X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 1
LITERATUURONDERZOEK
Marije Cornelissen
‘DE’ JONGERE BESTAAT NIET Negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren
November 2000
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 2
Inhoudsopgave Voorwoord 3 Samenvatting 4 1.
Inleiding
2. 2.1. 2.2.
Begripsbepaling 10 Jongeren 10 Het proces van beeldvorming 11 Leeftijdsgrenzen 15 Leeftijdsdiscriminatie 15
2.3. 2.4. 3.
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
4.
4.1. 4.1.1. 4.1.2. 4.1.3. 4.1.4.
2
8
Achtergronden van leeftijdsonderscheid in verband met beeldvorming over jongeren 18 Bescherming 19 ‘Jong geleerd is oud gedaan’ 19 Aannames over levensloop 20 Afwijking van de normgroep 22 Generatiedenken 24 ‘De jeugd van tegenwoordig’ 30 Voorbeelden van beeldvorming over jongeren 33 Arbeid 33 Minimumjeugdloon 35 Werkstress 41 Arbeid: valkuilen 48 Arbeid: aanbevelingen 50
4.2. 4.2.1. 4.2.2. 4.2.3. 4.2.4.
Inspraak 52 Inspraak bij de rijksoverheid 52 Inspraak bij gemeenten 56 Inspraak: valkuilen 58 Inspraak: aanbevelingen 60
4.3. Media 62 4.3.1. Onderzoek jongeren in de media 62 4.3.2. Vrij-veilig campagne 67 4.3.3. Verkeersveiligheid 70 4.3.4. Media: valkuilen 74 4.3.5. Media: aanbevelingen 76 5.
Conclusie en aanbevelingen 78
6.
Nawoord 83 Literatuurlijst 85 Bijlage 1 Verslag expertmeeting 28 april 2000 88 Bijlage 2 Ljst van jongeren- en andere relevante organisaties 95 Noten 105
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 3
Voorwoord In veel wetten, voorschriften en statuten zijn leeftijdsgrenzen opgenomen. Het staat bijvoorbeeld vast op welke leeftijd je naar de basisschool moet, hoe oud je moet zijn om te mogen werken en wanneer je daarmee moet ophouden. Leeftijdsgrenzen zitten in talloze regels die het fundament vormen van onze samenleving. Naast deze vastgelegde leeftijdsgrenzen zijn er ook ongeschreven grenzen die net zo strikt kunnen zijn. Verder bestaan er veel (voor)oordelen rond leeftijd in de maatschappij die maatschappelijke uitsluiting en discriminatie van bepaalde leeftijdsgroepen tot gevolg kunnen hebben. Het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie is gericht op de bestrijding van ongerechtvaardigde behandeling op grond van leeftijd in Nederland. Voor een effectieve aanpak van leeftijdsdiscriminatie is het belangrijk om niet alleen naar de directe en openlijke leeftijdscriteria te kijken, maar ook naar indirect onderscheid tussen leeftijdscategorieën op basis van stereotypen. Daarom heeft het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie een project ‘beeldvorming en leeftijd’ in het leven geroepen dat nu in haar derde jaar is. In het eerste, oriënterende jaar van het project lag het accent op het definiëren en zichtbaar maken van het proces van beeldvorming rond leeftijd. Sindsdien is er gewerkt aan het beïnvloeden van beeldvorming rond leeftijd op specifieke terreinen. Zo is er een bijeenkomst voor overheidsvoorlichters georganiseerd en een mediatoets uitgebracht. Bij ‘leeftijdsdiscriminatie’ denken mensen vaak aan discriminatie van ouderen. Discriminatie komt echter voor bij praktisch alle leeftijdsgroepen. Leeftijd is een heel relatief begrip; je kunt tegelijk te oud zijn voor sommige zaken en te jong voor andere. Niet alleen ouderen maar ook jongeren worden getroffen door leeftijdsdiscriminatie en stereotypering. Je hoeft maar een krant open te slaan of de bezorgdheid over de ‘jeugd van tegenwoordig’ schreeuwt je tegemoet. Jongeren zouden zeer materialistisch zijn of op zijn minst een gebrek aan idealen hebben. Ook zouden ze geen respect voor volwassenen tonen en voor overlast zorgen; de jeugdcriminaliteit neemt schijnbaar hand over hand toe en de alcoholconsumptie van jongeren rijst de pan uit. Over deze negatieve beeldvorming over jongeren is nog niet veel bekend. Daarom heeft het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie dit onderzoek uitgevoerd. Door aandacht te besteden aan de stereotypen over jongeren in de samenleving en de negatieve gevolgen daarvan voor de maatschappelijke positie van jongeren hoopt het LBL bewustwording te stimuleren. Als mensen zich bewust worden van de vooroordelen die zij hebben kan er ruimte gecreëerd worden voor een genuanceerd beeld waarin ieder individu op waarde geschat wordt. 3
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 4
Samenvatting Zowel ouderen als jongeren kunnen negatieve gevolgen ondervinden van stereotiepe beeldvorming over hen in de samenleving. Het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie bestrijdt deze stereotiepe beeldvorming in het driejarige project ‘beeldvorming en leeftijd’. In de eerste jaren van dit project is met name de stereotiepe beeldvorming over ouderen behandeld. Met dit onderzoek wordt in het laatste jaar van het project ook aandacht besteed aan beeldvorming over jongeren van 15 tot 25 jaar. Het proces van beeldvorming Beeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt over personen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonder beeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks op ons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beelden en het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatisch proces. Aan het proces van beeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden. Op de inhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden. Bij beeldvorming over jongeren gaat het om bewust en onbewust toekennen van allerlei eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen aan jongeren op grond van hun leeftijd. Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op de verwachtingen die mensen van jongeren hebben en op de manier waarop mensen met jongeren omgaan. Dat is niet erg als de beeldvorming genuanceerd en divers is, maar het wordt problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroep stereotiep is. De situatie van enkele jongeren is dan bepalend voor de beelden over de hele leeftijdsgroep. Zo kunnen mythen ontstaan die weinig van doen hebben met de werkelijkheid. Achtergronden van onderscheid naar leeftijd in verband met beeldvorming Het gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren die verband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleen om directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening. Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepe ideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen Voorbeelden van negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren Stereotiepe beeldvorming over jongeren is wijdverbreid in de samenleving en heeft negatieve gevolgen voor hen op diverse terreinen. Een aantal van deze terreinen wordt in dit onderzoek behandeld als voorbeelden: arbeid, inspraak en media. 4
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 5
Arbeid Op het gebied van arbeid worden de onderwerpen minimumjeugdloon en werkstress behandeld. Het minimumjeugdloonstelsel wordt gerechtvaardigd door een aantal argumenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Ten eerste is er het behoefteargument dat jongeren onder de 23 jaar minder inkomst nodig hebben dan anderen omdat zij nog minder gewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt en omdat zij nog aan het begin van hun ‘welvaartsniveau’ staan. Dit argument wordt tegengesproken doordat de kosten van levensonderhoud even hoog zijn voor iedereen en een bestaansminimum een algemeen minimum is, bedoeld om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan volwassenen. Ten tweede bestaat het idee dat jongeren minder kunnen presteren omdat zij het vak nog moeten leren en onderaan de ladder moeten beginnen. Als dit argument al steekhoudend was in het verleden toen mensen een meer traditioneel arbeidspatroon doorliepen, dan is het tegenwoordig in ieder geval niet meer toepasselijk voor iedereen. Leren en werken hebben geen vaste plek meer in een mensenleven en werknemers blijven zelden meer hun hele arbeidzame leven bij dezelfde werkgever. Ondanks dat er dus heel wat af te dingen valt op deze argumenten voor het minimumjeugdloonstelsel is het minimumloon voor jongeren onder de 23 jaar nog steeds lager dan dat voor werknemers ouder dan 23. Het andere voorbeeld, werkstress, laat zien dat ook een positief stereotiep beeld zich tegen jongeren kan keren. Het beeld van jonge werknemers is over het algemeen zeer positief: ze zijn flexibel en innovatief, ze kunnen snel leren en hard werken. Dit heeft echter in sommige gevallen tot gevolg dat jongeren onzekere dienstverbanden krijgen en dat er te hoge eisen aan hen gesteld worden. Ook heeft het positieve beeld van jonge werknemers zijn weerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelf hebben. Velen vinden dat zij zouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het als falen als dit niet het geval is. Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hoge eisen. Ze voelen zich vaak bekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid en krijgen soms zelfs te maken met overspannenheid en burn-out. Inspraak Op het terrein van inspraak worden het landelijke en gemeentelijke overheidsniveau onder de loep genomen. In het algemeen voelen jongeren zich wat betreft politieke participatie niet serieus genomen en ontbreken de randvoorwaarden voor werkelijk effectieve inspraak. Dit heeft te maken met het beeld dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn en dus niet willen participeren, en dat zij niet bekwaam genoeg zijn om effectief te participeren. Er is momenteel veel aandacht voor participatie van jongeren bij de rijksoverheid. Er zijn een aantal analyses over jongerenparticipatie bij de overheid gemaakt en aanbevelingen uitgebracht om jongeren meer te betrekken bij besluitvorming op het niveau van de rijksoverheid. 5
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 6
Uit de analyses bleek dat jongeren wel degelijk geïnteresseerd zijn in de overheid en graag betrokken willen worden bij de overheid, met name waar het gaat om klassieke vrijheidsrechten en sociale grondrechten. De overheid stelde hen daarin echter totnogtoe teleur. De mogelijkheden voor jongeren om te participeren ontbreken veelal en overheidsorganisaties doen weinig moeite om duidelijk te maken wat hun taken en werkzaamheden precies zijn. Bovendien hebben jongeren vaak het gevoel dat hun inspraak niet effectief is. Met het advies dat uitgebracht is door een koepelorganisatie van jongerenorganisaties om een Nationale Jeugdraad in te stellen is in ieder geval wel een stap in de goede richting gezet. Op gemeentelijk niveau gebeurt er op dit moment veel op het gebied van jongerenparticipatie. Wethouders chatten met jongeren op het internet, gemeentelijke jeugdraden worden ingesteld en jongeren worden geraadpleegd over belangrijke onderwerpen in de gemeentepolitiek. Er zijn een aantal voortrekkersgemeenten die met deze zaken bezig zijn. Er blijven echter een paar valkuilen bestaan. Bijvoorbeeld dat jongeren nog steeds vaak alleen bij typische ‘jongerenonderwerpen’ worden betrokken of dat de participatie van jongeren met name gericht is op preventie in plaats van volwaardig burgerschap. Media De media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenleving komt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerd en in stand gehouden. Uit een kleinschalig onderzoek van het LBL naar beeldvorming over jongeren in de media bleek dat in 80% van de televisieprogramma’s waarin jongeren vóórkomen stereotypering wordt gebruikt. Het meest voorkomende stereotype is dat jongeren gewelddadig en/of crimineel zijn. Ook werden verschillende leeftijden gepolariseerd, zowel in beeld als woord. Voor de dagbladen geldt ongeveer hetzelfde. Ook daar wordt het stereotype van gewelddadige jongeren regelmatig gebruikt. De voorbeelden van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne en verkeersveiligheid laten zien hoe de media beelden over jongeren beïnvloeden. Het geval van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne in 1998 toont dat alarmisme en generalisatie door dagbladen een negatief effect kan hebben op de beeldvorming over jongeren. Diverse kranten kopten ‘jongeren vrijen onveilig op vakantie’ waarmee gesuggereerd werd dat praktisch alle Nederlandse jongeren onveilig vrijen als zij op vakantie zijn. Dit terwijl uit onderzoek bleek dat in totaal maar 4% van hen dit doet. Het nadelige effect van deze beeldvorming zit in het feit dat de campagne de gedragsnorm over veilig vrijen wilde verbeteren en dat de negatieve berichtgeving dit ondermijnt. Bij het onderwerp verkeersveiligheid komt een ander beeldvormingsmechanisme naar voren. Als het gaat om wie ongelukken veroorzaken en onveilig rijgedrag vertonen 6
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 7
wijzen ouderen en jongeren naar elkaar, hetgeen uitgebreid in de media aan bod komt. Ouderen omschrijven jongeren als snelheidsmaniakken zonder verantwoordelijkheidsgevoel. Jongeren beschuldigen ouderen er op hun beurt van het tempo van het hedendaagse verkeer niet bij te kunnen houden. Dit zorgt voor een polarisatie van jong en oud waar beiden niet mee geholpen zijn. Jongeren en ouderen ondervinden namelijk beiden nadelen van deze beeldvorming doordat jongeren veel meer moeten betalen voor autoverzekeringen en ouderen dure medische keuringen moeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen. Conclusie Negatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden als je er op let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder geval duidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaalde leeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Over jongeren bestaan zowel stereotypen als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als ‘dynamisch’ en ‘flexibel’. Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de een positief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen door positieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betere oplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjes stoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongere bestaat niet. De aanbevelingen die in dit onderzoek gedaan worden kunnen een stap in de goede richting zijn om eenzijdige beeldvorming over jongeren te bestrijden, zodat jongeren volwaardig kunnen deelnemen op alle terreinen van de samenleving.
7
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 8
1
Inleiding Er komen dagelijks meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen bij het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie. De meeste meldingen zijn afkomstig van mensen die tegen een maximumleeftijdsgrens aanlopen en dus te oud zijn bevonden. Er zijn echter ook meldingen van mensen die te jong worden geacht, of die zich als jongere gediscrimineerd voelen. Enkele voorbeelden daarvan zijn: • uitsluiting van jongeren bij een camping Een jongen van twintig die in Zeeland op een camping wilde staan omdat hij in de omgeving vakantiewerk deed werd daar niet toegelaten vanwege zijn leeftijd. De camping hanteerde de regel dat jongeren onder de 21 jaar zonder ouders niet welkom zijn. • uitsluiting van jongeren bij een supermarkt Aan twee jongens uit Geleen werd de toegang tot het plaatselijke Edah-filiaal geweigerd, op grond van het feit dat zij scholieren zijn. • minder kans voor jongeren op een woning Veel woningtoewijzingssystemen, die gemeentelijk bepaald zijn, bevatten leeftijdsgrenzen. In Nijmegen bijvoorbeeld kunnen mensen onder de 30 jaar geen urgentiepunten krijgen. In sommige andere gemeenten komen jongeren vanwege hun leeftijd minder snel in aanmerking voor een woning dan mensen die ouder zijn. • lagere beloning voor jongeren Een politiebond meldde dat aspirant-agenten tot 25 jaar (een lager) maandgeld ontvangen, terwijl aspirant-agenten van 25 jaar en ouder gewoon salaris krijgen. Deze en vele andere meldingen van jongeren over verschil in behandeling op grond van leeftijd zijn mede aanleiding geweest voor het LBL om leeftijdsdiscriminatie van jongeren nader te onderzoeken. Dit onderzoek gaat over een specifiek aspect van deze discriminatie; beeldvorming. Het gaat daarbij om stereotiepe beelden die er over jongeren bestaan in de samenleving en de maatschappelijke uitsluiting van jongeren die ze tot gevolg kunnen hebben. Het doel van dit onderzoek is om wat meer licht te werpen op de beeldvorming over jongeren en zodoende een bewustwordingsproces aan te moedigen. De eerste stap in de bestrijding van negatieve beelden die er over jongeren bestaan is om mensen bewust te maken van bepaalde beelden en ze te ontmaskeren als stereotypen. Daarom luidt de probleemstelling van het onderzoek als volgt: 8
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 9
‘In hoeverre is er sprake van spanning tussen mythen en feiten over jongeren en leidt deze mogelijke frictie tot belemmeringen in de maatschappelijke participatie van deze leeftijdsgroep?’ Het antwoord op deze vraag is allereerst gezocht in relevante literatuur. Hoewel er veel onderzoek wordt gedaan naar jongeren en de beeldvorming van jongeren over allerlei zaken, bleek er helaas niet veel eerder onderzoek te bestaan op het terrein van beeldvorming over jongeren. Het gebrek aan bronnen is gedeeltelijk ondervangen door het voeren van gesprekken met een aantal deskundigen op terreinen die interessant bleken wat betreft beeldvorming over jongeren. Ook heeft het LBL een klein kwalitatief mediaonderzoek uitgevoerd om te kijken op welke manier jongeren in dagbladen en op televisie worden geportretteerd. Om van jongeren zelf te horen wat zij zoal tegenkomen in hun dagelijks leven en wat hun gedachten zijn over het tegengaan van negatieve beeldvorming over jongeren is er een expertmeeting georganiseerd. Deze vond plaats op 28 april 2000, in Infocafé The Site in Amsterdam. Bij de expertmeeting waren jongeren met diverse achtergronden aanwezig, die zich aan de hand van een essay over het onderwerp beeldvorming over jongeren bogen. Het verslag van de expertmeeting is opgenomen als bijlage. Het onderzoeksverslag is ruwweg opgebouwd uit twee delen. Het eerste gedeelte gaat over beeldvorming over jongeren in het algemeen en de verschillende factoren die daarbij een rol spelen (hoofdstukken 2 en 3). In het tweede gedeelte worden vervolgens een aantal voorbeelden van beeldvorming over jongeren op drie specifieke terreinen verder uitgewerkt (hoofdstuk 4). Er is bewust voor gekozen om een beperkt aantal specifieke terreinen toe te lichten: arbeid, inspraak en media. Niet alleen omdat het onmogelijk is om een uitputtende opsomming van stereotypen over jongeren weer te geven, maar ook om de helderheid van het betoog te bevorderen. De valkuilen rond beeldvorming over jongeren worden voor ieder terrein apart op een rijtje gezet. Vervolgens worden aanbevelingen gedaan om stereotypering van jongeren en de negatieve gevolgen daarvan tegen te gaan. Hoofdstuk 5 bevat een conclusie en geeft aanbevelingen per actor. Na het dankwoord (hoofdstuk 6) en het verslag van de expertmeeting (bijlage 1) is er ten slotte een lijst van jongerenorganisaties en -initiatieven in Nederland opgenomen (bijlage 2). Deze lijst is zeker niet volledig, maar geeft een indicatie van de diversiteit aan jongerenorganisaties in Nederland. Het kan een aanknopingspunt zijn voor degenen die negatieve beeldvorming over jongeren willen bestrijden. 9
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 10
2
Begripsbepaling Er bestaan geen algemene leeftijdsgrenzen voor wanneer men een jongere is en wanneer nog niet of niet meer. Voor dit onderzoek is de categorie 15- tot 25-jarigen gekozen. In dit hoofdstuk wordt de keuze voor deze groep toegelicht. Daarnaast worden de begrippen beeldvorming, leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatie besproken. Het begrip beeldvorming staat centraal in dit onderzoek. Het gedeelte over leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatie is met name toegevoegd om de lezer van enige achtergrondinformatie te voorzien. 2.1. Jongeren In Nederland leven zo’n 4,8 miljoen personen jonger dan 25 jaar. Zij vormen samen 30% van de bevolking van Nederland. Ongeveer 1.950.000 van hen zijn tussen de 15 en 24 jaar oud. De verwachting is dat de gemiddelde leeftijd van inwoners van Nederland in de toekomst zal toenemen. Mensen onder de 25 jaar zullen naar verwachting in 2025 nog 1 ongeveer 25% van de bevolking vormen. Voor dit onderzoek is gekozen voor de groep jongeren tussen de 15 en 25 jaar. De leeftijdsbegrenzing van deze groep is echter niet star. In sommige gevallen zal de ondergrens bijvoorbeeld op 16 jaar liggen, vanwege de gehanteerde leeftijd in bepaald onderzoek over jongeren. Er zijn meerdere redenen om juist voor deze categorie jongeren te kiezen. Ten eerste is deze leeftijdsgroep gebruikelijk in jeugdonderzoek. Voor het vergelijken van mythen met de feiten is cijfermateriaal onmisbaar en is het dus nodig om aan te sluiten bij een gebruikelijke leeftijdsgrens. Deze grens is in de meeste gevallen 15 jaar, maar wordt in enkele gevallen ook bij 16 jaar getrokken. Ten tweede correspondeert de ondergrens (15/16) met een aantal wettelijk vastgelegde leeftijdsgrenzen. Jongeren mogen bijvoorbeeld vanaf 15 jaar werken met het recht op minimumjeugdloon (zie ook het kader bij paragraaf 2.3). Ten slotte blijken vooral jongeren tussen 15 en 25 jaar last te hebben van negatieve gevolgen van beeldvorming. In deze levensfase begeven zij zich vaak voor het eerst op de arbeidsmarkt en gaan ze als individuen, los van hun ouders, participeren in de samenleving. De leeftijd tussen 15 en 25 jaar is dan ook een belangrijke voor de politieke en maatschappelijke bewustwording van mensen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de wijze waarop mensen tegen de maatschappij aankijken sterk door ervaringen in deze periode bepaald wordt en een vaak blijvend effect heeft op de 2 houding op latere leeftijd.
