén vierde van de werkende respondenten heeft een vast contract (of zit in een proefperiode). 15% werkt onder het PWA-statuut. De helft van de werkende respondenten werkt deeltijds. Het aantal uren varieert van 3 uur per week tot 36 uur per week.
11 23 respondenten in de steekproef geven aan dat ze reeds werkten voor het moment waarop de steekproef trekking gebeurde. Er zijn dus schijnbaar een aantal mensen opgenomen die werkten en in de VDAB-bestanden geregistreerd stonden als NWWZ. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen gezocht worden: een zekere foutenmarge m.b.t. de enquêtering en de administratieve bestanden (bv. mensen die werk gevonden hebben, maar dit niet onmiddellijk gemeld hebben aan de VDAB) is denkbaar. Bovendien werkt ongeveer de helft van deze respondenten met een PWA contract of een interim-contract. Iemand die werkt onder een PWA-statuut kan op eigen verzoek vrijgesteld worden om ingeschreven te zijn als werkzoekende. Dit verzoek moet door die persoon zelf hernieuwd worden. Bovendien kan een vrijstelling pas volgen wanneer er minstens 180 uren gepresteerd werden in een periode van 6 maanden. Respondenten die interim-arbeid doen zouden pas uitgeschreven worden als nietwerkende werkzoekenden wanneer ze minstens 1 maand interim-arbeid uitoefenen.
22
Hoofdstuk 3
Ruim de helft van de respondenten werkt op minder dan 20 minuten van de woonplaats. 10% doet er minsten 45 minuten over om op het werk te geraken. Tabel 3.4 Kenmerken van de huidige baan (%) Duur van de huidige baan (N=58) < 3 maanden 3-6 maanden 6-12 maanden 12-24 maanden 24-48 maanden > 48 maanden Statuut (N=59) Arbeider Bediende Zelfstandige Contract (N=60) Vast contract Tijdelijk contract Uitzendarbeid Zelfstandige Tewerkstellingsstatuut/Sociale werkplaats Activaplan PWA WEP+ Arbeidsduur (N=61) Voltijds Deeltijds Pendeltijd (enkele reis, N=58) < 10 minuten 10-20 minuten 20-30 minuten 30-45 minuten 45-60 minuten > 60 minuten
48,28 20,69 10,34 10,34 6,90 3,45 50,85 44,07 5,08 25,00 28,33 23,33 3,33 1,67 1,67 15,00 1,67 50,82 49,18 15,52 36,21 13,79 24,14 3,45 6,90
2. Zoeken naar werk In deze paragraaf beschrijven we het zoekgedrag naar werk. 2.1 Wordt er gezocht naar werk en welk werk zoekt men? 45% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen zegt actief te zoeken naar een baan.12 55% zoekt dus niet actief naar een baan. In tabel 3.5 wordt een overzicht gegeven van de diverse redenen om niet actief te zoeken naar werk. De voornaamste reden om niet te zoeken is ‘(tijdelijk) verhinderd om te werken’. In de meeste gevallen zijn de respondenten verhinderd omwille van de zorg voor de 12 Dit komt overeen met 50% van de werkzoekenden.
Arbeidsmarktpositie
23
eigen kinderen of familieleden. Ruim één vijfde van de respondenten die niet actief zoeken werken al. De categorie ‘andere reden’ bevat voornamelijk respondenten die een opleiding volgen. Tabel 3.5 Redenen om niet te zoeken naar een baan (%, N=171) Werkt al Wacht het antwoord af van eerdere sollicitaties Er is geen baan te vinden voor mij (Tijdelijk) verhinderd om te werken (ziekte, zorgtaak, …) Wenst niet te werken Andere reden
26,90 2,92 5,85 43,27 2,92 18,13
Iets meer dan de helft van de respondenten die actief zoeken naar werk zoekt een voltijdse baan. ‘Administratie’ en de ‘Zorgsector’ genieten de meeste voorkeur als sector van tewerkstelling (respectievelijk 23,7 % en 21,3%). ‘Toerisme’, ‘Onderwijs’ en ‘Horeca’ genieten eerder weinig voorkeur. 36% van de respondenten die een voorkeur hebben voor de zorgsector hebben reeds deelgenomen aan een opleiding in dit domein. 42% van de respondenten met een voorkeur voor een baan in de administratie heeft reeds deelgenomen aan een administratieve opleiding.13 Tabel 3.6 Voorkeur sector van tewerkstelling (%, N=169) Horeca Zorgsector Verkoop Fabrieksarbeid (voeding, textiel, …) Onderwijs Toerisme Administratie Poetsen/klussen Andere/weet niet
4,73 23,67 12,43 8,88 2,96 2,37 21,30 11,24 12,42
2.2 De zoekkanalen 2.2.1 Manieren om werk te zoeken Er werd aan de respondenten gevraagd om voor 13 verschillende manieren om werk te zoeken, telkens aan te geven of ze deze de voorbije 6 maanden14 gebruikt hadden bij het zoeken naar een baan. 13 Hetzij in de afgelopen 2 jaar, hetzij na het verlaten van de schoolbanken. 14 T.o.v. het bevragingsmoment
24
Hoofdstuk 3
Als we ons beperken tot de zogenaamde ‘actieve’ manieren om te zoeken, zien we dat ‘raadplegen van personeelsadvertenties’ en ‘raadplegen van het WIS- of KISS-systeem relatief frequent voorkomen. De Lokale Werkwinkel en PWA werden door ongeveer een kwart van de respondenten geraadpleegd. Tabel 3.7 Manieren waarop men de voorbije 6 maanden heeft gezocht naar een baan % Ja Ik heb me ingeschreven bij de VDAB IK heb de Lokale Werkwinkel geraadpleegd Ik heb het WIS- of KISS-systeem van de VDAB geraadpleegd Ik heb me ingeschreven bij één of verscheidene uitzendkantoren Ik heb me ingeschreven bij en Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap Ik heb contact gezocht met andere diensten, organisaties, vzw’s of vakbonden in de regio Ik heb personeelsadvertenties geraadpleegd in kranten/teletekst/Lokale televisie (AVS) Ik heb gezocht via jobsites op het internet Ik heb gezocht via persoonlijke relaties (familie, vrienden, …) Ik heb een andere methode gebruikt
91,72 25,74 50,33 42,90 27,06 24,17 58,75 37,29 44,67 7,59
2.2.2 De Lokale Werkwinkel In de vragenlijst werd gepeild naar het gebruik van de Lokale Werkwinkel. Ruim 40% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft nog nooit van de Lokale Werkwinkel gehoord. Van de overige respondenten heeft twee vijfde nog nooit de Lokale Werkwinkel bezocht. Een kwart van de respondenten die de Lokale Werkwinkel kennen, bezoekt de Lokale Werkwinkel minsten 1 keer per maand. De kennis van de Lokale werkwinkel wordt in niet onbelangrijke mate beïnvloed door de inplanting van de bestaande werkwinkels in het Meetjesland (Eeklo en Maldegem). Ten zuiden van Eeklo is de werkwinkel eerder weinig bekend. 15 De respondenten die de Lokale Werkwinkel kennen werd gevraagd om hun oordeel te geven over een drietal uitspraken m.b.t. de Lokale Werkwinkel.
15 Per gemeente wordt het percentage respondenten weergegeven dat al ooit van de Lokale werkwinkel gehoord heeft: Zelzate 22%, Nevele 33%, Aalter 24%, Eeklo 82%, Knesselare 23%, Lovendegem 31%, Zomergem 57%, Evergem 32%, Waarschoot 83%, Assenede 100%, Kaprijke 100%, Sint-Laureins 100% en Maldegem 80%.
Arbeidsmarktpositie
25
Tabel 3.8 Opvattingen over de Lokale Werkwinkel (%, N=153)
Als ik vragen heb over mijn werkloosheid kan ik daarmee terecht bij de LWW (N=152) De LWW geeft mij informatie over banen (N=153) Dankzij de LWW kan ik op één plaats alle informatie vinden die ik nodig heb m.b.t. mijn situatie als werkloze (N=152) *
Akkoord
Noch akkoord, Noch niet akkoord
Niet akkoord
65,79
23,03
11,18
67,32
20,92
11,76
58,55
25,66
15,79
Het totaal per rij is telkens 100%
De respondenten gaan eerder akkoord met de verschillende stellingen (zie tabel 3.8). Twee derde van de respondenten zijn van mening dat ze bij de LWW terecht kunnen met vragen over hun werkloosheid en met vragen naar werk. Opvallend is misschien ook dat, in vergelijking met de andere stellingen, minder respondenten akkoord zijn met de laatste stelling. M.a.w. de stelling m.b.t. de éénloket functie van de LWW wordt minder onderschreven (hoewel toch nog 59% van de respondenten dit onderschrijven). 2.3 De intensiteit van het zoekgedrag 38% van alle bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft in de drie maanden voorafgaand aan de bevraging minstens één keer gesolliciteerd. Onder solliciteren verstaan we het aanbieden bij een werkgever of het schrijven van een sollicitatiebrief. Ongeveer één vierde verstuurde minstens 1 sollicitatiebrief. Het aantal verstuurde brieven varieert tussen 1 en 300. De respons ratio’s16 variëren tussen 10% en 100%. 58% van de respondenten die sollicitatiebrieven schreven kregen op minder dan de helft van hun brieven een reactie van de aangeschreven bedrijven. Twee vijfde van de Meetjeslandse vrouwen vindt haar inspanningen om te zoeken naar een job groot, 17% vindt ze zelfs erg groot. Eén vijfde van de bevraagde vrouwen beoordeelt de eigen inspanningen als erg klein. 2.4 De kans op werk 37% van de bevraagden acht de kans klein of onbestaande om een baan te vinden. Ongeveer één derde denkt binnen de drie maanden na het bevragingsmoment werk te vinden. 20% van de respondenten schat binnen het jaar werk gevonden te hebben. 16 Deze ratio werd berekend door het aantal brieven waarop antwoord kwam te delen door het totaal aantal verstuurde brieven.
26
Hoofdstuk 3
2.5 Hindernissen bij het zoeken naar werk De respondenten beoordeelden 16 aspecten die mogelijk een hindernis kunnen vormen bij het zoeken naar werk. Voor elk van deze aspecten konden ze kiezen uit volgende antwoordmogelijkheden: ‘Helemaal niet akkoord’; ‘Niet akkoord’; Noch akkoord, noch niet akkoord; Akkoord; ‘Helemaal akkoord’. De antwoordschaal werd getransformeerd naar een tien-puntenschaal. Tabel 3.9 Hindernissen om werk te vinden (gemiddelde waarde, N=307) Ik weet niet goed waar ik kan gaan solliciteren Ik weet niet goed hoe ik moet solliciteren Ik ben te oud Ik heb geen goede opleiding (er is geen vraag naar) Er is te weinig werk Ik ben al te lang werkloos Ik heb te weinig werkervaring Ik stel te hoge eisen aan een baan Werkgevers stellen hun eisen te hoog Ik heb een minder goede gezondheid/ik ben invalide Ik moet zorgen voor mijn kinderen/familie Kinderopvang is te duur Het is financieel niet voordelig om te gaan werken Ik heb geen rijbewijs Ik kan me moeilijk verplaatsen (onvoldoende openbaar vervoer) Er is te weinig werk binnen een aanvaardbare afstand
2,69 2,36 2,59 4,40 4,98 3,44 3,61 2,46 4,73 2,97 3,29 3,84 3,49 3,05 3,08 4,95
Het schaalmidden op deze tien-puntenschaal ligt op 5. In tabel 3.9 wordt voor ieder aspect de gemiddelde beoordeling weergegeven. Hoe hoger de gemiddelde beoordeling, hoe meer instemming er is met het overeenkomstige aspect. Een gemiddelde beoordeling van 10 voor een uitspraak betekent dat de respondenten het helemaal eens zijn met deze uitspraak. Een gemiddelde beoordeling van 0 voor een uitspraak betekent dat de respondenten het helemaal niet eens zijn met deze uitspraak. De gemiddelde beoordeling van de verschillende aspecten ligt beneden het schaalmidden. Grosso modo wil dit zeggen dat de geformuleerde hindernissen relatief weinig als hindernis ervaren worden. ‘Ik stel te hoge eisen aan een baan’ en ‘ik weet niet goed hoe ik moet solliciteren’ worden gemiddeld weinig als hindernis beoordeeld. Externe (omgevings)aspecten zoals ‘er is te weinig werk’, ‘werkgevers stellen hun eisen te hoog’ en ‘er is te weinig werk binnen een aanvaardbare afstand’ krijgen een hogere beoordeling.
Arbeidsmarktpositie
27
Met behulp van een statistische techniek17 kunnen 4 grote groepen (ook wel componenten genoemd) van hindernissen onderscheiden worden. We omschrijven de componenten (groepen) als volgt: ‘Problemen van persoonlijke aard’; ‘Problemen m.b.t. kinderopvang en financiële aspecten’; ‘Problemen van structurele aard; en ‘Problemen m.b.t. mobiliteit’. De eerste component ‘persoonlijke beperkingen’ omvat onder meer de aspecten m.b.t. leeftijd, ziekte en sollicitatievaardigheden. Component 2 beschrijft hindernissen m.b.t. de kost van kinderopvang. Op de derde component hebben aspecten m.b.t. het gebrek aan geschikt werk een hoge lading. Component 4 omvat aspecten m.b.t. mobiliteit. Van deze 4 componenten werden schalen geconstrueerd (tien-puntenschaal) en werd de interne consistentie nagegaan (zie bijlage hoofdstuk 3).18 Tabel 3.10 Gemiddelde schaalscores per component Werkend Problemen van persoonlijke aard* Problemen m.b.t. kinderopvang en financiële aspecten** Problemen van structurele aard Problemen m.b.t. mobiliteit N
2,46 2,23 3,11 2,47 64
Werkzoekend 3,18 3,94 4,26 3,29 235
* p<0,05 ; ** p<0,0001
Er werd voor de verschillende schalen getoetst naar verschillen in componentscores tussen de groep van werkenden en de groep van werkzoekenden. Voor ‘Problemen van persoonlijke aard’ en ‘Problemen m.b.t. kinderopvang en financiële aspecten’ werd een significant verschil gevonden tussen beide groepen. Respondenten die op het moment van bevraging werkten geven aan significant minder hindernissen te ervaren omwille van persoonlijke problemen en hindernissen m.b.t. kinderopvang en financiële problemen.
17 Op de 16 aspecten werd een Principale Componentenanalyse uitgevoerd. Dit is een statistische techniek die gebruikt wordt om de originele set van aspecten te reduceren tot een beperkt aantal ongecorreleerde variabelen die de meeste informatie uit de originele aspecten opneemt. Op basis van een scree-plot werd gekozen voor een oplossing met 4 componenten met een verklaarde variantie van 52% Op de gekozen oplossing werd een varimax rotatie uitgevoerd. 18 Voor iedere schaal werd de Chronbach’s alpha berekend: =0,69 voor de schaal ‘Problemen van persoonlijke aard’, =0,77 voor de schaal ‘Problemen m.b.t. kinderopvang en financiële aspecten’ , =0,60 voor de schaal ‘Problemen van structurele aard’ en =0,66 voor de schaal ‘Problemen m.b.t. mobiliteit’. Chronbach’s alpha is een maat voor de interne consistentie. We kunnen dus stellen dat de drie schalen relatief betrouwbaar zijn.
28
Hoofdstuk 3
2.6 Offerbereidheid Om de offerbereidheid van de respondenten te bepalen werd de respondenten een lijst voorgelegd met 18 verschillende kenmerken van een baan. Er werd gevraagd om voor ieder kenmerk aan te geven of ze een baan met dat kenmerk zouden aannemen. In tabel 3.11 wordt een overzicht gegeven van de verschillende kenmerken. De respondenten zijn het meest bereid om een baan aan te nemen die tijdelijk is of een baan waarvoor ze niet opgeleid zijn. 70% van de respondenten is bereid om in functie van een baan een opleiding van 6 maanden te volgen. Weinig respondenten (10%) zijn bereid om een baan te aanvaarden met een loon dat lager ligt dan hun uitkering. Anderzijds zegt 65% van de bevraagde vrouwen wel een baan te aanvaarden waarvan het loon ietsjes hoger ligt dan de uitkering. Relatief weinig respondenten zijn bereid werk te aanvaarden dat ongezond is (14%) en werk waarvoor men moet verhuizen (10%). 30% van de respondenten is bereid om dagelijks een uur heen en een uur terug te pendelen. Bijna de helft van de respondenten is bereid om in ploegen te werken. 29% wilt zelfs nachtwerk doen. Tabel 3.11 Bent u bereid een baan aan te nemen met volgend kenmerk: % Ja. Werk tegen een lager loon dan uw uitkering Tijdelijk werk (voor 6 maanden) zonder vooruitzicht op vast werk Werk op een lager niveau dan het niveau dat u aankan Werk waarbij de sfeer tussen de collega’s slecht is Vuil en ongezond werk Deeltijds werk zonder een aanvullende uitkering Werk waarvan de inhoud u niet interesseert Werken in ploegen Lichamelijk zwaar werk Werk aan de lopende band Werk met onregelmatige uren Werk waarvoor u niet opgeleid bent Werk waarvoor u een scholing van 6 maanden moet volgen Werk waarvoor u moet verhuizen Werk waarvoor u dagelijks een uur heen en terug moet reizen (totale reisduur is 2 uur per dag) Eentonig werk Werk tegen een loon dat ietsje hoger is dan uw uitkering Nachtwerk
10,67 73,93 61,26 16,17 14,19 39,40 28,81 46,86 30,69 33,00 49,34 72,61 69,64 9,63 30,00 37,62 64,67 29,05
We kunnen stellen dat heel wat van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen bereid zijn om werk te aanvaarden waarvoor er bepaalde toegevingen moeten gedaan worden.
Arbeidsmarktpositie
29
3. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
Ongeveer 20% van de respondenten werkte op het moment van bevraging. 65% van deze mensen heeft een diploma van minimaal Hoger secundair onderwijs. 90% van de werkzoekenden heeft een werkverleden. Voor de helft van de respondenten duurde de laatste baan minstens 2 jaar. 16% werkte minstens 10 jaar voor de periode van werkloosheid. In een kwart van de gevallen eindigde de baan omwille van individueel ontslag. De helft van de werkenden heeft het statuut van arbeider. Een kwart heeft een vast contract. 15% geeft aan te werken met een PWA-contract. 10% van de werkenden pendelt minstens 45 minuten enkele reis. 45% van de bevraagde respondenten is actief op zoek naar een baan. Men zou liefst een baan vinden in de administratie of de zorgsector. De helft van de respondenten die niet zoeken zijn tijdelijk verhinderd (bv. ziekte, zorgtaak, enz.). Naast de VDAB en uitzendkantoren worden het internet, personeelsadvertenties en persoonlijke relaties het meest gebruikt om te zoeken naar werk. Ruim 40% van de respondenten heeft nog nooit van de lokale werkwinkel gehoord. 33% van de bevraagden heeft al ooit de Lokale werkwinkel bezocht. Een kleine 40% van de bevraagden acht de kansen om werk te vinden erg klein of onbestaande. Kinderopvang en financiële problemen worden door de werkzoekenden in vergelijking met de werkenden meer aanzien als een hindernis om werk te vinden. De respondenten willen om te werken een aantal opofferingen doen. 70% is bereid om in functie van een baan een opleiding van 6 maanden te volgen. Driekwart zou tijdelijk werk aanvaarden.
31
HOOFDSTUK 4 OPLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het opleidingsaanbod en de opleidingsverstrekkers in het Meetjesland. Drie grote delen worden onderscheiden. In een eerste deel wordt nagegaan of de Meetjeslandse vrouwen het beschikbare aanbod kennen. Vervolgens gaan we na welke opleidingsbehoeften er bestaan bij de respondenten. In een laatste deel worden algemene opvattingen over deelname aan opleidingen beschreven.
1. Het beschikbare aanbod 1.1 Opleidingsorganisaties 1.1.1 Kennis van opleidingsorganisaties19 In eerste instantie werd nagegaan in welke mate de respondenten de verschillende opleidingsverstrekkers uit de regio kennen. In overleg met stuurgroep werd een lijst opgesteld met 18 opleidingsorganisaties uit het Meetjesland. In tabel 4.1 wordt voor iedere opleidingsorganisatie het aandeel van de respondenten dat de organisatie kent weergegeven. VDAB Training en Opleiding is het meest bekend (91%). Wellicht is dit te verklaren door het contact dat iedere werkzoekende heeft met de VDAB. Naar rangorde van bekendheid volgt een groepje van organisaties die door 30 à 40% van de respondenten gekend zijn, namelijk: het Doppersatelier en de Stedelijke academie van Eeklo (muziekschool & tekenschool). Vokans Eeklo en CVO KISP zijn gekend bij ongeveer een kwart van de Meetjeslandse vrouwen. CVO KISP is duidelijk meer gekend dan de andere centra voor volwassenenonderwijs. Dit is wellicht geen 19 In de vragenlijst werden de officiële namen van de opleidingsorganisaties gebruikt. De interviewers kregen bij de bevraging een lijst mee met de adressen van de verschillende organisaties. Indien de organisatie opleidingen gaf in de gebouwen van een school (scholen) voor dagonderwijs werd ook de naam van deze school (scholen) op de lijst vermeld. Mogelijk worden voor bepaalde scholen andere benamingen gebruikt dan de gangbare benamingen. De kennis van deze organisaties kan dus mogelijk licht onderschat zijn.
32
Hoofdstuk 4
vreemde vaststelling aangezien CVO KISP in verschillende Meetjeslandse gemeenten gevestigd is. Heel wat opleidingsorganisaties hebben relatief weinig naambekendheid bij de bevraagde Meetjeslandse vrouwen. Dit hoeft geen negatieve vaststelling te zijn: heel wat organisaties zijn slecht actief in 1 of een beperkt aantal Meetjeslandse gemeentes. We hebben daarom onderstaande tabel ook opgesplitst naar gemeente (zie tabel 1 in bijlage hoofdstuk 4). Zo kent 76% van de bevraagde vrouwen uit Eeklo het Doppersatelier, 51% kent het Leerpunt Eeklo, 56% kent Vokans Eeklo, respectievelijk 73% en 63% kennen de Stedelijke academie van Eeklo en 56% kent vzw de Kring. Dit patroon vinden we ook terug bij een aantal naburige gemeenten (o.a. Sint-Laureins, Maldegem, Kaprijke, enz.). Opmerkelijk is dat respondenten die ten zuiden van Eeklo wonen relatief minder de verschillende opleidingsorganisaties kennen. Anderzijds is het ook mogelijk dat de organisaties onder een andere naam gekend zijn (zie voetnoot). Tabel 4.1 Aantal respondenten dat de opleidingsorganisatie kent (%, N=307) CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze vzw de Kring Andere
9,45 90,85 25,08 33,88 19,22 6,51 24,84 40,07 35,18 14,33 3,59 2,28 3,26 5,86 8,47 3,26 0,98 18,57 8,47
1.1.2 Contact met opleidingsorganisaties Indien een respondent een opleidingorganisatie kent werd gevraagd of er in de afgelopen 2 jaar contact was met deze organisatie. In tabel 4.2 wordt een overzicht gegeven (de percentages werden berekend op basis van het aantal respondenten dat de organisatie kent). Een kleine 70% van de respondenten die de VDAB (T&O) kennen heeft in de afgelopen twee jaar contact gehad met deze organisatie. Opvallend is dat de contacten met de andere organisaties eerder beperkt zijn. De contacten kunnen verschillende redenen hebben: informatie uitwisseling,
Opleiding
33
opleiding, werkervaring, enz. 40% van de contacten met de VDAB had betrekking op een opleiding (n=76), een kleine 50% betrof informatie-uitwisseling (n=86). Voor de overige organisaties is het aantal respondenten dat er contact mee gehad heeft te gering (variërend van 1 tot 21) om de aard van het contact uit te drukken in termen van procenten. Het merendeel van de contacten had betrekking op een opleiding. Meestal werd het initiatief voor het contact genomen door de respondent zelf. Tabel 4.2 Aantal respondenten dat contact had met een opleidingsorganisatie in de afgelopen 2 jaar
CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze vzw de Kring Andere * **
%*
N**
14,29 66,91 28,95 20,39 22,41 45,00 17,11 7,69 5,88 27,91 36,36 14,29 20,00 5,56 16,00 12,50 66,67 26,79 75,00
28 275 76 103 58 20 76 117 102 43 11 7 10 18 25 8 3 56 24
Dit percentage is berekend op basis van het aantal respondenten dat de opleidingsorganisatie kent. N= het aantal respondenten dat de organisatie kent.
Bovenstaande tabel werd ook opgesplitst naar gemeente (zie tabel 2 in bijlage hoofdstuk 4). 1.2 Opleidingen 1.2.1 Opleidingsdeelname 48% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft deelgenomen aan een opleiding in de afgelopen 2 jaar. 33% volgde 1 opleiding, 11% nam deel aan 2 opleidingen en 7% volgde 3 of meer opleidingen in de afgelopen 2 jaar. De verschillen in opleidingsdeelname kunnen gerelateerd worden aan verschillende kenmerken
34
Hoofdstuk 4
(o.a. achtergrondkenmerken, omgevingskenmerken, enz.). Uit tabel 4.3 blijkt duidelijk dat de opleidingsdeelname verschilt in functie van het initiële opleidingsniveau. De verschillende opleidingsniveaus worden paarsgewijs met elkaar vergeleken.20 Tabel 4.3 Verschillen in opleidingsdeelname in functie van het initiële opleidingsniveau (N=307) Opleidingsdeelname Opleidingsniveau Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs
0,23ad 0,38 a 0,65 ab 0,91 cbd 1,23 c
Gemiddelde totaal
0,79
F=6,12; p<0,0001
Respondenten met een diploma Hoger onderwijs nemen significant meer deel aan opleidingen dan respondenten zonder diploma, respondenten met een diploma Lager onderwijs en respondenten met een diploma Lager secundair onderwijs. Er is geen significant verschil tussen respondenten met een diploma Hoger onderwijs en respondenten met een diploma Hoger secundair onderwijs. Respondenten met een diploma Lager onderwijs nemen in vergelijking met respondenten met een diploma Hoger secundair onderwijs significant minder deel aan opleidingen. 1.2.2 Aard van de gevolgde opleiding Vijf verschillende types van opleidingen werden onderscheiden: computeropleidingen, taalopleidingen, creatieve opleidingen, administratieve opleidingen, technisch-industriële opleidingen en social-profit opleidingen. Per type opleiding wordt het aandeel respondenten weergegeven dat in de afgelopen 2 jaar deelgenomen heeft (zie tabel 4.4). Computeropleidingen werden het meest gevolgd. 31% van de bevraagde vrouwen nam deel aan een computeropleiding: de helft van deze opleidingen hadden betrekking op een specifiek softwarepakket, de andere helft bestond uit beginnerscursussen PC.