10
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 11
De kern van het bestrijden van negatieve stereotypen over jongeren is dat men zich bewust wordt van de diversiteit onder jongeren. Jongeren worden in dit onderzoek dan ook niet als homogene groep beschouwd. Er kunnen grote verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld een 17-jarige en een 25-jarige. Ook is de ene 17-jarige de andere niet. Enige generalisering valt echter niet te voorkomen in een onderzoek over een categorie mensen, in dit geval jongeren, maar er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de individuele verschillen tussen jongeren. Daarnaast wordt gedifferentieerd tussen mannen en vrouwen en tussen allochtone en autochtone jongeren. Ook wordt zo mogelijk onderscheid gemaakt naar sociale achtergrond en opleidingsniveau waar dat relevant is. 2.2. Het proces van beeldvorming Beeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt over personen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonder beeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks op ons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beelden en het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatisch proces. Uit bijvoorbeeld de media, maar ook uit gesprekken met anderen en eigen ervaringen komen voortdurend beelden op ons af. Deze beelden worden verwerkt en omgezet in bepaalde verwachtingen van personen en situaties. Aan het proces van beeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden. Op de inhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden. Die kunnen divers en genuanceerd zijn, of eenzijdig en stereotiep. Eenzijdige beeldvorming leidt vaak tot stereotypering, hetgeen maatschappelijke uitsluiting van bepaalde groepen mensen tot gevolg kan hebben. Bij beeldvorming en leeftijd gaat het om bewust en onbewust toekennen van allerlei eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen op grond van leeftijd. Men denkt dan dat mensen in een bepaalde leeftijdscategorie bepaalde kenmerken hebben (of juist niet). Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op de verwachtingen die mensen van elkaar hebben en op de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Dat is problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroep stereotiep is. Op basis van het criterium leeftijd worden individuen dan over één kam geschoren en worden onderlinge verschillen miskend. Dit terwijl er altijd personen zijn die niet aan die veronderstelde kenmerken voldoen. De situatie van enkele jongeren is soms bepalend voor de beelden over de hele leeftijdsgroep. Zo ontstaan mythen, die vaak weinig van doen hebben met de werkelijkheid. Een aantal berichten in de krant over jonge Marokkanen die verdacht worden van winkeldiefstal kunnen op deze manier snel leiden tot het beeld dat alle jonge Marokkanen crimineel zouden zijn. Dit is een voorbeeld van een onterechte koppeling tussen leeftijd, etniciteit en persoonlijke kenmerken.
11
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 12
Het proces van beeldvorming werkt hetzelfde voor alle leeftijdsgroepen. De inhoud van de beelden die aan een bepaalde leeftijd worden gekoppeld verschilt weliswaar tussen leeftijdscategorieën, maar stereotypering kan voor al deze categorieën een uitsluitende werking hebben. Ze kunnen daar allen hinder van ondervinden. Helaas bestaat er een neiging bij met name ouderen en jongeren om stereotypen over de eigen leeftijdsgroep te ontkrachten door de ander te stereotyperen. Oud en jong worden daarmee gepolariseerd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat over verkeersveiligheid. In de discussie over de verplichte medische keuring die 70-plussers moeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen wijzen ouderen vaak in de richting van jongeren als de grote brokkenmakers. Ze bestempelen jongeren dan als onverantwoordelijke wegpiraten en zien hun eigen leeftijdsgroep als rustige, verantwoordelijke weggebruikers. Omgekeerd beschuldigen jongeren oudere automobilisten er vaak van sloom, bijziend en onalert te zijn. Zij benadrukken dat jongeren veel beter om kunnen gaan met de hectiek van het verkeer. Hierdoor worden jongere en oudere weggebruikers tegen elkaar afgezet (zie ook hoofdstuk 4.3.3). Dit is jammer, aangezien beide groepen met negatieve gevolgen van deze stereotypering te maken hebben; jongeren moeten vaak meer betalen voor hun autoverzekering, terwijl ouderen dure medische keuringen moeten ondergaan om hun rijbewijs te kunnen verlengen. In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk voorkomen om verschillende leeftijdscategorieën te polariseren. De nadruk ligt op het feit dat alle leeftijdsgroepen die met maatschappelijke uitsluiting of belemmeringen ten gevolge van stereotiepe beeldvorming te maken hebben in dezelfde positie verkeren. Zij zijn geen van allen gebaat bij het stereotyperen van anderen. Beeldvorming over jongeren Zoals in de inleiding al gezegd bestaat er weinig onderzoek naar beeldvorming over jongeren. Een onderzoek dat wel zeer relevant is in dit verband is gedaan door Gerard Maassen en Wim Meeus. Zij hebben gekeken naar het beeld dat volwassenen over jongeren hebben en naar het beeld dat jongeren over zichzelf hebben. Uit een voorstudie bleek het volgende: • zowel volwassenen als jongeren denken positiever over volwassenen dan over jongeren; • het beeld over jongens verschilt in het algemeen sterk van dat over meisjes; het beeld over meisjes is betrekkelijk positief terwijl het beeld over jongens tamelijk negatief is; • ouders schrijven aan hun eigen kinderen meer positieve en minder negatieve eigenschappen toe dan aan jongeren in het algemeen.3 In het onderzoek werden deze bevindingen bevestigd. Daarin kregen een groep volwassenen en een groep jongeren een lijst van eigenschappen voorgelegd. Ze moesten aangeven in hoeverre ze deze eigenschappen meer bij jongeren dan bij ouderen vonden passen. Daaruit kwam naar voren dat het negatieve beeld over 12
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 13
jongeren vooral betrekking heeft op agressiviteit, gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en gebrek aan beschaving. Volwassenen en jongeren zijn het daarover eens. Jongeren zijn in hun eigen ogen wel dynamischer dan in de ogen van volwassenen.4 Het beeld dat volwassenen hebben over meisjes is veel gunstiger dan dat over jongens. Het negatieve beeld over jongeren blijkt vooral bepaald te worden door het negatieve beeld over jongens. Dit valt te verklaren uit het feit dat jongens als zij problemen hebben vaker gedragsproblemen vertonen, terwijl meisjes vaker emotionele problemen ondervinden. Van gedragsproblemen heeft de omgeving last, waardoor problemen van jongens zichtbaar zijn. Emotionele problemen daarentegen spelen zich in de persoon af en worden in stilte verwerkt. De omgeving hoeft daar niet veel van te merken. Daardoor worden problemen van jongens vaak overschat en is het beeld dat volwassenen over hen hebben negatiever dan dat over meisjes, wier problemen vaak juist onderschat worden. Als er wordt gedifferentieerd naar opleidingsniveau blijkt dat laag opgeleide jongeren aan jongeren meer energie toeschrijven, maar dat ze minder idealisme zien in jongeren; ze hebben een cynischere houding ten opzichte van de maatschappij dan hoger opgeleide jongeren.5 De uitslag is heel anders als ouders hun eigen kinderen beoordelen. Het beeld over hen is veel positiever dan over jongeren van hetzelfde geslacht in het algemeen. Het beeld over hun eigen zoons is zelfs zoveel positiever, dat het verschil tussen zoons en dochters veel kleiner is dan tussen jongens en meisjes in het algemeen.6 Het verschil tussen de beelden die ouders hebben over jongeren in het algemeen en over hun eigen kinderen duidt erop dat er inderdaad sprake is van stereotiepe beeldvorming over jongeren door ouderen. Volwassenen beoordelen jongeren die ze goed kennen blijkbaar veel minder negatief. Ze bekijken hun eigen kinderen veel meer als een uniek individu, terwijl ze jongeren in het algemeen als een homogene groep beschouwen. Aan de hand van de leeftijd van deze groep (vaak gecombineerd met sekse en etniciteit) schrijven ze zodoende allerlei eigenschappen aan hen toe. Dit is stereotiepe beeldvorming die geen recht doet aan de veelzijdigheid van individuele jongeren en hen ernstig kan belemmeren. Gevolgen van beeldvorming over jongeren De stereotypen die ontstaan uit eenzijdige beeldvorming over jongeren kunnen belemmerende gevolgen hebben. Voorbeelden daarvan zijn: • negatieve bejegening van jongeren In de media worden jongeren vaak betuttelend bejegend. Ze worden, in tegenstelling tot volwassenen, bij de voornaam genoemd en getutoyeerd. Ook worden aan jongeren in interviews vaker ja/nee-vragen in plaats van open vragen gesteld. Dit heeft te 13
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 14
maken met het beeld dat jongeren onbekwaam zijn in het formuleren van eigen antwoorden.7 • beperking van maatschappelijke participatie van jongeren De leeftijdsstereotype dat jongeren ongeïnteresseerd, apolitiek en onbekwaam zijn leidt er in sommige gevallen toe dat jongeren geen inspraak krijgen in zaken die hen direct aangaan. In de politiek bijvoorbeeld zijn jongeren zwaar ondervertegenwoordigd. • overbelichting of onderbelichting Door eenzijdig één leeftijdsgroep aan te spreken wordt die groep overbelicht, terwijl andere groepen juist onderbelicht blijven. Een voorbeeld daarvan zijn de antialcoholcampagnes van de overheid, die bijna tien jaar lang uitsluitend op jongeren gericht zijn geweest. Daardoor is enerzijds het beeld ontstaan dat jongeren degenen zijn met alcoholproblemen en worden anderzijds andere leeftijdsgroepen niet bereikt. In andere gevallen blijven jongeren juist onderbelicht. Zij komen in de media bijvoorbeeld zelden aan het woord als het gaat om een algemene maatschappelijke kwestie. Alleen waar het gaat om specifieke jongerenkwesties worden zij soms betrokken. Dit heeft er mee te maken dat jongeren veelal niet gezien worden als volwaardige burgers maar louter als jongeren.
• aantasting van het zelfbeeld van jongeren Beelden in de samenleving over jongeren slaan ook vaak terug op het beeld dat jongeren over zichzelf hebben. Veel jongeren hebben het idee dat ze slank moeten zijn om te voldoen aan het algemene Westerse schoonheidsideaal. Dit streven tast het zelfbeeld van met name meisjes aan en kan zelfs uitmonden in ziektes als anorexia en boulimia nervosa. • invoering van leeftijdsgrenzen Voor jongeren tussen 18 en 24 jaar is het vaak veel duurder om een autoverzekering af te sluiten vanwege het beeld dat jongeren per definitie risicovolle bestuurders zijn. Daar valt echter heel wat op af te dingen (zie hoofdstuk 4). Bij deze opsomming van kwalijke gevolgen van beeldvorming over jongeren moet nog wel een kanttekening gemaakt worden. Doordat dit onderzoek zich concentreert op de negatieve gevolgen van beeldvorming op de maatschappelijke participatie van jongeren kan het lijken alsof stereotiepe beeldvorming louter negatieve gevolgen kan 14
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 15
hebben. Dat is niet het geval. Denk maar aan de kortingen die jongeren onder de 26 kunnen krijgen op het openbaar vervoer. Deze kortingen zijn onder andere het gevolg van het beeld dat jongeren weinig geld hebben, terwijl dat niet voor iedere jongere opgaat. Toch kan iedere jongere van deze korting profiteren. 2.3. Leeftijdsgrenzen Aan het begin van een mensenleven regent het wettelijke leeftijdsgrenzen. Dat begint al bij 5 jaar met de leerplicht en gaat minstens door tot 23 jaar, de leeftijd waarop het volwassenenminimumloon in gaat. In het kader op pag. 16 is een greep uit de wettelijke leeftijdsgrenzen te zien. Naast de wettelijke leeftijdsgrenzen zijn er ook nog allerlei andere, door bedrijven en organisaties ingestelde leeftijdsgrenzen voor jongeren. Er zijn diverse redenen waarom leeftijd als criterium gebruikt wordt. Leeftijd wordt vaak als criterium genomen omdat het niet erg fraudegevoelig is. De leeftijd van mensen is namelijk veel gemakkelijker vast te stellen dan hun gedrag of hun sociale kenmerken. Leeftijdsgrenzen kunnen direct of indirect zijn. De voorbeelden in het kader zijn expliciete grenzen. Dat wil zeggen dat er een aanwijsbare en concrete grens bestaat die precies aangeeft op welke leeftijd iemand wel of niet voor iets in aanmerking komt. Als iemand ongelijk wordt behandeld op basis van zijn of haar leeftijd is dat direct onderscheid. Dat is het geval als een jongere met de juiste kwalificaties louter op grond van leeftijd niet aangenomen wordt voor een functie als leidinggevende omdat de werkgever vindt dat jongeren per definitie niet genoeg autoriteit hebben. Ook als iemand beneden de 21 jaar wordt geweerd van een camping is er sprake van direct onderscheid naar leeftijd. In geval van indirect onderscheid lijkt een bepaalde functie-eis, regeling of afweging neutraal, maar in de praktijk wordt toch een groep (bijvoorbeeld jongeren) benadeeld. Een loodgietersbedrijf dat werknemers zoekt met als vereiste dat ze minimaal vijf jaar in het bezit zijn van een rijbewijs maakt indirect onderscheid. Jongeren onder de 23 jaar worden namelijk per definitie uitgesloten door deze eis. Indirect onderscheid kan objectief gerechtvaardigd zijn als de eis echt noodzakelijk is in verband met de vervulling van een functie. In het voorbeeld moet het loodgietersbedrijf dus kunnen motiveren waarom het vijf jaar in het bezit zijn van een rijbewijs van belang is. 2.4. Leeftijdsdiscriminatie Er wordt dus veelvuldig onderscheid gemaakt naar leeftijd in onze samenleving. Maar wanneer is er sprake van leeftijdsdiscriminatie? In veel situaties is onderscheid naar leeftijd nodig, vanzelfsprekend of algemeen aanvaard. Leeftijdsgrenzen zijn per definitie arbitrair vastgesteld en ze kunnen verschuiven op grond van maatschappelijke ontwikkelingen. Tegenwoordig wordt steeds vaker de vraag gesteld of bepaalde
15
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 16
Een greep uit de wettelijke leeftijdsgrenzen die (meer of minder) relevant zijn voor jongeren Leeftijd 12
14 15
16
17
18
19 20 21 23
16
• einde bescherming van het kind • begin strafrechtelijke minderjarigheid • instemmingsrecht bij adoptie • einde aansprakelijkheid ouders • kranten bezorgen en licht vakantiewerk doen • recht op wettelijk minimumjeugdloon • zelfstandig een verblijfsvergunning aanvragen • een visvergunning krijgen • einde volledige leerplicht • maximaal 24 uur per week werken • als vader een kind erkennen • zwakalcoholische dranken bestellen • een strafblad krijgen • een testament opmaken • brommer rijden (met certificaat) • gokhallen binnengaan • parachutespringen • einde strafrechtelijk minderjarigheid • vijf dagen per week werken • in de verpleging werken • een basisstudiebeurs aanvragen • een motorschip besturen in havens en kanalen • handelingsbevoegd • meerderjarig • stemmen • gekozen worden in een politieke functie • een proces aanspannen • een vestigingsvergunning aanvragen • de Nederlandse nationaliteit aanvragen • autorijden (met rijbewijs) • een uitkering aanvragen • een basisbeurs ontvangen • zelf een bankrekening openen • sterkalcoholische dranken bestellen • trouwen zonder toestemming van ouders • werken met stieren en andere gevaarlijke dieren • koning of koningin worden • prostituee worden • taxichauffeur worden • bij de politie werken • bij de brandweer werken • einde zorgplicht ouders • recht op wettelijk minimumloon • deurwaarder worden
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 17
leeftijdsgrenzen (nog) wel terecht en zinvol zijn. In de gevallen waarin ten onrechte onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. Leeftijdsdiscriminatie onderscheidt zich van andere vormen van discriminatie doordat leeftijd geen vaststaand gegeven is zoals ras of sekse, maar verandert in de loop van iemands leven. Leeftijd kan echter net zo min als ras of sekse beïnvloed worden. Er is binnen de maatschappij sprake van verschillende generaties die ieder onder verschillende maatschappelijke en culturele omstandigheden zijn opgegroeid. De leeftijd van mensen verandert in de loop van hun leven, maar zij behoren wel hun hele leven tot dezelfde generatie. Leeftijdsgrenzen worden soms ingesteld om een bepaalde generatie te beschermen. Dit kan door een andere generatie als discriminatie gevoeld worden. Men spreekt van leeftijdsdiscriminatie wanneer iemand iets ontzegd wordt of ergens toe gedwongen wordt op grond van zijn of haar leeftijd, terwijl leeftijd er feitelijk niets toe doet. Bij de vraag of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie moet dus onderzocht worden wat het doel is bij het hanteren van leeftijdsgrenzen en of het stellen van leeftijdsgrenzen het juiste middel daartoe is. Waar kijkt een rechter naar om te beoordelen of een leeftijdsgrens leeftijdsdiscriminatie oplevert? Eerst wordt gekeken naar het doel van het onderscheid: is dat doel legitiem? heeft het doel niets met discriminatie van doen? Dan wordt gekeken naar het middel (de leeftijdsgrens) dat wordt gebruikt om het doel te bereiken: is het middel geschikt? (wordt het doel ermee bereikt?) is het middel noodzakelijk? (kan het op een andere manier?) Is het doel niet legitiem en/of is het middel niet geschikt of niet noodzakelijk, dan is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. Bij de verschillende vormen van onderscheid naar leeftijd speelt beeldvorming vaak een rol. Beeldvorming kan zowel de motivatiegrond als een legitimatie voor een onderscheid naar leeftijd zijn. In feite accelereert beeldvorming het ontstaan van leeftijdsdiscriminatie en zorgt het ervoor dat leeftijdsdiscriminatie in stand wordt gehouden.
17
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 18
3
Achtergronden van leeftijdsonderscheid in verband met beeldvorming over jongeren Leeftijd wordt in onze samenleving van oudsher in veel situaties gebruikt als criterium om onderscheid te maken. Bijvoorbeeld voor uit- of insluiting van een bepaald goed (CJP, Pas65), of om overgangen te markeren (leerplicht, volwassenheid, pensioen). Leeftijdsgrenzen zijn te vinden in wet en regelgeving van centrale en decentrale overheden, maar ook particuliere organisaties, bedrijven en andere instellingen maken er gebruik van. Het gebruik van leeftijd als onderscheidingscriterium kan verschillende motieven hebben. Een aspect dat het gebruik van leeftijd als criterium populair maakt is het feit dat leeftijd nauwelijks te vervalsen, makkelijk te controleren en administratief eenvoudig is. Belangrijke inhoudelijke motieven voor het gebruik van leeftijd zijn de bescherming van bepaalde leeftijdsgroepen en de bescherming van economische belangen (Van Vleuten, 1995). Andere voorbeelden van motieven zijn: de beperking van risico’s die inherent beschouwd worden aan bepaalde leeftijdsgroepen, het bevorderen van intergenerationeel contact of het bevoordelen van bepaalde leeftijdsgroepen die in een achterstandspositie zitten. Bij al deze motieven kunnen stereotiepe opvattingen over levensloop, veronderstelde met leeftijd samenhangende - capaciteiten en andere kenmerken van een bepaalde leeftijdsgroep een rol spelen. Deze opvattingen hoeven niet altijd juist te zijn. Ook hoeven vermeende groepskenmerken in het individuele geval niet op te gaan. Immers, op individueel niveau is leeftijd nooit een direct voorspellende factor. Vandaar dat er wel wordt gezegd dat leeftijd een sociale constructie is. Het gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren die verband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleen om directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening. Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepe ideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen. Een aantal van deze stereotiepe ideeën die kunnen leiden tot onderscheid naar leeftijd met negatieve gevolgen voor jongeren wordt hier behandeld.