20 Indien 2 opleidingsniveaus significant van elkaar verschillen zijn ze aangeduid met een verschillende letter. Een opleidingsniveau verschilt niet significant van een ander opleidingsniveau indien één van de letters hetzelfde is.
Opleiding
35
Tabel 4.4 Aandeel respondenten dat een opleiding gevolgd heeft in functie van de aard van de opleiding(%, N=307) Computeropleiding Taalopleiding Creatieve opleiding Administratieve opleiding Technisch-industriële opleiding Social-profit opleiding Andere
31,48 13,44 9,51 8,85 0,66 8,20 7,54
13% van de bevraagde respondenten heeft in de 2 jaren voorafgaande aan het bevragingsmoment een taalopleiding gevolgd. Een kleine 10% volgde een creatieve opleiding (o.a. koken, bloemschikken, pottenbakken, enz.). Specifieke beroepsopleidingen werden minder vaak gevolgd. 9% volgde een administratieve opleiding. Technisch-industriële opleidingen werden weinig of niet gevolgd. 8% volgde een social-profit opleiding (o.a. gezinshulp, verpleging, enz.). De respondenten die een opleiding volgden werd gevraagd of ze deze opleiding zinvol vonden. Uit de resultaten blijkt dat de respondenten de verschillende gevolgde opleidingen als uiterst zinvol ervaren: het aandeel ja-antwoorden varieert tussen 93% en 100%. 1.2.3 Duur van de opleiding In de vragenlijst werd gevraagd naar de duur van de verschillende opleidingen waaraan werd deelgenomen. We moeten voorzichtig zijn met het interpreteren van de opleidingsduur. De ene groep van respondenten heeft de exacte duur van de opleiding weergegeven. Anderen hebben de totale duur van de opleiding weergegeven. Voor deze groep weten we bijvoorbeeld hoeveel weken een opleiding duurde, maar hebben we geen zicht op het exacte aantal opleidingsuren. Uit de resultaten blijkt dat de computeropleidingen en de creatieve opleidingen over het algemeen van kortere duur zijn. Taalopleidingen en social-profitopleidingen zijn eerder van langere duur (zie bijlage hoofdstuk 4). 1.2.4 Opleidingsverstrekkers Naast de aard van de gevolgde opleiding werd ook gevraagd naar de organisatie die de opleiding organiseerde. Een kleine 50% van de computeropleidingen werd door de VDAB georganiseerd. CVO KISP was goed voor een kleine 10% van de gevolgde opleidingen. 70% van de taalopleidingen werden hoofdzakelijk gevolgd bij een CVO of een PCVO. De VDAB organiseerde 30% van de taalopleidingen.
36
Hoofdstuk 4
Voor de creatieve opleidingen vinden we volgende verdeling: het Dopperatelier 12%, CVO KISP 19%, Overige 70%. Administratieve opleidingen werden voornamelijk bij de VDAB gevolgd (68%). In bijlage (hoofdstuk 4) wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de verschillende opleidingsverstrekkers waarbij een opleiding gevolgd werd. 1.2.5 Toeleidingskanalen Uit het bovenstaande werd reeds duidelijk dat verscheidene organisaties uit het Meetjesland een opleidingsaanbod hebben voor werkzoekenden. Deze organisaties zijn voor het vinden van voldoende geïnteresseerde werkzoekenden afhankelijk van toeleidingskanalen. We denken hierbij onder meer aan advertenties, mond-aan-mond reclame, strooibriefjes, kennisgeving via een andere organisatie, enz. Daarnaast zijn er ook specifieke kanalen voor het Meetjesland zoals de Vormingslijn21 van het Info- en adviescentrum voor Volwassenenvorming en Opleiding. De respondenten die een opleiding volgden werd gevraagd hoe ze bij die opleiding terechtkwamen. 40 % van de respondenten die een computeropleiding volgden (N=90) werden toegeleid via de VDAB of de Lokale Werkwinkel, een kwart vernam van de opleiding via vrienden of kennissen en ongeveer één vijfde werd toegeleid door een advertentie of een folder. 40% van de bevraagden die een taalopleiding volgden (N=34) kwam in contact met de opleiding via vrienden of kennissen, 26% via VDAB, de werkwinkel of de RVA. Advertenties of folders waren voor 10% het toeleidingskanaal naar een taalopleiding. De toeleidingskanalen naar het aanbod aan creatieve opleidingen (N=22) zijn vergelijkbaar met die van de vorige opleidingen: 50% via vrienden en kennissen, 10% via de VDAB of de werkwinkel en ongeveer 30% via advertenties en folders. De administratieve opleidingen (N=23) vertonen volgend patroon: 57% via de VDAB of de werkwinkel, 9% via vrienden of kennissen en 13% via folders. De verdeling van de toeleidingskanalen voor de social-profit opleidingen is als volgt: een kwart via vrienden of kennissen, 60% via de VDAB of de werkwinkel en 6% via folders. Er kunnen voor al deze opleidingen drie grote toeleidingskanalen onderscheiden worden die tot succes geleid hebben: (1) de VDAB of de werkwinkel; 21 De vormingslijn werd door de respondenten vrijwel niet aangehaald als toeleidingskanaal voor de opleidingen waaraan deelgenomen werd. Mogelijk kan dit kanaal wel gebruikt zijn, maar was het niet het enige toeleidingskanaal. Bovendien werd gevraagd naar opleidingen die gevolgd werden in een periode van 2 jaar voorafgaand aan de bevraging. Op het bevragingsmoment was de vormingslijn evenwel nog geen 2 jaar operationeel. Deze cijfers zeggen niets over de bekendheid van de vormingslijn.
Opleiding
37
(2) advertenties, folders of affiches; en (3) vrienden of kennissen. Naargelang de aard van de opleiding zijn er verschillen in het aandeel dat ieder van deze kanalen vertegenwoordigt. 1.2.6 Drijfveer Tenslotte werd de respondenten gevraagd wat de belangrijkste reden was om deel te nemen aan de verschillende opleidingen. Interesse/hobby en als middel om werk te vinden waren de belangrijkste drijfveren voor het volgen van een computeropleiding, respectievelijk 63% en 21%. Beide redenen gelden ook voor deelname aan een taalopleiding, respectievelijk 50% en 29%. Andere redenen waren het behalen van een diploma (6%) en omwille van het sociale contact (6%). Deelname aan creatieve opleidingen gebeurde vrijwel volledig uit interesse of als hobby (81%). De motivatie om deel te nemen aan een beroepsopleiding was voornamelijk ‘het vinden van werk’ of ‘het behalen van een diploma’: 57% en 21% voor de administratieve opleidingen en 53% en 24% voor de social-profit opleidingen.
2. Opleidingsbehoefte In het eerste deel van dit hoofdstuk werd de kennis en het gebruik van het opleidingsaanbod in het Meetjesland besproken. In deze paragraaf komt de opleidingsbehoefte van de Meetjeslandse vrouwen aan bod. 2.1 Is er interesse voor de verschillende opleidingen? In eerste instantie werd gepeild naar de interesse voor verschillende types van opleidingen. De interesse is het grootst voor computeropleidingen en taalopleidingen. Ruim een kwart van de bevraagde vrouwen heeft interesse in een social-profit opleiding. Tabel 4.5 Interesse voor de opleiding (%Ja, N=307) Computeropleiding Taalopleiding Creatieve opleiding Administratieve opleiding Technisch-industriële opleiding Social-profit opleiding Toerisme opleiding Andere
56,44 40,79 27,48 18,81 3,30 26,32 12,00 7,43
38
Hoofdstuk 4
Tabel 4.6 Waarom is er interesse voor de opleiding (%) Computer Bij leren Hobby Sociaal contact Diploma behalen Werk vinden Hoger inkomen Uitkering behouden Andere N
Bij leren Hobby Sociaal contact Diploma behalen Werk vinden Hoger inkomen Uitkering behouden Andere N
60,13 6,33 0,63 4,43 22,78 1,27 / 4,43 158
Aard van de opleiding Taal Creatief 62,93 5,17 6,90 3,45 13,79 / / 7,76 116
Administratief
24,05 53,16 5,06 1,27 13,92 / 1,27 1,27
23,08 / / 13,46 61,54 / / 1,92
79
52
Technisch-industrieel
Social-profit
Toerisme
Andere
25,00 25,00 / / 50,00 / / /
13,51 / 16,22 14,86 51,35 1,35 / 2,70
43,75 3,13 9,38 3,13 40,63 / / /
15,79 10,53 5,26 10,53 36,84 15,79 / 5,26
74
32
19
8
De interesse voor de opleidingen wordt gewekt om verschillende redenen. Voor computeropleidingen is dat vooral ‘om bij te leren’ (60%) en ‘om werk te vinden’ (23%). Beide redenen scoren ook het hoogst bij de taalopleidingen (respectievelijk 63% en 14%) en de toerismeopleidingen (44% en 41%). ‘Om bij te leren’ en ‘als hobby’ zijn de hoofdredenen waarom mensen interesse hebben in een creatieve opleiding. 14% van de geïnteresseerden is geïnteresseerd in de opleiding om nadien werk te kunnen vinden. Voor de geïnteresseerden in een administratieve opleiding is het vinden van werk de voornaamste reden voor de interesse (62%), andere redenen zijn ‘om bij te leren’ (23%) en ‘om een diploma te behalen’ (14%). Een gelijkaardig antwoordpatroon vinden we ook terug bij de social-profit opleidingen: 14% geeft als reden ‘om bij te leren’, 15% ‘om een diploma te behalen’ en 51% is geïnteresseerd in de opleiding om nadien werk te vinden. 2.2 Bereidheid tot het volgen van een opleiding In de vragenlijst werd niet enkel gepeild naar de interesse voor de verschillende opleidingen. Aan de geïnteresseerden werd ook gevraagd of ze van plan zouden zijn om deel te nemen aan deze opleidingen (zie tabel 4.7). De geïnteresseerde respondenten zijn grotendeels bereid om effectief deel te nemen aan de opleidingen.
Opleiding
39
Tabel 4.7 Bereidheid tot deelname aan opleidingen Aantal geïnteresseerden
% opleiding volgen
168 120 79 53 8 71 32 18
66,67 79,17 68,35 79,25 87,50 78,87 65,63 94,44
Computeropleiding Taalopleiding Creatieve opleiding Administratieve opleiding Technisch-industriële opleiding Social-profit opleiding Toerisme opleiding Andere
De respondenten die interesse betoonden in een opleiding, maar niet van plan waren om deel te nemen werd gevraagd naar een reden. De voornaamste reden die gegeven wordt is ‘gebrek aan tijd’.
3. Algemene opvattingen over opleidingen In dit derde en laatste deel worden een aantal opvattingen over opleidingen besproken. 3.1 Uitspraken over opleidingen De respondenten beoordeelden 18 stellingen over opleidingen. Ze konden telkens antwoorden met ‘Akkoord’, ‘Noch akkoord, noch niet akkoord’, of ‘Niet akkoord’. Indien een respondent geen antwoord kon geven werd ‘Weet niet’ genoteerd.
Ik weet niet voor welke opleidingen ik in aanmerking kom. Ik weet niet zo goed waar ik voor een opleiding terecht kan. De premie (inclusief eventuele premie voor kinderopvang en vervoer) die ik voor de opleiding ontvang, is voldoende. Ik moet te lang wachten vooraleer ik met een opleiding kan starten. De eisen van de meeste opleidingen liggen te hoog. Ik heb geen opleiding nodig om werk te vinden. Wie een opleiding volgt, vindt zeker werk. De meeste opleidingen zijn van een lager niveau dan wat ik kan. De opleidingen duren te lang. Als ik klachten zou hebben over het verloop van de opleiding dan weet ik waar ik daarmee terecht kan Ik heb al eens de behoefte gehad om een klacht in te dienen over het verloop van een opleiding Ik zou een opleiding eerder volgen als er voor vervoer gezorgd wordt Ik zou een opleiding volgen die ik wil volgen, ook al zou ik een uur heen en weer terug moeten pendelen Ik kan moeilijk een opleiding volgen omdat ik problemen heb met kinderopvang Opleidingen interesseren me niet Opleidingen zijn moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer Ik ben bereid om een voltijds opleiding te volgen (38u/week) Ik ben bereid om een opleiding van 1 jaar te volgen *
2
Tabel 4.8 Beoordeling van uitspraken over opleidingen (%, N=307) Akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Niet akkoord
Wn*
37,83 27,21 22,30
12,83 11,15 35,47
49,34 61,64 25,00
/ / 17,23
21,33 17,76 37,17 30,23 10,23 13,86 46,84
30,67 25,99 25,33 31,56 24,09 33,66 16,28
36,67 46,05 36,84 36,88 60,73 44,22 32,56
11,33 10,20 0,66 1,33 4,95 8,25 4,32
4,64
10,93
81,46
2,98
24,34 30,92
11,51 11,84
63,16 56,58
0,99 0,66
17,55
9,27
72,85
0,33
16,07 31,13 41,78 48,20
12,13 32,45 9,87 10,49
71,80 30,46 48,03 40,98
/ 5,96 0,33 0,33
Wn=Weet niet
Hoofdstuk 4
Opleiding
41
Ongeveer 38% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen geeft aan niet te weten voor welke opleidingen zij in aanmerking komen. Een kleine 30% weet niet waar ze voor een opleiding terecht kunnen. Ruim 70% is niet akkoord met de stelling ‘opleidingen interesseren me niet’. Twee vijfde van de respondenten is bereid een voltijdse opleiding te volgen, voor een kleine 50% mag de opleiding zelfs een jaar duren. 14% daarentegen vindt dat opleidingen te lang duren. Kinderopvang lijkt voor het merendeel van de respondenten niet echt een hindernis te zijn voor opleidingsdeelname: 73% stelt dat het geen hindernis is. Wanneer we een onderscheid maken tussen mensen met en mensen zonder kinderen, blijkt dat 27% van de mensen met kinderen moeilijk een opleiding kan volgens omwille van problemen met kinderopvang. Slechts 1% van de mensen zonder kinderen onderschrijft deze stelling. Ongeveer de helft van de moeders met een kind jonger dan 5 jaar geeft aan dat kinderopvang een hindernis kan zijn voor opleidingsdeelname. Een kwart van de bevraagden zou eerder deelnemen aan een opleiding indien er voor vervoer gezorgd wordt. 63% zegt niet akkoord te zijn met deze stelling. Een derde van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen is bereid om een uur en een uur terug te pendelen. 57% is hiertoe niet bereid. Er werd ook gepeild naar de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. 31% gaat akkoord met de stelling ‘opleidingen zijn moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer. 31% is niet akkoord met deze stelling, 32% is noch akkoord, noch niet akkoord. Ruim vier vijfde van de respondenten heeft nog nooit de behoefte gehad om een klacht in te dienen over het verloop van een opleiding. Een kleine 50% van de respondenten weet - indien nodig - waar ze een dergelijke klacht kunnen neerleggen. 30% is van mening dat men zeker werk vindt wanneer men een opleiding volgt. 37% deelt deze mening niet, 32% is noch akkoord, noch niet akkoord. 3.2 Waarom nemen mensen deel aan opleidingen? De respondenten kregen 7 verschillende redenen om aan opleidingen deel te nemen ter beoordeling voorgelegd. Er werd gevraagd om voor iedere reden aan te geven in welke mate ze van belang is voor opleidingsdeelname.
42
Hoofdstuk 4
Tabel 4.9 Mate van belang van motieven voor opleidingsdeelname (N=302; min=1, max=4)
Om bij te leren Als hobby Om sociaal contact te hebben Om een diploma te hebben Om werk te kunnen vinden Om een hoger inkomen te hebben Om een uitkering te behouden/schorsing te voorkomen
Niet belangrijk
Enigszins belangrijk
Belangrijk
Heel belangrijk
Gemiddelde waarde
6,62% 34,11% 22,52% 21,19% 11,92% 17,61% 35,15%
6,62% 26,49% 23,51% 11,92% 12,25% 16,61% 18,09%
49,67% 31,46% 38,08% 29,80% 29,47% 31,89% 30,38%
37,09% 7,95% 15,89% 37,09% 46,36% 33,89% 16,38%
3,17 2,13 2,47 2,83 3,10 2,82 2,28
‘Om bij te leren’ en ‘om werk te vinden’ worden aanzien als belangrijke redenen om deel te nemen aan opleidingen. Beide redenen kwamen ook naar voor als reden van deelname aan specifieke opleidingen. ‘Behouden van een uitkering’ en ‘opleidingsdeelname als hobby’ worden in vergelijking met de andere redenen als minder belangrijk beschouwd.
4. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
VDAB (T&O) is de meest gekende opleidingsorganisatie in het Meetjesland. Dit initiatief is actief in vrijwel alle gemeenten van het Meetjesland. Heel wat initiatieven zijn actief in 1 of slechts enkele gemeenten. Deze initiatieven zijn relatief bekend in hun werkingsgebied. Anderzijds zijn er wellicht een aantal opleidingsorganisaties de niet onder hun officiële benaming gekend zijn. Respondenten die ten zuiden van Eeklo wonen kennen relatief minder opleidingsorganisaties. Dat kan voor een stuk gerelateerd worden aan de regionale spreiding van de verschillende opleidingsorganisaties. De contacten met de initiatieven zijn relatief beperkt voor heel wat van de opleidingsinitiatieven. De contacten hadden overwegend betrekking op het volgen van een opleiding of informatie-uitwisseling. De respondenten namen meestal zelf het initiatief. Iets meer dan de helft van de bevraagde vrouwen nam - in een periode van 2 jaar voor het bevragingsmoment - minstens deel aan 1 opleiding. Respondenten met een diploma Hoger onderwijs namen significant meer deel aan opleidingen dan niet gediplomeerden, mensen met een diploma Lager onderwijs en mensen met een diploma Lager secundair onderwijs. Computeropleiding werden het meest gevolgd (31% van de bevraagden). Technisch-industriële opleidingen het minst (1%).
Opleiding
43
Computeropleidingen en creatieve opleidingen waren over het algemeen van kortere duur. Taalopleidingen en social-profitopleidingen waren eerder van langere duur De toeleiding naar de opleidingen gebeurde voornamelijk langs drie grote kanalen: (1) de VDAB of de werkwinkel; (2) advertenties, folders of affiches;en (3) vrienden of kennissen. De bevraagde vrouwen zijn het meest geïnteresseerd in computer- en taalopleidingen. Het overgrote deel van de respondenten met interesse voor een opleiding is van plan om die opleiding ook effectief te volgen. De voornaamste redenen voor opleidingsdeelname zijn ‘om bij te leren’ en ‘om werk te vinden’ Ruim één derde van de bevraagde vrouwen weet niet voor welke opleidingen ze in aanmerking komen; 30% weet niet waar ze voor een opleiding terecht kunnen. Ruim een kwart van de respondenten met kinderen geeft aan dat problemen met kinderopvang een hindernis vormen voor opleidingsdeelname. Eén derde geeft aan dat opleidingen moeilijk bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Ruim 70% heeft interesse in opleidingen.
45
HOOFDSTUK 5 TEWERKSTELLINGSINITIATIEVEN
In het vorige hoofdstuk werd dieper ingegaan op een aantal opleidingsinitiatieven in het Meetjesland. In dit hoofdstuk komen de tewerkstellingsinitiatieven aan bod. In een eerste deel wordt nagegaan of de bevraagden de verschillende initiatieven kennen. Vervolgens worden een aantal algemene opvattingen over deelname aan tewerkstellingsinitiatieven beschreven. In een laatste deel wordt de bereidheid tot deelname aan tewerkstellingsinitiatieven getoetst.
1. Het aanbod 1.1 Tewerkstellingsinitiatieven 1.1.1 Kennis van de tewerkstellingsinitiatieven22 In eerste instantie werd nagegaan in welke mate de respondenten de verschillende tewerkstellingsinitiatieven uit de regio kennen. In overleg met stuurgroep werd een lijst opgesteld met 11 initiatieven/organisaties. Over het algemeen zijn de initiatieven weinig bekend. Het Dopperatelier en het Kringloopcentrum Meetjesland zijn het meest gekend. Eén vijfde van de respondenten kent ook de vzw Oranje en Vokans. Merlijn is gekend door 14% van de respondenten. De andere initiatieven zijn weinig of niet gekend door de respondenten.
22 Het is mogelijk dat een aantal respondenten één of verscheidene organisaties kennen, hoewel ze niet weten dat deze organisaties ook tewerkstellingsprojecten hebben. De kennis van een aantal organisaties als tewerkstellingsorganisaties kan dus mogelijk licht overschat zijn.
46
Hoofdstuk 5
Tabel 5.1 Aantal respondenten dat de tewerkstellingsorganisatie kent (%, N=307) Groenarbeider Econet Merlijn (Sociale werkplaatsen) Meetjeslandse leerwerkbedrijven: administratief bediende Meetjeslandse leerwerkbedrijven: renovatiearbeider Meetjeslandse leerwerkbedrijven: onthaalbediende CVL Maldegem: houtbewerking CVL Maldegem: groenarbeid Vokans: logistieke hulp Doppersatelier Kringloopcentrum Meetjesland VZW Oranje Andere
9,12 14,01 5,86 4,56 2,93 2,93 2,93 19,54 36,48 26,71 20,92 2,06
De respondenten kennen de verschillende initiatieven voornamelijk via vrienden, familie of kennissen. Andere belangrijke kanalen zijn advertenties en artikels in de (streek)krant en folders, strooibriefjes of affiches. Ongeveer 30% van de respondenten kent Vokans via de VDAB of de werkwinkel. 1.1.2 Deelname aan tewerkstellingsinitiatieven De respondenten die één of verscheidene initiatieven kennen werd gevraagd of ze ooit deelgenomen hebben. Uit de resultaten blijkt dat weinig of geen van de bevraagde vrouwen ooit deelgenomen heeft aan de opgelijste tewerkstellingsinitiatieven.23
2. Opvattingen over tewerkstellingsinitiatieven 2.1 Uitspraken over tewerkstellingsinitiatieven De respondenten beoordeelden 14 uitspraken over tewerkstellings- of werkervaringsinitiatieven. Ze konden telkens antwoorden met ‘Akkoord’, ‘Noch akkoord, noch niet akkoord’, of ‘Niet akkoord’. Indien een respondent geen antwoord kon geven werd ‘Weet niet’ genoteerd.
23 Tussen haakjes wordt het aantal respondenten weergegeven dat ooit deelgenomen heeft aan het bijhorende tewerkstellingsinitiatief: Groenarbeider econet (1), Merlijn sociale werkplaatsen (2), Meetjeslandse leerwerkbedrijven administratief bediende (1), Meetjeslandse leerwerkbedrijven renovatiearbeider (0), Meetjeslandse leerwerkbedrijven onthaalbediende (1), CVL Maldegem houtbewerking (2), CVL Maldegem: groenarbeid (0), Vokans logistieke hulp (6), Doppersatelier (1), Kringloopcentrum Meetjesland (6), VZW Oranje (3), andere (4).
Tewerkstellingsinitiatieven
47
Tabel 5.2 Beoordeling van uitspraken over tewerkstellingsinitiatieven (%, N=291) Akkoord
Ik weet niet voor welke initiatieven ik in aanmerking kom. Ik weet niet zo goed waar ik voor een werkervaringsinitiatief terecht kan. Het loon (inclusief eventuele premie voor kinderopvang en vervoer) die ik voor de werkervaring ontvang, is voldoende. Ik voldoe aan de voorwaarden om voor een tewerkstellingsinitiatief in aanmerking te komen. Ik moet te lang wachten vooraleer ik met een tewerkstellingsinitiatief kan starten. De eisen van de meeste werkervaringsprojecten liggen te hoog. Ik heb geen werkervaringsproject nodig om duurzaam werk te vinden. Wie een werkervaringsproject volgt, vindt nadien zeker een vaste (duurzame) betrekking. De meeste werkervaringsprojecten zijn van een lager niveau dan wat ik kan. De werkervaringsprojecten duren te lang. Er zijn geen werkervaringsprojecten die mij interesseren. Ik kan moeilijk deelnemen aan een werkervaringsproject omdat ik problemen heb met kinderopvang. Ik zou deelnemen aan een tewerkstellingsinitiatief, ook als ik er financieel niet op vooruit ga. Ik zou deelnemen aan een tewerkstellingsinitiatief, ook al zou ik een uur heen en weer terug moeten pendelen
*
Noch akkoord, noch niet akkoord
Niet akkoord
Wn*
57,04
19,59
23,02
0,34
52,23
17,87
29,55
0,34
15,92
48,44
14,19
21,45
33,22
40,48
9,00
17,30
11,15
49,13
17,77
21,95
14,58
42,36
23,96
19,10
37,98
37,63
21,60
2,79
16,72
51,22
23,34
8,71
17,36
36,11
30,90
15,63
14,34 18,34
47,55 41,18
27,62 31,49
10,49 9,00
18,25
7,72
71,93
2,11
21,11
20,76
57,79
0,35
20,07
12,80
67,13
/
Wn= Weet niet
Uit de resultaten blijkt dat de respondenten over het algemeen eerder weinig of beperkt op de hoogte zijn van de voorwaarden en de kenmerken van werkervaringsprojecten. Een kleine 60% van de respondenten geeft aan niet te weten voor welke tewerkstellingsinitiatieven ze in aanmerking komen. 52% weet niet waar ze terecht kunnen voor een werkervaringsinitiatief. Ongeveer 30% is het niet eens met deze stelling. Minder dan één vijfde van de respondenten is van mening dat deelname aan een werkervaringsproject een garantie is voor het vinden van een duurzame baan. Problemen met kinderopvang vormt een hindernis voor 18% van de respondenten. De respondenten werd ook gevraagd of ze bereid zouden zijn om naar Gent te pendelen om deel te nemen aan opleidings- en tewerkstellingsmogelijkheden die
48
Hoofdstuk 5
niet in het Meetjesland beschikbaar zijn. 65% van de bevraagden geeft aan hiertoe bereid te zijn, 23% is hiertoe zeker niet bereid. 2.2 Buurtdiensten Buurtdiensten zijn een verzamelnaam voor diensten zoals kinderopvang, hulp aan bejaarden, het opwaarderen van openbare ruimten, strijkdiensten, boodschappendiensten, wijkveiligheid, wijkanimatie, milieubescherming, enz. In de bevraging werd gesteld dat het mogelijk zou zijn om dit soort baan enkele uurtjes per week uit te oefenen. De respondenten werd gevraagd of ze bereid zouden zijn om een dergelijke baan aan te nemen. Er werd bij verteld dat hun inkomen hierdoor zou kunnen verhoogd worden. 62% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen geeft aan bereid te zijn om een dergelijke baan aan te nemen. 21% is hiertoe zeker niet bereid. Als we werkzoekenden en werkenden onderscheiden krijgen we een gelijkaardig antwoordpatroon.
3. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
De verschillende tewerkstellingsinitiatieven zijn eerder weinig bekend. Het Doppersatelier is het meest gekend. Vrienden en kennissen, advertenties en folders zijn de voornaamste informatiekanalen voor de respondenten. Weinig of geen van de bevraagden heeft al ooit deelgenomen aan één van de opgelijste initiatieven. De voorwaarden en kenmerken van werkervaringsprojecten zijn weinig gekend door de respondenten. Bij een groot deel van de respondenten is er bereidheid om deel te nemen aan buurtdiensten.
49
HOOFDSTUK 6 COMPUTERVAARDIGHEDEN
In onze informatiemaatschappij wordt de rol van ICT-basisvaardigheden steeds belangrijker. Ze kunnen een belangrijke troef vormen bij het zoeken en vinden van werk. Bijgevolg wordt in dit hoofdstuk dieper ingegaan op de computervaardigheden van de Meetjeslandse vrouwen.
1. Bezit en gebruik van een computer Driekwart van de Meetjeslandse vrouwen heeft al ooit een computer gebruik. 69% heeft een computer bij zijn thuis. 32% van de respondenten die thuis geen computer hebben, kunnen elders wel over een computer beschikken voor persoonlijk gebruik, hetzij bij familie of vrienden, hetzij in een internetcafé of bibliotheek. Uit onderzoek van Buellens et al. (2002) blijkt dat 49% van de Vlamingen thuis over een computer beschikt. Hoewel onze cijfers een half jaar later verzameld werden, kunnen we stellen dat de Meetjeslandse vrouwen boven het Vlaamse gemiddelde scoren. Eén derde van de respondenten die nog nooit met een computer gewerkt hebben, geeft aan wel geïnteresseerd te zijn in een computeropleiding. Er zijn duidelijke verschillen in computergebruik en computerbezit in functie van het opleidingsniveau. Respondenten met een hoger opleidingsniveau bezitten vaker een computer en gebruiken hem ook meer. 24 Deze verschillen zijn statistisch significant.25 Ook naar leeftijd zijn er duidelijke verschillen. Jongeren hebben duidelijk al meer met een computer gewerkt dan ouderen. Deze verschillen zijn statistisch significant.26 Er zijn evenwel geen duidelijke verschillen voor het bezitten van een com24 We maken hier abstractie van het verschil tussen niet-gediplomeerden en respondenten met een diploma van maximaal lager onderwijs. 25 Computergebruik ²=47,76, p<0,0001, df=4; computerbezit ²=17,97, p=0,0013, df=4. 26 Computergebruik ²=33,91, p<0,0001, df=3.
50
Hoofdstuk 6
puter. Een mogelijke verklaring voor het feit dat jongeren meer een computer gebruiken dan ouderen, maar niet opvallend meer een computer bezitten, zou kunnen gezocht worden in het financiële aspect: het zou kunnen dat jongeren over minder middelen beschikken voor de aanschaf van een computer. Het verschil tussen het computerbezit en het computergebruik bij de oudere leeftijdscategorieën geeft aan dat niet alle respondenten die een computer bezitten hem ook zelf gebruiken. Naar profiel zijn er geen significante verschillen. Alleenstaande moeders bezitten het minst vaak zelf een computer. Tabel 6.1 Computergebruik en computerbezit naar opleidingsniveau (%Ja-antwoorden) Computerbezit (%ja) Diploma Geen diploma (N=13) Lager onderwijs (N=37) Lager secundair onderwijs (N=78) Hoger secundair onderwijs (N=139) Hoger onderwijs (N=39) Leeftijd Min 25 jaar (N=61) 25-35 jaar (N=95) 35-45 jaar (N=94) Plus 45 jaar (N=57) Profiel Alleenstaand zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Met partner zonder kinderen Met partner en kinderen
Computergebruik (%ja)
53,85% 48,57% 62,34% 72,66% 89,47%
61,54% 37,84% 61,54% 84,17% 94,87%
68,85 70,97 69,89 61,82
91,80 84,04 62,77 52,63
61,29 58,33 71,43 75,38
83,87 66,13 80,00 68,70
65% van de respondenten die over een computer beschikken heeft een internetaansluiting.27 Ongeveer 45% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen gebruikt minstens 1 keer per week een computer, een kwart van de bevraagden gebruikt zelfs dagelijks een computer. Daar tegenover staat dat 41% zelden of nooit een computer gebruikt.
2. Waarvoor gebruikt men een computer? Een computer kan gebruikt worden voor verschillende doeleinden: ontspanning, zoeken naar werk, pc-banking, enz. Er werd bij de respondenten gepeild naar de
27 44% van alle bevraagden heeft thuis een internetaansluiting.
Computervaardigheden
51
aard van het computergebruik. Voor deze analyse worden de respondenten die zelden of nooit een computer gebruiken buiten beschouwing gelaten. De computer wordt het meest gebruikt voor het schrijven van brieven (72%), om te surfen (67%) of om te mailen of te chatten (65%). 57 % van de respondenten die een computer gebruiken, zoekt naar werk via het internet. Tabel 6.2 Aard van het computergebruik (N=189) % Ja Brieven schrijven PC-banking Berekeningen (bv. Excel) Uitnodigingen/kaartjes maken Surfen op internet E-mailen, chatten, msn Spelletjes Werk zoeken via het internet Andere28
71,96 27,13 37,57 53,97 66,67 64,55 44,97 57,22 19,39
3. Opvattingen over computergebruik In de bevraging werd ook gepeild naar opvattingen over computergebruik. 87% van de respondenten geeft aan dat computerbasisvaardigheden een belangrijke troef zijn om werk te vinden. 61% is hier sterk van overtuigd. Het merendeel van de respondenten ervaart druk vanuit de maatschappij om overweg te kunnen met een computer. 56% is het helemaal eens met deze stelling, 25% is het eerder eens. 19% is het eerder/helemaal oneens. 65% van de bevraagden onderschrijft de stelling dat scholen verwachten dat kinderen thuis over een computer beschikken. Wanneer we de respondenten die ‘niet van toepassing’ aanduidden buiten beschouwing laten, is 88% van de respondenten het helemaal of eerder eens met deze stelling. 57% van de respondenten geeft aan dat het belangrijk is om met een computer overweg te kunnen om mee te zijn met de kinderen. Wanneer we de respondenten die ‘niet van toepassing’ aanduidden buiten beschouwing laten, is 91% van de respondenten het helemaal of eerder eens met deze stelling.
28 6 respondenten geven aan de computer te gebruiken voor afstandsleren.
52
Hoofdstuk 6
Tabel 6.3 Opvattingen over computergebruik (%, N=307)
Met een computer kunnen werken is een belangrijke troef om werk te vinden. Het is belangrijk om met een computer overweg te kunnen om mee te zijn met de kinderen. Vanuit de maatschappij wordt druk opgelegd om met een computer overweg te kunnen. Scholen verwachten dat kinderen thuis een computer hebben
Helemaal eens
Eerder eens
Eerder oneens
Helemaal oneens
61,11
25,41
11,44
2,94
42,48
15,03
4,25
1,63
55,74
25,25
16,39
2,62
46,89
17,70
6,89
2,30
NVT
36,60
26,23
4. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
Een kwart van de bevraagden heeft nog nooit een computer gebruikt. Relatief veel respondenten bezitten thuis een computer (69%). Twee derde van de respondenten met een computer heeft een internetaansluiting. Hoger geschoolden bezitten en gebruiken meer een computer dan laaggeschoolden. Jongeren gebruiken meer een computer dan ouderen, maar bezitten niet opvallend meer een computer. 45% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen gebruikt minstens 1 keer per week een computer. De bevraagden gebruiken de computer het meest om brieven te schrijven of te surfen. 57% zoekt naar een baan via het internet. Het merendeel van de respondenten is van mening dat computervaardigheden een belangrijke troef zijn om werk te vinden. Ongeveer de helft van de bevraagden ervaart vanuit de maatschappij een druk om overweg te kunnen met een computer. Twee derde geeft aan dat scholen verwachten dat kinderen thuis over een computer beschikken.
53
HOOFDSTUK 7 DREMPELS EN VOORWAARDEN
Mobiliteit en kinderopvang worden algemeen gezien als belangrijke factoren in het toegankelijker maken van werk voor iedereen.29 In dit hoofdstuk wordt nagegaan welke invloed beide factoren hebben op de arbeidsmarktpositie van de Meetjeslandse vrouwen. In hoofdstuk 4 werd de invloed van beide factoren op de opleidingsdeelname reeds aangegeven.
1. Mobiliteit 1.1 Inleiding Het Meetjesland is eerder gericht op mobiliteit via de auto. Tot voor enkele jaren was het openbaar vervoer in de regio minder ontwikkeld en beperkte zich tot een vijftal goed uitgebouwde assen. Eeklo, Aalter en Waarschoot beschikken over een treinstation. In 1997 introduceerde de Lijn de belbus voor het gebied Eeklo, Sint-Laureins, Kaprijke en Assenede. In 2000 kwam er een tweede belbusgebied Aalter-Maldegem-Knesselare. Sinds 2001 rijdt er ook een belbus in Evergem. 30 1.2 Rijbewijs B Uit onderzoek van Sepelie et al (2001) blijkt dat werklozen zonder rijbewijs of zonder auto beperktere kansen hebben om aan een baan te geraken. Beide aspecten komen in deze paragraaf aan bod. 71% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft een Rijbewijs B. Ongeveer de helft van de respondenten zonder rijbewijs zegt het in de (nabije) toekomst te willen behalen. 22% van deze respondenten geeft aan dat de kostprijs van het behalen van een rijbewijs te hoog ligt, 23% vindt autorijden te moeilijk of te gevaarlijk. 29 Beleidsnota werkgelegenheid 2000-2004 van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme Renaat Landuyt. 30 www.meetjesland.be/mobiliteit.htm
54
Hoofdstuk 7
Aan de respondenten zonder een rijbewijs B31 werd gevraagd of ze een opleiding zouden willen volgen waarin het mogelijk zou zijn om een rijbewijs te behalen. 65% van de respondenten zonder rijbewijs geeft aan hiertoe bereid te zijn. 1.3 Wie heeft er een wagen? 68% van de bevraagden beschikt over een wagen. 16% van de mensen met een rijbewijs B beschikt niet over een wagen. Anderzijds beschikt ruim een kwart van de respondenten zonder rijbewijs wel over een wagen. Ongeveer 60% van de bevraagden beschikt zowel over een wagen als over een rijbewijs. 40% van de respondenten is voor vervoer dus afhankelijk van andere vervoermiddelen of van een partner met een wagen. In tabel 7.1 worden vier groepen van respondenten onderscheiden: (1) vrouwen zonder partner en kinderen; (2) vrouwen zonder partner, maar met kinderen; (3) vrouwen met partner, maar zonder kinderen; en (4) vrouwen met partner en kinderen. Het aandeel respondenten dat een wagen bezit is het grootst bij de vrouwen met partner en kinderen, het laagste aandeel noteren we voor de vrouwen zonder partner en kinderen. Het aandeel alleenstaande vrouwen (met of zonder kinderen) met een wagen ligt duidelijk lager dan het aandeel vrouwen met een partner dat een wagen heeft. Deze verschillen zijn statistisch significant. Tabel 7.1 Bezit van een wagen naar gezinssamenstelling (%) Geen partner Geen kinderen Beschikt over een wagen Ja Neen Totaal N
Partner
Kinderen
Geen kinderen
Kinderen
42,62 57,38
60,66 39,34
75,51 24,49
81,25 18,75
100,00 61
100,00 61
100,00 49
100,00 128
Х² = 31,27; df=3, p<0,0001
Ook naar leeftijd zijn er significante verschillen in het aandeel vrouwen dat een wagen bezit. -25-jarigen beschikken minder over een wagen in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën.
31 89 respondenten hadden geen rijbewijs B.
Drempels en voorwaarden
55
Tabel 7.2 Bezit van een wagen naar leeftijd(%) -25 jaar
25-35 jaar
35-45 jaar
+45 jaar
46,67 53,33
78,26 21,74
72,04 27,96
69,09 30,91
100,00 60
100,00 92
100,00 93
100,00 55
Beschikt over een wagen Ja Neen Totaal N Х² = 17,81; df=3, p=0,0005
Er werd ook nagegaan of er verschillen zijn in wagenbezit tussen inwoners van grote gemeenten en inwoners van kleine gemeenten. In de kleine gemeenten (<10 000 inwoners) ligt het aandeel respondenten met een wagen iets hoger dan het aandeel respondenten met een wagen uit een grotere gemeente (+15 000 inwoners). 1.4 Welke vervoermiddelen worden gebruikt? De respondenten werd gevraagd om voor 7 verschillende vervoermiddelen aan te geven in welke mate ze er gebruik van maken. Ze konden kiezen tussen ‘Zelden of nooit’, ‘Af en toe’, ‘Regelmatig’ of ‘Vaak’. Iets meer dan de helft van de respondenten gebruikt vaak de wagen, 16% gebruikt hem regelmatig, 20% gebruikt hem zelden of nooit. Het overgrote deel van de respondenten gebruikt zelden of nooit de belbus of de brommer/motor (respectievelijk 95% en 84%). Een kleine 60% van de respondenten gebruikt zelden of nooit de bus, 10% neemt regelmatig de bus, een iets kleiner aandeel neemt vaak de bus. Naast de auto wordt de fiets vaak gebruikt als vervoermiddel: 56% gebruikt regelmatig of vaak de fiets. Verschillende vervoermiddelen kunnen ook gecombineerd worden. Zo kan iemand bijvoorbeeld de fiets nemen naar een bushalte, daar de bus nemen naar een treinstation en vervolgens de trein naar het werk. Tabel 7.3 Welke vervoermiddelen gebruikt men? (%, N=307)
Auto Trein Bus Belbus Tram Fiets Brommer/motor
Zelden of nooit
Af en toe
Regelmatig
Vaak
20,60 68,09 57,52 95,00 66,89 21,64 84,49
10,30 22, 70 23,86 3,00 21,19 21,97 3,96
15,61 4,61 9,80 1,33 7,28 23,93 2,97
53,49 4,61 8,82 0,67 4,64 32,46 8,58
56
Hoofdstuk 7
1.5 Opvattingen over het openbaar vervoer De deelnemers aan het onderzoek werd gevraagd om 8 verschillende uitspraken over het openbaar vervoer te beoordelen. Ze hadden de keuze uit 5 antwoordmogelijkheden: ‘Helemaal akkoord’, ‘Akkoord’, ‘Noch akkoord, noch niet akkoord’, ‘Niet akkoord’ of ‘Helemaal niet akkoord’. 29% van de respondenten zegt vaak het openbaar vervoer te gebruiken. Ruim 60% is (helemaal) niet akkoord met deze stelling. 63% van de bevraagden beschikt over een bushalte op minder dan 300 meter van de woning. 43% van de bevraagden geeft aan dat het openbaar vervoer voldoende uitgebouwd is in het Meetjesland. Ongeveer één derde is niet akkoord met deze stelling. 37% van de bevraagden geeft aan afhankelijk te zijn van het openbaar vervoer om deel te nemen aan een opleiding of een tewerkstellingsinitiatief. 55% is niet afhankelijk van het openbaar vervoer voor deelname aan een opleiding. Een kleine 70% van de bevraagden is van mening dat reizen met het openbaar vervoer te veel tijd in beslag neemt. 32% onderschrijft de stelling ‘de uurregeling van het openbaar vervoer is niet aangepast aan opleidings- of werkuren’. Het openbaar vervoer is mogelijk te duur voor mensen met een laag inkomen (Sepelie et al., 2001). 46% van de respondenten geeft aan dat de prijzen van het openbaar vervoer te hoog liggen. Een kleine 30% vindt de prijzen niet te hoog. Ruim de helft van de bevraagden zou meer gebruik maken van het openbaar verver indien het gratis zou zijn. Voor 38% van de respondenten maakt dit argument geen verschil.
Het openbaar vervoer is voldoende uitgebouwd in het Meetjesland. Om een opleiding of tewerkstellingsinitiatief te volgen ben ik afhankelijk van het openbaar vervoer. Ik gebruik vaak het openbaar vervoer. De uurregeling van het openbaar vervoer is niet aangepast aan opleidings- of werkuren. Reizen met het openbaar vervoer neemt te veel tijd in beslag. De prijzen van het openbaar vervoer liggen te hoog. Er is een bushalte op minder dan 300 meter van mijn woonplaats. Ik zou meer het openbaar vervoer gebruiken indien het gratis zou zijn.
Helemaal akkoord
Akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Niet akkoord
Helemaal niet akkoord
8,82 20,85
34,31 15,96
20,59 7,82
22,22 18,57
14,05 36,81
11,73 12,46
17,59 19,72
8,47 39,45
24,43 23,18
37,79 5,19
26,97 24,58 35,62 36,07
41,78 21,21 27,45 18,03
16,78 26,26 5,23 7,54
13,82 25,25 18,95 28,20
0,66 2,69 12,75 10,16
Drempels en voorwaarden
Tabel 7.4 Uitspraken over het openbaar vervoer (%, N=307)
2
58
Hoofdstuk 7
1.6 Woon-Werk verplaatsingen 1.6.1 Vervoermiddel naar het werk of naar een opleiding Een derde van de bevraagden wilt zich enkel met de auto verplaatsen. 12% van de Meetjeslandse vrouwen wilt zich enkel met de fiets of de brommer verplaatsen. 18% van de bevraagden zou zich enkel met het openbaar vervoer willen verplaatsen. Voor 35% van de bevraagde vrouwen maakt het niet met welk vervoermiddel ze zich zouden moeten verplaatsen. 1.6.2 Pendelafstand Er werd gevraagd naar de maximale afstand die men zou willen afleggen naar het werk of naar een opleidingscentrum (enkele reis). 12% van de bevraagden zou maximaal 10 kilometer willen afleggen. 65% is bereid om minstens 20 kilometer enkele reis te pendelen. 12% is zelfs bereid om meer dan 50 kilometer te pendelen. Tabel 7.5 De maximale afstand die men wil afleggen om te pendelen (%, N=307) Maximaal 5 km 5 - 10 km 10-20 km 20-50 km 50-100 km Meer dan 100 km
3,91 8,14 23,13 52,77 9,77 2,28
1.6.3 Verplaatsingsduur Naast de pendelafstand is de duur van de verplaatsing een belangrijke factor. Het is immers denkbaar dat iemand relatief dicht bij het werk of een opleiding woont (in termen van afstand), maar door een combinatie van vervoermiddelen een erg lange reistijd heeft. Tabel 7.6 De maximale tijd die men wil besteden om te pendelen (%, N=307) Minder dan 15 minuten 15 à 30 minuten 30 à 60 minuten Meer dan 1 uur
6,64 47,84 42,52 2,99
Erg weinig respondenten zijn bereid om langer dan 1 uur te pendelen naar het werk of naar een opleidingscentrum. 7% geeft aan maximaal een kwartier te wil-
Drempels en voorwaarden
59
len pendelen. Het grootste aandeel van de respondenten wil tussen de 15 en de 60 minuten spenderen om zich naar het werk te verplaatsen. 1.6.4 Verhuis De respondenten werd gevraagd of ze bereid zijn om te verhuizen in functie van een baan. Uit de resultaten blijkt dat het merendeel van de respondenten honkvast is: 12% is eventueel bereid om te verhuizen in functie van een baan.
2. Kinderopvang Naast mobiliteit kunnen problemen m.b.t. kinderopvang een hindernis vormen om te werken of om deel te nemen aan een opleiding. In deze paragraaf worden een aantal aspecten m.b.t. kinderopvang op een rijtje geplaatst. 2.1 Wie heeft er problemen met kinderopvang? 63% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft kinderen. 21% van de respondenten rapporteerde problemen met kinderopvang. 23% zegt geen problemen te hebben met opvang. 55% antwoordt dat deze vraag niet van toepassing is. Tot deze laatste groep kunnen bijvoorbeeld ook respondenten behoren met kinderen die geen kinderopvang meer nodig hebben. 57% van de moeders met kinderen jonger dan 5 jaar geeft aan problemen te hebben met kinderopvang. Tabel 7.7 Wie heeft problemen met kinderopvang? (%, N=63) Leeftijd Min 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Werkend Ja Nee Partner Ja Nee
7,81 54,69 32,81 4,69 7,94 92,06 67,19 32,81
In tabel 7.7 worden een aantal kenmerken weergegeven van de respondenten die problemen met kinderopvang rapporteren. 92% van de respondenten werkt niet. 67% heeft een partner.
60
Hoofdstuk 7
2.2 Opvattingen over kinderopvang De deelnemers aan het onderzoek werd gevraagd om 6 verschillende uitspraken over kinderopvang te beoordelen. Ze hadden de keuze uit 5 antwoordmogelijkheden: ‘Helemaal akkoord’, ‘Akkoord’, ‘Noch akkoord, noch niet akkoord’, ‘Niet akkoord’ of ‘Helemaal niet akkoord’.
De opvoeding van een kind gebeurt best thuis. Dit is altijd beter dan een kind plaatsen in kinderopvang of buitenschoolse opvang. Het is financieel voordeliger om kinderen thuis op te voeden, dan te gaan werken en kinderopvang te betalen. Als ik kinderopvang nodig zou hebben kan ik bij ouders, familie of vrienden terecht. Er zijn veel mogelijkheden tot kinderopvang in mijn buurt. Ik heb problemen of zou problemen hebben om mijn kinderen te vervoeren naar de kinderopvang. De uren van betaalde kinderopvang zijn aangepast aan opleidingof werkuren.
Helemaal akkoord
Akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Niet akkoord
Helemaal niet akkoord
N
41,25
22,77
17,16
14,52
4,29
303
26,19
26,87
25,17
18,37
3,40
294
16,85
28,21
16,12
18,68
20,15
273
17,13 6,20
33,22 7,66
25,52 17,15
17,83 29,93
6,29 39,05
286 274
3,44
29,39
40,84
15,27
11,07
262
Drempels en voorwaarden
Tabel 7.8 Opvattingen over kinderopvang (%)
2
62
Hoofdstuk 7
64% van de bevraagde vrouwen is van mening dat de opvoeding van een kind altijd beter thuis gebeurt. Voor hen is dat altijd beter dan een kind plaatsen in kinderopvang of buitenschoolse opvang. 17% heeft hierover geen mening. 45% van de bevraagden kan - indien nodig - voor kinderopvang terecht bij ouders, familie of vrienden. Een kleine 40% van de respondenten beschikt niet over deze mogelijkheid. Als we een onderscheid maken tussen respondenten met kinderen en respondenten zonder kinderen, zien we een opvallend verschil voor dit item. Respondenten zonder kinderen zijn sterker van mening dat ze een beroep kunnen doen op ouders en vrienden voor de kinderopvang (56%) in vergelijking met respondenten met kinderen (39%). De overweging om kinderen zelf op te vangen kan ook gebaseerd zijn op financiële gronden. Zo zou het voordeliger kunnen zijn om thuis te blijven en de kinderen zelf op te vangen dan te gaan werken en te betalen voor kinderopvang. 53% van de bevraagden is van mening dat het financieel voordeliger is om thuis te blijven om de kinderen op te voeden. 22% is het niet eens met dit financiële argument. De helft van de respondenten is van mening dat er voldoende mogelijkheden tot kinderopvang zijn in de buurt van hun woonplaats. Ongeveer een kwart van de respondenten is het niet eens met deze stelling. 14% van de bevraagde vrouwen ervaart problemen om de kinderen te vervoeren naar de kinderopvang. Voor 49% van de respondenten is dit geen probleem. 26% van de respondenten geeft aan dat de uren van betaalde kinderopvang niet aangepast zijn aan opleidings- of werkuren. De respondenten werd gevraagd om de balans te maken van de voor- en nadelen van een opleiding te volgen of te gaan werken (mobiliteit, kinderopvang), en dit af te wegen tegen de voordelen van thuis te blijven. 66% van de bevraagden is van mening dat het altijd voordeliger is om te gaan werken. Eén vijfde geeft aan dat het altijd beter is om thuis te blijven. Voor 15% van de respondenten maakt het geen verschil. Respondenten met kinderen en respondenten zonder kinderen verschillen in mening. Van de respondenten zonder kinderen zegt 5% dat het altijd voordeliger is om thuis te zijn en vindt 84% dat het altijd voordeliger is om gaan te werken. Bij de respondenten met kinderen is dat respectievelijk 29% en 55%. Wanneer we de respondenten zonder partner, maar met kinderen vergelijken met de respondenten met partner en kinderen, blijkt dat de alleenstaande moeders iets meer de voordelen van gaan werken onderschrijven (respectievelijk 63% en 51%). 2.3 Suggesties voor kinderopvang De deelnemers aan het onderzoek kregen de mogelijkheid om suggesties te doen om voorzieningen te treffen voor kinderopvang. 50 respondenten maakten gebruik van deze mogelijkheid. We onderscheiden drie groepen van suggesties.
Drempels en voorwaarden
63
Een eerste groep van suggesties had betrekking op de openingsuren van de kinderopvang. Hierbij werd onder meer verwezen naar kinderopvang ’s nachts en in de avonduren. Een andere groep van suggesties had betrekking op het voorzien van kinderopvang op de werkplaats of in het opleidingscentrum. Een derde groep van suggesties had betrekking op het goedkoper maken van kinderopvang.
3. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
70% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen heeft een rijbewijs B. 68% beschikt over een wagen. Het aandeel vrouwen met een partner dat een wagen bezit, is duidelijk hoger dan het aandeel vrouwen zonder partner dat een wagen heeft. De auto en de fiets worden het vaakst gebruikt als vervoermiddel. De belbus wordt zelden of nooit gebruikt. De minderheid van de respondenten gebruikt vaak het openbaar vervoer. 70% van de respondenten is van mening dat reizen met het openbaar vervoer te veel tijd in beslag neemt. 43% vindt dat het aanbod in het Meetjesland voldoende uitgebouwd is. 46% van de bevraagden vindt de prijzen van het openbaar vervoer te hoog. 65% van de respondenten is bereid om minstens 20 kilometer te pendelen naar het werk of naar een opleiding. 12% wil maximaal 10 kilometer pendelen. Een zelfde aantal wil zelfs meer dan 50 kilometer pendelen. 7% wil maximaal een kwartier pendelen. 46% van de bevraagden is bereid om meer dan een half uur te pendelen (enkele reis). Eén vijfde van alle bevraagde vrouwen heeft problemen met kinderopvang. 64% van de bevraagden vind het altijd beter om kinderen zelf thuis op te voeden. Anderzijds vindt een zelfde aandeel dat het toch voordeliger is om te gaan werken (in vergelijking met thuis te blijven). Er zijn weliswaar verschillen tussen respondenten met kinderen en respondenten zonder kinderen.
65
HOOFDSTUK 8 BELEVING VAN DE WERKLOOSHEID
In dit hoofdstuk gaan we na hoe de respondenten hun tijd besteden en wordt dieper ingegaan op de manier waarop de respondenten hun werkloosheid beleven. Dit kan sterk verschillen van persoon tot persoon. In het derde deel van dit hoofdstuk gaan we na hoe de Meetjeslandse vrouwen tegenover werken staan.
1. Tijdsbesteding Tabel 8.1 Tijdsbesteding (%, N=307) Nooit Een hobby/sporten/vereniging Televisie kijken Klusjes opknappen in huis/werken in de tuin/huishoudelijke taken/boodschappen Klusjes opknappen voor iemand anders (bv. strijken, poetsen, naaien) Verzorging eigen kinderen Opvang van andere kinderen (buren, familie, …) Sociaal contact in het buurthuis, op café, op straat, dorpshuis, wijkcentrum, parochiale kring Zorg voor bejaarden, zieken, gehandicapten Vrijwilligerswerk Andere
Af en toe
Regelmatig
48,20 13,82 1,64
26,56 52,96 11,80
25,25 33,22 86,56
65,68
21,45
12,87
46,49 78,07 55,15
2,34 16,61 23,59
51,17 5,32 21,26
78,88 87,46 92,28
9,24 6,93 1,93
11,88 5,61 5,79
De respondenten werd gevraagd om voor 8 verschillende soorten van activiteiten aan te geven in welke mate ze er overdag mee bezig zijn. Ze konden antwoorden met ‘Nooit’, ‘Af en toe’ of ‘Regelmatig’. Het hoogst scoren klusjes in en rond het huis. 87% van de respondenten doet dit regelmatig. Vrijwilligerswerk komt weinig of niet voor: 7% doet het af en toe, 6% is er regelmatig mee bezig. Opvang van andere kinderen en zorg voor bejaarden of zieken gebeuren eerder weinig (respectievelijk 22% en 21%).
66
Hoofdstuk 8
Een kwart van de respondenten geeft aan dat er hierbij activiteiten zijn die ze liever niet zouden willen opgeven om te gaan werken. Hierbij komen vooral de verzorging van de eigen kinderen en andere zorgtaken naar voor.
2. Opvattingen over werkloosheid 2.1 Beoordeling van de werkloosheid De deelnemers aan het onderzoek kregen 17 uitspraken met betrekking tot de beleving van hun werkloosheid ter beoordeling voorgelegd. Ze konden telkens antwoorden met ‘neen’; ‘soms wel, soms niet’; of ‘ja’. De respondenten die werkten op het moment van bevraging werd gevraagd om voor de verschillende uitspraken aan te geven hoe ze in het recente verleden hun werkloosheid beleefden. In onderstaande tabel wordt de gemiddelde beoordeling van deze uitspraken weergegeven op een tien-puntenschaal. Hoe hoger de waarde, hoe meer het overeenkomstige item onderschreven wordt. Bij het lezen van de tabel dient rekening gehouden te worden met de wijze waarop de verschillende uitspraken geformuleerd zijn (positief of negatief). Met behulp van een statistische techniek32 werden de 17 uitspraken gereduceerd tot 3 grote groepen of componenten. De componenten worden als volgt omschreven: ‘negatieve werkloosheidsbeleving’(bv. Ik tel niet meer mee in de samenleving), ‘positieve werkloosheidsbeleving’ (bv. Ik kan nu eindelijk doen wat ik zelf belangrijk vind) en ‘financiële werkloosheidsbeleving’ (bv. Ik heb moeite om rond te komen met mijn geld). Deze 3 componenten kwamen ook reeds in ander onderzoek (o.a. Hooghe & De Witte, 1995) naar voor. Op basis van de 3 componenten werden drie schalen geconstrueerd (zie bijlage hoofdstuk 8).
32 Op de 17 uitspraken werd een Principale Componentenanalyse uitgevoerd. Op basis van de scree-plot werd gekozen voor een oplossing met 3 componenten (53% verklaarde variantie). Op de gekozen oplossing werd een varimaxrotatie uitgevoerd. Drie componenten werden weerhouden. Op basis van de componenten werden schalen geconstrueerd. Voor iedere schaal werd de Chronbach’s alpha berekend: =0,84 voor de schaal ‘negatieve beleving’, =0,78 voor de schaal ‘positieve beleving’ en =0,86 voor de schaal ‘financiële beleving’. Chronbach’s alpha is een maat voor de interne consistentie. We kunnen dus stellen dat de drie schalen relatief betrouwbaar zijn.
Beleving van de werkloosheid
67
Tabel 8.2 Beoordeling van uitspraken m.b.t. de beleving van de werkloosheid (gemiddelde waarden, N=307) Ik kan nu eindelijk doen wat ik zelf belangrijk vind. Ik verveel me dikwijls Ik ben meer alleen sinds ik werkloos ben Ik voel me onzeker over mijn toekomst Sinds ik werkloos ben, zijn er meer ruzies en spanningen thuis Mijn leven lijkt leeg sinds ik geen werk meer heb Ik ben meer ontspannen nu ik werkloos ben Ik tel niet meer mee in de samenleving Ik ben blij met mijn vrije tijd Ik voel me minder waard dan vroeger Ik ben mijn zelfvertrouwen verloren Ik heb moeite om rond te komen met mijn geld Ik moet besparen op mijn persoonlijke uitgaven Ik weet mijn tijd goed te besteden Ik ontmoet meer vrienden en kennissen sinds ik werkloos ben Sinds ik werkloos ben, heb ik eindelijk wat meer tijd voor mijn gezin Mijn gezin vindt het fijner dat ik thuis blijf
5,38 4,02 5,66 4,69 1,35 3,15 4,08 2,41 5,99 3,03 2,22 3,88 5,34 8,04 3,25 7,59 6,34
30% van de totale deelnemersgroep scoort boven het schaalmidden (het schaalmidden ligt op 5 op de schaal ‘negatieve werkloosheidbeleving’. Het merendeel van de respondenten wijst m.a.w. de schaal af. 59% van de respondenten scoort boven het schaalmidden op de schaal ‘positieve werkloosheidbeleving’, 40% scoort aan de positieve zijde van de schaal ‘financiële werkloosheidbeleving’. Uit tabel 8.3 blijkt dat 43% van de werkenden aan de positieve zijde van de schaal ‘negatieve werkloosheidbeleving’ scoort, 51% zit boven het schaalmidden van de schaal ‘positieve werkloosheidbeleving’, 30% scoort aan de positieve zijde van de schaal ‘financiële werkloosheidbeleving’. Voor de werkzoekende respondenten is dat respectievelijk 27%, 61% en 41%. De werkenden scoren dus hoger dan de werkzoekenden op de schaal ‘negatieve werkloosheidsbeleving’, maar lager op de schalen ‘positieve werkloosheidsbeleving’ en ‘financiële werkloosheidbeleving’. Werkzoekenden lijken in vergelijking met werkenden meer goede kanten te zien aan het werklozenbestaan. Deze laatste groep benadrukt meer de negatieve beleving. De werkzoekenden scoren weliswaar hoger op de schaal ‘financiële beleving’, maar scoren evenwel gemiddeld wel beneden het schaalmidden. Tabel 8.3 Beoordeling van de schalen negatieve werkloosheidbeleving, positieve werkloosheidbeleving en financiële werkloosheidsbeleving (%; min=0, max=10) %>5* Negatieve werkloosheidbeleving Positieve werkloosheidsbeleving Financiële werkloosheidsbeleving
Werkend Gemiddelde
42,62 50,91 30,16
4,41 5,13 3,69
Werkzoekend %>5* Gemiddelde 27,04 61,36 41,63
3,29 6,14 4,85
68
Hoofdstuk 8
2.2 De voor- en nadelen Aan de respondenten werd gevraagd om een afweging te maken tussen de vooren nadelen van niet-werken ten opzichte van werken. Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat de nadelen van niet-werken groter zijn. Als we een onderscheid maken tussen de werkenden en de werkzoekenden is dat respectievelijk 67% en 50%. 14% van alle respondenten vinden de voordelen van niet-werken groter. Voor 32% zijn de voordelen en de nadelen even groot. Tabel 8.4 Voor- en nadelen van niet-werken t.o.v. werken (%, N=307) De voordelen van niet-werken zijn groter De voor- en nadelen zijn even groot De nadelen van niet-werken zijn groter
14,14 32,24 53,62
3. Opvattingen over ‘gaan werken’ Negen verschillende uitspraken over ‘gaan werken’ werden door de respondenten beoordeeld. Voor elk van de uitspraken konden ze kiezen uit volgende antwoordmogelijkheden: ‘Helemaal niet akkoord’, ‘Niet Akkoord’, ‘Noch akkoord, noch niet akkoord’, ‘Akkoord’ of ‘Helemaal akkoord’. Deze antwoordschaal werd getransformeerd naar een tien-puntenschaal Het schaalmidden op schaal ligt dus op 5. Item 3 en item 9 zijn omgekeerd geformuleerd t.o.v. de andere items. Een lager waarde komt voor deze items overeen met ‘meer belang hechten aan werk’. Tabel 8.5 Beoordeling van uitspraken over gaan werken (%, N=307) Gaan werken geeft mij het gevoel dat ik iets zinvol doe met mijn leven. Werken is het belangrijkste in het leven van een mens. Men hoeft niet per se buitenshuis te werken om nuttig bezig te zijn. Het is beter om gelijk welk werk aan te nemen, dan om werkloos te zijn. Ik vind het belangrijk om werk te hebben. Men moet werken om echt deel uit te maken van de samenleving. Ik verkies te werken, ook al zou ik maar evenveel verdienen als aan de dop. Men kan enkel van zijn vrije tijd genieten als men ervoor gewerkt heeft. Ik vind vrijwilligerswerk even belangrijk als betaald werk.
7,76 3,66 7,06 4,37 7,73 4,95 3,86 4,31 4,77
Op de verschillende uitspraken werd een Principale componentenanalyse uitgevoerd. Op basis van de scree-plot werd gekozen voor een oplossing met één component, die 32% van de totale variantie verklaart. We interpreteren de component
Beleving van de werkloosheid
69
als ‘arbeidsethos’.33 Van deze component werd vervolgens een schaal geconstrueerd (zie bijlage hoofdstuk 8). De schaal ‘arbeidsethos’ heeft een Chronbach’s alpha van 0,73. We kunnen dus stellen dat de schaal relatief betrouwbaar is. Tabel 8.6 Beoordeling van de schaal arbeidsethos (%; min=0, max=10) %>5* Arbeidsethos *
64,06
Werkend Gemiddelde 5,63
Werkzoekend %>5* Gemiddelde 37,23
4,72
Het percentage respondenten dat boven het schaalmidden scoort (positieve zijde van de schaal).
Uit tabel 8.6 blijkt dat 64% van de respondenten, die werkten op het moment van bevraging, aan de positieve zijde van de schaal ‘arbeidsethos’ scoort. Voor de werkzoekenden is dat 37%. Respondenten die aan de positieve zijde van de antwoordschaal scoren kunnen getypeerd worden als personen met een hoog arbeidsethos. De werkenden scoren op dit vlak duidelijk hoger dan de werkzoekenden.
4. Algemene conclusie We sommen de voornaamste bevindingen van dit hoofdstuk op:
De verschillende items m.b.t. de beleving van de werkloosheid vallen uiteen in 3 componenten: ‘negatieve beleving van de werkloosheid’, ‘positieve beleving van de werkloosheid’ en ‘financiële beleving’. Het merendeel van de respondenten wijst de schaal ‘negatieve werkloosheid beleving af’. Werkzoekenden zien - in vergelijking met mensen die werken - meer goede kanten aan het werklozenbestaan. Iets meer dan de helft van de respondenten acht de nadelen van niet-werken groter dan de voordelen. Werkzoekenden en werkenden verschillen in hun oordeel. De werkenden zijn sterker overtuigd van de nadelen van niet-werken. De werkenden hebben een hogere arbeidsethos dan de niet-werkenden. De totale respondentengroep scoort net onder het schaalmidden. De respondenten zijn sterk van mening dat het belangrijk is om werk te hebben. Ze onderschrijven sterk de stelling dat gaan werken hen het gevoel geeft dat ze iets zinvol doen met hun leven.
33 Item 9 werd voor deze analyse buiten beschouwing gelaten. Dit item is voor voorliggend onderzoek toegevoegd, maar behoort niet tot de schaal ‘arbeidsethos’.
70
Hoofdstuk 8
71
HOOFDSTUK 9 EEN TYPOLOGIE VAN DE WERKZOEKENDEN
Om een beter zicht te krijgen op verschillende profielen van werklozen trachten we in dit hoofdstuk een typologie van werkzoekenden op te stellen. Mogelijk kunnen er binnen de groep van bevraagden verschillende deelgroepen onderscheiden worden met specifieke kenmerken. Een dergelijke indeling zou mogelijk toelaten om acties doelgroepgerichter toe te passen. We beperken ons voor deze analyse tot de bevraagden die op het moment van bevraging werkzoekend waren (N=243).
1. Constructie van de typologie Via een clusteranalyse werden verschillende deelgroepen onderscheiden binnen de groep van werkzoekende respondenten. De idee achter deze techniek is dat alle individuen binnen een deelgroep zo veel mogelijk éénzelfde profiel vertonen en zo sterk mogelijk verschillen van de profielen van de andere deelgroepen. In overeenstemming met o.a. De Witte (1992) werden de profielen bepaald op basis van drie psychosociale aspecten: (1) de schaal negatieve beleving van de werkloosheid; (2) de schaal betrokkenheid bij werk (arbeidsethos); en (3) de intensiteit van het zoekgedrag (hoeveel verschillende zoekkanalen gebruikt de respondent). In de typologie staan deze drie aspecten centraal. Met behulp van een clusteranalyse op basis van deze 3 aspecten werden de respondenten in clusters ingedeeld. Hierbij werd gekozen voor de Ward-methode waarbij de variantie binnen de groepen minimaal is (hiërarchisch agglomeratieve procedure). Op basis van een inhoudelijke analyse werd gekozen voor 5 clusters, met een R² van 0,70. Van de 243 respondenten konden we er 232 in één van de vijf types onderbrengen.34 In tabel 9.1 wordt voor elk type het gemiddelde weergegeven voor de kenmerken arbeidsbetrokkenheid, zoekgedrag en negatieve beleving van de werkloosheid. 34 De overigen werden omwille van ontbrekende waarden uit de analyse geweerd.
72
Hoofdstuk 9
De resultaten van de clustering moeten evenwel met de nodige nuances geïnterpreteerd worden; de resultaten geven enkel indicaties. Tabel 9.1 Gemiddelde scores op de verschillende aspecten voor de vijf clusters (N=232)
Cluster 1 Aangepasten Cluster 2 Teruggetrokkenen Cluster 3 Optimisten Cluster 4 Wanhopige zoekers Cluster 5 Ontmoedigden Totale groep
N
Negatieve beleving van de werkloosheid
Intensiteit van het zoekgedrag
Betrokkenheid bij werk
68
Heel laag
Gemiddeld
Gemiddeld
46
Heel laag
Heel laag
Laag
41
Laag
Hoog
Gemiddeld
51
Hoog
Hoog
Hoog
26
Hoog
Heel laag
Gemiddeld
232
Laag
Gemiddeld
Gemiddeld
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er in de groep van werkzoekenden vijf deelgroepen kunnen onderscheiden worden. Er zijn m.a.w. vijf ‘soorten’ van werkzoekenden die ieder op een eigen manier reageren op en omgaan met hun werkloosheid. Deze 5 types komen overeen met de types die in eerder onderzoek onderscheiden werden (o.a. De Witte, 1992; De Witte & Hooge, 1995, 1996). De ‘aangepasten’35 (29%) hebben zich als het ware neergelegd bij hun werkloosheidssituatie. Hoewel ze nog redelijk arbeidsbetrokken zijn en eerder matig zoeken naar een baan, beleven ze hun werkloosheid vrij positief. De ‘teruggetrokkenen’ maken 20% uit van de werkzoekende respondenten. Ze beleven hun werkloosheid niet negatief, zoeken relatief weinig naar werk en hebben een matige arbeidsbetrokkenheid. Het mindere zoekgedrag en de beperkte arbeidsbetrokkenheid mag niet zonder meer opgevat worden als onwil van de betrokkenen. Diverse redenen kunnen de teruggetrokken houding veroorzaken. De ‘wanhopige zoekers’ (22%) beleven hun werkloosheid als erg negatief. Ze zijn sterk betrokken op werk en zoeken intensief naar een baan. Een volgende groep zijn de ‘ontmoedigden’ (11%). Ze beleven hun werkloosheid als negatief, zijn relatief arbeidsbetrokken, maar zoeken weinig of niet naar een baan. De ‘optimisten’ (18%) zoeken net als de wanhopige zoekers vrij intensief naar een baan. Ze hebben een matige arbeidsbetrokkenheid. Het grote verschil met de wanhopige zoekers is dat de optimisten hun werkloosheid zeker niet als problematisch ervaren. 35 Van een volledige aangepastheid is wellicht nog geen sprake.
Een typologie van de werkzoekenden
73
2. Identificatie van de verschillende types In deze paragraaf worden de verschillende types verder geïdentificeerd. We bespreken achtereenvolgens de resultaten van de verschillende analyses. Dit laat toe om de profielen van de verschillende types verder te onderscheiden. 2.1 Identificatie op basis van achtergrondkenmerken De types verschillen significant voor de kenmerken werkloosheidsduur en gezinsinkomen (tabel 9.2). Het effect voor de gezinssituatie is net niet significant. De teruggetrokkenen en de ontmoedigden hebben de langste werkloosheidsduur. Ook de aangepasten hebben een relatief lange werkloosheidsduur. De optimisten en de wanhopige zoekers hebben een relatief kortere werkloosheidsduur. De teruggetrokkenen zijn eerder terug te vinden in de hogere inkomenscategorieën wat het gezinsinkomen betreft. De wanhopige zoekers, de ontmoedigden en de optimisten komen meer voor in de lagere inkomenscategorieën. De wanhopige zoekers en de ontmoedigden beschikken over de laagste gezinsinkomens. Het aandeel vrouwen met kinderen ligt het hoogst bij de teruggetrokkenen. Voor de overige achtergrondkenmerken konden er geen significante verschillen gevonden worden tussen de verschillende types. 2.2 Identificatie op basis van andere kenmerken In tabel 9.3 worden de verschillende types verder geïdentificeerd op basis van een aantal andere kenmerken, zoals het werkzoekgedrag en de inschattingen van de kansen op het vinden van werk. De optimisten schatten te kansen op tewerkstelling relatief hoog in: 69% denkt binnen de 6 maanden werk te zullen vinden. Ze vinden de inspanningen die ze doen om een baan te vinden groot (76%) en geven aan actief op zoek te zijn naar een baan (80%). De voordelen van niet-werken zijn volgens hen zeker niet groter dan de voordelen van te werken. De teruggetrokkenen en de ontmoedigden schatten de kans op tewerkstelling erg laag in. Respectievelijk 63% en 60% acht de kans op het vinden van werk erg klein of onbestaande. Beide groepen beoordelen de inspanningen bij het zoeken naar werk erg klein (respectievelijk 51% en 54%) en zoeken vrijwel niet naar werk (respectievelijk 85% en 92%). Beide types verschillen wel sterk voor wat de bereidheid tot opleidingsdeelname en de inschatting van de eigen situatie betreft. De bereidheid van de ontmoedigden om een opleiding van een jaar te volgen is eerder groot (72%), ze hebben evenwel minder deelgenomen aan opleidingen. De
74
Hoofdstuk 9
nadelen van niet te werken zijn volgens deze groep relatief groter (58%). De teruggetrokenen daarentegen zijn minder bereid tot het volgen van een opleiding (48%). Een minderheid van deze groep acht de nadelen van niet werken groter (18%). Ongeveer de helft van de aangepasten denkt binnen het jaar een baan te vinden. Eén derde vindt haar inspanningen bij het zoeken naar werk groot. Ongeveer de helft geeft aan actief naar een baan te zoeken. De nadelen van niet-werken worden als groter beschouwd (47%). Ongeveer de helft zegt bereid te zijn tot het volgen van een opleiding. Gezien de aard van het zoekgedrag kunnen we (nog) niet spreken van een volledige aangepastheid. Slechts 6% van de wanhopige zoekers vindt haar inspanningen bij het zoeken naar werk klein. Ruim vier vijfde geeft aan actief te zoeken naar een baan. Een kleine 60% denkt binnen de 6 maanden een baan te vinden. Een zelfde aandeel is bereid tot het volgen van een opleiding van één jaar. Het overgrote deel (78%) vindt de nadelen van niet-werker duidelijk groter dan de voordelen.
Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Kinderen Ja Nee Profiel Alleenstaand zonder kinderen Alleenstaand met kinderen Met partner zonder kinderen Met partner en kinderen
Aangepasten
Wanhopige zoekers
Teruggetrokkenen
Ontmoedigden
Optimisten
16,18 32,35 38,24 13,24
25,49 27,45 33,33 13,73
4,35 43,48 30,43 21,74
7,69 34,62 26,92 30,77
24,39 36,59 19,51 19,51
4,41 8,82 32,35 48,53 5,88
1,96 7,84 27,45 49,02 13,73
2,17 19,57 26,09 45,65 6,52
0,00 15,38 30,77 30,77 23,08
12,20 7,32 19,51 51,22 9,76
67,65 32,35
54,00 46,00
82,61 17,39
65,38 34,62
65,85 34,15
17,65 23,53 14,71 44,12
26,00 18,00 20,00 36,00
10,87 15,22 6,52 67,39
19,23 15,38 15,38 50,00
21,95 26,83 12,20 39,02
Een typologie van de werkzoekenden
Tabel 9.2 De types naar achtergrondkenmerken (%, N=232)
2
Werkloosheidsduur(**) < 3 maanden 3-6 maanden 6-12 maanden 12-24 maanden 24-36 maanden 36-60 maanden > 60 maanden Herkomst (ns) Autochtoon Allochtoon Gezinsinkomen (*) < 991,99 euro 992 - 1 239,99 euro 1 240 - 1487,99 euro 1 488 - 1 735,99 euro 1 736 - 1 982,99 euro 1 983 - 2 230,99 euro 2 231 - 2 478,99 euro > 2 479 euro Geen antwoord
2
Tabel 9.2 De types naar achtergrondkenmerken (%, N=232) (vervolg) Aangepasten
Wanhopige zoekers
Teruggetrokkenen
Ontmoedigden
Optimisten
9,09 13,64 22,73 18,18 6,06 18,18 12,12
14,00 2,00 42,00 20,00 12,00 6,00 4,00
2,17 13,04 21,74 19,57 10,87 4,35 28,26
3,85 7,69 7,69 19,23 11,54 19,23 30,77
15,00 20,00 20,00 12,50 20,00 2,50 10,00
88,24 11,76
92,16 7,84
93,33 6,67
84,62 15,38
95,12 4,88
10,29 16,18 4,41 8,82 22,06 10,29 4,41 7,35 16,18
27,45 3,92 9,80 7,84 7,84 13,73 1,96 1,96 25,49
10,87 6,52 8,70 10,87 13,04 10,87 6,52 4,35 28,26
11,54 15,38 15,38 15,38 11,54 7,69 3,85 0,00 19,23
26,83 12,20 12,20 0,00 4,88 0,00 4,88 14,63 24,39
*=p<0,05; **=p<0,001
Hoofdstuk 9
Aangepasten Wanneer denkt u werk te vinden? (%) *** Binnen 1 maand Binnen 1 à 3 maanden Binnen 3 à 6 maanden Binnen 1 jaar De kans is klein of onbestaande Inspanningen bij het zoeken naar werk (%)*** Eg groot Groot Tussenin Eerder klein Erg klein Zoekt u actief naar werk? (%)*** Ja Nee Bent u bereid om een opleiding van een jaar te volgen (%) Akkoord Noch akkoord, noch niet akkoord Niet akkoord Deelgenomen aan opleidingen (laatste twee jaar)? Ja Nee Werken versus niet-werken (%)*** De voordelen van niet-werken zijn groter De voordelen en nadelen zijn even groot De nadelen van niet te werken zijn groter
Wanhopige zoekers
Teruggetrokkenen
Ontmoedigden
Optimisten
9,84 19,67 11,48 29,51 29,51
18,00 22,00 18,00 22,00 20,00
7,32 4,88 4,88 19,51 63,41
0,00 0,00 12,00 28,00 60,00
25,64 23,08 20,51 12,82 17,95
10,45 19,40 35,82 17,91 16,42
29,41 33,33 31,37 1,96 3,92
6,67 4,44 15,56 22,22 51,11
0,00 11,54 7,69 26,92 53,85
31,71 43,90 17,07 4,88 2,44
50,00 50,00
82,35 17,65
15,22 84,78
7,69 92,31
80,49 19,51
47,06 11,76 41,18
58,00 10,00 32,00
47,83 8,70 43,48
72,00 4,00 24,00
41,46 14,63 43,90
53,73 46,27
56,86 43,14
47,83 52,17
42,31 57,69
63,41 36,59
20,59 32,35 47,06
6,00 16,00 78,00
33,33 48,89 17,78
3,85 38,46 57,69
4,88 41,46 53,66
Een typologie van de werkzoekenden
Tabel 9.3 De types naar de kansen op werk (N=232)
***=p<0,0001
2
78
Hoofdstuk 9
3. Algemene conclusie In overeenstemming met eerder onderzoek (o.a. De Witte, 1992; De Witte & Hooge, 1995, 1996; Cortebeeck, 2000) konden binnen de groep van respondenten vijf types van werkzoekenden onderscheiden worden, met een eigen typisch profiel wat hun arbeidsbetrokkenheid, hun zoekgedrag en hun beleving van de werkloosheid betreft. Hoewel een dergelijke typologie slechts indicaties geeft voor resultaten en een typering van een werkloze op termijn kan veranderen, worden er duidelijk verschillende types onderscheiden. De grootste groepen zijn de aangepasten, de wanhopige zoekers en de teruggetrokkenen. De ontmoedigden zijn het minst talrijk in de deelnemerspopulatie. De teruggetrokkenen worden gekenmerkt door een vrij positieve beleving van hun werkloosheid. Ze zijn slechts beperkt betrokken op arbeid en zoeken weinig of niet. De teruggetrokkenen zij net als de ontmoedigden wat ouder. Ze kunnen eerder teruggevonden worden bij de hogere inkomenscategorieën. Ze hebben de langste werkloosheidsduur. Een vrij groot aandeel heeft kinderen. Ze schatten de kans op tewerkstelling erg laag in. Een zeker deel van deze groep moet wellicht getypeerd worden als tijdelijk teruggetrokken. De aangepasten beleven hun werkloosheid vrij positief. Ze zijn relatief arbeidsbetrokken en zoeken eerder weinig naar werk. Ze zijn hebben een eerder lange werkloosheidsduur. De optimisten beleven hun werkloosheid vrij positief. Ze zijn eerder beperkt betrokken op arbeid, maar zoeken wel intensief naar een baan. Ze komen meer voor in de jongere leeftijdscategorieën. Ze schatten de kansen op tewerkstelling hoog in en beoordelen de eigen inspanningen bij het zoeken naar werk als groot. Ze geven aan actief op zoek te zijn naar een baan. Ongeveer de helft is bereid een opleiding van een jaar te volgen. Men zou kunnen zeggen dat deze groep voorlopig op eigen krachten uit de werkloosheid tracht te raken. De wanhopige zoekers beleven hun werkloosheid negatief. Ze zoeken intensief naar een baan en zijn sterk betrokken op arbeid. De wanhopige zoekers zijn net als de ontmoedigden wat hoger geschoold. Het gezinsinkomen is eerder aan de lage kant. Ze beoordelen de eigen inspanningen bij het zoeken naar een baan als erg groot. Deze deelgroep vindt de nadelen van niet-werken groter dan de voordelen. De ontmoedigden beleven net als de wanhopige zoekers de eigen werkloosheid negatief. Ze zijn redelijk arbeidsbetrokken, maar zoeken slechts in beperkte mate naar werk. De ontmoedigden zijn in vergelijking met de andere types wat ouder en wat hoger geschoold. Ze beschikken over eerder een laag gezinsinkomen. De kansen op werk worden erg laag ingeschat. De bereidheid tot het volgen van een
Een typologie van de werkzoekenden
79
opleiding is wel groot bij de ontmoedigden. 36 De effectieve deelname ligt evenwel lager dan de deelnamecijfers van de andere types. Ze achten de nadelen van niet-werken groter dan de voordelen. De opleidingsbereidheid toont mogelijk aan dat ze ondersteuning zoeken in het vinden van werk. De opleidingsbereidheid van de verschillende types werd ook nagegaan met behulp van een schaal ‘opleidingsbereidheid’ (zie bijlage hoofdstuk 9). De wanhopige zoekers en de ontmoedigden hebben de hoogste scores op deze schaal. Beide groepen beleven de eigen werkloosheid als problematisch en zoeken wellicht naar aangrijpingspunten om uit de werkloosheid te geraken