18
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 19
3.1. Bescherming Veel leeftijdsgrenzen voor jongeren zijn bedoeld om jongeren (onder andere tegen zichzelf) te beschermen. Minimumleeftijdsgrenzen voor de aanschaf van genotsmiddelen en het werken met stieren en andere gevaarlijke dieren, de leerplicht van 5 tot 16 jaar en de minimumleeftijd van 18 jaar om zonder toestemming van de ouders te trouwen zijn daar voorbeelden van. Ook zijn er leeftijdsgrenzen voor jongeren te bedenken die tot doel hebben om de samenleving te beschermen, zoals de minimumleeftijd voor het besturen van een brommer of een auto. Deze beschermingsgrenzen hebben te maken met een veronderstelling over de capaciteiten van een individu op een bepaalde leeftijd. Van jongeren wordt bijvoorbeeld verondersteld dat zij onbekwaam zijn in het maken van sommige eigen beslissingen en dat zij de verantwoordelijkheid voor deze beslissingen niet aankunnen. Voor sommigen gaat dit inderdaad op. Er zijn echter ook jongeren die prima om kunnen gaan met verantwoordelijkheden. In hun geval krijgt een minimumleeftijdsgrens ter bescherming al snel een paternalistisch karakter. 3.2. ‘Jong geleerd is oud gedaan’ De veronderstelling dat men zaken op jonge leeftijd aan of af dient te leren omdat men dan nog ontvankelijk is kan er toe leiden dat jongeren gestigmatiseerd worden. Zij worden soms als doelgroep genomen bij voorlichting, terwijl de voorlichting een algemeen maatschappelijk probleem betreft. Vaak heeft dit tot gevolg dat er negatieve beeldvorming over jongeren ontstaat. De publiekscampagnes over alcohol zijn van 1990 tot 1999 uitsluitend op jongeren van 15 tot 25 jaar gericht geweest. Daarvoor (1986-1989) richtten zij zich nog op de brede doelgroep ‘niet-verslaafde drinkers’, ongeacht leeftijd. Dit was opmerkelijk, aangezien er nog geen sprake was van een substantiële afname van het alcoholgebruik door volwassenen. De belangrijkste reden voor de keuze van de doelgroep jongeren was destijds ‘dat zij nog geen vast drinkpatroon hebben en daarom naar verwachting ontvankelijker zijn voor de matigingsboodschap’.8 Uit onderzoek is gebleken dat de levensfase tussen 15 en 25 jaar belangrijk is voor de (politieke en maatschappelijke) bewustwording van mensen en dat de wijze waarop mensen tegen de maatschappij aankijken sterk door ervaringen in deze periode bepaald worden.9 Dit spreekt voor het idee dat informatie en voorlichting op jongeren gericht moet worden omdat zij ontvankelijker zijn voor de boodschap. Er kleven echter ook nadelen aan. De eerste kanttekening die bij deze aanpak geplaatst kan worden is dat zowel jongeren als volwassenen negatieve gevolgen kunnen ondervinden van het feit dat voorlichting specifiek op jongeren wordt gericht. Jongeren worden in geval van de alcoholcampagnes als groep gestigmatiseerd als probleemdrinkers, terwijl er niets gebeurt om volwassen probleemdrinkers voor te lichten. Bij de evaluatie van de campagnes vond men dan ook dat er te snel was overgestapt naar de doelgroep jongeren. Doordat er jarenlang geen campagne voor volwassenen is gevoerd gingen de 19
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 20
positieve effecten op de kennis en attitude van volwassenen die in 1989 bereikt waren verloren.10 Een andere kanttekening bij het idee ‘jong geleerd is oud gedaan’ is dat het jong aangeleerde gewenste gedrag vaak niet beklijft. Zoals bleek uit een gesprek met Jos Poelman van de Stichting soa-bestrijding, zijn er aanwijzingen dat mensen die op een wat latere leeftijd een relatieontbinding meemaken vaak niet veilig vrijen met nieuwe partners. Zij voelen zich niet langer aangesproken door de boodschap ‘ik vrij veilig of ik vrij niet’. Het idee dat de jeugdjaren de tijd zijn om te leren heeft ook nadelige gevolgen voor oudere leeftijdsgroepen. Zij mógen in veel gevallen niet eens meer leren. Zo kan men boven de dertig geen studiefinanciering meer krijgen en worden werknemers van boven de veertig veel minder bijgeschoold dan hun jongere collegae. 3.3. Aannames over levensloop Leeftijdsonderscheid is soms gebaseerd op maatschappelijke veronderstellingen over welke activiteiten een mens op een bepaalde leeftijd wel of juist niet behoort te vervullen. Deze opvattingen hebben te maken met de standaardlevensloop die onder andere in wet- en regelgeving is terug te vinden. De standaardlevensloop is een opeenvolging van sociale posities en rollen die verwant worden geacht aan de kindertijd, de jeugd, de volwassenheid en de ouderdom. In principe berust de standaardlevensloop op drie fasen: de voorbereidende fase (scholing), de (re)productieve fase (arbeid en gezin) en de afbouwende fase (pensioen). Jongeren zitten volgens de standaardlevensloop in de voorbereidende fase. Zij moeten zich nog voorbereiden op daadwerkelijke participatie in de samenleving, door middel van onderwijs en het opbouwen van ervaring. Helaas heeft dit veelvuldig tot resultaat dat jongeren niet als volwaardige burgers beschouwd worden. Ze worden vaak niet betrokken bij medezeggenschapsprocessen, en als de mening van ‘de burger’ over een actueel maatschappelijk onderwerp gevraagd wordt in een straatinterview wordt daar zelden een jongere voor benaderd. Maatschappelijke participatie lijkt daarmee af te hangen van deelname aan betaalde arbeid. Sommige normeringen over de standaardlevensloop stammen uit begin deze eeuw toen de samenleving werd gekenmerkt door stabiliteit in gezin en arbeid. In die tijd was de levensloop van mannen en vrouwen veel voorspelbaarder dan nu. Sinds de jaren zestig is de standaardlevensloop niet meer zo vanzelfsprekend. Levensfasen die zich vroeger in chronologische volgorde voltrokken, verschuiven. De levensloop ‘destandaardiseert’. Dit maakt hem onvoorspelbaar.11 Terwijl sociale rollen in de traditionele levensloop gebonden waren aan een levensfase lopen activiteiten in de huidige samenleving steeds vaker parallel. Zowel leren en werken als betaalde arbeid en zorgtaken worden tegenwoordig gecombineerd. Met
20
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 21
name onder vrouwen neemt de diversiteit in levenslopen toe, vanwege hun toenemende deelname aan betaalde arbeid. Ook zijn er meer levensfasen bij gekomen, met name in de periode voorafgaand aan gezinsvorming. Er wordt niet meer alleen onderscheid gemaakt tussen ‘kind’ en ‘jongere’, maar ook tussen peuter, kleuter, basisschoolkind, middelbare schoolkind, studente, jongvolwassene, postadolescente, enzovoort. De jeugdperiode is ook verlengd. Hoewel zelfstandig wonen veel vroeger begint dan in de jaren vijftig is de onderwijsperiode van jongeren gemiddeld veel langer geworden. De definitieve toetreding tot de arbeidsmarkt (het moment waarop arbeid de hoofdbezigheid wordt in plaats van opleiding) en de economische zelfstandigheid (los van ouderlijke bijdragen) worden daarmee uitgesteld. Naast de gelijktijdigheid van activiteiten die voorheen levensfasegebonden waren en de uitbreiding van de jeugdfase is er tegenwoordig ook sprake van ‘reversibiliteit’ van sociale rollen. Du Bois-Reymond spreekt in dit verband van de ‘jojoïsering van de levensloop’. Zij noemt het voorbeeld van een meisje dat eindexamen HAVO doet, vervolgens een jaar als au pair naar Australië gaat, daar een man tegenkomt waarmee ze samen gaat wonen, na twee jaar weer terug komt en in de avonden haar vwoexamen haalt terwijl ze overdag werkt. Ze woont een tijdje bij haar ouders, krijgt dan een eigen flatje, leert een nieuwe partner kennen, trouwt, raakt zwanger en stopt met werken maar niet met haar opleiding, het huwelijk loopt stuk, ze wordt een alleenstaande moeder en gaat weer werken, enzovoort. Dit meisje doorloopt een zigzagtraject dat in de huidige maatschappij heel normaal is. Zij realiseert een individueel jeugd- en jongvolwassenentraject.12 Ook voor allochtone jongeren geldt de onvoorspelbaarheid in levensloop. Zo is aangetoond dat Turkse en Marokkaanse meisjes van de tweede generatie immigranten sterk op het verwerven van onderwijskapitaal gericht zijn. Zij maken zodoende kans op een moderne vrouwenlevensloop, maar verwerken daarin ook eigen cultuurelementen zoals niet buiten de etnische gemeenschap trouwen en als maagd het huwelijk in gaan. Allochtone jongens lopen meer kans om levensfasen op de standaardwijze te doorlopen, aangezien zij nog vaak met zeer traditionele genderspecifieke rollenpatronen opgevoed worden. Hoewel de invulling van de traditionele levensloop per cultuur verschilt, is er in de meeste culturen sprake van een bepaalde traditionele standaardlevensloop met een voorspelbare chronologie.13
Er bestaat tegenwoordig door de ‘destandaardisatie’ dus een grote diversiteit aan levenslopen, met name onder jongeren. Sommigen doorlopen hun levensfasen op een meer traditionele manier, anderen combineren levensfasen of doorlopen ze in verschillende volgorden. 21
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 22
Het probleem is dat de heersende beeldvorming over levensloop nog niet voldoende is aangepast aan deze diversiteit. Stereotiepe beeldvorming over jongeren krijgt bijvoorbeeld een impuls doordat jongeren steeds later definitief toetreden tot de arbeidsmarkt en economisch zelfstandig worden. Aangezien volwassenheid vaak in verband wordt gebracht met economische zelfstandigheid kunnen stereotiepe beelden over jongeren zoals gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, luiheid en losbandigheid levensvatbaar worden.14 Dit terwijl ongeveer de helft van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar betaald werk heeft.15 Ook is de definitieve intrede op de arbeidsmarkt vaak een voorwaarde voor maatschappelijke participatie en medezeggenschap. Jongeren worden daardoor minder serieus genomen. De jeugd wordt nog steeds gezien als een transitieperiode naar volwassenheid en niet als een volwaardige levensfase op zich. 3.4. Afwijking van de normgroep Nauw verwant aan het idee van de standaardlevensloop is de heersende normgroep in de maatschappij, waaraan andere groepen worden afgemeten. In Nederland is dit de groep van ongeveer 25- tot 45-jarigen, behorend tot de hogere middenklasse, van wie het leven wordt gedefinieerd door betaalde arbeid en gezinsleven. In het grafiekje hiernaast is te zien dat dit de periode van ‘leeftijdgebonden wettelijke volwaardigheid’ is, de leeftijden waartussen de meeste wettelijke regels van toepassing zijn. In de periode daarvoor hoort men zich voor te bereiden op deze status, door een opleiding te volgen en levenservaring op te doen. In de tijd na de normperiode dient men zijn actieve leven af te bouwen door zich voor te bereiden op het pensioen. Onder de 25 is men dus te jong en boven de 45 is men te oud voor volwaardige maatschappelijke participatie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in de media jongeren en ouderen vooral opgevoerd worden als representanten van hun leeftijdsgroep, terwijl mensen die binnen de normgroep vallen betiteld worden als deskundige of representant van een beroepsgroep. Ouderen en jongeren worden dus eerder gedefinieerd in termen van leeftijd, terwijl de normgroep gedefinieerd wordt in termen van levensinhoud.16 De normgroep is overigens meer een beeld dan een Wettelijke volwaardigheid: de juridische levensloop bestaande groep mensen. Er zijn zeker mensen die aan het beeld voldoen, maar de meesten vertonen één of meerdere afwijkingen van de heersende norm. Ze zijn te arm of te rijk, te laag opgeleid of te hoog opgeleid, ze hebben andere culturele gebruiken, enzovoort. Deze heersende norm is van grote invloed op de status van jongeren. Zij wijken op 22
Leeftijd
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 23
verschillende manieren af van de norm en worden daarom niet voor vol aangezien. Dit werkt overigens twee kanten op: de wet- en regelgeving die gebaseerd is op de afwijkende positie van jongeren zorgt er voor dat jongeren die afwijkende positie ook blijven behouden. Normeringen in beleid hebben zo maatschappelijke uitsluiting tot gevolg onder invloed van de volgende factoren: • het idee dat leeftijdsgroepen die afwijken van de norm niet hoeven deel te nemen, dat gebaseerd is op de veronderstelling dat het niet in het belang van jongeren en ouderen is om maatschappelijk te participeren; • de overtuiging dat deze leeftijdsgroepen niet willen participeren, dat jongeren en ouderen er zelf geen belang bij hebben om deel te nemen; • de verwachting dat leeftijdsgroepen niet (meer) kunnen deelnemen, vanwege bijvoorbeeld een gebrek aan ervaring bij jongeren en afnemende productiviteit bij ouderen; • de invloed van uitsluiting op het zelfbeeld van leeftijdscategorieën, waardoor zij geloven dat ze niet kunnen participeren; • een verbod op participatie op een bepaald terrein voor leeftijdsgroepen die buiten de normgroep vallen.17 Overigens is het wel zo dat veel jongeren op cultureel gebied hun afwijkende positie koesteren. Sinds de tweede helft van de jaren vijftig kan er gesproken worden van jongerenculturen. Vanaf die tijd werd aan de randvoorwaarden voldaan om het ontstaan van jongerenculturen mogelijk te maken: voldoende geld en voldoende vrije tijd. Kitty de Leeuw geeft in haar boek ‘Jong!’ een uitleg voor de aantrekkingskracht van jongerenculturen. In de moderne samenlevingen wordt vanwege de voortschrijdende individualisering van jongeren verwacht dat zij een eigen persoonlijkheid ontwikkelen en de keuzes maken die daarbij passen. Deze keuzemogelijkheden zijn ook steeds uitgebreider; zowel wat betreft scholing en beroepen als leefstijlen. Iemands sekse, religie of sociale afkomst is bijvoorbeeld lang niet meer zo bepalend voor de levensloop als vijftig jaar geleden, en kunnen dus niet meer als determinanten voor het ontwikkelen van een eigen identiteit dienen. Keuzes worden minder sociaal bepaald en moeten dus individueel gemaakt worden. Jongerenculturen trekken jongeren aan omdat zij een nieuw soort aanknopingspunt bieden bij de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid. Zij bieden speelruimte om gangbare waarden, normen, overtuigingen en gedragingen te onderzoeken, de marges ervan te verkennen, er de draak mee te steken of zelfs op de kop te zetten. Met een eigen geheel van waarden, normen en gedragsvoorschriften onderscheiden jongerenculturen zich van andere groepen, met name van de normgroep maar ook van andere jongerenculturen. Het lijkt paradoxaal in dit verband dat enerzijds de Westerse dominante cultuur steeds meer een jongerencultuur wordt, terwijl anderzijds veel kritiek op jongeren bestaat. Het predikaat ‘jong’ wordt te pas en te onpas gebruikt om producten aan te prijzen en het geldt als een groot compliment om fysiek of geestelijk jong genoemd te worden. Dit heeft echter weinig te maken met de jongerenculturen zoals hierboven 23
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 24
beschreven. De culturen die onder jongeren ontstaan verwateren juist als hun uitingen opgepikt worden door de massa en vercommercialiseren. Als ze mainstream worden, worden levensstijlen omgezet in consumptieve stijlen en gaan de aanhangers ervan vaak op zoek naar een nieuwe uitingsvorm.18 Veel jongeren onderscheiden zich dus actief van andere leeftijdsgroepen op cultureel gebied. Te vaak wordt daar echter maatschappelijke uitsluiting aan verbonden. Er worden aan jongerenculturen allerlei eigenschappen toegeschreven, bijvoorbeeld dat de leden ervan zich niet bezig willen of kunnen houden met de inrichting van de samenleving. Bovendien worden jongeren die de uiterlijke kenmerken van een jongerencultuur vertonen vaak over één kam geschoren. Ze worden dan niet als een individu beschouwd. Van iemand met een kaal hoofd en kistjes aan zijn voeten die van housemuziek houdt wordt al snel asociaal gedrag verwacht. In sommige gevallen kan deze verwachting inderdaad terecht blijken, maar zeker niet in alle.19 Jongeren wijken per definitie af van de ‘heersende normgroep’ vanwege hun leeftijd en dit wordt nog eens versterkt door beeldvorming over jongerenculturen. 3.5. Generatiedenken Het denken in generaties is wijd verbreid in onze samenleving en vormt een achtergrond van onderscheid naar leeftijd. Een generatie is een groep mensen die rond dezelfde periode zijn geboren en dezelfde (algemeen bekende) culturele en historische ontwikkelingen hebben beleefd. Ook ervaren zij zaken als gezinsvorming, huwelijkssluiting en afronding van de opleiding in een vergelijkbaar tijdsbestek.20 Het generatiedenken heeft op verschillende manieren invloed op de beeldvorming over jongeren. • de mythe van de generatiekloof In bovenstaande definitie wordt het verschil tussen generaties heel objectief weergegeven. Er wordt nog niets gezegd over de verhouding tussen generaties. Deze verhouding is vanaf de jaren veertig een thema van enig belang in de jeugdsociologie. Wetenschappers van toen constateerden dat het conflictpotentieel tussen de oudere en jongere generatie groeide en dat jeugdigen steeds minder vanzelfsprekend de waarden en oriëntaties van hun ouders overnamen. De begrippen generatieconflict en generatiekloof werden zo geïntroduceerd en worden algemeen gehanteerd in de samenleving. De maatschappelijke betekenis van het generatieconflict concentreert zich met name op de puberteit, waar veel onterechte beeldvorming over bestaat. Pubers zijn volgens dit beeld onaangepast, opstandig, impulsief, onberekenbaar en hun stemmingen wisselen voortdurend.21 Dit beeld geldt zeker niet voor iedereen, maar komt ook niet zomaar uit de lucht 24
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 25
vallen. De adolescentie is een periode waarin jongeren zich los moeten maken van de ouders. Zij moeten hun definitieve autonomie winnen en gaan langzamerhand zelf over hun eigen leven beslissen. Door dit losmakingsproces verandert de aard van de relatie met de ouders. De invloed van leeftijdgenoten wordt belangrijker, en jongeren leren meer met anderen om te gaan op basis van gelijkwaardigheid. Lange tijd is men er in de sociologie van uit gegaan dat deze periode per definitie met conflict gepaard gaat; dat de invloed van ouders en leeftijdgenoten tegenstrijdig is. Inmiddels is echter gebleken dat dit niet het geval is. Ouders en leeftijdsgenoten beïnvloeden jongeren op manieren die niet tegenstrijdig (hoeven te) zijn. De relatie met de ouders is vooral van invloed op het algemene welbevinden van jongeren. Dit algemene welbevinden is een basisgegeven in de ontwikkeling van kinderen en blijft op dezelfde wijze bestaan in de adolescentie. Dit welbevinden is dus geen levensfasegebonden factor. De identiteitsontwikkeling, die hierboven ook al even genoemd werd in verband met jongerenculturen, is wel verbonden met de puberfase. Hierop hebben leeftijdsgenoten veel meer invloed. Zij zitten immers gezamenlijk in het identiteitsontwikkelingsproces.22 Adolescenten zetten zich dus niet per definitie af tegen hun ouders. Ouders blijven een grote invloed hebben op het leven van jongeren, alleen komt daarnaast de invloed van leeftijdsgenoten erbij. Uit onderzoek van Wim Meeus is gebleken dat de invloed van ouders en leeftijdsgenoten niet strijdig met elkaar is, maar eerder neutraal of in overeenstemming. Verreweg de meeste jongeren (78%) kunnen goed opschieten met hun ouders en maken geen zware identiteitscrisis door. Van de jongeren die in de puberteit wel een problematische relatie met hun ouders hebben, had 65% ook als kind al een conflictueuze verhouding met hen. Het negatieve beeld dat deze jongeren over volwassenen hebben vindt zijn basis in de slechte relatie die zij met hun ouders hebben. Een andere factor die meespeelt voor jongeren die een conflictueuze puberteit doormaken is hun maatschappelijke positie. Jongeren uit een lagere sociale klasse met een lager opleidingsniveau zetten zich gemiddeld meer af tegen de wereld van volwassenen dan hoger opgeleide jongeren uit een hogere sociale klasse.23 Helaas zijn er in het onderzoek van Meeus geen gegevens opgenomen over mogelijke verschillen tussen autochtone en allochtone jongeren. Deze differentiatie kan hier dus niet geboden worden. Op individueel niveau ervaren jongeren in het algemeen dus geen generatieconflict tussen zichzelf en de oudere generatie. Voor degenen die dit conflict wel ervaren is niet zozeer hun leeftijd/levensfase van belang als wel de relatie met hun ouders die al eerder slecht was. Toch is de beeldvorming over het bestaan van een generatiekloof tussen jongeren en de generatie vlak boven hen zeer hardnekkig. Dit valt terug te voeren op het feit dat met name volwassenen deze kloof zien. Zoals in hoofdstuk twee werd beschreven hebben zowel jongeren als volwassenen een negatiever beeld over jongeren dan over volwassenen. Jongeren zijn dus kritischer over zichzelf dan over volwassenen, terwijl 25
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 26
volwassenen kritischer zijn over jongeren dan over zichzelf. Het zijn dus vooral de volwassenen die een negatief beeld hebben van de andere generatie! Alleen volwassenen zien een sociale afstand tussen jongeren en henzelf, waarbij de jongeren negatief beoordeeld worden. Wim Meeus spreekt in dit verband van een omgekeerde generatiekloof. Er is gebleken dat ouders zowel hun opleidingsniveau als hun politieke opvattingen in sterke mate overdragen aan hun kinderen.24 Jongeren herkennen deze feitelijke invloed van hun ouders op hun leven en staan zodoende relatief positief tegenover ouders en volwassenen in het algemeen. De mythe van het generatieconflict wordt dus in stand gehouden door de beeldvorming van volwassenen over jongeren.25 En het denken in termen van een generatiekloof versterkt weer de beeldvorming dat jongeren opstandig, onverantwoordelijk en onaangepast zijn. • Typering van generaties Een ander onderscheid tussen leeftijdsgroepen dat gemaakt wordt in het generatiedenken is het typeren van generaties, waarbij bepaalde kenmerken aan generaties worden verbonden. De socioloog Henk Becker beschrijft in de inleiding van zijn boek ‘De toekomst van de Verloren Generatie’26 de opkomst van een aantal typeringen van generaties sinds de eeuwwisseling. Uit verschillende bronnen haalt Becker een aantal generatietyperingen naar voren. Dit zijn onder andere: • de vooroorlogse generatie, ook wel de verloren generatie genoemd (geboren tussen 1910 en 1929) De vooroorlogse generatie heeft de wereldoorlogen bewust meegemaakt. Deze generatie wordt getypeerd door een combinatie van onschuld, eigenbelang en oppervlakkigheid, die tot een vlucht voor verantwoordelijkheid leidt en haar leden blind maakt voor de ernst van de situatie. De leden van deze generatie willen het hen omringende onrecht niet zien. • de stille generatie (geboren tussen 1930 en 1945) Deze generatie bestaat uit mensen die de Tweede Wereldoorlog als kind hebben meegemaakt. De generatie wordt gekenmerkt door reformisme en prestatiedrang. De leden van deze generatie onderdrukken hun gevoelens in plaats van ze te beleven en uit te leven. • de protestgeneratie (geboren tussen 1946 en 1954) De protestgeneratie groeit op tijdens de babyboom in een overvol onderwijssysteem en in een periode die gekenmerkt wordt door de seksuele revolutie, emancipatiebewegingen, burgerrechtenbewegingen, enzovoort. Deze generatie handelt vanuit een streven naar bevrijding en verwerpt elitaire structuren. • de verloren generatie (geboren tussen 1955 en 1969) In de jaren tachtig ontstaat het idee dat er opnieuw een verloren generatie is opgekomen. Veel mensen uit deze generatie proberen moeizaam een plek op de arbeidsmarkt te veroveren in een tijd van economische recessie. Hun imago is met name verbonden met nuchterheid en bescheidenheid. De naam verloren generatie duidt ook op het idee dat de betrokken leden van deze generatie weinig of geen culturele lijn hebben uitgezet. 26