36 Dit kwam ook in het onderzoek van Cortebeeck (2000) naar voor.
81
HOOFDSTUK 10 DE KANS OP OPLEIDINGSDEELNAME GESCHAT
In dit hoofdstuk wordt de kans geschat dat iemand met een bepaald profiel deelgenomen heeft aan een opleiding. Dit laat toe om te bepalen welke kenmerken mogelijk een rol spelen om deel te nemen aan een opleiding.
1. Waarschijnlijkheidsmodel Er werd een waarschijnlijkheidsmodel opgesteld dat nagaat of aan de hand van bepaalde achtergrondkenmerken en psychosociale kenmerken kan voorspeld worden of een respondent heeft deelgenomen aan een opleiding. 37 Opleidingsdeelname werd geoperationaliseerd als ‘in de laatste 2 jaar deelgenomen hebben aan een opleiding’. We maken hierbij een onderscheid tussen de totale deelnemersgroep en de groep van werkzoekenden. Voor de interpretatie van de resultaten zijn in eerste instantie de tekens van de geschatte coëfficiënten van belang. Een positief teken betekent dat het hebben van dit kenmerk, respectievelijk het hebben van een hogere waarde op dit kenmerk, de kans om aan een opleiding deelgenomen te hebben verhoogt. Een negatief teken daarentegen verlaagt die kans. 1.1 De volledige deelnemersgroep 1.1.1 Alle opleidingen In tabel 10.1 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven.
37 De techniek die hiervoor gebruikt wordt heet logistische regressie.
82
Hoofdstuk 10
Tabel 10.1 Kans op opleidingsdeelname voor de volledige deelnemersgroep (N=297) Variabele Constante Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Woonplaats Regio 1 Regio 2 Profiel Geen partner, geen kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen Herkomst Autochtoon Allochtoon
Coëfficiënt
p-waarde
-2,34
0,0257
Referentie 1,11 0,83 0,89
0,0154 0,0852 0,1111
Referentie 0,05 0,39 1,26 1,53
0,9564 0,6247 0,1142 0,0800
0,63 Referentie Referentie 0,33 0,01 0,27
0,0273
0,5120 0,9866 0,5465
-0,85 Referentie
0,0929
Kinderopvang Is een probleem Is geen probleem
0,06 Referentie
0,8704
Rijbewijs Ja Nee
Referentie -0,91
0,0071
Werkloosheidsduur Kort Lang
Referentie 0,15
0,6105
Schaal opleidingsbereidheid
0,23
<0,0001
De laatste kolom geeft aan of de variabelen al dan niet een significante invloed hebben op de opleidingsdeelname.38 Leeftijd en onderwijsniveau vertonen een positief verband met opleidingsdeelname. De kans om deelgenomen te hebben aan een opleiding neemt toe in functie van de leeftijd en het opleidingsniveau. Een volgend kenmerk is de woonplaats van de respondenten. Voor de analyse werd een onderscheid gemaakt tussen 5 gemeenten uit het noorden van het werkterrein van het streekplatform Meetjesland (Regio 1) en de overige 8 gemeenten
38 Er is sprake van een significant effect vanaf een p-waarde kleiner dan 0,05.
De kans op opleidingsdeelname geschat
83
van het Meetjesland (Regio 2).39 Respondenten die wonen in één van de vijf gemeenten uit de eerste groep (Regio 1) hebben op basis van dit waarschijnlijkheidsmodel duidelijk een hogere kans om deelgenomen te hebben aan een opleiding. In hoofdstuk 4 bleek al dat respondenten die in de zuidelijke gemeenten van het Meetjesland (cf. Regio 2) wonen minder opleidingsorganisaties kennen. Dit werd gerelateerd aan de regionale spreiding van de verschillende opleidingsorganisaties. Voor de gezinssituatie werd er een positief verband gevonden, dat evenwel niet significant was. Ervaren problemen m.b.t. kinderopvang schijnen geen invloed te hebben op de opleidingsdeelname. Een volgend kenmerk is de herkomst van de respondenten. Uit de resultaten blijkt - eerder verrassend - dat autochtonen een kleinere kans hebben op opleidingsdeelname dan allochtonen. Een mogelijke verklaring kan gezocht worden bij het geringe aantal allochtone respondenten, waarvan een vrij groot aandeel een taalopleiding NT2 of Nederlands volgde. Een volgend kenmerk dat een invloed zou kunnen hebben op de opleidingsdeelname is het al dan niet hebben van een rijbewijs. Uit de analyse blijkt dat respondenten zonder rijbewijs een kleinere kans hebben op opleidingsdeelname in vergelijking met respondenten met een rijbewijs. Voor de werkloosheidsduur wordt geen significante verband gevonden. Een laatste element dat meegenomen werd in de analyse is de schaal ‘opleidingsbereidheid’. Respondenten die hoog scoren op deze schaal hebben een grotere kans op deelname aan een opleiding. Het effect van een bepaald kenmerk op de opleidingsdeelname is evenwel afhankelijk van de inbreng van de andere kenmerken. Dit impliceert dat de interpretatie van de grootte van de coëfficiënten niet eenvoudig is. In tabel 10.2 wordt de kans op opleidingsdeelname berekend voor enkele belangrijke variabelen: leeftijd, rijbewijs, bereidheid tot opleidingsdeelname, onderwijsniveau en woonplaats. Onderstaande tabel laat toe om verschillende profielen van respondenten te vergelijken. De eerste lijn van de tabel kan als volgt gelezen worden: een -25-jarige vrouw zonder diploma, die in één van de 8 gemeenten uit de tweede groep woont (Regio 2), geen rijbewijs heeft en een hoge opleidingsbereidheid vertoont, heeft 28% kans om deel te nemen aan een opleiding. Indien deze vrouw in één van de 39 Tot de eerste groep behoren Eeklo, Maldegem, Sint-Laureins, Kaprijke en Assenede. De tweede groep bestaat uit Zelzate, Evergem, Waarschoot, Zomergem, Lovendegem, Nevele, Knesselare en Aalter. Voor deze indeling werd geen rekening gehouden met arrondissementsgrenzen. De benamingen ‘Regio 1’ en ‘Regio 2’ worden gebruikt om de twee verschillende groepen van woonplaatsen aan te geven. Geografisch ligt Zelzate in het noorden van het Meetjesland, voor onze analyses wordt Zelzate evenwel opgenomen in de tweede groep van gemeenten (die wie ‘Regio 2’ noemen).
84
Hoofdstuk 10
vijf noordelijke gemeenten uit Regio 1 zou wonen stijgt deze kans tot 42%. Wanneer ze bovendien ook nog eens een diploma Hoger onderwijs zou hebben stijgt de kans tot 77%. De hoogste kans (96%) om deel te nemen aan een opleiding - in bovenstaande tabel - hebben vrouwen tussen de 25 en 35 jaar, met een diploma Hoger onderwijs, die in één van de 5 onderscheiden noordelijke gemeenten (Regio 1) wonen, een rijbewijs hebben en een hoge opleidingsbereidheid vertonen. Uit de tabel blijkt het belang van de woonplaats, het hebben van een rijbewijs en de bereidheid tot het volgen van een opleiding. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat men deel neemt aan een opleiding bij een kans van minstens 50%, voorspelt dit model in 69% van de gevallen de opleidingsdeelname correct. Tabel 10.2 Interpretatie van de logistische regressie: kans op opleidingsdeelname Leeftijd Min 25 jaar
Woonplaats Regio 2
Opleidingsniveau Geen diploma
Rijbewijs
Opleidingsbereidheid
Kans op deelname
Nee
10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0
28% 4% 49% 9% 64% 15% 82% 31% 42% 7% 65% 15% 77% 25% 89% 46% 54% 11% 75% 23% 85% 35% 93% 57% 69% 18% 85% 35% 91% 51% 96% 71%
Ja Hoger onderwijs
Nee Ja
Regio 1
Geen diploma
Nee Ja
25-35 jaar
Regio 2
Hoger onderwijs
Nee
Geen diploma
Nee Ja
Hoger onderwijs
Nee Ja
Regio 1
Geen diploma
Nee Ja
Hoger onderwijs
Nee Ja
De kans op opleidingsdeelname geschat
85
1.1.2 Deelname aan computeropleidingen In de voorgaande paragraaf werd er geen onderscheid gemaakt naar de aard van de opleiding. In dit deel wordt de kans op deelname aan een computeropleiding geschat.40 In tabel 10.3 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven. De laatste kolom geeft aan of de variabelen al dan niet een significante invloed hebben op de opleidingsdeelname. Tabel 10.3 Kans op deelname aan een computeropleiding voor de volledige deelnemersgroep (N=296) Variabele Constante Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Woonplaats Regio 1 Regio 2 Profiel Geen partner, geen kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen Herkomst Autochtoon Allochtoon Kinderopvang Is een probleem Is geen probleem Rijbewijs Ja Nee Werkloosheidsduur Kort Lang Schaal opleidingsbereidheid
Coëfficiënt
p-waarde
-4,27
0,0013
Referentie 0,79 1,22 1,46
0,1081 0,0183 0,0144
Referentie 0,81 1,17 1,68 2,56
0,4917 0,3036 0,1381 0,0300
0,60 Referentie Referentie 0,43 0,52 0,36
0,0336
0,4104 0,2907 0,4503
-0,35 Referentie
0,4661
0,82 Referentie
0,0326
Referentie -0,48
0,1772
Referentie -0,18
0,5457
0,13
40 94 respondenten namen deel aan een computeropleiding.
0,0171
86
Hoofdstuk 10
De kenmerken leeftijd en onderwijsniveau hebben een positieve invloed op de opleidingsdeelname. De kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding neemt toe in functie van de leeftijd en het opleidingsniveau. Voor de gezinssituatie werd er een positief verband gevonden, dat evenwel niet significant was. Ervaren problemen m.b.t. kinderopvang schijnen een positieve invloed te hebben op de deelname aan computeropleidingen. Dit is op het eerste zicht een onverwachte relatie. 71% van de respondenten die een computeropleiding gevolgd hebben, hadden kinderen. Deze respondenten zullen eerder geneigd zijn om bevestigend te antwoorden op de vraag naar problemen met kinderopvang. Mogelijk is de eerder korte duur van de computeropleidingen een verklaring voor het hoge aandeel vrouwen met kinderen dat deelgenomen heeft. Respondenten die in één van de vijf onderscheiden noordelijke gemeenten wonen hebben een hogere kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding (cf. vorige paragraaf). 41 Een volgend kenmerk is de herkomst van de respondenten. Autochtonen hebben een iets kleinere kans op deelname aan een computeropleiding. Een ander kenmerk dat een invloed zou kunnen hebben op de opleidingsdeelname is het al dan niet hebben van een rijbewijs. Uit de analyse blijkt dat respondenten zonder rijbewijs een kleinere kans hebben op opleidingsdeelname in vergelijking met respondenten met een rijbewijs. Dit effect is evenwel niet statistisch significant. Respondenten die hoog scoren op de schaal ‘opleidingsbereidheid’ hebben een hogere kans op opleidingsdeelname. In tabel 10.4 worden de afzonderlijke kenmerken (leeftijd, woonplaats, bereidheid tot opleidingsdeelname, onderwijsniveau en het al dan niet hebben van problemen met kinderopvang) gezamenlijk geïnterpreteerd. Dit laat toe om verschillende profielen van respondenten met elkaar te vergelijken. De eerste lijn van de tabel kan als volgt gelezen worden: een -25-jarige vrouw, zonder diploma, die in Regio 1 woont, een hoge opleidingsbereidheid vertoont, en aangeeft geen problemen met kinderopvang te ervaren heeft slechts 9% kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding. Een diploma hoger onderwijs verhoogt de kans tot 55%. De hoogste kans (90%) om deel te nemen aan een opleiding - in bovenstaande tabel - hebben vrouwen tussen de 35 en 45 jaar, met een diploma Hoger onderwijs, die in één van de vijf onderscheiden noordelijke gemeenten wonen, een hoge opleidingsbereidheid vertonen en die aangeven problemen met kinderopvang te hebben.42 41 Regio 1: Eeklo, Maldegem, Sint-Laureins, Kaprijke en Assenede. Regio 2: Zelzate, Evergem, Waarschoot, Zomergem, Lovendegem, Nevele, Knesselare en Aalter. 42 In tabel 10.4 wordt de variabele rijbewijs niet meegenomen. Indien de vrouw die beschreven wordt in de eerste lijn van de tabel geen rijbewijs zou hebben daalt de kans op deelname van 9% tot 5%
De kans op opleidingsdeelname geschat
87
Wanneer er vanuit gegaan wordt dat men deel neemt aan een opleiding bij een kans van minstens 50%, voorspelt dit model in 68% van de gevallen de deelname correct. Tabel 10.4 Interpretatie van de logistische regressie: kans op deelname aan een computeropleiding Leeftijd Min 25 jaar
Opleidingsniveau Geen diploma
Woonplaats Regio 1
Opleidingsbereidheid
Problemen met kinderopvang
10
Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja
0 Regio 2
10 0
Hoger onderwijs
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
35-45 jaar
Geen diploma
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
Hoger onderwijs
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
Kans op deelname 9% 18% 3% 6% 5% 10% 1% 3% 55% 73% 25% 43% 40% 60% 15% 29% 24% 42% 8% 17% 15% 28% 5% 10% 80% 90% 53% 72% 69% 84% 38% 58%
1.2 Werkzoekenden Voor de werkzoekenden werden aparte modellen geschat. In deze analyses werden de verschillende types van werkzoekenden (cf. hoofdstuk 9) opgenomen als verklarende variabele. 1.2.1 Alle opleidingen In tabel 10.5 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven.
88
Hoofdstuk 10
Tabel 10.5 Kans op opleidingsdeelname voor de werkzoekenden (N=218) Variabele Constante Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Woonplaats Regio 1 Regio 2 Profiel Geen partner, geen kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen Typologie Aangepasten Wanhopige zoekers Teruggetrokkenen Ontmoedigden Optimisten Herkomst Autochtoon Allochtoon Kinderopvang Is een probleem Is geen probleem Rijbewijs Ja Nee Werkloosheidsduur Kort Lang Schaal opleidingsbereidheid
Coëfficiënt
p-waarde
-1,45
0,2641
Referentie 0,71 0,79 0,64
0,2545 0,2397 0,3900
Referentie 0,15 -0,09 0,92 1,52
0,8779 0,9387 0,2964 0,1449
0,95 Referentie
0,0098
Referentie 0,30 -0,34 0,14
0,6425 0,5962 0,8082
Referentie 0,00 -0,32 -1,07 0,30
0,9981 0,4986 0,0724 0,5657
-1,12 Referentie
0,0837
-0,02 Referentie
0,9699
Referentie -1,31
0,0024
Referentie 0,21 0,25
0,5529 0,0001
De coëfficiënten voor leeftijd en onderwijsniveau hebben een positief teken. De kans om deel te nemen aan een opleiding neemt toe in functie van de leeftijd en het opleidingsniveau. Werkzoekende respondenten die in één van de vijf noordelijke gemeenten (Regio 1) wonen hebben duidelijk een grotere kans om deelgenomen te hebben aan een opleiding. Ook de gezinssituatie vertoont een positief verband. Enkel voor de vrouwen met een partner, maar zonder kinderen is de relatie met opleidingsdeelname negatief. Ervaren problemen m.b.t. kinderopvang schijnen weinig of geen invloed te hebben op de opleidingsdeelname.
De kans op opleidingsdeelname geschat
89
De typologie van de werkzoekenden heeft een invloed op de opleidingsdeelname. De ontmoedigden hebben duidelijk minder kans op opleidingsdeelname. Ook voor de teruggetrokkenen is er een negatief verband. Een volgend kenmerk is de herkomst van de respondenten. Uit de resultaten blijkt opnieuw dat allochtonen een grotere kans hebben op opleidingsdeelname. Uit de analyse blijkt dat respondenten zonder rijbewijs een kleinere kans hebben op opleidingsdeelname in vergelijking met respondenten met een rijbewijs. Voor de werkloosheidsduur wordt geen significante verbanden gevonden. Een laatste kenmerk is de bereidheid tot opleidingsdeelname. Werkzoekenden met een hoge bereidheid hebben een grotere kans op opleidingsdeelname. In tabel 10.6 wordt de waarde van de coëfficiënten van de verschillende kenmerken geïnterpreteerd. De kans op opleidingsdeelname wordt berekend voor volgende variabelen: leeftijd, rijbewijs, bereidheid tot opleidingsdeelname, type werkzoekenden en woonplaats.43
43 Geen diploma wordt als referentie genomen voor de verschillende types die opgenomen zijn in tabel 10.6.
90
Hoofdstuk 10
Tabel 10.6 Interpretatie van de logistische regressie: kans op opleidingsdeelname voor de werkzoekenden Leeftijd Min 25 jaar
Woonplaats Regio 2
Rijbewijs Nee
Opleidingsbereidheid 10 0
Ja
10 0
Regio 1
Nee
10 0
Ja
10 0
25-35 jaar
Regio 2
Nee
10 0
Ja
10 0
Regio 1
Nee
10 0
Ja
10 0
Typologie
Kans op deelname
Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd
44% 22% 6% 2% 75% 50% 19% 7% 67% 42% 14% 5% 88% 72% 38% 17% 62% 36% 11% 4% 86% 67% 32% 14% 81% 59% 25% 10% 94% 84% 55% 30%
De eerste lijn van de tabel kan als volgt gelezen worden: een -25-jarige vrouw, die in één van de 8 gemeenten uit Regio 2 woont, geen rijbewijs heeft, een hoge opleidingsbereidheid vertoont, en behoort tot de groep van de ‘aangepaste’ heeft 44% kans om deel te nemen aan een computeropleiding. Indien deze vrouw in één van de 5 onderscheiden noordelijke gemeenten zou wonen is de kans op deelname 67%. De hoogste kans (94%) om deel te nemen aan een opleiding - in bovenstaande tabel - hebben vrouwen tussen de 25 en 35 jaar, wonend in één van de noordelijke gemeenten, die een rijbewijs hebben, die een hoge opleidingsbereidheid vertonen en die behoren tot de groep van de ‘aangepasten’. Het model voorspelt in 65% van de gevallen de opleidingsdeelname correct.
De kans op opleidingsdeelname geschat
91
1.2.2 Deelname aan computeropleidingen In deze analyse werd de kans geschat dat werkzoekende respondenten in de afgelopen twee jaar deelgenomen hebben aan een computeropleiding. 44 In tabel 10.7 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven. Leeftijd en onderwijsniveau hebben en positief teken. De kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding neemt toe in functie van de leeftijd en het opleidingsniveau. Werkzoekenden met een diploma Hoger onderwijs hebben een significant hogere kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding in vergelijking met werkzoekende respondenten zonder diploma. Vrouwen die in de 5 onderscheiden noordelijke gemeenten van het Meetjesland (Regio 1) wonen hebben een hogere kans op deelname dan vrouwen uit de overige gemeenten van het Meetjesland (Regio 2). Voor de gezinssituatie werd er een positief verband gevonden. Ervaren problemen m.b.t. kinderopvang hebben een positieve invloed op de opleidingsdeelname. De kansen op deelname verschillen voor de verschillende types van werkzoekenden. De ontmoedigden en de teruggetrokkenen hebben duidelijk minder kans op deelname aan een computeropleiding. Autochtonen hebben een kleinere kans dan allochtonen. Werkzoekenden zonder rijbewijs hebben eveneens een kleinere kans op deelname. Naarmate de bereidheid tot opleidingsdeelname groter is, stijgt ook de kans om deelgenomen te hebben aan een computeropleiding. In tabel 10.8 worden een aantal profielen van respondenten met elkaar vergeleken. Volgende variabelen werden hiervoor in rekening gebracht: leeftijd, woonplaats, bereidheid tot opleidingsdeelname, type werkzoekende en onderwijsniveau.
44 73 werkzoekende respondenten namen deel aan een computeropleiding.
92
Hoofdstuk 10
Tabel 10.7 Kans op deelname aan een computeropleiding voor de werkzoekenden (N=218) Variabele Constante Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Woonplaats Regio 1 Regio 2 Profiel Geen partner, geen kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen Typologie Aangepasten Wanhopige zoekers Teruggetrokkenen Ontmoedigden Optimisten Herkomst Autochtoon Allochtoon Kinderopvang Is een probleem Is geen probleem Rijbewijs Ja Nee Werkloosheidsduur Kort Lang Schaal opleidingsbereidheid
Coëfficiënt
p-waarde
-3,65
0,0135
Referentie -0,11 0,75 0,80
0,8567 0,2575 0,2942
Referentie 1,48 1,21 1,69 3,03
0,2389 0,3044 0,1478 0,0195
0,67 Referentie
0,0622
Referentie 0,64 0,04 0,60
0,3234 0,9484 0,3144
Referentie -0,19 -1,42 -1,55 0,42
0,6648 0,0085 0,0178 0,3877
-0,26 Referentie
0,6581
0,67 Referentie
0,1347
Referentie -0,65
0,1297
Referentie -0,02
0,9463
0,15
0,0313
De kans op opleidingsdeelname geschat
93
Tabel 10.8 Interpretatie van de logistische regressie: kans op deelname aan een computeropleiding voor de werkzoekenden Leeftijd Min 25 jaar
Opleidingsniveau Geen diploma
Woonplaats Regio 1
Opleidingsbereidheid
Typologie
Kans op deelname
10
Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd Aangepast Ontmoedigd
18% 4% 5% 1% 10% 2% 3% 1% 82% 49% 51% 18% 70% 33% 35% 10% 32% 9% 10% 2% 19% 5% 5% 1% 90% 67% 69% 32% 83% 51% 53% 19%
0 Regio 2
10 0
Hoger onderwijs
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
35-45 jaar
Geen diploma
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
Hoger onderwijs
Regio 1
10 0
Regio 2
10 0
De eerste lijn van de tabel kan als volgt gelezen worden: een -25-jarige vrouw, zonder diploma, die in één van de gemeenten van regio 1 woont, een hoge opleidingsbereidheid vertoont, en behoort tot de groep van de ‘aangepasten’ heeft 18% kans om deel te nemen aan een computeropleiding. De hoogste kans (90%) om deel te nemen aan een opleiding - in bovenstaande tabel - hebben vrouwen tussen de 35 en 45 jaar, met een diploma Hoger onderwijs, die in het noorden van het Meetjesland wonen, een hoge opleidingsbereidheid vertonen en die behoren tot de groep van de ‘aangepasten’. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat men deel neemt aan een opleiding bij een kans van minstens 50%, voorspelt dit model in 64% van de gevallen de opleidingsdeelname correct.
94
Hoofdstuk 10
2. Algemene conclusie In dit hoofdstuk werd de kans op opleidingsdeelname van naderbij bekeken. Met behulp van logistische regressies werd getracht om een aantal kenmerken te identificeren die de deelname aan opleidingen helpen verklaren. Enerzijds werd de deelname aan alle mogelijke opleidingen in de laatste 2 jaar gemodelleerd, anderzijds werd ook de deelname aan computeropleidingen geschat. Beide analyses gebeurden zowel voor de totale deelnemersgroep als voor de deelgroep van werkzoekende respondenten. Bij het interpreteren van de verschillende modellen moet in het achterhoofd gehouden worden dat de opleidingsdeelname vooraf ging aan het bevragingsmoment. De kenmerken die gebruikt worden om de opleidingsdeelname te voorspellen daarentegen werden geregistreerd op het moment van bevraging (bv. werkloosheidsduur, opleidingsbereidheid, typologie, enz.). Hooggeschoolden hebben duidelijk een hogere kans op opleidingsdeelname. Dit geldt ook voor respondenten die een hoge opleidingsbereidheid vertonen. Respondenten met een rijbewijs hebben duidelijk een hogere kans op deelname dan respondenten zonder rijbewijs. Respondenten die in één van de vijf onderscheiden noordelijke gemeenten van het Meetjesland wonen hebben duidelijk een hogere kans om deelgenomen te hebben aan een opleiding, in vergelijking met vrouwen die in één van de 8 andere gemeenten wonen. In hoofdstuk 4 bleek bovendien dat respondenten die in het zuiden van het Meetjesland wonen minder opleidingsorganisaties kennen. Deelname aan opleidingen kan gerelateerd worden aan de regionale spreiding van het opleidingsaanbod.45 Het is opvallend dat vrouwen die problemen met kinderopvang signaleren een hogere kans op deelname hebben. Het aandeel vrouwen met kinderen dat deelgenomen heeft aan een computeropleiding is hoog. Bovendien zijn de meeste computeropleidingen eerder van korte duur. 46 In de analyses op de deelgroep van werkzoekenden werden de verschillende types van werkzoekenden meegenomen. ‘Ontmoedigden’ en ‘teruggetrokkenen’ hebben duidelijk een kleinere kans op deelname aan opleidingen. 45 Op te merken valt dat in de vorige programmaperiode van het Vlaamse ESF-programma (1994-1999) Eeklo, Assenede, Kaprijke, Maldegem en Sint-Laureins erkend waren als Doelstelling 5b-gebied. Eén van de prioriteiten van het programma was de ontwikkeling van economische initiatieven en werkgelegenheid. 46 Omwille van een te klein aantal observaties zijn er problemen m.b.t. de validiteit van de analyses voor de andere soorten van opleidingen. De analyse voor de deelname aan taalopleidingen wijst er op dat vrouwen die problemen met kinderopvang signaleren minder kans hebben op deelname aan een opleiding.
95
HOOFDSTUK 11 DE KANS OP WERK GESCHAT
In het vorige hoofdstuk werd de kans op opleidingsdeelname geschat. In dit hoofdstuk wordt de kans geschat dat een respondent aan het werk is. Voor deze analyse wordt hetzelfde stramien gebruikt als bij het voorspellen van de opleidingsdeelname.
1. De kans op werk Aangezien 64 respondenten op het bevragingsmoment werkten, was het mogelijk om een groep van werkenden en een groep van werkzoekenden te onderscheiden. Het waarschijnlijkheidsmodel schat de kans dat een respondent aan het werk was op het moment van bevraging. In tabel 11.1 worden de resultaten van de logistische regressie weergegeven. In de eerste plaats is het teken van de coëfficiënten van belang. Een positief teken voor een bepaald kenmerk betekent dat het hebben van dat kenmerk (of een hoge score op dat kenmerk) de kansen op werk vergroot. Bij een negatief teken verlagen de kansen. Een eerste kenmerk, de leeftijd van de respondent, heeft een negatieve invloed op de kans op tewerkstelling. Respondenten ouder dan 25 jaar hebben minder kans om aan het werk te zijn.
96
Hoofdstuk 11
Tabel 11.1 Kans op werk voor de volledige deelnemersgroep (N=286) Variabele Constante Leeftijd - 25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar Plus 45 jaar Onderwijsniveau Geen diploma LO LSO HSO HO Woonplaats47
Regio 1 Regio 2 Profiel Geen partner, geen kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen Herkomst Autochtoon Allochtoon Kinderopvang Is een probleem Is geen probleem
Coëfficiënt -1,21
p-waarde 0,35
Referentie -1,41 -0,64 -0,35
0,0127 0,2371 0,5857
Referentie 0,39 0,01 0,34 1,13
0,6541 0,9842 0,6790 0,2129
0,48 Referentie Referentie 0,37 0,45 -0,04
0,1579
0,5453 0,3918 0,9426
0,54 Referentie
0,4155
-0,50 Referentie
0,3951
Deelgenomen aan een opleiding? Ja Nee
-0,49 Referentie
0,1579
Rijbewijs Ja Nee Schaal arbeidsbetrokkenheid
Referentie 0,13 0,24
0,7398 0,0300
-0,44
<0,0001
Schaal problemen van structurele aard
De gezinssamenstelling heeft een positieve invloed, zij het niet significant, op de kans op tewerkstelling. Ook voor de herkomst van de respondenten wordt er geen significant verschil gevonden (de relatie autochtonen - kans op tewerkstelling is wel positief).
47 Tot de eerste groep behoren Eeklo, Maldegem, Sint-Laureins, Kaprijke en Assenede. De tweede groep bestaat uit Zelzate, Evergem, Waarschoot, Zomergem, Lovendegem, Nevele, Knesselare en Aalter. Voor deze indeling werd geen rekening gehouden met arrondissementsgrenzen. De benamingen ‘Regio 1’ en ‘Regio 2’ worden gebruikt om de twee verschillende groepen van woonplaatsen aan te geven.
De kans op werk geschat
97
Vrouwen die in de eerste groep van gemeenten wonen (5 noordelijke gemeenten) hebben een iets hogere kans om aan het werk te zijn, deze invloed is evenwel niet statistisch significant. Ook voor rijbewijs en kinderopvang worden er geen significante verschillen gevonden in tewerkstellingskansen. De coëfficiënt voor kinderopvang heeft evenwel een negatief teken. Wanneer een respondent problemen heeft met kinderopvang dalen de kansen op werk. Opleidingsdeelname vertoont een negatief verband: respondenten die in de laatste twee jaar deelgenomen hebben aan een opleiding hebben in dit model een kleinere kans om aan het werk te zijn. Dit effect is niet statistisch significant. Men moet voorzichtig zijn met de interpretatie die men geeft aan dit niet significante verband. De kleinere kans op tewerkstelling kan mogelijk verschillende oorzaken hebben. Zo zouden bijvoorbeeld de respondenten die reeds werkten geredeneerd kunnen hebben dat ze voldoende sterk stonden op de arbeidsmarkt om werk te vinden (en bijgevolg opleiding niet noodzakelijk achtten). Respondenten die werkten hebben bijvoorbeeld mogelijk niet deelgenomen aan een opleiding omdat ze reeds werkten. Opleidingsdeelname is bovendien breed gedefinieerd: zowel arbeidsmarktgerichte opleidingen als persoonlijk verrijkende opleidingen werden in rekening gebracht. In de analyse werden twee schalen opgenomen, namelijk de schaal ‘arbeidsbetrokkenheid’ en de schaal ‘problemen van structurele aard’. Een hoge score op deze laatste schaal betekent dat men bij het zoeken naar werk veel hindernissen ervaart die van structurele aard zijn (er is te weinig werk, te weinig ervaring, enz.). Naarmate men hoger scoort op deze schaal, daalt de kans op tewerkstelling. Respondenten met een hoge arbeidsbetrokkenheid hebben een hogere kans op werk. De interpretatie van het effect van verschillende kenmerken samen is niet zomaar eenduidig te bepalen. Daarom worden in tabel 11.2 verschillende profielen van respondenten onderscheiden.
98
Hoofdstuk 11
Tabel 11.2 Interpretatie van de logistische regressie: kans op werk Leeftijd
Woonplaats
Opleidingsniveau
Min 25
Regio 2
Geen diploma
Schaal arbeidsbetrokkenheid 0 10
Hoger onderwijs
0 10
Regio 1
Geen diploma
0 10
Hoger onderwijs
0 10
25-35 jaar
Regio 2
Geen diploma
0 10
Hoger onderwijs
0 10
Regio 1
Geen diploma
0 10
Hoger onderwijs
0 10
Schaal structurele problemen 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10 0 10
Kans op werk 23% 0% 77% 4% 48% 1% 91% 12% 32% 0% 84% 6% 60% 2% 94% 18% 7% 0% 45% 1% 18% 0% 71% 3% 10% 0% 57% 2% 27% 0% 80% 5%
In de bovenstaande tabel hebben vrouwen die jonger zijn dan 25, die in één van de gemeenten van Regio 2 wonen, een diploma Hoger onderwijs hebben, sterk betrokken zijn op arbeid en geen structurele problemen ervaren, 91% kans op werk. Indien deze vrouwen geen diploma zouden hebben, zouden ze, gegeven de andere kenmerken, 77% kans hebben op werk. Hoewel deze kans lager is, blijkt duidelijk dat het opleidingsniveau in dit model geen voldoende voorwaarde is voor hoge tewerkstellingskansen. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat men aan het werk is bij een kans van minstens 50%, voorspelt dit model in 79% van de gevallen de opleidingsdeelname correct.
De kans op werk geschat
99
2. Algemene conclusie In dit hoofdstuk werd de kans op werk geschat. Door middel van een logistische regressie werden een aantal kenmerken geïdentificeerd die het al dan niet werken helpen verklaren. De psychosociale aspecten die opgenomen werden in de analyse blijken van belang te zijn. Vrouwen die een sterke arbeidsethos (arbeidsbetrokkenheid) hebben zullen wellicht vanuit deze motivatie eerder aan het werk zijn. Vrouwen die voornamelijk structurele hindernissen ervaren bij het zoeken van werk hebben beduidend minder kans op werk. Bij het interpreteren van het waarschijnlijkheidsmodel moet de relatie tussen de verschillende variabelen in het achterhoofdgehouden worden. De schaal arbeidsbetrokkenheid kan mogelijk verschillend geïnterpreteerd worden naar gelang een respondent werkt of niet werkt (werkt men omdat men sterk gericht is op werk, of is men sterk gericht op werk omdat men werkt?).
101
HOOFDSTUK 12 SYNTHESE EN AANBEVELINGEN
In dit hoofdstuk worden de verschillende bevindingen van het onderzoek beknopt weergegeven. Op basis van de onderzoeksresultaten worden vervolgens enkele aanbevelingen geformuleerd.
1. Situering en opzet van het onderzoek In het kader van het ruime project ‘Genderproject Meetjesland’ deed het Hoger Instituut voor de Arbeid een onderzoek naar de positie van werkloze vrouwen in het Meetjesland. Het Meetjesland is een rurale regio (13 gemeenten) waarin Eeklo als centrum fungeert. Het onderzoek moest inzicht verschaffen in de drempels, aspiraties, interesses, vaardigheden en kennis van de werkloze Meetjeslandse vrouwen met betrekking tot opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven en toeleidingskanalen. Deze inzichten moeten het beleid in de regio ondersteunen om vrouwvriendelijke structuren op te zetten en beleidsaanpassingen door te voeren met het oog op het wegwerken van mogelijke participatiedrempels. De resultaten van het onderzoek werden gebruikt als input voor de verschillende volgende fasen van het ‘Genderproject Meetjesland’. In de periode mei-juli 2003 werden 307 Meetjeslandse vrouwen mondeling bevraagd met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst. Via mondelinge interviews werd informatie verzameld over: Het profiel en de gezinssituatie van de doelgroep. Het werkzoekgedrag van werkloze vrouwen in het Meetjesland. De kennis van opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven. De mogelijke drempels t.a.v. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven. De aspiraties (verwachtingen) t.a.v. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven en opleidingsbehoeften.
102
Hoofdstuk 12
De interesses van de doelgroep. De opvattingen van de doelgroep over werken en werkloosheid.
In totaal werden 392 Meetjeslandse vrouwen aangeschreven met de vraag om hun medewerking te verlenen aan het onderzoek. Deze respondenten werden geselecteerd op basis van administratieve bestanden van de VDAB. Bij 307 vrouwen werd effectief een vragenlijst afgenomen. De responsratio van de bevraging was dus erg hoog (78%). Men kan stellen dat de bereidheid van de Meetjeslandse vrouwen om deel te nemen aan het onderzoek groot was. De bereikte groep blijkt een vrij goede afspiegeling te zijn van de populatie waaruit de steekproef getrokken werd.
2. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek op een rijtje 2.1 Wie zijn de deelnemers? Eén vijfde van de respondenten is een alleenstaande moeder Een eerste belangrijk aspect is de gezinssituatie van de bevraagde vrouwen. Ruim de helft van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen had een partner. Drie vijfde van alle bevraagden had kinderen. 21% van de bevraagde vrouwen was een alleenstaande moeder. Het merendeel van de alleenstaande moeders was ouder dan 35 jaar (69%). Ruim de helft van deze groep was gescheiden. 42% van de respondenten maakte deel uit van een éénverdienersgezin waarin de partner werkte. Eén op vier is na het verlaten van de schoolbanken terug gaan studeren Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat een niet gering aandeel van de respondenten heeft een diploma Hoger secundair onderwijs. Twee vijfde van de respondenten had een diploma van maximaal Lager secundair onderwijs. Een kwart van alle respondenten is na het verlaten van de schoolbanken terug gaan studeren. Bevraagden zonder diploma gingen het minst terug studeren. Respondenten met een diploma Lager secundair onderwijs het meest.
Synthese en aanbevelingen
103
Een eerste psychosociale typering In de bevraging werd gepeild naar de manier waarop de respondenten hun werkloosheid beleven. De resultaten tonen aan dat de bevraagde Meetjeslandse vrouwen hun werkloosheid vrij positief beleefden. De positieve aspecten van werkloosheid (bv. ‘Ik kan nu eindelijk doen wat ik zelf belangrijk vind’) werden sterker onderschreven dan de negatieve. Er werden verschillen vastgesteld in de werkloosheidsbeleving tussen de werkenden en de werkzoekenden. In vergelijking met de werkende respondenten onderschreven de werkzoekenden minder de negatieve werkloosheidsbeleving en meer de positieve werkloosheidsbeleving. De werkzoekenden hadden ook een hogere score voor de financiële werkloosheidsbeleving. Deze verschillen zijn ongetwijfeld gerelateerd aan de positie waarin de respondenten zich bevonden op het bevragingsmoment: zo zullen werkenden negatiever staan tegenover werkloosheid en zullen werklozen een positiever beeld hebben over werkloosheid (cf. zelfrechtvaardiging van de eigen positie). Een tweede psychosociaal aspect dat aan bod kwam was de houding t.o.v. arbeid. De totale respondentengroep had een gemiddelde arbeidsbetrokkenheid. Ze onderschreven sterk de stelling dat het belangrijk is om werk te hebben. Werkenden hadden een hogere arbeidsbetrokkenheid dan werkzoekenden. Respondenten uit gezinnen waarvan zowel de respondent als de partner werkloos zijn en éénverdienergezinnen hadden een lagere arbeidsbetrokkenheid. Vijf types van werkzoekenden worden onderscheiden Binnen de groep van werkzoekenden konden - met behulp van een statistische techniek (clusteranalyse) - 5 types van werkzoekenden onderscheiden worden. Drie dimensies werden hiervoor gebruikt: de mate waarin de werkzoekenden gericht zijn op arbeid, de wijze waarop ze hun werkloosheid beleven en de mate waarin ze naar werk zoeken. Er werden 5 types van werkzoekenden onderscheiden die ieder op een eigen manier reageren op en omgaan met hun werkloosheid: aangepasten, wanhopige zoekers, optimisten, teruggetrokkenen en ontmoedigden. De ‘teruggetrokkenen’ worden gekenmerkt door een vrij positieve beleving van hun werkloosheid. Ze zijn eerder beperkt betrokken op arbeid en zoeken weinig of niet naar werk. Ze konden vooral teruggevonden worden in de hogere inkomenscategorieën. Een groot deel van de teruggetrokkenen had kinderen. Diverse redenen kunnen de teruggetrokken houding veroorzaken. De ‘wanhopige zoekers’ en de ‘ontmoedigden’ beleven hun werkloosheid negatief en zijn sterk betrokken op arbeid. Beide types verschilden wel in de intensiteit van hun zoekgedrag: de wanhopige zoekers waren intensief op zoek naar werk, de ontmoedigden zochten slechts in beperkte mate. Hoewel de ontmoedigden in vergelijking met de andere types minder deelgenomen hadden aan opleidingen
104
Hoofdstuk 12
vertoonden ze een hoge opleidingsbereidheid. Ze zochten wellicht ondersteuning in hun zoektocht naar werk. Dit geldt wellicht ook voor de wanhopige zoekers. De ‘aangepasten’ beleven hun werkloosheid eerder positief en zijn relatief arbeidsbetrokken. Ze zochten niet intensief naar werk. Het lijkt erop dat deze groep zich kon vinden in haar positie als werkzoekende. De ‘optimisten’ tenslotte waren relatief beperkt betrokken op werk, maar zochten wel intensief naar een baan. Ze beleven hun werkloosheid vrij positief. Ze zagen de toekomst vrij gunstig tegemoet. De verschillende types van werkzoekenden veronderstellen ieder wellicht ook een verschillende aanpak (cf. aanbevelingen). 2.2 Arbeidsmarkt 2.2.1 Werkverleden 20% van de respondenten was aan het werk Eén op vijf van de respondenten werkte al op het moment van bevraging. Heel wat respondenten hadden dus een baan gevonden tussen het moment waarop de steekproeftrekking gebeurde (maart 2003) en het moment waarop de vragenlijst werd afgenomen (juli 2003). Anderzijds was er een klein aantal respondenten dat al werkte op het moment van de steekproeftrekking. Een kwart van de werkenden werkte met een vast contract. De helft werkte deeltijds. Ruim 90% van alle bevraagde werkzoekenden had ooit gewerkt. Bij het zoeken naar werk kan werkervaring (o.a. ook arbeidsattitudes) een belangrijke troef zijn. 92% van de respondenten die werkloos waren op het bevragingsmoment had een werkverleden. Twee vijfde van deze respondenten had gewerkt in een periode van 12 maanden voorafgaand aan het bevragingsmoment. De redenen voor het beëindigen van de laatste baan waren divers: o.a. individueel ontslag (25%), einde contract (33%), collectief ontslag (9%), ziekte/invaliditeit (14%), enz. 2.2.2 Werkzoekgedrag Voorkeur voor banen in de zorgsector en de administratie Ruim twee vijfde van alle bevraagde Meetjeslandse vrouwen was actief op zoek naar werk. De zorgsector en administratie genoten de voorkeur als sector van tewerkstelling. Ongeveer 40% van de respondenten (die actief op zoek waren naar
Synthese en aanbevelingen
105
werk) met een voorkeur voor beide sectoren volgde reeds een opleiding in die richting. Kennis van de Lokale werkwinkel is sterk beïnvloed door de inplanting ervan Twee vijfde van alle respondenten had nog nooit van de Lokale werkwinkel gehoord. De kennis van de Lokale werkwinkel wordt sterk beïnvloed door de inplanting van de bestaande werkwinkels in het Meetjesland (Eeklo). 88% van de respondenten die in Eeklo of ten noorden van Eeklo wonen 48 kenden de Lokale werkwinkel. Dit geldt voor slechts 35% van de respondenten uit de overige gemeenten van het Meetjesland. De respondenten die de Lokale werkwinkel kenden, hadden overwegend een positief beeld van de Lokale werkwinkel. Twee vijfde van de bevraagden was pessimistisch over de kans op het vinden van werk 37% van de bevraagden achtte de kans klein of onbestaande om werk te vinden. 20% dacht binnen het jaar werk gevonden te hebben. Hindernissen bij het vinden van werk zijn eerder van structurele aard De bevraagden onderschreven globaal eerder weinig verschillende mogelijke hindernissen bij het vinden van werk. In vergelijking met andere soorten van hindernissen werden hindernissen van structurele aard het sterkst onderschreven (o.a. ‘Er is te weinig werk’, ‘Werkgevers leggen hun eisen te hoog’, ‘Er is te weinig werk binnen een aanvaardbare afstand’, enz.). Aspecten die betrekking hebben op de eigen persoonlijke beperkingen (o.a. ‘Ik weet niet goed waar ik kan solliciteren’, ‘Ik weet niet goed hoe ik moet solliciteren’, enz.) werden minder als hindernis onderschreven. Mogelijk is hier sprake van interne en externe attributie. De hindernissen worden eerder buiten de eigen persoon gesitueerd (extern). Meetjeslandse vrouwen zijn bereid tot toegevingen in functie van een baan Uit de resultaten blijkt een relatief hoge offerbereidheid van de respondenten. Drie kwart van de bevraagden was bereid om tijdelijk werk te aanvaarden zonder vooruitzicht op werk. Ongeveer evenveel respondenten waren bereid een baan te aanvaarden waarvoor ze niet opgeleid zijn of waarvoor ze een scholing van 6 maanden moesten volgen. De helft van de respondenten wilde in ploegen werken. Ongeveer één derde wilde zelfs nachtwerk doen.
48 Assenede, Kaprijke, Sint-Laureins, Maldegem, Eeklo.
106
Hoofdstuk 12
2.2.3 De kans op werk geschat Arbeidsbetrokkenheid en problemen van structurele aard beïnvloeden de kans op werk 64 respondenten werkten op het moment van bevraging. Dit liet toe om een waarschijnlijkheidsmodel op te stellen dat de kans schat dat een respondent met bepaalde kenmerken aan het werk was op het bevragingsmoment. Uit de resultaten blijkt dat respondenten die structurele hindernissen ervaren bij het vinden van werk (o.a. ‘Er is te weinig werk’) een kleinere kans hadden om aan het werk te zijn. Respondenten met een hoge arbeidsbetrokkenheid hadden een hogere kans. De relatie tussen werken en arbeidsbetrokkenheid was niet eenduidig te bepalen: werkt men omdat men sterk gericht is op arbeid of is men sterk gericht op arbeid omdat men werkt? Respondenten die sterk structurele hindernissen ervaarden bij het zoeken naar werk hadden een kleinere kans om aan het werk te zijn. Hier kan mogelijk sprake zijn van externe attributie van de werkloosheid. 2.3 Opleidingen 2.3.1 Opleidingsverstrekkers Opleidingsorganisaties hebben niet altijd naambekendheid VDAB T&O was de meest gekende opleidingsorganisatie in het Meetjesland. Een aantal andere opleidingsverstrekkers die actief zijn in een deelgebied van het Meetjesland waren relatief gekend in hun werkingsgebied (o.a. het Doppersatelier, Leerpunt Eeklo, VZW de Kring). Een aantal CVO’s waren minder gekend bij de Meetjeslandse vrouwen. Een van de mogelijke verklaringen zou kunnen zijn dat deze centra misschien minder gericht zijn naar werkzoekenden. Een andere verklaring kan gezocht worden bij de naambekendheid van deze scholen. Zo kan een respondent de school kennen onder een andere naam (de benaming van een middelbare school, de oude benaming) dan de officiële benaming ((P)CVO). Een aantal respondenten die deelgenomen hadden aan een opleiding gaven als organisator van die opleiding immers de oude naam van een CVO. Respondenten die ten zuiden van Eeklo wonen kenden minder opleidingsorganisaties. Dit kan wellicht gerelateerd worden aan de regionale spreiding van de opleidingsorganisaties.
Synthese en aanbevelingen
107
2.3.2 Opleidingsdeelname Hoge opleidingsdeelname 51% van de bevraagde Meetjeslandse vrouwen had in de afgelopen 2 jaar (t.o.v. het bevragingsmoment) deelgenomen aan een opleiding. 18% van de deelnemers nam zelfs deel aan minstens 2 opleidingen. Er zijn duidelijke verschillen in opleidingsdeelname in functie van het initiële opleidingsniveau. Hooggeschoolden hadden duidelijk meer deelgenomen aan opleidingen in de afgelopen 2 jaar. Werkende alleenstaanden en respondenten uit ‘werkloze gezinnen’ minder. Opleidingsdeelname is mogelijk aanbodgestuurd Het aandeel respondenten uit de vijf geselecteerde gemeenten in het noorden van het Meetjesland dat deelgenomen had aan opleidingen lag duidelijk hoger dan het aandeel uit de overige gemeenten van het Meetjesland.49 Dit onevenwicht kan wellicht gerelateerd worden aan het beschikbare opleidingsaanbod. Computeropleidingen zijn populair De opleidingsdeelname was het hoogst voor de computeropleidingen. Deze opleidingen hadden voornamelijk betrekking op een specifiek softwarepakket of beginnerscursussen PC. Opmerkelijk is de hoge opleidingsdeelname van vrouwen met kinderen. Dit kan wellicht deels verklaard worden door de relatief kortere duur van deze opleidingen. Opleidingsbereidheid, woonplaats en rijbewijs beïnvloeden de kans op opleidingsdeelname In het onderzoek werd de kans op opleidingsdeelname geschat. De kans om deelgenomen te hebben aan een opleiding werd zowel voor de totale deelnemersgroep als voor de groep van werkzoekende respondenten geschat. Respondenten met een rijbewijs hadden in vergelijking met respondenten zonder rijbewijs duidelijk minder kans op opleidingsdeelname. Dit geldt ook voor respondenten die in de onderscheiden noordelijke gemeenten van het Meetjesland woonden, een hoge opleidingsbereidheid en een hoger opleidingsniveau hadden.
49 Tot de eerste groep behoren Eeklo, Maldegem, Sint-Laureins, Kaprijke en Assenede. De tweede groep bestaat uit Zelzate, Evergem, Waarschoot, Zomergem, Lovendegem, Nevele, Knesselare en Aalter. Voor deze indeling werd geen rekening gehouden met arrondissementsgrenzen.