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 27
• de pragmatische generatie (geboren tussen 1970 en 1980) De pragmatische generatie wordt net als haar directe voorganger getypeerd door pragmatische waarden, normen en verwachtingen. De jongeren uit deze generatie hebben echter een veel gunstigere startpositie op de arbeidsmarkt.27 Becker betoogt dat het typeren van generaties een verhelderende werking kan hebben, mits het genuanceerd gebeurt. Sommige aanduidingen voor generaties kunnen echter stereotyperend of discriminerend werken.28 Met name in de media zijn er voor de generaties na de protestgeneratie allerlei weinig flatteuze namen in de omloop. De verloren generatie is bijvoorbeeld ook bekend onder de noemer ‘generatie Nix’. De generatie Nix wordt lijnrecht tegenover de jongeren van de jaren zestig geplaatst, die met hun protestacties een bijdrage leverden aan sociale verandering. Daarentegen wordt de generatie Nix geassocieerd met laconisme, onverschilligheid, nihilisme en een gebrek aan strijdlust. De pragmatische generatie heeft ook allerlei negatieve associaties meegekregen. De jongeren van deze generatie zijn volgens de beeldvorming materialistisch, individualistisch, egocentrisch en ga zo maar door.29 De generatie die daarna komt, geboren na 1980 die nu tussen de 15 en 20 jaar is, wordt in het boek van Becker niet benoemd. Deze generatie heeft waarschijnlijk de meeste bijnamen; de zapgeneratie, de patatgeneratie, de zwijgende generatie, de noncom generatie, generatie x, de generatie next, de generatie zzzz, de pampergeneratie en er zijn waarschijnlijk nog wel meer namen te bedenken. De eigenschappen die hiermee geassocieerd worden zijn bijvoorbeeld consumptief, ongeëngageerd, ongeconcentreerd, lui, verwend en moeilijk bereikbaar.30 Het typeren van generaties is een vorm van stereotypering als het ongenuanceerd en met een waardeoordeel gebeurt. Een diverse groep mensen krijgt dan een etiket opgeplakt en wordt over één kam geschoren. De gemeenschappelijke ervaringen in de levensloop van een generatie worden doorslaggevend voor de typering van de hele groep, terwijl de uiteenlopende beleving van dergelijke gebeurtenissen voor verschillende individuen en hun verdere persoonlijke ontwikkelingen buiten beeld blijft.31 Bovendien berust de typering van een generatie zelf vaak al op onjuiste beeldvorming. Het idee dat er sinds de protestgeneratie geen politieke actie meer gevoerd wordt is onjuist. Uit onderzoek van Jan Willem Duyvendak en Ruud Koopmans32 is gebleken dat er niet één maar twee golven van collectieve actie zijn geweest. De eerste begon rond 1966 en eindigde zo’n tien jaar later. Dit was de formatieve periode van de protestgeneratie. De tweede golf begon in 1980 en duurde tot minstens het eind van de jaren tachtig. Deze tweede actiegolf had niet alleen een beduidend hoger activiteitsniveau wat betreft het aantal acties, maar ook wat betreft het aantal mensen dat deelnam. Zoals de onderzoekers het zeggen: ‘Vergeleken met de eerste helft van de jaren tachtig schrompelen de jaren zestig ineen tot een rimpeling van activiteit in een zee van 27
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 28
politieke passiviteit’.33 Dat het idee dat de jaren zestig bij uitstek een tijd van protest was en daarna weinig actie meer plaatsvond post kon vatten heeft met name te maken met de manier waarop de media hiermee omgingen. In de jaren zestig kon men met relatief onschuldige acties van een kleine groep mensen een maximum aan mediaaandacht krijgen. Politieke actie was toen nog nieuws. De veel massalere en onconventionelere acties van de jaren tachtig kregen echter weinig aandacht in de media. Dit had onder andere te maken met het feit dat er minder revolutionaire retoriek werd gebruikt terwijl de protestdoelen realistischer werden, waardoor de media niet meer zo geïnteresseerd waren, aldus Duyvendak en Koopmans. Ook de typering van huidige generatie jongeren die onder andere materialistisch, ongeëngageerd en lui zou zijn berust bijna uitsluitend op beeldvorming. De helft van de jongeren tot 25 jaar heeft betaald werk. Van degenen die onderwijs volgen heeft 44% een bijbaan. Dat is 10% meer dan in 1993. Daarnaast sport meer dan 80% van de jongeren en beoefent meer dan de helft van hen één of meer kunstzinnige activiteiten. Ook doet 42% van de jongeren vrijwilligerswerk of verlenen zij informele hulp. Lui zijn de jongeren van nu dus niet te noemen. Jongeren zijn daarnaast toleranter tegenover minderheden dan ouderen en de bezorgdheid en actiebereidheid voor het milieu is groter onder jongeren dan onder volwassenen.34 Dat duidt er absoluut niet op dat jongeren materialistisch en ongeëngageerd zijn. Toch is het typeren van generaties een populaire bezigheid in de samenleving en het is lastig om de toegeschreven negatieve typeringen af te schudden. • Segregatie van generaties Het denken in termen van generaties kan wat betreft leeftijdsonderscheid twee tegengestelde uitingen hebben; intragenerationeel denken en intergenerationeel denken. Beide denkwijzen worden hier toegelicht. Intragenerationeel denken Intragenerationeel denken duidt op het idee dat generaties bij elkaar horen en beter niet gemengd kunnen worden. Zo vinden ouderen elkaar in bejaardensozen en komen jongeren samen in jeugdhonken, worden campings soms gescheiden in een jongerengedeelte en een gezinsgedeelte en wordt er onderscheid gemaakt tussen actieve trektochten voor jongeren en 50+ wandeltochten. Ook wordt er volgens het intragenerationele denken aangenomen dat jongeren geloofwaardiger zijn voor jongeren dan ouderen en andersom. Zo staan er met name jonge verkopers in hippe spijkerbroekenwinkels en worden met name ouderen ingezet bij collectes voor onderzoek naar de ziekte van Alzheimer.35 Daarnaast wordt er in overheidsbeleid veel langs intragenerationele lijnen gedacht. Categoraal jeugdbeleid en ouderenbeleid worden gebruikt ter compensatie van tekorten, ter bestrijding van achterstanden en ter bevordering van emancipatie. Daarin heeft het ook wel zijn waarde bewezen. Helaas werkt het ook stigmatisering en segregatie van leeftijdsgroepen in de hand. Niet alleen wordt de nadruk gelegd op wat ouderen en jongeren niet meer of nog niet 28
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 29
kunnen in plaats van op wat ze wél kunnen, maar er wordt ook een gesegregeerde infrastructuur rond ouderen en jongeren gebouwd, hetgeen de afstand tussen generaties in de hand werkt.36 De beeldvorming die aan het intragenerationele denken ten grondslag ligt is dat verschillende generaties maar weinig gemeen hebben. Doordat hun interesses, smaken, culturen en hun leef- en denkwereld zo ver uit elkaar liggen kunnen generaties elkaar niet begrijpen en kan er geen sprake zijn van een vruchtbare samenwerking. Dit is een gevolg van het moderniseringsproces waarin individualisering een belangrijke plaats inneemt. In de premoderne samenleving werd het dagelijks leven van mensen voornamelijk bepaald door hun positie in de familie, het dorp en de buurtsamenleving. Zorg voor elkaar was vooral een familieaangelegenheid, waarbij grootouders, ooms en tantes, maar ook buren een belangrijke rol konden spelen. Volwassenen zorgden voor kinderen totdat deze zelf volwassen waren. Dan was het hun beurt om voor de ouderen te zorgen als zij hulpbehoevend werden. Deze samenleving werd door de filosoof Kunneman wel eens beschreven als de ‘theemutscultuur’, waarbinnen er onderlinge hulp tussen generaties is, maar ook benauwend strenge sociale controle.37 Met de modernisering kwam er verandering in deze situatie. Met de opkomst van de verzorgingsstaat namen gespecialiseerde instituties de zorgtaken en onderwijsfunctie van familie en buurt over. Het algemene ouderdomspensioen zorgde ervoor dat er een einde kwam aan de familiale onderhoudsrelatie. Zo ontstond er een samenleving waarin het niet meer vanzelfsprekend is dat jong en oud buiten de directe familiebanden contact met elkaar zoeken. Er is een sociale afstand tussen generaties gegroeid, waarmee weliswaar de benauwende sociale controle verdwenen is, maar ook een groot deel van de onderlinge steun verloren is gegaan.38 Deze afstand werkt stereotiepe beeldvorming in de hand waardoor onbegrip, onverschilligheid maar ook angst tussen generaties komen te staan. Intergenerationeel denken Bij intergenerationeel denken, het tegenovergestelde van intragenerationeel denken, wordt er juist vanuitgegaan dat verschillende generaties samen zouden moeten werken. Verschillende generaties kunnen elkaar namelijk aanvullen doordat ze verschillende sterke en zwakkere kanten hebben.39 Een voorbeeld hiervan is een stofferingsbedrijf waar vaak een jongere en een oudere werknemer samen worden ingezet voor een klus. De oudere werknemer kan zijn vakkennis overbrengen aan de jongere, en de jongere kan het zware tilwerk op zich nemen.40 Er valt veel te zeggen voor intergenerationeel contact. Zoals hierboven beschreven is, werkt sociale afstand tussen leeftijdsgroepen stereotypering in de hand. De vermindering van deze sociale afstand zou negatieve beeldvorming over leeftijdscategorieën kunnen ondergraven. Dit idee wordt gestaafd door het in hoofdstuk twee genoemde onderzoek van Gerard Maassen en Wim Meeus. Daaruit bleek dat het negatieve beeld dat volwassenen hebben over jongeren vooral betrekking heeft op jongeren in het algemeen. Zij denken veel positiever over hun eigen 29
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 30
kinderen. De negatieve beeldvorming bestaat dus vooral over jongeren die ze het slechtste kennen.41 Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat meer contact tussen verschillende generaties meer onderling begrip kan opleveren en daarmee negatieve beeldvorming kan verminderen. Helaas is intergenerationeel denken nog een uitzondering. Het bestaat wel in de hoofden van mensen, maar wordt zelden in de praktijk toegepast. Het intragenerationele denken is dominant in onze samenleving.42 3.6. ‘De jeugd van tegenwoordig’ Een laatste belangrijke factor in beeldvorming over jongeren zijn clichébeelden door de tijd heen. Iedere tijd creëert zijn eigen clichés, onder andere op gezinsterrein. Zo ook de onze. Eén van de bekendste clichés is dat het vroeger allemaal veel beter was: gezelliger, leuker en socialer. Natuurlijk zit daar een kern van waarheid in, gezien het hierboven beschreven moderniseringsproces. Of het zoveel beter was valt echter te betwijfelen. Het was met name anders. Een ander cliché is dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ niet wil deugen. Volwassenen schijnen te denken dat de huidige jeugd afwijkend problematisch gedrag vertoont, waarvan de oorzaken in de moderne maatschappelijke omstandigheden gezocht moeten worden. Onder invloed van de negatieve berichten over jongeren wordt tegenwoordig hard gezocht naar de achterliggende redenen voor hun criminele, onaangepaste gedrag. Dat leidt al snel naar de vraag wie de jongeren heeft opgevoed. Het schijnt niet alleen de schuld van jongeren zelf te zijn dat zij niet deugen. Min of meer expliciet worden redenen aangevoerd als het uiteenvallen van het gezin, de keuze van moeders om te blijven werken, de opvoedingsmoraal, het ontbreken van disciplinerende maatregelen en een tekort aan sociale cohesie.43 Dit zou betekenen dat de bezorgdheid over jongeren iets van de laatste jaren is. Als je echter teruggaat in de tijd zie je dat zowat elke generatie volwassenen zich zorgen heeft gemaakt over de jeugd van wat toen tegenwoordig was. Een leuk voorbeeld hiervan is afkomstig van Peter Cuyvers en Jeannette Doornenbal. Eén van hen had ooit in een rapport een citaat van de Engelse filosoof John Locke opgenomen om te illustreren dat men zich altijd al zorgen heeft gemaakt om de jeugd, keurig met bronvermelding en jaartal. Een ijverige corrector dacht echter dat er een typefout ingeslopen was en veranderde 1789 in 1989. Het gevolg was dat iemand voorstelde “De jeugd heeft slechte manieren, veracht autoriteit, heeft geen respect voor oude mensen en kletst waar zij aan het werk moest. Ze staan niet meer op als oudere mensen de kamer binnenkomen, ze spreken hun ouders tegen, scheppen op in hun omgeving, pikken aan tafel de lekkernijen, leggen hun benen over elkaar en tiranniseren hun leraren.” Socrates, 400 voor Christus Uit: K. Reestman, Leef-tijd, 1995
30
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 31
om de heer Locke uit te nodigen voor een lezing ‘omdat hij de problematiek van de hedendaagse jeugd zo treffend wist te verwoorden’.44 Ook de citaten in de kaders maken heel duidelijk dat bezorgdheid over ‘de jeugd van tegenwoordig’ iets van alle tijden is. Dat er niets vreemds aan de hand is met specifiek de huidige generatie jongeren blijkt uit het onderzoek dat Cuyvers en Doornenbal gedaan hebben naar de effecten van veranderende gezinssituaties en opvoedingsstijlen op kinderen. Zij concluderen dat er geen bewijs te vinden is voor het idee dat afwijkende gezinssituaties de oorzaak vormen van problematiek van jongeren. Met de meeste kinderen in van het ‘modale’ gezin afwijkende gezinssituaties gaat het goed. De minderheid waarmee het niet goed gaat blijkt niet veel groter te zijn dan in ‘modale’ situaties. Negatieve effecten van gezinssituaties zijn vooral toe te schrijven aan een combinatie van factoren, zoals een laag inkomen, werkloosheid, een laag opleidingsniveau en een echtscheiding. Een andere factor van belang voor de ontwikkeling van een kind die vaak genegeerd wordt is het interne verschil tussen gezinnen: de ene stiefouder is de andere niet, en een éénoudergezin is nooit alleen maar een éénoudergezin, het heeft een bepaald inkomen, een bepaalde woonsituatie, enzovoort.45 “We leven in een eeuw van verval. De jeugd is niets waard. Jongeren hebben geen eerbied voor hun voorgangers, ze zijn ongeduldig en opstandig. Eeuwenoude wijsheid wordt verworpen en de ouders worden oneerbiedig bejegend. Deze symptomen van onze tijd tonen aan dat het einde van de wereld nabij is!” Egyptisch grafschrift, 4000 jaar geleden Uit: K. Van den Broek & A. Wittebolle, De non-com generatie, 1997 Ook het idee dat het slecht gesteld is met de huidige opvoedingsmoraal blijkt een mythe te zijn. Uit een aantal representatieve surveys van Gerris (1996) en Rispens (1996) naar het interne gezinsfunctioneren in Nederland komt een tamelijk rooskleurig beeld van de opvoeding in Nederlandse gezinnen naar voren. De meeste ouders vinden dat zij het ideale midden houden tussen lief en streng zijn, dat zij zich niet als nalatige of toegeeflijke opvoeders gedragen en dat zij traditionele en moderne oriëntaties goed combineren. Kinderen en jongeren zijn het daar in grote lijnen mee eens. Van de ouders heeft 10 tot 15% wel problemen met de opvoeding. Deze problemen zijn met name op de invloed van de sociale omgeving, duurzame armoede en het temperament of de psychische problemen van kinderen terug te voeren. Bij deze 10 tot 15% is dus ook niet zomaar de conclusie te trekken dat de kinderen slecht zijn of dat zij slechte opvoeders hebben. Waar het hier om gaat is dat er in iedere maatschappij te allen tijde wel een bepaalde groep met problemen in de gezinssituatie heeft bestaan.46
31
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 32
De bezorgdheid over de ‘jeugd van tegenwoordig’ is dus niet te rechtvaardigen door te wijzen op moderne factoren als gezinssituatie en opvoedingsstijlen. De factoren die met name van invloed zijn op het welzijn van kinderen tijdens de opvoeding, zoals de materiële welvaart, de persoonlijkheid van de opvoeders en de psychische gezondheid, zijn van alle tijden. Over degenen die zich nu zorgen maken over de huidige ‘jeugd van tegenwoordig’ maakte men zich waarschijnlijk evenveel zorgen toen zij de ‘jeugd van tegenwoordig’ waren. Conclusie Achtergronden van onderscheid naar leeftijd komen niet alleen voort uit bepaalde stereotiepe opvattingen over jongeren en hun levensloop, maar onderscheid naar leeftijd versterkt vervolgens deze opvattingen ook. Dit zorgt voor een moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel. Uit de veelsoortige voorbeelden die hier genoemd zijn blijkt wel dat onderscheid naar leeftijd in verband met beeldvorming een wijdverbreid verschijnsel is, dat doordringt tot praktisch alle aspecten van het leven. In het volgende hoofdstuk wordt een aantal levensterreinen er uitgelicht als voorbeelden van het proces van beeldvorming over jongeren en de negatieve gevolgen die dit met zich mee kan brengen.
32
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 33
4
Voorbeelden van beeldvorming over jongeren Beeldvorming over jongeren en mogelijke negatieve gevolgen daarvan komen voor op vele terreinen. Het aantal terreinen waarop beeldvorming over jongeren tot discriminatie kan leiden is groot. Daarom is hier een keuze gemaakt voor een beperkte selectie. De geselecteerde terreinen zijn arbeid, inspraak en media. Binnen elk van deze terreinen zijn er vervolgens twee of drie onderwerpen uitgelicht. Dit zijn slechts voorbeelden. Het betekent in elk geval niet dat jongeren elders geen negatieve gevolgen van beeldvorming kunnen ondervinden. De keus is om meerdere redenen op arbeid, inspraak en media gevallen. Ten eerste kwamen deze terreinen uit de expertmeeting naar voren als terreinen waarop beeldvorming over jongeren bestaat die hen negatief beïnvloedt. Met name arbeid en inspraak werden door de deelnemers genoemd. Ze konden uit hun eigen ervaring een groot aantal voorbeelden geven van manieren waarop zij op deze terreinen gestereotypeerd werden als jongere. Ten tweede zijn deze terreinen bij uitstek relevant voor de gekozen leeftijdscategorie. Jongeren betreden meestal in de periode tussen de 15 en 25 jaar voor het eerst de arbeidsmarkt en krijgen ook voor het eerst te maken met politieke inspraak. De media zijn voor een onderzoek over beeldvorming belangrijk want juist in de media worden beelden geproduceerd en gereproduceerd. Een derde en laatste reden voor de selectie van deze terreinen is dat ze kenmerkend zijn voor ‘volwaardig burgerschap’. Arbeid verschaft economische zelfstandigheid; inspraak betekent deelname aan de organisatie van de samenleving; de media zorgen voor de zichtbaarheid van het gedrag van de burgers waaruit onze samenleving bestaat. 4.1. Arbeid Arbeid is een terrein waarop veelvuldig onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd. Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt zijn aan de orde van de dag, bij sollicitaties, scholing, promotie, arbeidsvoorwaarden en beloning. Sommige van deze leeftijdsgrenzen zijn rechtvaardig en nodig, zoals de bescherming tegen kinderarbeid. Er zijn echter ook leeftijdsgrenzen die gebaseerd zijn op een negatief of juist positief stereotiep beeld over bepaalde leeftijdsgroepen. Leeftijdsonderscheid berust soms op ongeschreven assumpties over arbeid en leeftijd, bijvoorbeeld dat scholing voor mensen boven de veertig weinig zin meer heeft. Dit deels op beeldvorming gebaseerde leeftijdsonderscheid kan belemmeringen opwerpen voor bepaalde leeftijdscategorieën. Zowel ouderen als jongeren kunnen hierdoor worden getroffen. 33
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 34
De beeldvorming over oudere werknemers is veelal negatief. Het idee dat zij een hoog ziekteverzuim hebben en niet meer in staat zijn om bij te leren, zorgt ervoor dat er minder in hen als werknemer geïnvesteerd wordt als ze wel werken, en dat het heel moeilijk is voor hen om aan een baan te komen als ze werkloos zijn. En dat geldt al vanaf hun veertigste. In de praktijk blijkt dat oudere werknemers minder vaak verzuimen dan jongere, maar als ze verzuimen is dat vaak voor een langere periode. Dit verzuim blijkt overigens niet met leeftijd te maken te hebben, maar met het aantal dienstjaren (duurbelasting). In de publicatie ‘Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt’ van Jongeren en arbeid: cijfers en feiten Wettelijke leeftijdsgrenzen • vanaf 13 jaar mag iemand heel beperkt beginnen met betaald werken. • met 15 jaar mag iemand licht vakantiewerk doen en kranten bezorgen. • met 16 jaar is iemand niet meer volledig leerplichtig en mag degene 24 uur per week werken. • mensen van 17 jaar en ouder mogen vijf dagen per week werken. Arbeidsparticipatie • van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar heeft ongeveer de helft een betaalde baan. • in eenderde van de gevallen betreft het parttime werk naast een opleiding. Tweederde heeft een baan van 35 uur of meer. Werkloosheid • van de 46% van de jongeren die in 1997 beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt is 10% werkloos. Voor de totale beroepsbevolking is dat 6%. • jeugdwerkloosheid daalt met rasse schreden sinds 1995, sneller dan die onder de overige beroepsbevolking. • de werkloosheid onder jongeren is niet gelijk verdeeld. Jongeren zonder diploma hebben het moeilijk op de arbeidsmarkt. Van hen is ongeveer een kwart werkloos. Ook bestaat er een groot verschil in werkloosheid tussen autochtone en allochtone jongeren. In de periode 19951997 was gemiddeld 30% van de allochtone jongeren werkloos. Dit verschil is ook in de totale beroepsbevolking groot. Inkomen • het gemiddeld inkomen van jongeren, bijvoorbeeld uit arbeid, uitkering of studiebeurs, was in 1996 bijna 5% lager dan in 1990, terwijl het voor de bevolking als geheel was toegenomen. • het gemiddeld persoonlijk inkomen van jongeren is gedaald van 60% van het gemiddelde van de totale groep inkomensontvangers in 1990, naar 50% in 1996. • het inkomen neemt toe met de leeftijd. Voor jongeren van 15 tot 24 jaar betekent elk jaar ouder worden een gemiddelde stijging van het inkomen met ƒ2.250,-. • jongens verdienen gemiddeld een gulden per uur meer dan meisjes. Uit: CBS, Jeugd ‘99. Cijfers en feiten, 1999 34
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 35
Yvonne Quispel47 wordt nader ingegaan op beeldvorming over oudere werknemers op de arbeidsmarkt. De beeldvorming over jonge werknemers is, in tegenstelling tot die over jongeren in het algemeen, vooral positief. Aan jonge werknemers worden eigenschappen toegeschreven als dynamisch, innovatief, flexibel en ambitieus. Veel werkgevers werven dan ook het liefst (hoog opgeleide) jongeren en stellen soms expliciete maximumleeftijdsgrenzen bij wervingsprocedures. Zeker nu het aantal jongeren vanwege de ‘ontgroening’ relatief afneemt wordt er op de arbeidsmarkt flink gewedijverd om zo veel mogelijk jonge mensen in dienst te nemen. De traineeprojecten voor jongeren van de overheid getuigen hiervan. Toch zijn er wel degelijk knelpunten voor jongeren op de arbeidsmarkt. Het minimumjeugdloon is bijvoorbeeld een systeem waarbij jongeren van 15 tot 23 jaar een lager minimumloon hebben dan mensen van 23 jaar en ouder, onder andere gebaseerd op beeldvorming over onervarenheid en lagere behoeften van jongeren. Een ander voorbeeld is dat er vaak hoge eisen aan jonge werknemers gesteld worden onder invloed van het hierboven geschetste positieve beeld dat er over hen bestaat. Deze hoge werkdruk kan gemakkelijk leiden tot burn-out, waar een toenemend aantal jonge werknemers tegenwoordig mee te kampen heeft. Zo kan het positieve beeld zich in de praktijk tegen hen keren.
4.1.1. Minimumjeugdloon Het minimumjeugdloon is een systeem dat werknemers onder de 23 jaar financieel achterstelt ten opzichte van werknemers van 23 jaar en ouder. De argumenten die voor dit systeem gebruikt worden zijn gedeeltelijk gebaseerd op beeldvorming over jonge werknemers. Minimumjeugdloon: achtergrond Het wettelijk minimumloon voor volwassenen werd in 1969 ingevoerd. Dit minimumloon is onder andere bedoeld om werknemers te beschermen tegen uitbuiting en ze een bestaansminimum te garanderen. Het minimumloon gold in eerste instantie voor werknemers vanaf 25 jaar. In 1973 werd die grens een jaar verlaagd en kregen werknemers vanaf 23 jaar minstens het minimumloon uitbetaald. Begin jaren zeventig begon ook een discussie over het invoeren van een eigen minimumloonsysteem voor jongeren. In 1974 werd zo’n systeem ingevoerd. Dit minimumjeugdloon was net als het volwassenenminimumloon bedoeld om ook voor jeugdige werknemers een minimumrechtsbescherming te waarborgen. De minimumlonen voor jongeren werden echter op een lager niveau gesteld dan voor werknemers boven de 23 jaar. De argumentatie achter het feit dat de minimumlonen voor jongeren lager werden gesteld heeft direct te maken met het karakter van 35
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 36
minimumlonen. Dat werd gedefinieerd als enerzijds ‘een aanvaardbare tegenprestatie voor geleverde arbeid’ (prestatiekarakter) en anderzijds ‘een sociaal aanvaardbaar minimum’ (behoeftekarakter) (SER, 1966). Het minimumloon voor jongeren werd lager gesteld dan dat voor 23-plussers omdat er geredeneerd werd dat jongeren door gebrek aan ervaring minder kunnen presteren: zij zijn niet ‘vakvolwassen’. Daarnaast ging men ervan uit dat jongeren met minder toe kunnen, dus dat zij een lagere behoefte hebben dan 23-plussers. In de jaren tachtig barstte het debat tussen voor- en tegenstanders van het minimumjeugdloonstelsel in alle hevigheid los. Er vond een duidelijke ommekeer in beleid plaats. Eind jaren zeventig was men nog van plan om de leeftijdsgrens van het minimumjeugdloon te verlagen naar 18 jaar en het alleen nog te laten gelden voor 16en 17-jarigen, aansluitend bij de leeftijdsgrens voor wettelijke volwassenheid. In de jaren tachtig werd er echter niet alleen afgezien van verlaging van de leeftijdsgrens, maar werd het minimumjeugdloon zelfs twee keer verlaagd48, in 1981 en 1983. In 1983 werden daar de volgende argumenten voor gebruikt: • jongeren hebben minder behoefte omdat zij in het algemeen niet de lasten van een eigen gezinshuishouding hoeven te dragen; • het minimumjeugdloon heeft een positieve invloed op de arbeidsmarktpositie van jongeren. Er werd weliswaar geen direct verband gezien, maar een positief effect van verlaging van het minimumjeugdloon lag wel ‘ in de rede’. Omdat het twijfelachtig werd gevonden of verlaging daadwerkelijk een positieve invloed op de werkgelegenheidsontwikkeling van jongeren zou hebben, werd benadrukt dat de vrijkomende middelen ten behoeve van de werkgelegenheid van jongeren moesten worden ingezet. Dit argument kreeg meer nadruk naarmate jeugdwerkloosheid toenam in de jaren tachtig. De tegenstanders van het lagere minimumloon voor jongeren lieten zich niet onbetuigd. In de jaren zeventig en tachtig kwam de jongerenbeweging, met name de jongerenorganisatie van de FNV, met diverse argumenten tegen het minimumjeugdloonsysteem. In een studie van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 1977) werd een aantal reacties van de vakbondsjongeren op de standpunten van werkgevers op een rijtje gezet. In het kader op pag. 37 boven zijn deze reacties weergegeven. Ondanks de heftige discussie in de jaren tachtig bestaat het minimumjeugdloon nu, bijna twintig jaar later, nog steeds. Voor jongeren van 15 tot 23 jaar geldt een lager minimumloon dan voor mensen boven de 23 jaar en het minimumjeugdloon wordt hoger naarmate men ouder wordt (leeftijdsstaffeling). Dit minimumjeugdloon is afgeleid van het wettelijk minimumloon voor volwassenen vanaf 23 jaar (zie kader hiernaast). De bedragen zijn daardoor wel veranderd, maar de percentages stammen nog uit 1983.
36
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 37
Argument werkgevers
Reactie jongerenorganisaties
minder ervaring
veel werk is in een paar maanden geleerd en dit argument geldt niet voor oudere jongeren minder lichamelijke kracht inkomensverdeling op grond van spierkracht is al in de tijd van de Batavieren afgeschaft minder scholing jongeren zijn vaak juist hoger geschoold ouderen vinden gelijke beloning onbillijk dat is uitspelen van soorten werknemers tegenover elkaar jongeren wonen thuis dat is een behoefte-argument dat werkgevers altijd bestrijden (de behoefte van de werknemer is niet hun zaak); veel jongeren wonen bovendien zelfstandig In sommige CAO’s ligt de leeftijdsgrens overigens lager dan 23 jaar, bijvoorbeeld bij de KPN op 22 jaar, bij verzorgingshuizen op 21 jaar en in het welzijnswerk op 18 jaar49. Ook zijn de minimumjeugdlonen een ondergrens en bevinden de feitelijke lonen zich in bijna alle CAO’s boven deze grens. De hoogte van het wettelijk minimumloon is echter van groot belang omdat onder andere de bijstandsuitkeringen ervan worden afgeleid. Minimumjeugdloon: argumenten Op de drie hierboven genoemde argumenten voor een lager minimumloon voor jongeren dan voor volwassenen (vakvolwassenheid, behoefte en arbeidsmarktwerking) valt nogal wat af te dingen. Het onderwerp minimumjeugdloon ligt echter zeer gevoelig, met name omdat de diverse argumenten vaak door elkaar spelen. De argumenten die met beeldvorming Wettelijke bruto minimumjeugdlonen van jongeren te maken hebben (per 1 juli 2000) (vakvolwassenheid en behoefte) worden zelden los van het Leeftijd Percentage van het Bruto loon economische aspect minimumloon per maand (arbeidsmarktwerking) gezien. In 15 30% ƒ 734,40 dit onderzoek blijft de 16 34,5% ƒ 844,50 arbeidsmarktwerking wel buiten 17 39,5% ƒ 966,90 beschouwing en worden de 18 45,5% ƒ 1.113,80 assumptie van vakvolwassenheid 19 52,5% ƒ 1.285,10 en het behoeftecriterium onder de 20 61,5% ƒ 1.505,50 loep genomen. 21 72,5% ƒ 1.774,70 22 85% ƒ 2.080,70 37
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 38
Vakvolwassenheid Het argument dat jongeren niet vakvolwassen zijn (te weinig ervaring hebben) en daarom minder betaald hoeven te worden, heeft zijn oorsprong in het idee dat een werkende jongere een lerende jongere is. Deze opvatting past bij een traditionele levensloop die uit de drie fasen bestaat; opleiding, werk, pensioen. Tijdens de overgang van opleiding naar werk is de jongere dan nog steeds een leerling. Wie leert levert minder arbeidsprestatie. Het leergedeelte hoeft niet als werk te worden beschouwd. Daarom moet de jongere eigenlijk al blij zijn dat de werkgever in hem of haar wil investeren. De kans om werkervaring op te doen is ook een vorm van betaling. Daarnaast speelt het idee van het traditionele arbeidspatroon een achterliggende maar grote rol. Het idee van een traditioneel arbeidspatroon is dat werknemers op jonge leeftijd bij een bedrijf komen werken, waar ze het vak leren en steeds meer ervaring opdoen. Vervolgens klimmen werknemers geleidelijk op in de bedrijfshiërarchie om veertig jaar na indiensttreding het bedrijf te verlaten om van hun pensioen te gaan genieten.50 Het wordt in zo’n situatie als logisch beschouwd dat jongeren die pas beginnen minder verdienen, onder het motto ‘iedereen moet onder aan de ladder beginnen’ of ‘jouw tijd komt nog wel’. Het argument van vakonvolwassenheid is dus gebaseerd op stereotiepe verwachtingen over levensloop en arbeidspatroon. Waarschijnlijk zijn er altijd al jonge werknemers geweest die niet aan deze verwachtingen voldeden, maar in elk geval worden ze steeds minder houdbaar in de huidige maatschappij. Ten eerste is de levensloop van mensen de afgelopen decennia ingrijpend veranderd, zoals in hoofdstuk drie beschreven is. Leren en werken hebben steeds minder een vaste plaats in een mensenleven en gaan steeds vaker samen. Van de scholieren en studenten hebben 44% bijbanen naast hun opleiding51 en steeds meer werknemers krijgen bijscholing in het kader van het werk. Het idee dat leren alleen aan de orde is aan het begin van een mensenleven is achterhaald met de invoering van ‘een leven lang leren’. Iedereen die betaalde arbeid verricht is in principe werknemer én leerling. Dat geldt dus niet alleen voor jongeren. Het leergedeelte wordt tegenwoordig ook meestal als integraal deel van de arbeid beschouwd. Ten tweede is er veel veranderd in het gemiddelde arbeidspatroon. Mensen blijven tegenwoordig zelden meer hun hele leven bij dezelfde werkgever. Ze wisselen vaker van baan en nemen meer verlofperiodes op. Ook het maken van een carrièreoverstap is heel gewoon geworden. Dit betekent dat werknemers op diverse leeftijden beginnen met nieuwe banen en zich dus ongeacht hun leeftijd zullen moeten inwerken bij de nieuwe werkgever. De lengte van de inwerkperiode is onder andere afhankelijk van de ervaring die iemand al heeft in een bepaalde branche. Iemand die ervaring heeft met het soort werk of al over een groot netwerk beschikt op het terrein van de nieuwe 38
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 39
baan zal zich over het algemeen sneller kunnen inwerken dan iemand die dat niet heeft. Ervaring of netwerk hebben echter niet direct met leeftijd te maken. Iemand die op een wat hogere leeftijd een carrièreoverstap maakt, heeft dezelfde startpositie als een jongere die net komt kijken op de arbeidsmarkt. Bovendien gaan niet alle jongeren op dezelfde leeftijd voor het eerst de arbeidsmarkt op. Zo heeft een 25-jarige die met 15 jaar is begonnen veel meer ervaring dan een leeftijdgenoot die pas net aan hetzelfde werk is begonnen. Toch krijgt een 25-jarige zonder ervaring vaak meer betaald dan een 18-jarige die al drie jaar werkervaring heeft. De inwerkperiode is ook sterk afhankelijk van de aard van het werk. Voor een baan als schoonmaker zal in het algemeen een kortere inwerkperiode volstaan dan voor bijvoorbeeld een positie als medewerker financiële administratie. De lengte van de inwerkperiode heeft dus niet zozeer te maken met leeftijd maar met de hoeveelheid relevante werkervaring en de branche waarin men werkzaam is. Een derde reden waarom het argument van gebrek aan vakvolwassenheid voor het lagere minimumloon voor jongeren niet meer relevant is, is dat er inmiddels specifieke werk-leerconstructies zijn. Voor banen waarin leren een hoofddoel is en de productiviteit daaraan ondergeschikt, worden tegenwoordig werkervarings-, stage- of leerlingplaatsen gecreëerd. Deze plaatsen zijn vooral beschikbaar voor jongeren. Jongeren die zo’n arbeidsplaats hebben verdienen vaak minder, maar omdat zij nog in een leerproces zitten mag er ook geen volwaardige arbeid van hen worden verwacht. De werk-leerconstructies zorgen er voor dat werknemers die hiervan gebruik maken ook inderdaad de gelegenheid krijgen om zich rustig in te werken en zich een vak eigen te maken zonder dat er meteen een hoog productieniveau van hen wordt verwacht en mét de begeleiding die daarvoor nodig is. Jongeren die niet in zo’n soort arbeidsplaats werkzaam zijn dienen meestal wel volwaardige arbeid te leveren. De achterliggende redenering dat het minimumjeugdloon van alle banen van jongeren een werk-leerconstructie maakt is door de specifieke arbeidsplaatsen waarin jongeren kunnen leren en werken tegelijk ondermijnd. Behoefte Het minimumjeugdloon is niet alleen gebaseerd op prestatie, maar ook op de vermeende behoefte van jongeren. Het is afgestemd op het sociaal aanvaardbare inkomensminimum van jongeren, hun financiële behoefte. Hier komt beeldvorming om de hoek kijken: de inschatting van behoefte in een bepaalde levensfase heeft alles te maken met veronderstellingen over iemands levensloop gebaseerd op stereotiepe beelden. Men ging er bij het instellen van het minimumjeugdlonenstelsel vanuit dat de behoefte van jongeren lager is dan die van volwassenen en dat zij dus met een lager loon toekunnen. In debatten in de Tweede Kamer werden de volgende argumenten gebruikt: • jongeren zijn niet gewend aan een volledig inkomen; • jongeren hebben geen zware financiële verplichtingen; • jongeren hebben geen lasten van anderen te dragen want zij zijn geen kostwinners; 39
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 40
• ‘zij [jongeren] wonen samen en hebben een minimumloon plus een uitkering, of een minimumloon plus een studiebeurs van pa. Dat loopt allemaal heel lekker.’ (Kruse, 1983); • jongeren hebben een grotere variatie in wat een bestaansminimum is en ‘blijkbaar bestaat er een grote inventiviteit om van toelagen te kunnen leven.’ (De Koning, TK 1982-1983); • jongeren hebben een andere opvatting over en een andere verhouding tot werk en vrije tijd (De Graaf, 1983); • het subjectief welvaartsniveau van jongeren is in stijgende lijn (SCP, 1981). De situatie wordt dus geacht anders te zijn voor jongeren omdat zij nog minder gewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt en omdat zij nog aan het begin van hun ‘welvaartsniveau’ staan. Het is een in de maatschappij verankerd beeld dat de mens geleidelijk naar zijn optimum in inkomen en status toegroeit en dat jongeren onderaan beginnen.52 De tegenstanders van het lagere minimumjeugdloon kwamen in verweer tegen deze behoefte-argumenten. Ze vielen niet zozeer de normatieve kant van het ‘welvaartsgroei-idee’ aan, maar richtten zich op het idee dat jongeren met minder toekunnen dan volwassenen. Hun argumenten om de leeftijdsgrens voor het algemene minimumloon te verlagen zijn als volgt op te sommen: • de kosten van levensonderhoud zijn even hoog voor iedereen. Aardgas, water en levensmiddelen zijn voor jongeren niet goedkoper dan voor volwassenen (Ter Veld, 1982); • juist een beginnend huishouden zit op hoge kosten (de werkendejongerenorganisaties); • jongeren met lage inkomens komen vaak uit gezinnen met lage inkomens. Een dubbeling van inkomen is dan niet aan orde, want de ouders kunnen niet bijspringen. Daarnaast is het minimumloon niet omhoog gegaan terwijl de studiebeurs zakte, het argument van dubbeling van inkomens wordt dus niet doorgevoerd (Nijpels, 1983); • een bestaansminimum is een algemeen minimum, bedoeld om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan volwassenen. 53 Deze argumenten voor en tegen het feit dat het minimumjeugdloon lager is dan dat voor volwassenen van 23 jaar en ouder, maken duidelijk dat het idee dat jongeren een lagere behoefte hebben dan volwassenen vooral op stereotiepe beeldvorming berust. Men maakt aannames over financiële verplichtingen, woonsituatie, inkomenssituatie, inventiviteit en carrièreverloop van jongeren. Jongeren worden als een uniforme achterstandsgroep beschouwd. Zij zijn echter niet per definitie geen kostwinners en ze wonen niet per definitie samen. Ook is het ‘welvaartsgroei-idee’ achterhaald. Mensen hebben veelal geen lineair verlopende carrière meer. Zeker voor vrouwen is dat ook meestal niet de gebruikelijke gang van zaken geweest in het verleden. In verband met 40
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 41
de zorg voor kinderen of ouders onderbraken veel vrouwen al langere tijd hun arbeidsleven en moesten zij een nieuwe start maken als ze herintraden in het arbeidsproces. Conclusie Het is heel normaal in Nederland om jongeren onder de 23 jaar minder te betalen voor hetzelfde werk dan personen boven de 23 jaar. Het systeem van het minimumjeugdloon is in de jaren zeventig ingevoerd om jongeren een sociaal minimum te garanderen. In de jaren tachtig werd het echter, net als de vervroegde pensioenregelingen, met name gebruikt als instrument tegen de hoge jeugdwerkloosheid. Nu zijn én het ongelijk belonen van jongeren onder de 23 jaar én het vervroegd uittreden de standaard geworden. Dit terwijl de jeugdwerkloosheid tot een minimum gedaald is en de regering zich het hoofd breekt over de vraag hoe ouderen langer in het arbeidsproces gehouden kunnen worden. De vraag is of het minimumjeugdloon nog echt nodig is als arbeidsmarktinstrument. De overige argumenten voor het minimumjeugdloonsysteem, vakonvolwassenheid en behoefte, zijn gebaseerd op beeldvorming over jongeren en levensloop. Deze stereotiepe argumenten hebben weinig grond in de (huidige) werkelijkheid en gelden in elk geval niet voor alle jongeren. Niet alleen het LBL zet daarom vraagtekens bij het minimumjeugdloonstelsel. Ook het kabinet plaatst kanttekeningen bij de aanname dat jongeren nog geen volwaardige arbeid kunnen leveren. Vanuit de vakbonden is regelmatig bezwaar gemaakt tegen het feit dat het minimumjeugdloon tot 23 jaar geldt. FNV en CNV bepleiten een geleidelijke verlaging van de vakvolwassen leeftijd tot de wettelijke meerderjarigheidsgrens van 18 jaar. De Stichting van de Arbeid pleit er voor om het minimumjeugdloonsysteem te vervangen door een systeem waarbij de criteria ervaring en vakbekwaamheid in de plaats komen van het criterium leeftijd. 4.1.2. Werkstress Voor veel werkgevers is ‘de ideale werknemer’ jong én ervaren. Jongere werknemers worden gezien als flexibel, dynamisch, innovatief, ijverig en ga zo maar door. Dit beeld is zeer positief, maar kent ook zijn schaduwzijde. Het positieve beeld brengt namelijk vaak hoge eisen met zich mee. Werkgevers denken vaak dat jonge werknemers een hoge werkdruk aankunnen, geen moeite hebben met onzekerheid in arbeidscontracten en een hoge productiviteit hebben. Deze verwachting heeft ook zijn weerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelf hebben. Velen vinden dat zij zouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het als falen als dit niet het geval is. Het motto is tegenwoordig ‘er bestaan geen problemen, er zijn alleen uitdagingen’. Een jongere hoort zijn carrièreverloop al uitgestippeld te hebben en zijn marktwaarde te kennen. 41
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 42
Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hoge eisen. Ze voelen zich vaak bekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid over het vervolg van hun loopbaan, missen een mentor en werken zich te pletter.54 Beoordeling van de jongerenfase De jongerenfase heeft in de jaren tachtig een grote verandering ondergaan. Stond voor die tijd de jongerenfase nog in het teken van zelfontplooiing, nu is de jongerenfase in het teken van opleiding tot de arbeidsmarkt komen te staan. Voor de jaren tachtig werden jongeren meer als zelfstandige wezens met rechten beschouwd, die zich optimaal moesten kunnen ontplooien en ruimte moesten hebben om samen jong te zijn. Daarna werden jongeren onder invloed van de economische malaise en hun verslechterde arbeidsmarktpositie met name als economisch probleem gezien.55 Dit komt onder meer tot uiting in de veranderingen in het studiefinancieringsstelsel. Een paar decennia geleden was het normaal om relatief lang over de studie te doen. Het werd beschouwd als een periode van zelfontplooiing, sociaal engagement, maatschappelijke actie en positiebepaling. Vanaf eind jaren tachtig is dit behoorlijk veranderd. De tijd die voor een studie staat is steeds korter. De studiefinanciering is sterk verlaagd en de studiedruk is sterk verhoogd door middel van prestatiebeurzen. De studie is nu met name bedoeld om een jongere voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Voor vrijwilligerswerk en andere maatschappelijke activiteiten heeft de huidige student amper tijd meer.56 Overigens is men bezig om het studiefinancieringsstelsel weer meer te flexibiliseren. Per januari 2001 wordt het nieuwe stelsel ingevoerd. Ondanks dat de arbeidsmarktpositie van jongeren sterk is veranderd sinds de jaren tachtig, blijft de beoordeling van de jongerenfase als voorbereiding op de arbeidsmarkt stand houden. Jongeren worden weliswaar niet meer zozeer gezien als economisch probleem, als wel als gewild schaars economisch goed, maar ze worden nog altijd in economische termen gezien. De jongerenfase is daarmee geen zelfstandig gewaardeerde fase geworden, maar is nog steeds een transitieperiode tot volledige deelname aan de arbeid. Flexibilisering van de arbeidsmarkt De arbeidsmarkt is de afgelopen decennia in hoge mate geflexibiliseerd. Een vast contract is lang niet zo normaal meer, met name onder jongeren. Een kwart van hen heeft een flexibel arbeidscontract en 11% werkt als uitzendkracht. Ook werkt meer dan de helft van de jongeren op onregelmatige tijden.57 Uit Europees onderzoek bleek dat het gevoel van werkzekerheid in geen enkel Europees land zo is afgenomen als in Nederland. Jongeren hebben daar relatief veel mee te maken.58 Dat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeft gevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevers het recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen de
42
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 43
werknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goed uitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goede kansen op een nieuwe baan. De meeste starters nemen genoegen met een schietstoelcontract, dat tussentijds kan worden opgezegd. Voor zo’n schietstoelcontract eisen werkgevers erg veel. De hoog opgeleide nieuwkomer moet niet alleen slim zijn en een stevig CV hebben, maar ook over ruime sociale vaardigheden, een sterke persoonlijkheid, creativiteit en stressbestendigheid beschikken.59 Jongeren zien zichzelf dan ook steeds meer als een soort zelfstandig ondernemer. Hun kennis, opleiding en vaardigheden zijn hun koopwaar. Dit betekent aan de ene kant dat veel jongeren steeds minder loyaliteit voelen naar de werkgever. Zij zijn vaak niet lang genoeg in dienst om een binding met de werkgever, het bedrijf en het product te krijgen. Succes in hun werk betekent dan ook niet zozeer een bijdrage aan het bedrijf als wel een vorm van zelfontplooiing voor de werknemer. Aan de andere kant betekent het ook dat falen in het werk een andere betekenis heeft gekregen. Dit wordt door jonge werknemers minder gezien als een gezamenlijk probleem voor het bedrijf, dan als een persoonlijke tekortkoming. Maar met een flexibele arbeidsmarkt waarin de werknemer steeds weer opnieuw moet solliciteren is falen eigenlijk geen optie meer.60
De prestatiemaatschappij Tegelijk met de flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft onze samenleving steeds meer het karakter van een prestatiemaatschappij gekregen. Het leveren van prestaties gaat steeds zwaarder wegen. Wie mee wil tellen en vooruit wil komen moet prestaties neerzetten. Diploma’s, opleidingen en ervaring worden steeds belangrijker. Op het werk zijn mensen bezig ‘hun marktwaarde te verhogen’ en hun ‘employability’ te vergroten. Er is niets tegen het leveren van prestaties en de waardering daarvan in de samenleving, tenzij het leveren van prestaties wordt overgewaardeerd. Dan dreigen mensen die om allerlei redenen niet zo goed (meer) kunnen presteren buiten de boot te vallen. Jongeren met een handicap of een lage opleiding, jongeren zonder diploma en jongeren in achterstandssituaties zijn bijvoorbeeld al snel de klos. Maar ook steeds meer hoog opgeleide jongeren die de steeds groter wordende druk van het presteren niet aan kunnen, raken uitgesloten in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
43
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 44
Daarbij komt nog dat met het afbrokkelen van de verzorgingsstaat kwetsbare mensen minder bescherming krijgen in de huidige samenleving. Er wordt minder gestreefd naar assimilatie en incorporatie van zwakkeren. De maatschappij raakt zo steeds meer verdeeld in winners en losers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ontstaan van zwarte en witte scholen.61 ‘Kwetsbare jongeren’ die minder goede kansen hebben op de arbeidsmarkt, worden steeds meer gezien als een last voor de samenleving. Dit blijkt onder andere uit het ‘Plan Voortijdig Schoolverlaten’ dat in 1999 door het ministerie van OCW werd gepresenteerd. Daarin wordt de problematiek van het zonder diploma de school verlaten als volgt omschreven: ‘Het vooruitzicht van jongeren zonder startkwalificatie is veelal langdurige of frequente werkloosheid, een gebrekkig ontwikkelingsperspectief in het arbeidsproces, vervreemding van de samenleving, afglijden naar de zelfkant van de samenleving of mogelijk zelfs de criminaliteit. De samenleving maakt vervolgens hoge kosten om deze groep op te vangen, te begeleiden of de effecten van het gedrag van deze groep te compenseren.’ De Jongerenorganisatie CNV vond deze voorstelling van zaken kortzichtig en benadrukte dat deze visie ten onrechte stigmatiserend werkt voor een grote groep jongeren. De organisatie steunt het streven om zoveel mogelijk jongeren met startkwalificaties het onderwijs te laten verlaten, maar is het oneens met het feit dat jongeren zonder diploma gebrandmerkt worden als kansloos. De meeste voortijdig schoolverlaters houden namelijk bewust op met hun opleiding en vinden na enig zoeken hun eigen weg op de arbeidsmarkt.62 Werkstress en burn-out De beoordeling van jongeren in economische termen, samen met de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de opkomst van de prestatiemaatschappij, heeft er toe geleid dat er een rooskleurig beeld van de jonge werknemer is ontstaan. Er bestaat een beeld dat jongeren op de huidige arbeidsmarkt alle kansen hebben en hun eigen arbeidsvoorwaarden kunnen bepalen. Doordat het aantal jongeren in Nederland verhoudingsgewijs steeds kleiner wordt (‘ontgroening’) zijn zij namelijk een gewild schaars goed geworden. Werkgevers weten van gekkigheid niet meer wat ze moeten doen om hoog opgeleide jongeren binnen te halen, met lease-auto’s, hoge salarissen, prestatiebeloning en opleidingen. Dit beeld moet echter genuanceerd worden. De meeste jongeren hebben maar weinig zeggenschap over de invulling van hun werk. Het komt vaak voor dat jongeren veel overuren maken en meer dan de helft van hen werkt op onregelmatige tijden: ‘s avonds en in het weekend.63 Een European Survey on Working Conditions toonde aan dat werkende jongeren tussen 15 en 24 jaar meer nog dan ouderen klagen over ‘risicofactoren’ op het werk zoals lawaai, weinig autonomie en korte pauzes. Hoger opgeleide jongeren hebben iets minder klachten dan lager opgeleide, maar het verschil is niet groot.64 44
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 45
Er is een groter verschil te ontdekken tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebben veel vaker last van werkstress dan mannen. De oorzaken hiervan worden door het Sociaal en Cultureel Planbureau gezocht in de combinatie van arbeid en huishouden. Weliswaar hebben jonge vrouwen het daardoor extra druk gekregen, maar jonge mannen hebben het in uren uitgedrukt nog altijd veel drukker. Zij zijn meer gaan werken én (ietsje) meer in het huishouden gaan doen. Andere redenen voor het verschil tussen de seksen wordt gezocht in het feit dat vrouwen een prettige werksfeer veel belangrijker vinden dan mannen. Als dat niet goed loopt komt het bij vrouwen veel harder aan dan bij mannen. Daarbij speelt het volgens recent onderzoek een rol dat sommige vrouwen betaalde arbeid meer zien als een nevenactiviteit, zodat zij eerder geneigd zijn af te haken als zij het werk niet leuk vinden. Bedrijfsartsen worden hier volgens dat onderzoek ook door beïnvloed. Zij schijnen vrouwen vaker aan te raden thuis te blijven van hun werk dan mannen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat vrouwen minder goed onderscheid kunnen maken tussen persoonlijke en functionele kritiek dan mannen. Zij trekken het zich dan ook meer aan en nemen het persoonlijker op als ze niet voldoen aan de verwachtingen die aan een jonge werknemer gesteld worden.65 De meeste jongeren willen ook, in tegenstelling tot het heersende beeld, het liefst zekerheid in hun loopbaan. Ze willen niet te veel switchen van baan, maar juist lang werken voor één bedrijf tegen een goed salaris. Dit laatste is gebleken uit een onderzoek van het Expertisecentrum voor loopbaanvraagstukken (LDC). De flexibilisering, het gebrek aan zekerheid in het werk, een gebrek aan begeleiding en de risicofactoren in arbeidsomstandigheden hebben tot resultaat dat steeds meer jongeren hun werk stressvol vinden. Van de jongeren zegt 70% wel eens werkstress te ervaren en één op de twintig jongeren heeft last van burn-out verschijnselen. En het aantal jongeren dat door overspannenheid in de WAO terechtkomt is relatief hoog. Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van werkdruk, stress en burnout bij jongeren. In 1994 werd een eerste onderzoek getiteld ‘werkstress en jonge werknemers’ uitgevoerd door Kompier en Houtman. Daaruit bleek onder andere dat jongeren en jonge volwassenen net zoveel risico’s voor werkstress en de gevolgen daarvan rapporteren als ouderen. Dit was de eerste belangrijke relativering van de spreekwoordelijke ‘kracht van de jeugd’. Later zijn deze bevindingen bevestigd door onderzoek van het CBS.66 Momenteel is onder andere de Jongerenorganisatie CNV met het onderwerp bezig. Zij zien de hoge verwachtingen die aan starters op de arbeidsmarkt gesteld worden, niet alleen door de omgeving maar ook door jongeren zelf, als één van de oorzaken van werkstress van jongeren. De Jongerenorganisatie CNV betoogt dat er niets mis is met positieve stress. Stress is nodig om te presteren, het houdt je wakker en daagt je uit. Zolang het positieve stress blijft tenminste. In combinatie met een gebrekkige 45
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 46
begeleiding en het uitblijven van de mogelijkheid om fouten te maken en daarvan te leren, kan stress echter kwalijke gevolgen hebben op zowel de gezondheid als de kansen van jongeren. Zij kunnen dan overspannen of burnt-out raken en ondervinden klachten als vermoeidheid, gespannenheid, prikkelbaarheid, piekeren, slecht slapen, huilerigheid, concentratieproblemen en een gevoel van onmacht. Daarom doet de Jongerenorganisatie CNV een vijftal aanbevelingen aan werkgevers om te voorkomen dat hun nieuwe werknemers die net starten op de arbeidsmarkt ziek worden van werk (zie kader). Ook organiseren zij trainingen voor overspannen jonge werknemers. Het aantal van deze trainingen groeit gestaag vanwege een grote instroom.67 Aanbevelingen van de CNV Jongerenorganisatie 1. iedere starter een coach Alle starters moeten het eerste jaar recht krijgen op een coach. 2. kansen kennen en benutten Iedere starter krijgt een persoonlijk groeiplan om inzicht te krijgen in eigen kansen en beperkingen. 3. leve de stress Gezonde stress is noodzakelijk. Ongezonde stress moet vermeden worden, door een gedegen aanpak in de vorm van stresspreventietraining voor werknemers en onderzoek naar stressfactoren. 4. recht op vrijwilligersverlof Verlof kan soms nodig zijn omdat mensen zich ook voor andere zaken inzetten dan werk. 5. betere begeleiding voor stagiaires en ‘leer-werkers’ Jongeren in het beroepsonderwijs krijgen al tijdens hun opleiding te maken met de arbeidsmarkt. Die ontmoeting verloopt vaak nodeloos moeizaam door gebrekkige begeleiding op stage- en werkplek. Uit: Jongerenorganisatie CNV, notitie Lajeniegekmakuh!, 2000 Overigens hebben niet alleen jonge werknemers last van stress en overspannenheid, ook scholieren en studenten hebben ermee te kampen. Zij hebben tegenwoordig vaak stressklachten doordat zij sneller moeten studeren en de druk om een diploma te halen sterker voelen. En het ‘bijbaantje’ is belangrijker geworden omdat de studiebeurs niet toereikend is. ‘Uitvallers’ De flexibilisering en prestatiedrang hebben niet alleen gevolgen voor jongeren wat betreft werkstress en burn-out. ‘Kwetsbare’ jongeren krijgen het ook steeds moeilijker. 46
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 47
In de jaren negentig werd een schatting gemaakt van het percentage kwetsbare jongeren in Nederland (Schuyt, 1995). Er werd geconstateerd dat tussen 10 en 15% van de jongeren gezien kunnen worden als maatschappelijke uitvallers of afhakers. Het aantal uitvallers varieert met het ‘maatschappelijk tempo’: de hoeveelheid en de snelheid waarmee maatschappelijke veranderingen zich gelijktijdig voltrekken. Als het maatschappelijk tempo hoger is, is de kans groter dat personen het niet bij kunnen houden en afhaken.68 Het maatschappelijk tempo is het afgelopen decennium snel gestegen, met onder andere de technologische ontwikkelingen, de opkomst van de informatiesamenleving en de flexibilisering. Professor Van der Ploeg van het NIPO vreest dan ook dat de verschillen tussen succesvol en kwetsbaar steeds groter zullen worden. Het is de vraag of de tot op heden succesvolle jongeren in de toekomst kunnen blijven omgaan met onder andere de prestatiedruk, het consumptietempo, het individualisme en de technologische versnellingen. Van der Ploeg schat die kans klein in. Hij voorspelt dat de groep kwetsbare jongeren (waaronder hij onder andere minder begaafde jongeren, digibeten en laaggeschoolde jongeren verstaat) in de toekomst niet alleen zal groeien maar het ook moeilijker zal krijgen. Er lijkt steeds minder plaats te zijn voor ‘uitvallers’.69 Conclusie De positieve beeldvorming over jonge werknemers heeft voor- en nadelen voor jongeren. Enerzijds zijn zij zeer gewild op de arbeidsmarkt. Met name hoog opgeleide jongeren komen relatief gemakkelijk aan een baan en kunnen soms hoge startsalarissen en bonussen krijgen. Anderzijds krijgen zij te maken met een hoge werkdruk. In de huidige prestatiemaatschappij waarin flexibiliteit een grote rol speelt, worden hoge eisen aan jongeren gesteld om aan het beeld te voldoen dat zij flexibel, dynamisch, innovatief en stressbestendig zijn. Falen is eigenlijk geen optie. Dit heeft tot resultaat dat jonge werknemers steeds vaker last hebben van overspannenheid en burn-out en dat er steeds minder plaats is voor de meer kwetsbare jongeren in de samenleving.
47
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 48
4.1.3. Arbeid: valkuilen Jongeren op de arbeidsmarkt kunnen te maken krijgen met verschillende stereotiepe beelden over hun leeftijdscategorie. Aan de ene kant krijgen ze een lager minimumloon omdat ze minder zouden kunnen presteren en minder nodig zouden hebben dan volwassenen. Aan de andere kant zijn het zeer gewilde werknemers waar hoge eisen aan worden gesteld. Er zijn een aantal valkuilen die eenzijdige beeldvorming met negatieve gevolgen voor jongeren in de hand werken: • gebruik stereotypen In onder andere wervingsprocedures wordt soms gebruik gemaakt van stereotypen. De werkgever heeft dan een beeld van wat de kwaliteiten van de sollicitant moeten zijn en verbindt deze kwaliteiten (bewust of onbewust) met een bepaalde leeftijdscategorie. Zo worden mensen niet als individuen beoordeeld, maar naar het beeld dat de werkgever heeft van een leeftijdscategorie in het algemeen; • negatieve bejegening Soms worden jongeren als werknemer negatief bejegend op grond van hun leeftijd. Er wordt dan te weinig vertrouwen gesteld in hun kwaliteiten als werknemer. Te weinig vertrouwen in de capaciteiten van jongeren kan leiden tot onderstress (te weinig eigen verantwoordelijkheid en geen kansen om nieuwe dingen te leren) en hindert jongeren in hun ontwikkeling als werknemer; • gebrek aan begeleiding Onder invloed van het beeld dat jongeren snel leren, flexibel zijn en hard kunnen werken kan er ook juist teveel vertrouwen in hun capaciteiten worden gesteld waardoor ze te weinig begeleiding krijgen. Het kan zeer stressvol zijn voor jongeren om zonder goede begeleiding hun eigen weg te moeten zoeken in een (nieuwe) baan. Goede begeleiding is overigens voor werknemers van alle leeftijden belangrijk; • gebrek aan aandacht voor arbeidsomstandigheden voor jongeren Onder invloed van het beeld dat jongeren gezond en lichamelijk sterk zijn wordt er soms te weinig aandacht besteed aan hun arbeidsomstandigheden. Er wordt dan bijvoorbeeld minder gecontroleerd op veiligheidsvoorschriften, arbeidsduur en voorzieningen op de werkplek. De opkomst van de ‘muisarm’ waar veel jongeren last van krijgen verandert hier al iets aan, maar nog steeds is de instroom van jongeren in de WAO behoorlijk groot; • gebrek aan zekerheid en een band met het werk Dat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeft gevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevers het recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen de werknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goed uitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goede 48
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 49
kansen op een nieuwe baan. Voor jongeren die wat minder kansrijk zijn kan het gebrek aan werkzekerheid veel stress opleveren; • gebrek aan informatie Jongeren blijken vaak (te) weinig informatie te hebben over de mogelijkheden om bijvoorbeeld conflicten op de werkvloer, gebrekkige arbeidsomstandigheden of andere problemen aan te pakken. Zij vinden hierdoor maar moeilijk hun weg naar klachteninstanties, bedrijfsmaatschappelijk werk, vakbonden, inspraakmogelijkheden in het bedrijf en vertrouwenspersonen. Dit kan bijdragen aan stress en onzekerheid op het werk en leidt er in sommige gevallen toe dat jongeren eerder van baan veranderen dan de problemen structureel aanpakken.