108
Hoofdstuk 12
De schattingsresultaten voor de groep van werkzoekenden gaven aan dat teruggetrokkenen en vooral ontmoedigden duidelijk minder deelgenomen hadden aan opleidingen. Opleidingsbereidheid, woonplaats, leeftijd en kinderopvang beïnvloeden de kans op deelname aan computeropleidingen Voor de deelname aan computeropleidingen werd een apart model geschat. Opmerkelijk is dat oudere respondenten en respondenten die problemen met kinderopvang ondervinden een hogere kans hadden om deelgenomen te hebben aan computeropleidingen. Deze vaststellingen moeten in een juist perspectief geplaatst worden. 71% van de respondenten die een computeropleiding volgden had kinderen. Dit kan wellicht gerelateerd worden aan de eerder korte duur van computeropleidingen (cf. supra). De schattingsresultaten voor de groep van werkzoekenden geven aan dat teruggetrokkenen en vooral ontmoedigden duidelijk minder deelgenomen hadden aan opleidingen. Drie belangrijke toeleidingskanalen voor opleidingsdeelname Naargelang de aard van de gevolgde opleiding zijn er kleine verschillen in de toeleidingskanalen die geleid hebben tot opleidingsdeelname. Over alle opleidingen heen kunnen er drie grote kanalen onderscheiden worden: (1) de werkwinkel of VDAB; (2) advertenties, folders of affiches; en (3) kennissen of vrienden. 2.3.3 Opleidingsbehoefte Motieven voor opleidingsdeelname De motieven voor opleidingsdeelname verschillen naargelang de aard van de gevolgde opleiding. Voor de beroepsgerichte opleidingen waren de voornaamste motieven ‘het vinden van werk’ en ‘het behalen van een diploma’. Voor creatieve opleidingen en computeropleidingen was ‘interesse/hobby’ een belangrijk motief voor deelname. Algemeen werden ‘om werk te vinden’ en ‘om bij te leren’ aanzien als voornaamste redenen voor opleidingsdeelname. Interesse in computer- en taalopleidingen De interesse van de respondenten was het hoogst voor de computer- en de taalopleidingen. Een kwart van de bevraagden had interesse in een social-profit
Synthese en aanbevelingen
109
opleiding. Het overgrote deel van de respondenten dat interesse betoonde in een opleiding was ook daadwerkelijk van plan om die opleiding te volgen. Opleidingsbereidheid Ongeveer de helft van de respondenten gaf aan bereid te zijn om een opleiding van 1 jaar te volgen. Voor twee vijfde van de respondenten mag de opleiding voltijds zijn. Eén derde was zelfs bereid om een uur heen en een uur terug te pendelen. 70% van de respondenten geeft aan bereid te zijn om voor een baan een opleiding van 6 maanden te volgen. Hierbij lijkt werkgarantie een belangrijk element te zijn. De opleidingsbereid was het hoogst bij de werkloze respondenten zonder partner. Naar leeftijd vertonen -25-jarigen de hoogste bereidheid. 2.4 Tewerkstellingsinitiatieven Eerder weinig bekend en gekend De verschillende tewerkstellingsinitiatieven uit de regio zijn eerder weinig bekend. Bovendien zijn een aantal organisaties wel gekend, maar weten respondenten mogelijk niet dat deze organisaties ook tewerkstellingsprojecten hebben. Erg weinig respondenten hadden ooit deelgenomen aan een werkervaringsproject. Dit hoeven geen vreemde vaststellingen te zijn aangezien het aantal werkervaringsprojecten beperkt is. Er is wel een gebrek aan kennis m.b.t. tewerkstellingsinitiatieven. Ruim de helft van de deelnemers aan het onderzoek had onvoldoende informatie over de kenmerken en de voorwaarden van de verschillende tewerkstellingsinitiatieven (o.a. Waar?, Wat zijn de voorwaarden?, enz.). Interesse in buurtdiensten Buurtdiensten zijn een verzamelnaam voor diensten zoals kinderopvang, hulp aan bejaarden, het opwaarderen van openbare ruimten wijkanimatie, boodschappendiensten, enz.). Er werd de respondenten voorgesteld dat het mogelijk zou zijn om dit soort van diensten enkele uurtjes per week uit te oefenen. Drie vijfde van alle bevraagden gaf aan bereid te zijn om buurtdiensten uit te oefenen. De bereidheid om in dit systeem te stappen was hoog bij werkloze respondenten met een niet-werkende partner. Dit geldt ook voor jongeren (-25 jaar).
110
Hoofdstuk 12
2.5 Computervaardigheden Computers zijn relatief ingeburgerd 70% van de bevraagde vrouwen bezat thuis een computer. Twee derde van deze deelgroep had bovendien een internetaansluiting (dit komt overeen met 44% van de totale deelnemersgroep). 40% van de bevraagden geeft evenwel aan zelden of nooit een computer te gebruiken. Het computerbezit en computergebruik lagen duidelijk hoger bij de hoger geschoolden. Alleenstaande moeders beschikten het minst vaak zelf over een computer. Surfen naar werk Computers kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt worden. De bevraagde vrouwen die een computer gebruiken (N=189), gebruikten een computer het meest om brieven te schrijven, te surfen of te mailen. Een kleine 60% van deze deelgroep gaf aan een computer te gebruiken bij het zoeken naar werk via het internet (35% van alle respondenten). Positieve houding t.a.v. computeropleidingen Computervaardigheden werden door de respondenten aanzien als een belangrijke troef om werk te vinden. Uit de cijfers m.b.t. opleidingsdeelname bleek bovendien dat computeropleidingen erg populair zijn. 2.6 Drempels en voorwaarden Mobiliteit en kinderopvang worden algemeen aanzien als belangrijke factoren in het toegankelijker maken van werk voor iedereen. In het onderzoek werden deze aspecten uitgebreid bevraagd. 2.6.1 Mobiliteit Het Meetjesland is gericht op mobiliteit via de auto Uit de bevraging blijkt dat een kleine 70% van de respondenten een Rijbewijs B had. Eenzelfde aandeel had de beschikking over een wagen. Respondenten met een partner beschikten meer over een wagen dan respondenten zonder partner. Niet alle mensen met een rijbewijs hebben een wagen en omgekeerd. Ongeveer drie vijfde van de respondenten had een wagen en een rijbewijs. Dit impliceert dat 40% van de respondenten voor vervoer afhankelijk was van een ander vervoermiddel of van een partner met een wagen.
Synthese en aanbevelingen
111
Het openbaar vervoer wordt eerder weinig benut De auto en de fiets zijn de vervoermiddelen die het meest gebruikt werden door de bevraagden. De belbus werd zelden of nooit gebuikt. De trein, de tram en de bus werden eerder beperkt gebruikt. Een mogelijke verklaring kan wellicht gezocht worden in de aanwezigheid en de beschikbaarheid van deze vervoermiddelen voor de respondent. Ruim één derde van de respondenten vindt het openbaar vervoer onvoldoende uitgebouwd in het Meetjesland. Voor ruim 40% was dit wel voldoende uitgebouwd. Bovendien beschikte 63% van de bevraagden over een bushalte op minder dan 300 meter van de woonplaats. Een grote beperking volgens 70% van de respondenten was de reistijd: ze waren van mening dat reizen met het openbaar vervoer te veel tijd in beslag neemt. Een kleine 50% vond bovendien de prijzen van het openbaar vervoer te hoog. Bereidheid tot woon-werk verplaatsingen in de regio Woon-werk verplaatsingen kunnen zowel in termen van afstand als van tijd bekeken worden. Respondenten zonder wagen gaven aan minder afstand te willen afleggen dan respondenten met een wagen. Beide groepen verschillen evenwel weinig of niet in maximale pendeltijd. 90% van de respondenten wilde zich maximaal 50 kilometer verplaatsen om te werken of om een opleiding te volgen. In termen van tijd was 46% van de respondenten bereid om minstens een half uur te pendelen (enkele reis). 3% van de bevraagden gaf aan meer dan een uur te willen pendelen naar het werk of naar een opleiding (enkele reis). 12% van de respondenten gaf aan eventueel bereid te zijn te verhuizen in functie van een baan. 2.6.2 Kinderopvang 33% van de moeders gaf aan problemen te hebben met kinderopvang 33% van de vrouwen met kinderen gaf aan problemen te hebben met kinderopvang (dit komt overeen met 21% van de totale groep). Een kleine 10% van de vrouwen die problemen hadden met kinderopvang was aan het werk op het moment van bevraging. Het zijn voornamelijk werkloze vrouwen zonder partner en vrouwen waarvan de partner werkt die problemen hebben met kinderopvang. Mogelijk kunnen de problemen met kinderopvang een reden zijn voor het niet werken van deze vrouwen. Er zijn duidelijke verschillen in functie van de leeftijd van het jongste kind. 57% van de moeders met een kind jonger dan 5 jaar gaf aan problemen te hebben met kinderopvang.
112
Hoofdstuk 12
Als hindernis voor opleidingsdeelname Een kwart van de respondenten met kinderen gaf aan dat kinderopvang een hindernis zou zijn om deel te nemen aan een opleiding. Van de moeders jonger dan 35 jaar (n=73) zou ongeveer 40% problemen hebben om deel te nemen aan een opleiding omwille van problemen met kinderopvang. Dit geldt eveneens voor 54% van de moeders waarvan het jongste kind jonger was dan 5 jaar. Anderzijds is 40% van deze groep het niet eens met deze stelling. Kinderopvang was voor 62% van alle respondenten met kinderen geen hindernis voor opleidingsdeelname. Als hindernis bij het zoeken/vinden van werk Ongeveer 65% van de moeders met kinderen jonger dan 5 jaar gaf aan dat kinderopvang te duur is. 39% van de respondenten met kinderen onderschreef deze stelling. 60% van de moeders met kinderen jonger dan 10 jaar geeft aan te moeten zorgen voor de kinderen. Opvattingen over kinderopvang Een meerderheid van de bevraagden vond dat de opvoeding van een kind best thuis gebeurt. 60% van de respondenten met kinderen was van mening dat het financieel voordeliger is om kinderen thuis op te voeden, dan te gaan werken en kinderopvang te betalen. Respondenten zonder kinderen zijn sterker van mening dat ze voor kinderopvang terecht kunnen bij familie of vrienden, in vergelijking met respondenten met kinderen.
3. Aanbevelingen In de vorige paragrafen werd het uitgangspunt van het onderzoek kort weergegeven en werden een aantal bevindingen op basis van het onderzoek aangestipt. In deze paragraaf bekijken we deze onderzoeksbevindingen kritisch en vertalen ze in een aantal aanbevelingen. 3.1 Aanbevelingen m.b.t. de doelgroep Doelgroepgericht beleid Hoewel de typering van werkzoekenden mogelijk met de tijd kan veranderen, kan men wellicht prioriteiten onderscheiden in functie van de ‘verschillende soorten’ werklozen. Daarbij dient wellicht prioriteit gegeven te worden aan de
Synthese en aanbevelingen
113
types werklozen die in een precaire situatie verkeren en mogelijk aangeven hulp nodig te hebben. In de eerste plaats denken we hierbij aan de ‘ontmoedigden’ en de ‘wanhopige zoekers’. Ze beleven hun werkloosheid erg negatief. De wanhopige zoekers zoeken intensief naar werk, de ontmoedigden hebben de hoop opgegeven. Beide groepen vertonen bovendien een sterke opleidingsbereidheid. Er moet overwogen worden om voor deze types specifieke acties te ondernemen. Daarnaast kunnen specifieke opleidingen (o.a. sollicitatietraining, enz.) duidelijker bekend gemaakt worden bij deze groep. Ondanks de hoge opleidingsbereidheid van de ontmoedigden hebben ze relatief minder deelgenomen aan opleidingen in de voorbije periode. De teruggetrokkenen beleven hun werkloosheid niet problematisch en behoeven daarom wellicht geen prioritaire aandacht. Er moet vermeld worden dat eerder onderzoek (o.a. Hooge & De Witte, 1996 & 1999) aangeeft dat deze groep vaak slechts tijdelijk teruggetrokken is van de arbeidsmarkt. Jongeren en hooggeschoolden zijn sterker op arbeid gericht en schatten hun kansen op werk hoger in. Laaggeschoolde en ‘oudere’ respondenten kunnen dus wellicht naar voor geschoven worden als doelgroepen die bijkomende aandacht verdienen. 3.2 Aanbevelingen m.b.t. opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven Bijsturen van de aanbodgerichtheid Uit het onderzoek blijkt dat de opleidingsdeelname in de regio verschilt tussen het noorden en het zuiden van het Meetjesland. Mogelijk is hier sprake van een aanbodgerichtheid. Het verdient aanbeveling om na te gaan of het opleidingsaanbod in de verschillende gemeenten van het Meetjesland voldoende uitgebouwd is. Bovendien kan men zich de vraag stellen of een aanbodgerichte benadering dan wel een vraaggerichte benadering de voorkeur geniet. In functie van deze afweging kan men het beleid t.a.v. opleidingsdeelname verder vorm geven. Bekendmaking van opleidingsinitiatieven en opleidingsorganisaties Het is wellicht belangrijker dat mensen de opleidingsinitiatieven kennen, dan dat mensen de opleidingsorganisaties bij naam kennen. Anderzijds verhoogt de naambekendheid de herkenbaarheid van een organisatie. Mensen zijn mogelijk niet altijd even vertrouwd met de officiële benaming van een opleidingsverstrekker. In het promotiebeleid dient aandacht besteed te worden aan de naambekendheid van opleidingsorganisaties.
114
Hoofdstuk 12
Naast de VDAB/werkwinkel en vrienden en kennissen zijn advertenties, folders en affiches voorname toeleidingskanalen voor opleidingen. Deze kanalen verdienen dan ook zeker blijvende aandacht. Andere kanalen zoals de vormingslijn kwamen minder nadrukkelijk naar voor in de bevraging. Dit kan voor een stuk gekoppeld worden aan het feit dat de opleidingsdeelname deels bevraagd werd voor de installatie van de vormingslijn. Deze kanalen kunnen mogelijk sterker gepromoot worden. Bijkomende informatie m.b.t. tewerkstellingsinitiatieven Bijkomende informatie over de kenmerken en de voorwaarden van tewerkstellingsinitiatieven is wenselijk. Dergelijke informatie kan best aangeboden worden door organisaties die zich bezig houden met de begeleiding van werkzoekenden (o.a. derden, de VDAB, de werkwinkel, de helpdesk die opgestart wordt binnen het Genderproject Meetjesland, enz.). Aanbod m.b.t. de zorgsector Het opleidings- en tewerkstellingsaanbod in het Meetjesland is wellicht niet sterk afgestemd op vrouwen. Uit het onderzoek is gebleken dat er interesse is voor de zorgsector en de administratie. Het verdient aanbeveling om na te gaan in welke mate het opleidings- en tewerkstellingsbeleid kan afgestemd worden op deze behoeften. Aangezien een groot deel van de respondenten bereid was om een opleiding te volgen in functie van een job kan bijvoorbeeld nagedacht worden over de invoering van IBO’s in de zorgsector. Buurtdiensten In het onderzoek werd gepeild naar de bereidheid van de respondenten om buurtdiensten uit te oefenen. Er werd voorgesteld dat ze deze diensten eventueel slechts enkele uren per week zouden kunnen uitoefenen. Gezien de relatief grote interesse voor dit soort werk zou moeten nagegaan worden of buurtdiensten als dusdanig kunnen worden ingevoerd. 3.3 Aanbevelingen m.b.t. drempels en voorwaarden Bevorderen van mobiliteit Het Meetjesland is vooral gericht op mobiliteit via de wagen. 40% van de bevraagden heeft geen rijbewijs en wagen en is bijgevolg aangewezen op andere vervoermiddelen. Een mogelijke overweging is het organiseren van vervoer naar opleidingscentra. Een kleine 50% van de respondenten zonder wagen gaf aan eerder een opleiding te volgen indien er voor vervoer zou gezorgd worden. Een
Synthese en aanbevelingen
115
andere overweging is het organiseren van opleidingen waarbij het mogelijk is om een rijbewijs te halen. Anderzijds is het wellicht niet realistisch om te veronderstellen dat het voor al deze mensen financieel haalbaar is om zich nadien een wagen aan te schaffen. Voor veel respondenten was de reistijd met het openbaar vervoer een grote hinderpaal. Dit is wellicht sterk gerelateerd aan de beschikbare buslijnen en treinlijnen en de uurregelingen. Mobiliteitskostenverlagende maatregelen m.b.t. het openbaar vervoer moeten overwogen worden. Voor de laagste inkomens categorieën vormt de kostprijs van het openbaar vervoer wellicht een drempel. Bovendien zijn sociale abonnementen niet altijd een afdoende oplossing (cf. interim-arbeid, Sepelie et al., 2001). Initiatieven m.b.t. kinderopvang De bevraagden zijn grotendeels van mening dat de opvoeding van een kind beter thuis gebeurt, dit zou altijd beter zijn dan een kind plaatsen in kinderopvang en buitenschoolse opvang. Dit wil niet zeggen dat deze mensen een slecht beeld hebben over kinderopvang. Anderzijds zorgt een dergelijke opvatting er mogelijk voor dat de drempel naar kinderopvang hoger is. Opvallend is evenwel dat uit studies in opdracht van Kind & Gezin blijkt dat het percentage kinderen die regelmatig kinderopvang gebruiken in het arrondissement Eeklo hoger is dan het Vlaamse gemiddelde. Onze onderzoekspopulatie bestaat vrijwel uitsluitend uit werkloze vrouwen. Naast zelfrechtvaardiging (positieve beleving van de werkloosheid: ik kan voor de kinderen zorgen) spelen dus mogelijk ook financiële overwegingen een rol. Een tegemoetkoming in de kosten verbonden aan kinderopvang is een ander belangrijk argument. Heel wat vrouwen met kinderen zijn er van overtuigd dat het voordeliger is kinderen thuis op te voeden, dan te gaan werken en kinderopvang te betalen. Flexibiliteit in de uren van kinderopvang verdient aanbeveling. Zowel voor deelname aan opleiding als tewerkstelling zou o.a. opvang ‘s avonds zinvol kunnen zijn. 3.4 Elementen voor de helpdesk De bevindingen op basis van het onderzoek leveren belangrijke elementen voor het uitbouwen van een helpdesk in het kader van het Genderproject Meetjesland. Deze helpdesk zou bijstand moeten verlenen aan de geïnteresseerde doelgroep op het vlak van intrede op de arbeidsmarkt en zou het leervermogen moeten vergroten. Een doelgroepgerichte aanpak zou de verschillende types van werkzoekenden moeten aanspreken. De helpdesk zou een belangrijke rol moeten spelen in het verschaffen van informatie m.b.t. de kenmerken en de voorwaarden van de opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven in het Meetjesland. De helpdesk laat toe om
116
Hoofdstuk 12
de behoeften en de hindernissen van de doelgroep verder af te toetsen. Deze informatie kan gebruikt worden voor het bijsturen van het beschikbare aanbod en de toeleiding naar dit aanbod.
117
BIJLAGEN
119
Bijlage bij hoofdstuk 2 1. Terug naar school In de vragenlijst werd gevraagd of de respondenten na het verlaten van de schoolbanken terug zijn gaan studeren. Hierbij werd gevraagd naar de aard van de gevolgde opleiding. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de gerapporteerde opleidingen (N=68). Tabel B2.1 Opleidingen die men na het verlaten van de schoolbanken is gaan studeren (N=68) Boekhouden (1 jaar) Normaalschool (1 jaar) Boekhouding Avondschool boekhouden Avondschool fiscaliteit - boekhouden Avondschool ondernemen en verzekeren Avondschool marketing Avondonderwijs marketing Bedrijfsbeheer Secretariaat Medisch secretariaat (KVC Brussel) Medisch secretariaat Polyvalent bediende (VDAB) Administratief medewerkster (VDAB) Dactylo A2 toerisme Polyvalent bediende Avond onderwijs talen Cursus Frans Avondschool Duits Talen Avondopleidingen Avondschool informatica Bijscholing computer Computercursus Computeronderwijs Biotechnologie Avondschool snit en naad (3 jaar) Patroonsopleiding (2 jaar) Bouwen-techniek GPB cursus IMOV, traiteur-banket Traiteur-banket
Voorbereiding verpleegkunde (4 maanden) A2 verpleger graduaatopleiding Sociale verpleging Verpleegkundige Graduaat orthopedagogie Opleiding polyvalent verzorger Opvoedster A2 Opvoedster Orthopedagogie, verpleegkunde A1 Orthopedie Voedkunde Opvoedster VLOT-opvoedster A2 VLOT-opvoeder Haartooi Avondschool podologie Avondonderwijs gezondheidsconsulente Gezinswetenschappen Fotografie Avondonderwijs Fotografie Fotografie Plastische kunsten, lerarenopleiding Vakbekwaamheid voor transport over de weg Vooropleiding politieschool Tweedekansonderwijs Middenjury Vokans Deeltijds onderwijs Leercontract Getuigschrift Specialisatiejaar (7de jaar) Beroepsopleiding
2. Het profiel van naderbij bekeken In hoofdstuk 2 werden 4 profielen van respondenten onderscheiden: (1) vrouwen zonder partner en kinderen (n=63); (2) vrouwen zonder partner, met kinderen
120
Bijlage bij hoofdstuk 2
(n=62); (3) vrouwen met partner, zonder kinderen(n=50); en (4) vrouwen met partner en kinderen (n=131). In deze bijlage worden deze 4 profielen gerelateerd aan een aantal aspecten. Heel wat van deze elementen komen ook in latere hoofdstukken aan bod. 71% van de vrouwen zonder partner en kinderen woont in bij de ouders. 22% woont alleen. Opvallend is dat 56% van de alleenstaande moeders gescheiden is. Een kleine 5% woont in bij de ouders. Het gezinsinkomen van vrouwen met een partner ligt duidelijk hoger dan het inkomen van vrouwen zonder partner. Het aandeel alleenstaande moeders dat aangeeft problemen met kinderopvang te hebben is vrijwel gelijk aan het aandeel vrouwen met een partner en kinderen dat problemen met kinderopvang signaleert. De alleenstaanden hebben de grootste opleidingsbereidheid.50 Deze is opvallend hoger dan de bereidheid van vrouwen met partner en kinderen. Het hoogste aandeel werkenden vinden we bij de vrouwen met een partner zonder kinderen (35%). Het laagste aandeel bij de vrouwen met partner en kinderen (15%). Ongeveer 56% van de alleenstaande vrouwen en de alleenstaande moeders zeggen actief te zoeken naar werk. Voor de vrouwen met een partner zonder kinderen en de vrouwen met een partner en kinderen is dat respectievelijk 44% en 34%. Een volgend kenmerk is de arbeidsbetrokkenheid 51 van de respondenten. We onderscheiden respondenten die onder het schaalmidden scoren (het schaalmidden ligt op 5 en respondenten die boven het schaalmidden scoren. Voor deze laatste groep vinden we het hoogste aandeel bij de alleenstaande vrouwen (73%), gevolgd door de vrouwen met een partner maar zonder kinderen (60%). Het laagste aandeel vinden we bij de groep van vrouwen met een partner en kinderen (39%).
50 Zie ook hoofdstuk 10. 51 Zie ook hoofdstuk 8.
Bijlage bij hoofdstuk 2
121
Tabel B2.2 Het profiel van naderbij bekeken Geen partner Geen kinderen Kinderen Gezinssituatie Vrijgezel, alleenwonend Vrijgezel, inwonend bij de ouders Partner, maar niet samenwonend Gehuwd Samenwonend Weduwe Gescheiden Andere Leeftijd Min 25 jaar 25 à 35 jaar 35 à 45 jaar Plus 45 jaar Gezinsinkomen < 500 euro 500-619 euro 620-743 euro 744-867 euro 868-991 euro 992-1 115 euro 1 116-1 239 euro 1 240-1 363 euro 1 364-1 487 euro 1 488-1 735 euro 1 736-1 982 euro 1 983-2 230 euro 2 231-2 478 euro > 2 479 euro Wenst niet te antwoorden/weet niet Problemen met kinderopvang Ja Nee Deelgenomen aan opleidingen? Ja Nee Opleidingsbereidheid (schaal 0-10) 0 - 2,5 2,5 - 5 5 - 7,5 7,5 - 10 Arbeidsmarktsituatie Werkend Werkzoekend
Partner Geen kinderen Kinderen
22,22 71,43 0,00 0,00 0,00 0,00 6,35 0,00
33,87 4,84 0,00 0,00 0,00 1,61 56,45 3,23
0,00 0,00 14,00 50,00 36,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 2,29 74,05 23,66 0,00 0,00 0,00
58,73 20,63 14,29 6,35
1,61 29,03 48,39 20,97
30,00 36,00 20,00 14,00
6,11 35,11 33,59 25,19
1,82 9,09 9,09 0,00 5,45 3,64 1,82 7,27 3,64 3,64 3,64 5,45 3,64 9,09 32,73
1,72 3,45 1,72 15,52 17,24 10,34 22,41 6,90 6,90 3,45 5,17 0,00 0,00 0,00 5,17
0,00 2,22 2,22 0,00 8,89 4,44 6,67 6,67 4,44 11,11 6,67 11,11 6,67 8,89 20,00
0,00 0,83 0,83 0,83 1,67 5,00 2,50 2,50 6,67 10,00 23,33 15,00 10,00 11,67 9,17
0,00 100,00
33,87 66,13
2,00 98,00
32,56 67,44
42,86 57,14
56,45 43,55
52,00 48,00
53,08 46,92
4,76 15,87 23,81 55,56
16,13 25,81 25,81 32,26
20,00 20,00 20,00 40,00
16,03 27,48 38,93 17,56
24,59 75,41
21,31 78,69
34,69 65,31
14,96 85,04
122
Bijlage bij hoofdstuk 2
Tabel B2.3 Het profiel van naderbij bekeken Geen partner Geen kinderen Kinderen Arbeidsbetrokkenheid (schaal 0-10) 0 - 2,5 3,17 6,45 2,5 - 5 23,81 40,32 5 - 7,5 63,49 45,16 7,5 - 10 9,52 8,06 Zoekt u actief naar werk? Ja 55,56 55,74 Nee 44,44 44,26 Wanneer denkt u werk te vinden? < 1 maand 14,29 7,69 1 à 3 maanden 24,49 15,38 3 à 6 maanden 18,37 11,54 6- 12 maanden 14,29 21,15 De kans is klein of onbestaande 28,57 44,23 Hoe beoordeelt u uw inspanningen bij het zoeken naar werk? Erg groot 16,95 20,00 Groot 30,51 15,00 Tussenin 32,20 28,33 Eerder klein 6,78 21,67 Erg klein 13,56 15,00
Partner Geen kinderen Kinderen 4,00 36,00 52,00 8,00
11,45 49,62 34,35 4,58
44,00 56,00
34,35 65,65
23,53 11,76 8,82 23,53 32,35
14,29 13,45 10,92 21,85 39,50
19,15 34,04 19,15 2,13 25,53
13,95 20,93 19,38 17,05 28,68
3. Werk-arme versus werk-rijke gezinnen In deze sectie worden 5 groepen onderscheiden: (1) werkloze respondenten zonder partner (n=95); (2) werkende respondenten zonder partner (n=28); (3) gezinnen waarin beide partners werken (n=28); (4) gezinnen waarin één van beide partners werkt (n=120); en (5) gezinnen waarin beide partners werkloos zijn (n=17). Bij deze indeling kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Zo hebben we voor de respondenten die thuis wonen geen informatie over de arbeidsmarktpositie van de ouders. Omwille van ontbrekende waarden worden 19 respondenten uit deze analyse geweerd. In de éénverdiener gezinnen werkt 5% van de respondenten. Het zijn dus hoofdzakelijk de partners die in deze groep werken. 42% van alle respondenten zitten in een gezinssituatie waarbij 1 van beide partners werkt. Deze groep heeft een wat oudere leeftijdsstructuur en bestaat hoofdzakelijk uit gehuwde mensen. Een kleine 80% van deze gezinnen heeft kinderen. 10% van de respondenten maakt deel uit van een gezin waarvan beide partners werken. Ze hebben in vergelijking met de andere groepen het hoogste gezinsinkomen. Deze groep vertoont de hoogste opleidingsdeelname.
Bijlage bij hoofdstuk 2
123
40% van de werkende respondenten zonder partner is jonger dan 25 jaar. Eenzelfde aandeel woont (nog) bij de ouders. Iets minder dan de helft van de werkende respondenten zonder partner heeft kinderen. Werkende respondenten zonder partner en werkloze respondenten met een werkloze partner hebben in de afgelopen twee jaar het minst deelgenomen aan opleidingen. De laatste groep heeft eerder een matige arbeidsbetrokkenheid. De gezinnen waarin niemand werkt bestaan voor 85% uit alleenstaanden (of inwonend bij de ouders). In 15% van de gezinnen zonder werk zijn zowel de respondent als de partner werkloos. Dit komt over een met 6% van de totale deelnemersgroep. Opvallend is dat de werkende respondenten zonder partner en werkende respondenten met een werkende partner het minst problemen hebben met kinderopvang. Verklaringen kunnen mogelijk gezocht worden in het financiële aspect van kinderopvang, het benutten van voorzieningen voor kinderopvang, enz.
124
Bijlage bij hoofdstuk 2
Tabel B2.4 Werk-arme versus werk-rijke gezinnen (n=288) Geen partner Niet Werkend werkend
Twee werkenden
Partner Eén werkende
Geen werkenden
Gezinssituatie Vrijgezel, alleenwonend Vrijgezel inwonend bij ouders Partner, niet samenwonend Gehuwd Samenwonend Weduwe Gescheiden Andere
32,63 34,74 0,00 0,00 0,00 1,05 30,53 1,05
17,86 46,43 0,00 0,00 0,00 0,00 32,14 3,57
0,00 0,00 3,57 57,14 39,29 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 1,67 74,17 24,17 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 11,76 41,18 47,06 0,00 0,00 0,00
Leeftijd Min 25 jaar 25 à 35 jaar 35 à 45 jaar Plus 45 jaar
26,32 28,42 32,63 12,63
39,29 14,29 28,57 17,86
25,00 32,14 28,57 14,29
7,50 36,67 29,17 26,67
23,53 35,29 29,41 11,76
2,41 6,02 7,23 7,23 14,46 7,23 10,84 2,41 6,02 4,82 4,82 2,41 1,20 3,61 19,28
0,00 7,41 0,00 11,11 3,70 7,41 18,52 14,81 3,70 0,00 3,70 3,70 3,70 7,41 14,81
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 3,70 3,70 7,41 14,81 11,11 18,52 22,22 18,52
0,00 1,82 0,91 0,00 0,91 2,73 3,64 3,64 5,45 11,82 22,73 17,27 8,18 9,09 11,82
0,00 0,00 0,00 0,00 18,75 25,00 6,25 6,25 12,50 12,50 6,25 6,25 0,00 0,00 6,25
Kinderen Ja Nee
51,06 48,94
46,43 53,57
50,00 50,00
79,17 20,83
64,71 35,29
Problemen met kinderopvang Ja Nee
20,00 80,00
7,14 92,86
10,71 89,29
29,41 70,59
17,65 82,35
Deelgenomen aan opleidingen? Ja Nee
55,79 44,21
32,14 67,86
60,71 39,29
51,26 48,74
35,29 64,71
0,00 100,00
100,00 0,00
100,00 0,00
5,00 95,00
0,00 100,00
Gezinsinkomen < 500 euro 500-619 euro 620-743 euro 744-867 euro 868-991 euro 992-1 115 euro 1 116-1 239 euro 1 240-1 363 euro 1 364-1 487 euro 1 488-1 735 euro 1 736-1 982 euro 1 983-2 230 euro 2 231-2 478 euro > 2 479 euro Wenst niet te antwoorden/weet niet
Arbeidsmarktsituatie respondent Werkend Werkzoekend
Bijlage bij hoofdstuk 2
125
Tabel B2.5 Werk-arme versus werk-rijke gezinnen (n=288) Geen partner Niet Werkend werkend
Twee werkenden
Partner Eén werkende
Geen werkenden
Profiel Geen partner en kinderen Geen partner, wel kinderen Partner, geen kinderen Partner en kinderen
48,94 51,06 0,00 0,00
53,57 46,43 0,00 0,00
0,00 0,00 50,00 50,00
0,00 0,00 20,83 79,17
0,00 0,00 35,29 64,71
Opleidingsbereidheid (schaal 0-10) 0 - 2,5 2,5 - 5 5 - 7,5 7,5 - 10
9,47 17,89 27,37 45,26
14,29 32,14 17,86 35,71
14,29 32,14 21,43 32,14
16,67 26,67 35,83 20,83
29,41 17,65 35,29 17,65
Arbeidsbetrokkenheid (schaal 0-10) 0 - 2,5 2,5 - 5 5 - 7,5 7,5 - 10
4,21 40,00 49,47 6,32
7,14 7,14 67,86 17,86
0,00 21,43 64,29 14,29
10,83 50,83 35,83 2,50
11,76 52,94 29,41 5,88
Zoekt u actief naar werk? Ja Nee
60,64 39,36
39,29 60,71
10,71 89,29
39,17 60,83
41,18 58,82
Wanneer denkt u werk te vinden? (n=240) < 1 maand 9,09 1 à 3 maanden 21,59 3 à 6 maanden 15,91 6- 12 maanden 17,05 De kans is klein of onbestaande 36,36
16,67 8,33 16,67 16,67 41,67
45,45 18,18 0,00 0,00 36,36
11,50 12,39 11,50 24,78 39,82
25,00 6,25 12,50 18,75 37,50
29,17 37,50 8,33 8,33 16,67
10,83 23,33 19,17 15,83 30,83
11,76 23,53 23,53 5,88 35,29
Hoe beoordeelt u uw inspanningen bij het zoeken naar werk? Erg groot 20,43 12,50 Groot 21,51 29,17 Tussenin 31,18 25,00 Eerder klein 13,98 16,67 Erg klein 12,90 16,67
127
Bijlage bij hoofdstuk 3 1. Hindernissen bij het zoeken naar werk Tabel B3.1 Hindernissen bij het zoeken naar werk: componentladingen en interne consistentie Problemen van persoonlijke aard Ik weet niet goed waar ik kan gaan solliciteren Ik weet niet goed hoe ik moet solliciteren Ik heb een minder goede gezondheid/ik ben invalide Ik ben te oud Ik heb geen goede opleiding (er is geen vraag naar)
=0,69 0,77 0,75 0,61 0,58 0,50
Problemen m.b.t. kinderopvang en financiële aspecten Ik moet zorgen voor mijn kinderen/familie Kinderopvang is te duur Het is financieel niet voordelig om te gaan werken
=0,77 0,86 0,87 0,72
Problemen van structurele aard Er is te weinig werk Ik ben al te lang werkloos Ik heb te weinig werkervaring Ik stel te hoge eisen aan een baan Werkgevers stellen hun eisen te hoog Er is te weinig werk binnen een aanvaardbare afstand
=0,60 0,76 0,49 0,66 0,29 0,49 0,49
Problemen m.b.t. mobiliteit Ik heb geen rijbewijs Ik kan me moeilijk verplaatsen (onvoldoende openbaar vervoer)
=0,66 0,85 0,79
129
Bijlage bij hoofdstuk 4 1. Opleidingsorganisaties naar gemeente: kennis en contact
CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze VZW de Kring Andere N
2
Tabel B4.1 Aantal respondenten dat de opleidingsorganisatie kent naar gemeente (%) Andere
Zelzate
Nevele
Aalter
Eeklo
Knesselare
Lovendegem
0,00 100,00 0,00 33,33 33,33 0,00 0,00 33,33 33,33 33,33 0,00 0;00 0;00 0;00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
6,25 87,50 9,38 6,25 6,25 0,00 6,25 12,50 12,50 31,25 3,13 3,13 3,13 3,13 0,00 0,00 0,00 6,25 9,38
0,00 66,67 50,00 0,00 0,00 0,00 16,67 16,67 16,67 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 16,67 16,67
12,00 76,00 36,00 12,00 4,00 0,00 8,00 12,00 8,00 0,00 0,00 4,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 8,00
19,51 95,12 24,39 75,61 51,22 12,20 56,10 73,17 63,41 4,88 0,00 0,00 2,44 2,44 14,63 4,88 2,44 56,10 2,44
7,69 84,62 38,46 15,38 23,08 7,69 15,38 23,08 7,69 7,69 7,69 15,38 7,69 7,69 7,69 7,69 7,69 7,69 7,69
7,69 84,62 15,38 38,46 30,77 0,00 38,46 30,77 30,77 0,00 0,00 0,00 0,00 23,08 15,38 7,69 0,00 15,38 30,77
28,57 64,29 28,57 35,71 14,29 14,29 35,71 35,71 28,57 14,29 7,14 7,14 0,00 0,00 0,00 14,29 0,00 14,29 0,00
4,00 96,00 18,00 16,00 12,00 8,00 14,29 20,00 16,00 18,00 12,24 2,00 4,00 16,00 2,00 2,00 2,00 8,00 8,00
25
41
13
13
14
50
3
32
6
Zomergem
Evergem
Bijlage bij hoofdstuk 4
Waarschoot
Assenede
Kaprijke
Sint Laureins
Maldegem
CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze VZW de Kring Andere
0,00 94,44 22,22 27,78 11,11 0,00 33,33 77,78 77,78 11,11 0,00 0,00 5,56 5,56 72,22 5,56 0,00 27,78 16,67
3,45 100,00 41,38 37,93 27,59 17,24 34,48 48,28 48,28 34,48 0,00 0,00 13,79 3,45 3,45 3,45 0,00 17,24 20,69
0,00 88,89 22,22 77,78 0,00 0,00 22,22 66,67 55,56 0,00 0,00 0,00 0,00 11,11 0,00 0,00 0,00 11,11 0,00
10,00 100,00 60,00 60,00 0,00 0,00 50,00 70,00 70,00 10,00 0,00 0,00 0,00 10,00 10,00 10,00 0,00 50,00 0,00
12,50 100,00 17,50 45,00 20,00 5,00 15,00 47,50 37,50 10,00 2,50 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 15,00 2,50
N
18
29
9
10
Bijlage bij hoofdstuk 4
Tabel B4.1 Aantal respondenten dat de opleidingsorganisatie kent naar gemeente (%) (vervolg)
40
2
Andere
*
Zelzate
Nevele
Aalter
Eeklo
Knesselare
Lovendegem
Zomergem
2
Tabel B4.2 Aantal respondenten dat contact had met een opleidingsorganisatie in de afgelopen 2 jaar naar gemeente (Aantal mensen dat contact gehad heeft met de organisatie) Evergem
CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze VZW de Kring Andere
/ 2 / / 1 / / / / 1 / / / / / / / / /
1 19 2 1 1 / / / / 2 / / / / / / / / 3
/ 4 / / / / / / / / / / / / / / / / 1
/ 10 1 1 / / 2 / 1 / / / / / / / / / /
1 29 3 12 5 1 4 2 2 / / / / / / / 1 10 /
/ 6 3 / 1 1 1 / / 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
/ 7 / / / / / / / / / / / / / / / / 3
/ 8 1 1 1 / 1 1 / / / / / / / / / 1 /
1 30 3 1 2 3 2 / / 2 2 / / / / / / / 3
N*
3
32
6
25
41
13
13
14
50
N=het aantal bevraagden per gemeente
Bijlage bij hoofdstuk 4
Waarschoot
*
Assenede
Kaprijke
Sint Laureins
Maldegem
CVO IVO Maldegem VDAB (T&O) CVO KISP Doppersatelier Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland Vokans Eeklo Stedelijke academie Eeklo (muziekschool) Stedelijke academie Eeklo (tekenschool) CVO Secundaire leergangen Zelzate CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen (Evergem) Leerpunt Zelzate Muziekacademie Evergem Stedelijke academie Waarschoot Stedelijke academie Zomergem Leerpunt Deinze VZW de Kring Andere
/ 10 1 / 1 / 1 3 1 / / / / / 3 / / / 2
/ 17 2 3 / 3 / 1 2 3 / / 1 / / / / 2 5
/ 3 1 1 / / / / / / / / / / / / / / /
/ 3 3 / / / 1 / / / / / / / / / / 1 /
1 36 2 1 1 / 1 2 / 3 1 / / / / / / / /
N*
18
29
9
10
40
Bijlage bij hoofdstuk 4
Tabel B4.2 Aantal respondenten dat contact had met een opleidingsorganisatie in de afgelopen 2 jaar naar gemeente (Aantal mensen dat contact gehad heeft met de organisatie) (vervolg)
N=het aantal bevraagden per gemeente
2
134
Bijlage bij hoofdstuk 4
2. Duur van de opleidingen 2.1 Computeropleidingen Voor 80 respondenten hebben we informatie over de duur van de gevolgde computeropleiding. 16 respondenten hebben de duur van de opleiding in uren beschreven, 19 in termen van dagen en 45 respondenten in termen van weken. Tabel B4.3 Duur van de gevolgde computeropleiding Duur in uren (N=16) Max. 24 uren 25 tot 50 uren Min. 50 uren Duur in dagen (N=19) Max. 5 dagen 6 tot 14 dagen Min. 15 dagen Duur in weken (N=45) Max. 4 weken 5 tot 12 weken 13 tot 26 weken 27 tot 52 weken Min 53 weken
37,50 25,00 37,50 68,42 15,78 15,78 13,33 31,10 17,77 31,10 6,66
2.2 Taalopleidingen Voor 32 respondenten hebben we informatie over de duur van de gevolgde taalopleiding. 3 respondenten hebben de duur van de opleiding in uren beschreven, 1 in termen van dagen en 28 respondenten in termen van weken. Tabel B4.4 Duur van de gevolgde taalopleiding Duur in uren (N=3) Max. 24 uren 25 tot 50 uren Min. 50 uren
/ / 100,00
Duur in dagen (N=1) Max. 5 dagen 6 tot 14 dagen Min. 15 dagen
/ / 100,00
Duur in weken (N=28) Max. 4 weken 5 tot 12 weken 13 tot 26 weken 27 tot 52 weken Min 53 weken
/ 17,86 7,14 39,29 35,71
Bijlage bij hoofdstuk 4
135
2.3 Creatieve opleidingen Voor 22 respondenten hebben we informatie over de duur van de gevolgde creatieve opleiding. 8 respondenten hebben de duur van de opleiding in uren beschreven, 2 in termen van dagen en 12 respondenten in termen van weken. Tabel B4.5 Duur van de gevolgde creatieve opleiding Duur in uren (N=8) Max. 24 uren 25 tot 50 uren Min. 50 uren Duur in dagen (N=2) Max. 5 dagen 6 tot 14 dagen Min. 15 dagen Duur in weken (N=12) Max. 4 weken 5 tot 12 weken 13 tot 26 weken 27 tot 52 weken Min 53 weken
37,50 25,00 37,50 / 100,00 / / 8,33 / 50,00 41,67
2.4 Administratieve opleidingen Voor 24 respondenten hebben we informatie over de duur van de gevolgde administratieve opleiding. 2 respondenten hebben de duur van de opleiding in uren beschreven, 1 in termen van dagen en 21 respondenten in termen van weken. Tabel B4.6 Duur van de gevolgde administratieve opleiding Duur in uren (N=2) Max. 24 uren 25- 50 uren Min. 50 uren Duur in dagen (N=1) Max. 5 dagen 6 tot 14 dagen Min. 15 dagen Duur in weken (N=21) Max. 4 weken 5 tot 12 weken 13 tot 26 weken 27 tot 52 weken Min 53 weken
/ / 100,00 / 100,00 / / 19,05 23,81 47,62 9,52
136
Bijlage bij hoofdstuk 4
2.5 Social-profit opleidingen Voor 18 respondenten hebben we informatie over de duur van de gevolgde social-profit opleiding. 2 respondenten hebben de duur van de opleiding in dagen beschreven en 16 respondenten in termen van weken. Tabel B4.7 Duur van de gevolgde social-profit opleiding Duur in dagen (N=2) Max. 5 dagen 6 tot 14 dagen Min. 15 dagen Duur in weken (N=16) Max. 4 weken 5 tot 12 weken 13 tot 26 weken 27 tot 52 weken Min 53 weken
/ 50,00 50,00 / 12,50 31,25 18,75 37,50
3. Wie organiseerde de gevolgde opleidingen? Voor de verschillende opleidingen waaraan werd deelgenomen, wordt telkens weergegeven welke organisatie de opleiding organiseerde.
Bijlage bij hoofdstuk 4
137
Tabel B4.8 Opleidingsorganisaties waarbij een computeropleiding werd gevolgd (N=94) Organisatie CVO IVV Maldegem VDAB CVO KISP Leerpunt Eeklo PCVO Meetjesland CVO IVV Evergem CVO SVV Oost-Vlaanderen Vzw De Kring (Eeklo) CVB Antwerpen CVL Maldegem CVO (Ertvelde) De Bond (Mariakerke) De Courtmansschool (Madegem) De Werkgaard (Eeklo) Educo (Oostakker) Hogeschool Gent ISBO Zelzate Kringloopcentrum (Eeklo) Merlijn (Maldegem) PTI (Eeklo) Practicum (Gent) Provinciale school (Assenede) Simon Stevin (Brugge) Technisch Instituut O.L.V. (Gent) Atheneum (Maldegem) Circo soft (Bassevelde) Sted. Nijverheids- en taalleergangen (Brugge) School Ertvelde De werkwinkel (Eeklo)
Aantal keren vernoemd 1 42 11 1 5 2 1 3 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 4 1 2 1 1 1 1 3 1 1
Tabel B4.9 Opleidingsorganisaties waarbij een taalopleiding werd gevolgd (N=37) Organisatie VDAB PCVO Meetjesland PTI (Eeklo) Atheneum (Maldegem) Brugge:avondonderwijs CVO Zelzate CVO KISP Kompas Normaalschool (Gent) Open school wijzer (Brugge) PCVO Gent Practicum (Gent) Prov. Hogeschool Mercator (Gent) Sted. Nijverheids- en taalleergangen (Brugge) Volkshogeschool (Gent) Volwassenen onderwijs (Assenede) Andere
Aantal keren vernoemd 11 2 3 1 1 3 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 4
138
Tabel B4.10
Bijlage bij hoofdstuk 4
Opleidingsorganisaties waarbij een creatieve opleiding werd gevolgd (N=26) Organisatie
VDAB CVO KISP Doppersatelier Stedelijke academie Eeklo Elckerik Gent Holstraat (Gent) IMOV (Gent) KAV (Oost-Eeklo, Hansbeke) KISK Sleidinge Kwadraat (Lembeke) Sint Godelieve (Brugge) Sint Lucas (Gent) Syntra (Gent) Winkel (Zelzate) Avondschool (Assenede) Privé (Lembeke) School (Mariakerke)
Aantal keren vernoemd 2 4 3 3 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Tabel B4.11 Opleidingsorganisaties waarbij een administratieve opleiding werd gevolgd (N=25) Organisatie VDAB CVO KISP CMO Waasland CVO Zelzate IMOV (Gent) NCMV (Eeklo) PTI (Eeklo) Prov. Hogeschool (Gent) Vokans (Evergem)
Aantal keren vernoemd 17 1 1 1 1 1 1 1 1
Tabel B4.12 Opleidingsorganisaties waarbij een technisch-industriële opleiding werd gevolgd (N=2) Organisatie VDAB
Aantal keren vernoemd 17
Bijlage bij hoofdstuk 4
Tabel B4.13
139
Opleidingsorganisaties waarbij een Social-profit opleiding werd gevolgd (N=19) Organisatie
Aantal keren vernoemd
VDAB ACV (Eeklo) De Werkgaard (Zomergem) HDOB (Brugge) RVT Jobcoaching (St. Denijs Westrem) St. Gislain (Gent) UZ Gent VLOT (St. Amandsberg) VSPW (Gent) Vokans (Evergem)
Tabel B4.14
9 1 1 1 1 1 1 1 2 1
Opleidingsorganisaties waarbij een Andere opleiding werd gevolgd (N=19)
Organisatie VDAB CVO KISP Balans (Gent) CVO Evergem CVO Gent CVO Kortrijk Europese academie (Gent) HIVO (Kortrijk) HTISO (Gent) IWT (Brussel) KTA (Oostakker) KVC (Thuisstudie) Prov. Hogeschool (Gent) School (Gent) Werkhaard ATB (Gent)
Aard van de opleiding Solliciteren, Nederlands, kuisen Vooropleiding politie Word Graduaat Volwassenen onderwijs Alternatief Lerarenopleiding / / Winkelbediende Medisch secretariaat Spaans A1 Kuisen
N 8 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
141
Bijlage bij hoofdstuk 8 1. Beleving van de werkloosheid Tabel B8.1 Beleving van de werkloosheid: componentladingen en interne consistentie Negatieve beleving Ik voel me minder waard dan vroeger. Ik ben mijn zelfvertrouwen verloren. Ik tel niet meer mee in de samenleving. Mijn leven lijkt leeg sinds ik geen werk meer heb. Ik voel me onzeker over mijn toekomst. Ik ben meer alleen sinds ik werkloos ben. Positieve beleving Sinds ik werkloos ben, heb ik eindelijk wat meer tijd voor mijn gezin. Mijn gezin vindt het fijner dat ik thuis blijf. Ik ben blij met mijn vrije tijd. Ik ben meer ontspannen nu ik werkloos ben. Ik kan nu eindelijk doen wat ik zelf belangrijk vind. Ik ontmoet meer vrienden en kennissen sinds ik werkloos ben. Ik weet mijn tijd goed te besteden. Ik verveel me dikwijls. Financiële beleving Ik heb moeite om rond te komen met mijn geld. Ik moet besparen op mijn persoonlijke uitgaven.
=0,84 0,83 0,78 0,78 0,73 0,56 0,51 =0,78 0,73 0,71 0,67 0,64 0,56 0,46 0,45 -0,49 =0,86 0,87 0,87
2. Arbeidsbetrokkenheid Tabel B8.2 Arbeidsethos: componentladingen en interne consistentie Arbeidsethos Gaan werken geeft mij het gevoel dat ik iets zinvol doe met mijn leven. Ik vind het belangrijk om werk te hebben. Men moet werken om echt deel uit te maken van de samenleving. Men kan enkel van zijn vrije tijd genieten als men ervoor gewerkt heeft. Werken is het belangrijkste in het leven van een mens. Het is beter om gelijk welk werk aan te nemen, dan om werkloos te zijn. Ik verkies te werken, ook al zou ik maar evenveel verdienen als aan de dop. Men hoeft niet per se buitenshuis te werken om nuttig bezig te zijn.
=0,73 0,75 0,73 0,72 0,67 0,60 0,44 0,43 -0,34
143
Bijlage bij hoofdstuk 9 1. Opleidingsbereidheid Tabel B9.1 Opleidingsbereidheid: componentladingen en interne consistentie Opleidingsbereidheid Ik ben bereid een opleiding van 1 jaar te volgen. Ik ben bereid om een voltijdse opleiding te volgen. Ik zou een opleiding volgen die ik wil volgen, ook al zou ik een uur heen en weer moeten pendelen. Ik heb geen opleiding nodig om werk te vinden Opleidingen interesseren me niet De opleidingen duren te lang
=0,73 0,84 0,79 0,54 -0,36 -0,73 -0,45
145
BIBLIOGRAFIE
Buellens K., Gutschoven K., Steyaert J. & Roe K. (2002), De multimediakaart van Vlaanderen; een longitudinaal onderzoek naar het bezit en gebruik van multimedia in Vlaanderen, Departement communicatiewetenschappen-K.U.Leuven, Leuven. Cortebeeck V. (2000), Toeleiding van werkzoekenden naar opleidings-, begeleidings-, en werkervaringsacties: hun gedrag, houding en beleving, HIVA- K.U.Leuven, Leuven. De Witte H. (1992), Tussen optimisten en teruggetrokkenen, een empirisch onderzoek naar het psychosociaal profiel van langdurig werklozen en deelnemers aan de Weer-Werkactie in Vlaanderen, HIVA- K.U.Leuven, Leuven. De Witte H. & Hooge J. (1999), Psychosociale typering van werklozen in de gemeente Sint-Pieters-Leeuw, HIVA- K.U.Leuven, Leuven. Hooge J. & De Witte H. (1995), Wie neemt er deel aan het individueel begeleidingsplan? Psychosociaal profiel van de deelnemers, HIVA- K.U.Leuven, Leuven. Hooge J. & De Witte H. (1996), De teruggetrokkenen verdwenen van de arbeidsmarkt? Opvolging en diepere analyse van het type ‘teruggetrokkenen’ onder de werkzoekenden, HIVA- K.U.Leuven, Leuven. Sepelie R., Van hoof K., Bruyninckx H. & Verbruggen H. (2001), Duurzame mobiliteit voor een duurzame arbeidsmarkt, HIVA- K.U.Leuven, Leuven.