49
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 50
4.1.4. Arbeid: aanbevelingen Om de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren op de arbeidsmarkt tegen te gaan doet het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie een aantal aanbevelingen: • debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelsel De sociale partners, politici en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voeren over de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter het minimumjeugdloonstelsel. Mede doordat de werkgelegenheidsaspecten en de beeldvormingsaspecten van het stelsel eigenlijk altijd door elkaar hebben gelopen in de tot nu toe gevoerde debatten ligt het onderwerp minimumjeugdloon zeer gevoelig. Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als de verschillende aspecten ervan in eerste instantie los van elkaar worden besproken; • kwaliteiten los zien van leeftijd Bij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor de vervulling van taken voorop staan. Werkgevers zouden zich beter bewust moeten zijn van de beelden rond leeftijd die zij hebben, zodat zij deze kunnen scheiden van de kwaliteiten die zij vragen van een sollicitant. Zo wordt niemand bij voorbaat uitgesloten vanwege zijn of haar leeftijd; • coaching van starters In navolging van de CNV Jongerenorganisatie vindt het LBL ook dat werknemers, met name jonge starters, recht hebben op een goede begeleiding. Deze begeleiding kan bijvoorbeeld duidelijkheid scheppen in de verwachtingen die er over en weer tussen werkgever en werknemer bestaan en de weg wijzen in het bedrijf of de instelling. Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kan fungeren voor allerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwe werkplek; • begeleiding voor stagiaires en leerwerkers Voor stagiaires en mensen met leer-werkplekken is een goede begeleiding helemaal essentieel. Zij krijgen een lager of geen salaris voor hun werk omdat ze de kans krijgen om te leren en zich te ontwikkelen. Er mag dan ook geen volledige productiviteit van hen verwacht worden; • balans belastbaarheid en belasting Om negatieve stress en burn-out maar ook onderstress te voorkomen moeten de belastbaarheid en de belasting van een werknemer in balans zijn. Regelmatige evaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voeren taken kunnen deze balans verbeteren. Daardoor kan de werkgever optimaal nut halen uit de werknemer en krijgt de werknemer de kans om zich te ontplooien zonder overwerkt te raken;
50
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 51
• informatievoorziening over rechten als werknemer Zowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er een taak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om informatie over de Wet op de Ondernemingsraden, vakbondslidmaatschap, non-discriminatieregelingen, de Arbo-wet en klachteninstanties; • goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijden Goede arbeidsomstandigheden zijn belangrijk voor werknemers van alle leeftijden. Sommige vakbonden verstrekken Arbo-testen om werkplekken te evalueren. Zowel voor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie nodig om hun gezondheid te waarborgen en stress en burn-out te voorkomen. Ook het aanbieden van stresspreventietrainingen kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren; • zekerheid en perspectief bieden Door jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgever jonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor. Deze werkzekerheid hoeft niet per se de vorm van een vast contract te hebben, maar kan ook in duidelijke afspraken zitten. Tevens hoeft carrièreperspectief niet tot het bedrijf of de instelling beperkt te zijn. Hulp bij het elders solliciteren na beëindiging van een dienstverband en het meegeven van een kwalificatie kunnen ook perspectief en zekerheid bieden;
51
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 52
4.2. Inspraak Inspraak blijkt één van de terreinen te zijn waarop jongeren duidelijk en direct te maken krijgen met negatieve beeldvorming over hun leeftijdscategorie. Vooral het feit dat ze niet serieus genomen worden als ze hun mening laten horen en dat ze zelden betrokken worden bij besluitvorming (het initiatief moet bijna altijd van de jongeren zelf komen) stuit jongeren tegen de borst; Jongeren zijn ondervertegenwoordigd op bepaalde terreinen van maatschappelijke participatie, onder andere politieke participatie. De oorzaken liggen enerzijds in het bestaan van een beeld in de samenleving dat jongeren tegenwoordig ongeïnteresseerd, materialistisch en apolitiek zijn en dat zij niet wíllen participeren. Anderzijds voelen jongeren zich vaak niet serieus genomen en vinden zij dat er slechts lippendienst bewezen wordt aan jeugdparticipatie. Ze worden vaak beschouwd als ‘nog-nietmensen’ die niet bekwaam genoeg zijn om wezenlijke beslissingen te nemen, in plaats van als volwaardige burgers. Dit terwijl de overheid en maatschappelijke organisaties participatie en inspraak van jongeren hoog in het vaandel hebben staan. Deze instanties zien jongerenparticipatie als een manier om de afstand tussen de generaties te overbruggen, om zelfstandigheid van jongeren te stimuleren en om een democratisch gevoel bij jongeren te ontwikkelen. De Nederlandse overheid noemt jeugdparticipatie al sinds het begin van de jaren negentig als beleidsspeerpunt.70 De wil om jongeren serieus te laten participeren bestaat dus al heel lang, maar de praktijk blijkt weerbarstig. In de volgende paragraaf worden de rijksoverheid en gemeenten er uitgelicht als voorbeeldterreinen. 4.2.1. Inspraak bij de rijksoverheid Er is momenteel veel aandacht voor participatie van jongeren bij de rijksoverheid. Politieke partijen breken zich het hoofd over het feit dat hun ledenaantallen onder jongeren fors teruglopen en ministeries vragen zich af waarom jongeren hen niet als potentiële werkgevers beschouwen. De rijksoverheid heeft advies ingewonnen om jongeren meer te betrekken bij besluitvorming. In het recent door de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) uitgegeven advies ‘Staat van de Jeugd?’71 worden een aantal van de belemmeringen voor jongerenparticipatie in overheidsbeleid uiteengezet. De Raad concludeert dat jongeren, in tegenstelling tot het beeld dat er van hen heerst bij de overheid, geïnteresseerd zijn in de overheid en graag betrokken willen worden bij die overheid, met name waar het gaat om klassieke vrijheidsrechten en sociale grondrechten. De overheid stelt hen daarin echter teleur. Ten eerste ontbreken vaak de mogelijkheden voor jongeren om te participeren. Overheidsorganisaties nemen maar zelden het initiatief om jongeren bij beleid te betrekken. Ook doen zij weinig moeite om duidelijk te maken wat hun taken en werkzaamheden precies zijn. Ten
52
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 53
tweede is in gevallen waarin jongeren wel betrokken worden, de betrokkenheid van jongeren zelden werkelijk effectief. Een ander recent advies omtrent jongerenparticipatie bij de overheid is ‘Naar een Nationale Jeugdraad’.72 Daarin wijst de Projectgroep Nationale Jeugdraad op de noodzaak van een andere benadering van jeugdparticipatie. Ook werkt deze projectgroep NJR een organisatievorm voor een Nationale Jeugdraad uit. Enkele van de genoemde redenen voor de slechte staat van jongerenparticipatie bij de rijksoverheid hebben te maken met beeldvorming over jongeren. Dit betreft met name de ideeën dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn en dat zij niet bekwaam genoeg zijn om effectief te participeren. Maatschappelijke betrokkenheid Vaak wordt gesteld dat de huidige jeugd zich niet interesseert voor de organisatie van de samenleving. Jongeren gaan niet naar de stembus, worden geen lid van een politieke partij en zetten zich niet in voor maatschappelijke organisaties. Het is inderdaad waar dat veel jonge kiezers wegblijven, dat het aantal jonge leden van politieke partijen terugloopt (overigens is dit het geval bij alle leeftijdscategorieën) en dat maatschappelijke organisaties het moeilijk vinden om jongeren te werven voor activiteiten. Het is echter de vraag of dit ligt aan desinteresse van jongeren. In het onderzoek ‘Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?’ trekt Pauline Tirion de conclusie dat jongeren van 13 tot 20 jaar het erg belangrijk vinden om maatschappelijk betrokken te zijn. Meer dan 75% van de jongeren vindt dat heel erg tot redelijk belangrijk. Meisjes scoren daarbij significant hoger dan jongens en VWO-ers significant hoger dan VMBO- en HAVO-leerlingen. Daarbij zijn goede doelorganisaties en sociaal betrokken bedrijven echter veel populairder dan politieke partijen. Van de jongeren vindt 60% goede doelorganisaties aantrekkelijk, terwijl 24% van hen is aangetrokken tot politieke partijen. Ze stellen ook weinig vertrouwen in het werk van politieke partijen. Slechts 5% heeft overwogen om lid te worden van een politieke partij.73 De oorzaken voor de teruggelopen politieke activiteit van jongeren moeten dus niet worden gezocht in een gebrek aan belangstelling en maatschappelijke betrokkenheid van jongeren, als wel in de manier waarop jongeren naar politiek en overheid kijken. Tot die conclusie komt ook de Raad voor het Openbaar Bestuur. Het ROB stelt: ‘in discussies met en tussen jongeren dragen zij ook zelf het thema aan of burgers niet zelf meer verantwoordelijkheid zouden moeten nemen voor het functioneren van de samenleving. Verder willen en kunnen jongeren meepraten over actuele thema’s als het contact en overleg van de overheid met burgers, commerciële uitbesteding van overheidstaken. (...) Niet echt een teken van niet geïnteresseerd zijn dus’.74 Dat het ondanks de wil van de overheid om jongeren te betrekken en de wil van jongeren om betrokken te zijn toch niet echt lukt met jongerenparticipatie wordt gezocht in stereotypering van jongeren: 53
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 54
‘De Raad constateert dat de afstand van de overheid tot jongeren te groot is. Deze afstand leidt tot het bekende verschijnsel stereotypering. Overheidsfunctionarissen vormen zich een beeld van jongeren zonder dat er van direct contact sprake is’.75 Deze stereotypering heeft tot gevolg dat jongeren vaak niet of op een verkeerde manier bij de overheid betrokken worden. Ten eerste gebruikt de overheid vaak een strategie die suggereert dat jongeren slechts een lastige achterstandsgroep zijn. Dit uit zich in een paternalistische benadering, een neiging tot bekering van jongeren. Het beleid is dan gericht op het herstel van waarden en normen bij jongeren en het terugdringen van zaken als jeugdcriminaliteit, overlast en intolerantie. Jongeren worden zo betrokken om de overlast die zij zouden veroorzaken te bestrijden, niet omdat zij burgers zijn die recht hebben op inspraak. Bij jongeren roept dit al snel het gevoel op dat de overheid niet werkelijk in hen is geïnteresseerd.76 Ten tweede hebben jongeren vaak het gevoel dat zij slechts voor de vorm betrokken worden. Dit zorgt voor teleurstelling bij jongeren en een negatief beeld van hen over de overheid. Er zijn allerlei verschillende vormen van participatie, van symbolisch tot werkelijk effectief. De participatieladder van Roger Hart (zie kader hiernaast) geeft hier inzicht in. Op de laagste niveaus van deze ladder is de participatie slechts symbolisch: jongeren mogen een ludieke opening verzorgen of een toneelstukje doen in de pauze. Een voorbeeld hiervan werd gegeven door Nadia van der Linde van de Raad Jeugd en Bevolking. Op de expertmeeting die het LBL organiseerde in april 2000 vertelde zij dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’ die goed genoeg waren voor een dans- of theaterstuk bij de voorbereidingsbijeenkomst van de VNvrouwenconferentie in Beijing in 1995. Een vorm van participatie die halverwege de ladder staat komt ook voor: volwassenen hebben iets bedacht en jongeren mogen het concreet maken en uitvoeren. Volgens de Projectgroep Nationale Jeugdraad is deze situatie herkenbaar voor veel initiatieven die nu in Nederland worden genomen. De Projectgroep vindt deze vorm van inspraak onvoldoende en pleit voor het creëren van de voorwaarden voor het hoogste niveau van participatie: participatie op gelijke voet.77 Bekwaamheid Naast het beeld dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn, speelt ook het beeld dat zij niet bekwaam genoeg zijn om effectief te participeren een rol bij het vaak onvoldoende niveau van inspraak van jongeren bij de overheid. De ROB ziet dat veel politici en ambtenaren denken dat de wensen van jongeren alleen worden ingegeven door eigenbelang en door de korte termijn worden bepaald. Ideeën van jongeren worden dan afgedaan als een rage. Ook bestaat er een beeld dat jongeren niet abstract kunnen denken. De ROB concludeert echter dat deze beelden 54
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 55
Participatieladder van Roger Hart 1. manipulatie Jongeren worden inzet bij een actie ten behoeve van door volwassenen geformuleerde belangen van de jeugd, zonder dat de implicaties duidelijk gemaakt worden voor de jongeren zelf. 2. decoratie Jongeren worden ingeschakeld om acties van volwassenen op te luisteren, bijvoorbeeld door zang, dans of andere ontroerende activiteiten. 3. afkopen Jongeren krijgen ogenschijnlijk een stem, maar deze dient eerder het beeld van jeugdvriendelijkheid dat volwassenen van zichzelf willen creëren dan het belang van de jongeren. 4. in opdracht en geïnformeerd Volwassenen nemen het initiatief om jongeren in te schakelen en stellen hen op de hoogte van het hoe en waarom. Pas als ze de intenties van het project en de zin van hun betrokkenheid hebben begrepen besluiten jongeren al dan niet te participeren. 5. geconsulteerd en geïnformeerd Jongeren worden uitgebreid geraadpleegd over een project dat door volwassenen ontworpen en geleid wordt zonder dat ze bij de analyse en eventuele beleidsbeslissingen worden betrokken. 6. initiatief bij volwassenen, jongeren beslissen mee Bij projecten worden door de initiatiefnemers verschillende belangen- en leeftijdsgroepen betrokken. 7. initiatief en leiding bij jongeren Jongeren bedenken, organiseren en leiden zelf een project zonder tussenkomst van volwassenen. 8. initiatief bij jongeren, jongeren en volwassenen beslissen samen Het hoogste stadium van participatie is het meebeslissen, vanwege de gedeelde invloed van volwassenen en jongeren. bron: M. du Bois-Reymond, Jongeren en hun keuzes, Bussum: Coutinho, 1998
veelal onterecht zijn. Onderzoek toont aan dat jongeren over het algemeen stabiele (politieke) houdingen en meningen hebben. Van korte termijn denken en rages is dus geen sprake. Ook blijkt dat wanneer de zaken juist worden aangepakt, jongeren abstracte onderwerpen prima kunnen bespreken.78
55
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 56
De negatieve beelden over jongeren komen met name voort uit het feit dat weinig politici en ambtenaren goede ervaringen hebben opgedaan met inspraak van jongeren. Stereotypen bestaan bij de gratie van onbekendheid met bepaalde groepen mensen. Om effectieve inspraak van jongeren te bereiken en daarmee de negatieve beelden over hen te ontzenuwen zijn een goede informatievoorziening en de juisterandvoorwaarden voor participatie van groot belang. 4.2.2. Inspraak bij gemeenten Naast inspraak bij de rijksoverheid is inspraak van jongeren op gemeentelijk niveau ook heel belangrijk. Op gemeentelijk niveau gaat het om de dagelijkse leefomgeving van jongeren, maar zij worden helaas vaak niet betrokken bij de gang van zaken. Dit probleem wordt steeds meer erkend en veel gemeenten zijn begonnen met het maken en uitvoeren van plannen om jongerenparticipatie in de gemeente vorm te geven. Toch zijn er nog verschillende struikelblokken voor inspraak van jongeren bij gemeenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Zoals ook op rijksoverheidsniveau het geval is, bestaat soms het idee dat jongeren een (uniforme) problematische achterstandsgroep vormen. Zo krijgt participatie al snel het karakter van preventie. Een ander voorbeeld is dat in sommige gevallen wordt aangenomen dat jongeren slechts inspraak willen hebben bij specifieke ‘jongerenonderwerpen’, zoals de locatie van een ‘hangplek’ (jongerenontmoetingsplaats) of een skatebaan. Ook dit kan volwaardige participatie van jongeren als inwoners van een gemeente in de weg staan. Probleemjongeren Jeugdparticipatiebeleid van gemeenten is vaak gericht op het verminderen van overlast van een kleine groep jongeren. Het valt niet te ontkennen dat er jongeren zijn die zonder diploma hun school verlaten, werkloos zijn of zich aan criminaliteit of vandalisme bezondigen. Gemeenten zien deze jongeren als probleemgroepen waar iets mee gedaan moet worden. Ze worden bij het bedenken van oplossingen voor de problemen betrokken. Daar is niets mis mee. Het is erg goed dat jongeren in achterstandposities betrokken worden bij beleid dat op hen gericht is. Het probleem is dat het vaak hierbij blijft. Er is zo geen aandacht voor de veel grotere groep jongeren waar het wel goed mee gaat en het beleid heeft zo meer het karakter van jongerenzorg dan van jongerenparticipatie. Een voorbeeld hiervan is het Marokkaanse jongerencentrum dat twee jaar geleden in Oosterhout werd opgezet. In een persbericht daarover werd gezegd: ‘De afgelopen jaren is van meerdere kanten aangedrongen op de komst van een Marokkaans jongerencentrum. Die wens kwam onder andere naar voren in gesprekken die de gemeente en de politie hebben gevoerd naar aanleiding van ongeregeldheden in het Oosterhoutse stadscentrum in de eerste helft van 1997.’ 79 De vraag is of de Marokkaanse jongeren in Oosterhout ook een eigen jongerencentrum gekregen hadden als er geen ongeregeldheden waren geweest. Gemeenten lijken veel gemotiveerder om jongeren inspraak te geven en geld te investeren in voorzieningen voor jongeren als het een preventief doel dient. 56
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 57
Een ander negatief gevolg van de eenzijdige aandacht voor jongeren in een achterstandspositie is dat gemeenteambtenaren en lokale politici hun stereotiepe beelden van jongeren keer op keer bevestigd kunnen zien. Ze komen minder in contact met jongeren waar het goed mee gaat, zodat negatieve beelden niet genuanceerd worden. ‘Jongerenonderwerpen’ Het idee dat jongeren slechts geïnteresseerd zijn in jongerenonderwerpen en hun eigenbelang kan ervoor zorgen dat ze niet betrokken worden bij andere beslissingen. Veel jongeren hebben echter een bredere interesse. Zij zouden zich als actief burger bezig kunnen houden met allerhande onderwerpen die aan de orde komen in hun gemeente. Het milieu, ruimtelijke ordening en discriminatie zijn een aantal van de onderwerpen waar jongeren zeer geïnteresseerd in blijken te zijn. Het probleem zou kunnen liggen in het feit dat de politiek een slecht imago heeft bij jongeren. Daardoor zijn veel jongeren moeilijk te porren voor politieke activiteit in het abstracte. Als ze op een specifiek onderwerp aangesproken worden ligt de zaak echter heel anders. Zoals Saskia Pekelharing, oud-voorzitter van de Jonge Socialisten, zegt in een interview over politieke jongerenparticipatie: ‘Als je jongeren vraagt naar milieu en onderwijs hebben ze allemaal een mening. Als je vraagt naar politiek vinden ze dat niet interessant. Maar milieu en onderwijs gaan juist over politiek.’ 80 Een benadering waarbij jongeren effectief betrokken worden bij beleidsontwikkeling over allerhande onderwerpen in de gemeentepolitiek door ze aan te spreken op de inhoud, kan zowel negatieve beelden die jongeren van politiek hebben als negatieve beelden die politici en ambtenaren van jongeren hebben bijstellen.
57
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 58
4.2.3.Inspraak: valkuilen Jongeren worden weinig betrokken bij democratische inspraakprocessen. En zelfs als jongeren wel betrokken worden, hetzij op eigen initiatief, hetzij op initiatief van de betrokken instantie, gaat er vaak nog het een en ander mis in de manier waarop zij kunnen participeren. Deze valkuilen staan niet alleen effectieve participatie van jongeren in de weg, maar zorgen ook voor de (re)productie van negatieve beeldvorming over jongeren. Een aantal zaken die vaak mis gaan in het jeugdparticipatiebeleid zijn: • gebrek aan informatie Jongeren hebben vaak te weinig informatie over het onderwerp en de instantie waarbij zij geacht worden mee te praten. Zij hebben meestal minder kanalen en een minder goed netwerk om zelf informatie te vergaren dan volwassenen, alleen al omdat ze simpelweg minder jaren geleefd hebben. De benodigde informatie is meestal in handen van de instantie zelf, die soms helaas te weinig moeite doet om achtergrondinformatie en uitleg te verstrekken. Zonder voldoende informatie is effectieve inspraak echter praktisch onmogelijk. Bijkomend nadeel is dat de interesse van jongeren logischerwijs klein is als zij weinig informatie krijgen. Daardoor kunnen instanties zich bevestigd zien in hun beeld dat jongeren apathisch zijn, en niet geïnteresseerd zijn in maatschappelijke onderwerpen; • preventie in plaats van participatie: de ‘probleemjongere’ Het accent komt vaak te liggen op jongeren met problemen, waardoor de preventie van die problemen in plaats van actief burgerschap van jongeren het doel wordt.81 Bijvoorbeeld bij de inrichting van woonwijken. De aandacht gaat dan vaak uit naar jongeren waarvan de buurt vindt dat zij overlast veroorzaken, om ervoor te zorgen dat die overlast tot een minimum beperkt wordt. Andere jongeren uit de wijk worden niet geconsulteerd over wat zij belangrijke buurtvoorzieningen vinden. Niet alleen verhindert dit de democratische inspraak van jongeren, maar het zorgt er ook voor dat jongeren met problemen overbelicht worden en daardoor de standaard worden waaraan mensen hun beeldvorming over jongeren ontlenen; • inspraak zonder invloed: de ‘excuusjongere’ Jongeren worden weliswaar uitgenodigd om te participeren, maar slechts in categorale inspraakorganen die geen beslissingsbevoegdheid hebben (zoals jeugdpanels of jeugdadviesraden) en al helemaal niet in de besluitvormende organen zelf. Soms worden zij zelfs gebruikt om de indruk van jeugdvriendelijkheid te wekken zonder dat er überhaupt van inhoudelijke betrokkenheid sprake is. Daardoor bestaat er geen basis van gelijkwaardigheid. Vaak worden jongeren zo wel gehoord, maar wordt hun mening als ondergeschikt beschouwd en niet meegenomen in het besluit. Als dit meerdere keren gebeurt zal de animo van jongeren om tijd te besteden aan inspraak snel afnemen. Waarmee dan weer het beeld bevestigd wordt dat jongeren niet geëngageerd zijn; 58
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 59
• inspraak zonder randvoorwaarden Jongeren wordt gevraagd te participeren zonder dat de faciliteiten om dit mogelijk te maken geboden worden. Het gaat dan soms om hele praktische zaken zoals kantoorfaciliteiten, maar ook om betaling. Veel jongeren hebben geen tijd om te participeren omdat de studiedruk steeds verder opgevoerd wordt terwijl hun uitkering omlaag gaat. Jongeren nemen daarom vaak een bijbaan die weinig tijd overlaat voor vrijwilligers- of medezeggenschapswerk. Onder de randvoorwaarden valt ook de kans om fouten te maken. Jongeren moeten de kans krijgen om zich te ontwikkelen en iets te leren. Daarbij bestaat een kans dat het één en ander mis gaat. De gevolgen daarvan kunnen tijd of geld kosten; • inspraak louter op ‘jongerenonderwerpen’ Als jongeren al gevraagd wordt om te participeren dan is dat meestal bij ‘typische jongerenonderwerpen’. Ze mogen dan over de locatie van de hangplek of de skatebaan meepraten. Sommige jongeren zijn daar inderdaad in geïnteresseerd, maar veel jongeren willen (daarnaast) graag over maatschappelijke problemen in het algemeen nadenken. Door jongeren alleen naar hun mening over ‘jongerenonderwerpen’ te vragen wordt al gauw het beeld bevestigd dat jongeren egoïstisch zijn en alleen geïnteresseerd in zichzelf en hun leeftijdsgenoten; • gebrek aan aansluiting bij de belevingswereld van jongeren De cultuur van het orgaan waarin geparticipeerd wordt staat vaak te ver af van de belevingswereld van jongeren. Zo worden jongeren soms opgezadeld met dikke pakken onleesbare stukken vol ambtelijk taalgebruik. Ook worden soms analogieën en voorbeelden gebruikt die erg ver afstaan van de leefwereld van jongeren. Gevolg is dat het beeld ontstaat dat jongeren het niet kunnen begrijpen, dat zij te jong zijn om te participeren op het betreffende niveau; • inspraak door steeds hetzelfde groepje jongeren: de ‘beroepsjongere’ Jongeren die hebben bewezen dat ze een zinnige inbreng hebben worden soms eerder gezien als een positieve uitzondering op de regel dan als een voorbeeld van hun leeftijdsgroep. Een organisatie heeft dan zo’n negatief beeld van jongeren dat het onmogelijk is te geloven dat er veel jongeren zijn die een nuttige inbreng hebben. Vaak worden deze ‘bewezen’ jongeren steeds weer uitgenodigd om te participeren terwijl er geen moeite wordt gedaan om andere jongeren ook aan te spreken. Op deze manier is er geen sprake van democratische inspraak omdat er niet voor wordt gezorgd dat de jongeren een afspiegeling van de samenleving zijn.
59
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 60
4.2.4. Inspraak: aanbevelingen Om de valkuilen te ontlopen, de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren op het gebied van inspraak te verminderen en jongerenparticipatie aan te moedigen heeft het LBL de volgende aanbevelingen: • beschouw jongeren als volwaardige burgers Beschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoon Nederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht is daar één van; • zorg voor volwaardige voorzieningen Door vacatiegeld te betalen voor advieswerkzaamheden (hetgeen overigens heel normaal is bij ‘volwassen’ adviesraden) wordt tijdsinvestering een reële mogelijkheid. Bovendien blijkt uit investering van tijd en geld een serieuze intentie wat betreft inspraak van jongeren. De gemeente Den Helder betaalt de leden van de lokale Jongeren Adviesraad voor hun aanwezigheid bij vergaderingen. Daarnaast is het belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd: een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning, communicatiemiddelen enzovoort; • stel een democratische checklist op Bij buurtinspraak of een consultatieronde is het belangrijk dat degenen die betrokken worden een democratische afspiegeling van de buurt of de bevolking zijn. Helaas is dit vaak niet het geval. Jongeren worden dan óf vergeten, óf niet gezien als buurtbewoners met inspraakrechten. Om een democratische afspiegeling te waarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld worden waarin de afspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn. Deze checklist zou overigens niet alleen jongeren, maar ook ouderen, allochtonen en vrouwen moeten omvatten; • zorg voor een goed netwerk Een probleem dat kan spelen bij het betrekken van jongeren is dat het moeilijk is om sleutelfiguren te vinden die de mening van ‘de jeugd’ in zijn algemeenheid kan vertegenwoordigen. Om toch jongeren te vinden die kunnen participeren is een structurele inspanning nodig. Zowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen ‘netwerkers’ aangesteld worden die contact maken en onderhouden met jongeren en jongerenorganisaties; • mainstream jongeren in adviesorganen In het beleid om de participatie van vrouwen te vergroten speelt mainstreaming tegenwoordig een grote rol. Mainstreaming betekent de integratie van diversiteit in beleid en uitvoering. Naast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren een mainstreamingbeleid gevoerd kunnen worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van de samenstelling van adviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden. Dit zorgt 60
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 61
niet alleen voor een minder categorale positie voor jongeren, maar noopt ook tot nadenken over de indirecte leeftijdsgrenzen die gesteld worden in de eisen die gelden voor adviesraadsleden; • zorg voor duidelijkheid Jongeren haken snel af als de informatievoorziening onvoldoende is, de doelen van inspraak te vaag zijn of de effectiviteit van medezeggenschap niet duidelijk is. Jongeren hebben veel meer baat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak, waarbij het effect en de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend zijn. Een goede informatievoorziening is daarbij ook essentieel. Dat betekent dat de geboden informatie bij de belevingswereld van jongeren moet aansluiten en volledig moet zijn zonder te uitvoerig te worden.
61
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 62
4.3. Media De media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenleving komt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerd en in stand gehouden. Eenzijdige beeldvorming over jongeren komt voort uit onbekendheid met (bepaalde groepen) jongeren. Deze onbekendheid zorgt ervoor dat beelden over jongeren als groep niet door eigen ervaringen met individuele jongeren genuanceerd kunnen worden. De media vormen dan de enige bron van informatie over jongeren. De beelden die er over jongeren ge(re)produceerd worden in de media zijn dus erg belangrijk voor het ontstaan maar ook voor het bestrijden van stereotypen over jongeren. 4.3.1. Onderzoek jongeren in de media Het LBL heeft een klein kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar het vóórkomen van jongeren van 15 tot en met 25 jaar in dagbladen en op publieke televisiezenders. In de periode van 5 tot 11 oktober 2000 zijn NRC Handelsblad, De Telegraaf, Trouw en Het Parool doorgespit op berichten waarin jongeren vóórkomen. Op televisie werden diverse Nederlandse programma’s op de publieke zenders bekeken op de manier waarop jongeren geportretteerd worden.
Geanalyseerde programma’s per genre • nieuws/actualiteiten:
- het Journaal (NOS, 7 afleveringen) - Netwerk (NCRV, AVRO, KRO, 5 afleveringen)
• comedyseries:
- In de clinch (NCRV) - Ben zo terug (VARA) - Jansen en Jansen (VARA) - Verkeerd verbonden (Tros)
• documentaires/reportages: - Finals (BNN) - Man bijt hond (NCRV) - FF wat anders (VARA, 2 afleveringen) - Urbania, een stadstriptiek (NPS) - Het huishouden van Don Quichote (NCRV) - Waskracht! (VPRO) • dramaseries:
- De Russen (KRO) - In de praktijk (EO)
• talkshows:
- Barend & Witteman (VARA, 5 afleveringen) - De Plantage (VPRO)
62
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 63
Stereotiepe beelden van jongeren op de publieke zenders • gewelddadige jongeren/relschoppers • allochtone crimineel • domme blondjes, kibbelende meiden (seksestereotype) • materialistische/egoïstische jongeren • traditioneel rollenpatroon (seksestereotype) • jongeren met gebrek aan normen • aanhangers van een extreme jongerencultuur • afhankelijk kind • feestgangers • jongeren als voorhoede van politieke verandering • succesvolle snelle jongens in pak
Het onderzoek is met name indicatief. De mening van de onderzoekers speelt een grote rol in het beoordelen van beeldvorming over jongeren, dus het onderzoek heeft een hoge mate van subjectiviteit. Ook is het uitgevoerd door zes verschillende personen, waardoor de programma’s en artikelen niet op dezelfde wijze zijn beoordeeld. Toch kan uit het onderzoek wel een bepaalde trend gelezen worden wat betreft de frequentie waarmee en manier waarop jongeren in de media vóórkomen.
Publieke televisiezenders Voor de televisieprogramma’s gold als selectiecriterium dat er in redelijkheid Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000 verwacht mocht worden dat er jongeren in voorkwamen. Daar vielen ook algemene programma’s onder die een afspiegeling van de samenleving verbeelden. Ook moesten het programma’s zijn die in de tegenwoordige tijd of de nabije toekomst speelden (en relevantie hebben voor het beeld over de huidige jongeren). In totaal zijn er 33 programma’s uit vijf verschillende genres bekeken. De gekozen genres zijn nieuws/actualiteiten, comedy, documentaires/reportages, dramaseries en talkshows (zie kader hiernaast voor een lijst van de geanalyseerde programma’s). • vóórkomen van jongeren In tweederde van de 33 programma’s kwamen jongeren voor. Ze hadden echter vaker een bijrol (in 14 programma’s) dan een hoofdrol (in 8 programma’s). Jongeren kwamen in 14 programma’s zelf aan het woord, maar dat was in slechts 6 gevallen (28%) evenredig aan de hoeveel volwassenen/ouderen. Er bestaat een groot verschil tussen de genres wat betreft het aantal programma’s waarin jongeren voorkwamen. In het journaal kwamen in maar 16% (9) van de items jongeren voor, terwijl dit voor documentaires/reportages 63% was. Van de 9 items in het journaal waarin jongeren wel een rol speelden kwam maar in één geval een jongere aan het woord: een meisje dat in reactie op het kroningsfeest van Groothertog Henri in Luxemburg de woorden “es war schön” uitsprak. In de andere items kwamen alleen volwassen deskundigen aan het woord. • stereotypering van jongeren In 18 programma’s werden er naar de mening van de onderzoekers stereotypen gebruikt (zie kader hierboven). Dit betrof in de meeste (4) gevallen gewelddadige
63
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 64
jongeren, met name in nieuwsuitingen over onlusten in Israël en Palestina maar ook in een dramaserie. • polarisatie van leeftijdsgroepen In 8 programma’s was er sprake van een vorm van polarisatie van leeftijdsgroepen. Dit uitte zich in het beeld van jonge Palestijnse relschoppers die tegenover volwassen Israëlische politiemensen stonden, maar ook in het beeld van jonge Servische studenten die betoogden tegen de oudere autoritaire macht. Op een meer verbale manier speelde polarisatie van jong en oud een rol in een documentaire over scholieren in het examenjaar van de HAVO. De leraren werden afgeschilderd als de boosdoeners die de scholieren onrecht aandeden, terwijl de jongeren niet serieus werden genomen door de decaan. In een interview met een aantal topsporters zei één van hen over het hebben van spierpijn: “soms voel je je net een oude man”. Dit is ook een vorm van polarisatie: het beeld van gezonde jonge atleten wordt afgezet tegen het beeld van gebrekkige ouderen. • bejegening van jongeren De bejegening van jongeren werd bij 5 programma’s betuttelend genoemd. In vier gevallen werden jongeren respectvol behandeld. Andere woorden die gebruikt werden om de bejegening van jongeren omschrijven zijn amicaal, onrespectvol, neerbuigend, achteloos, sensationalistisch en geïnteresseerd. In een aantal programma’s viel het op dat jongeren getutoyeerd werden en bij hun voornaam werden genoemd, terwijl volwassenen/ouderen met ‘u’ en ‘mevrouw/meneer’ aangesproken werden. Dit was met name het geval bij reportages en talkshows. De leeftijdsgrens voor tutoyeren loopt wel uiteen. Dit zou kunnen betekenen dat de positie die iemand heeft (onbewust) een rol speelt in de bejegening (een moeder wordt met ‘u’ aangesproken, een stemkunstenaar van dezelfde leeftijd met ‘je’). Een vraag die werd opgeworpen door een interview met twee jonge (ex)depressiepatiënten was of zij anders waren benaderd als ze ouder waren. Er werd bijvoorbeeld aan hen gevraagd: “Praat je nog steeds met die psycholoog?” Aan een wat ouder persoon was deze vraag wellicht anders geformuleerd: “Bent u nog onder behandeling?” Ook werkte het bevreemdend dat de moeder van één van de jongeren deelnam aan het interview. Dit wekte de indruk dat de jongere niet in staat zou zijn haar eigen verhaal te vertellen. Dagbladen Bij de analyse van landelijke dagbladen zijn alle berichten geteld en vervolgens het aantal berichten waarin jongeren voorkwamen. Deze berichten zijn daarna geanalyseerd.
64
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 65
• vóórkomen van jongeren Gemiddeld komen jongeren in 3% van de artikelen in de gekozen Nederlandse dagbladen voor. Er bestaat wel een verschil tussen de dagbladen onderling. Het Parool en De Telegraaf scoorden 4%, terwijl NRC Handelsblad op 2% uitkomt en Trouw op 1%. In de artikelen waarin jongeren een rol spelen hebben ze in alle dagbladen veel vaker een hoofdrol dan een bijrol. In Het Parool en Trouw kwamen significant meer mannen (resp.73% en 88%) dan vrouwen (resp. 27% en 12%) voor. Bij NRC Handelsblad en De Telegraaf was die verhouding nagenoeg gelijk. Allochtonen komen het meest aan bod in Het Parool en het minst in NRC Handelsblad. Wat opvalt is dat De Telegraaf 23 keer de leeftijd van een jongere in een artikel specifiek vermeldt, terwijl de andere kranten dit tussen de 6 en 8 keer doen. In veel gevallen was het echter overbodig voor de strekking van het verhaal om een leeftijd te vermelden. • stereotypering van jongeren De manier waarop jongeren afgeschilderd worden is ook verschillend in de dagbladen. Wat betreft de onderwerpen van de artikelen valt op dat deze in Het Parool en De Telegraaf eerder een negatief dan een positief onderwerp hebben (verhouding 3:2), terwijl dit in Trouw en het NRC andersom is. Dit zegt echter nog weinig over de rollen die jongeren spelen in de artikelen. De rol die jongeren het vaakst hebben is die van gewelddadige criminelen of lastpakken (17 keer). Andere vaker voorkomende rollen zijn (top)sporter, aanstormend talent, student en slachtoffer. Deze rollen hoeven op zich niet stereotiep te zijn. Het ligt er aan of de rol genuanceerd en in een bredere context, of juist eenzijdig en Stereotiepe beelden van jongeren in dagbladen sensationalistisch gebracht wordt. Er zijn bijvoorbeeld 7 berichten • criminele/gewelddadige jongere waarin criminele jongeren • (top)sportende jongere vóórkomen die niet stereotiep • geile Surinamer geacht werden. • bisexuele jonge mannen die onveilig vrijen De onderzoekers hebben een • jongeren die onverantwoordelijk zijn met geld aantal stereotiepe beschrijvingen • jongeren die beschermd moeten worden tegen zichzelf van jongeren gevonden in de • activistische studenten diverse kranten (zie kader). Net als • egoïstische jongeren op de publieke televisiezenders • jong talent (al veel bereikt op jonge leeftijd) komen ook hier criminele, • puistige pubers gewelddadige en overlast • gillende meiden (seksestereotype) veroorzakende jongeren op de • ‘t vrouwtje/’t verkoopstertje (seksestereotype) eerste plaats. Waar het echter op • dom blondje (seksestereotype) de televisie met name ging om beelden van de onlusten in Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000 Palestina en Israël, ging het in de kranten vooral om individuele 65
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 66
moord-, diefstal- en geweldszaken in Nederland. Jongeren werden in de context van het conflict in Palestina en Israël amper genoemd in de dagbladen. Wat opvalt is dat jongeren niet aan het woord komen in de artikelen waarin stereotypen over jongeren vóórkomen. In de artikelen waarin jongeren zelf geciteerd worden is de stereotypering vaak een stuk minder. Een goede genuanceerde beeldvorming is te vinden in twee portretten van jongeren (een componist in Trouw en een schrijver in Het Parool) waarin de jongere de kans krijgt zelf te spreken. Er zijn overigens ook twee berichten gevonden die beogen negatieve beeldvorming over jongeren onderuit te halen. De Telegraaf schrijft ‘Jongeren zouden ongezond leven en steeds luier worden. Niets is minder waar, zo bleek gisteren uit een mega-enquête...’. Helaas luidt de kop ‘Jeugd op de gezonde toer’82, waarmee gesuggereerd wordt dat gezond leven een tijdelijke bevlieging is. Ongeveer hetzelfde gebeurt bij Het Parool waarin het idee dat de hedendaagse jeugd niet deugt en slecht wordt opgevoed, onderuit wordt gehaald. Het artikel is heel goed vanuit beeldvormingsoogpunt: jongeren worden noch opgehemeld, noch afgekraakt. De kop luidt echter ‘Onschuldige kinderen bestaan niet’, hetgeen een verkeerd beeld kan geven. • polarisatie van leeftijdsgroepen Leeftijdscategorieën werden ook in de dagbladen op verschillende manieren gepolariseerd. Het beeld van de verantwoordelijke volwassene/oudere tegenover de onverantwoordelijke jongere komt meerdere keren naar voren. In Het Parool worden Marokkaanse buurtvaders in Amsterdam tegenover criminele Marokkaanse jongeren geplaatst en veilig vrijende oudere biseksuele mannen tegenover roekeloze jonge biseksuele mannen. Ook worden op een aantal plaatsen generaties vergeleken. In Trouw worden jongerenorganisaties die actief zijn in medezeggenschap in het Middelbaar Beroepsonderwijs vergeleken met de jongeren die iets meer dan dertig jaar geleden het Maagdenhuis bezetten: “De eerste generatie studentenactivisten nadert onderhand de leeftijd om uit te kijken naar een plaats in het bejaardentehuis...Maar in het MBO is het heel lang stil gebleven”.83 In Het Parool wordt er door de schrijver van een ingezonden brief over lijfstraffen van scholieren 66
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 67
terugverlangd naar vroeger toen dit nog toegestaan was. Hiermee wordt gesuggereerd dat jongeren vroeger braver en beter waren. Ten slotte stond er een artikel in Trouw waarin leeftijdscategorieën gesegregeerd werden. Het betoog was dat regionale radiostations gaan profiteren van de groei van het aantal ouderen in Nederland. Jongerenstations zullen daarentegen luisteraars gaan verliezen. In dit artikel wordt het intragenerationele denken naar voren gebracht waarbij iedere leeftijdscategorie haar eigen cultuur heeft en het niet mogelijk is om leeftijden te mengen. • bejegening De manier waarop jongeren in krantenartikelen worden bejegend verschilt per artikel en is zeer uiteenlopend. Woorden die gebruikt zijn om de bejegening te omschrijven zijn onder andere respectvol, bewonderend, neutraal, zorgzaam, verbaasd, sensatiegericht, neerbuigend en medelijdend. Het kan van het onderwerp afhangen; het verschilt in ieder geval per krant. In De Telegraaf worden jongeren bijvoorbeeld vaker op een sensatietoon benaderd, terwijl ze in NRC Handelsblad vaker neutraal behandeld worden. Conclusie In dagbladen komen jongeren minder voor dan te verwachten is op grond van het percentage dat zij uitmaken van de Nederlandse bevolking (12%). Op de publieke televisie klopt de verhouding beter. Beide media maken regelmatig gebruik van stereotypen over jongeren. De meest populaire stereotypen zijn ‘criminele jeugd’ en ‘aanstormend jong talent’. Dit is weinig genuanceerd: jongeren zijn in de media vaak óf geweldig óf gewelddadig. In de volgende paragrafen worden de voorbeelden van een vrij-veilig campagne en van verkeersveiligheid uitgelicht om te illustreren hoe stereotypering in de media negatieve gevolgen kan hebben voor jongeren. Bij het voorbeeld van de veilig vrijen campagne speelt met name de sensatiebelustheid van de media een rol. Het voorbeeld verkeersveiligheid laat zien hoe jongeren en ouderen elkaar stereotyperen. 4.3.2. vrij-veilig campagne Voor media en voorlichting gelden gedeeltelijk dezelfde valkuilen wat betreft de productie van negatieve beeldvorming over jongeren, maar er zijn ook duidelijke verschillen aan te wijzen. De pers informeert niet alleen, maar is ook gericht op doelgroepenbinding en een hoge oplage of goede kijk- en luistercijfers. Voorlichting daarentegen is minder gebonden aan het winstmotief maar is vaak zó hard bezig met het overbrengen van de eigen boodschap dat men ‘bijwerkingen’ zoals stigmatisering en stereotypering uit het oog verliest. In een analyse van een vrij-veilig campagne vanuit het oogpunt van beeldvorming over jongeren komt duidelijk tot uiting dat voorlichting en media een haat-liefde 67
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 68
verhouding hebben. De aandacht van de media versterkt de (massa)voorlichtingscampagnes omdat de boodschap daardoor vaker en breder aan het publiek wordt getoond. Anderzijds kunnen de media door ongenuanceerde of negatieve berichtgeving de boodschap ondermijnen. Vrij-veilig campagne: achtergrond Sinds 1987 zijn er 12 publiekscampagnes over veilig vrijen geweest. De eerste jaren richtten de campagnes zich op de gehele bevolking, want kennis over het bestaan van AIDS werd voor iedereen van belang geacht. Latere campagnes hadden als doelgroep zowel jongvolwassenen die door hun gedrag risico lopen op infectie (wisselende contacten, vreemdgaan, prostitueebezoek), als jongeren die aan het begin staan van hun seksuele carrière. Er was in het begin nog terughoudendheid wat betreft specifieke/expliciete aandacht voor homoseksuelen vanwege angst voor stigmatisering en discriminatie.84 In 1988 werd ervoor gepleit de campagne primair op jongeren te richten. Men verwachtte weerstand vanuit de politiek vanuit het idee dat promotie van het condoom jongeren zou aanzetten tot vervroeging van hun eerste seksuele ervaringen en tot promiscue gedrag. Bovendien zou het teveel op geslachtsgemeenschap zijn gericht. Uiteindelijk kwam er wel een vrij veilig op vakantie campagne, maar zonder directe zichtbaarheid van condooms. De campagnes na 1993 zijn in principe gericht op iedereen die onveilig vrijt: mensen van verschillende seksuele geaardheid, herkomst, opleidingsniveau en van verschillende leeftijden. De boodschap wordt wel met name gericht op de leeftijdsgroep 15-35 jaar. Daarnaast zijn er de projecten ‘ik vrij veilig, óók op vakantie’ uit 1998 en 1999. De doelgroep voor deze projecten waren jongeren van 15 tot en met 24 jaar. Het project uit 1998 is een goed voorbeeld van wisselwerking tussen de pers en voorlichting en hoe dat jongeren negatief kan stereotyperen. Vrij-veilig campagne: een voorbeeld Uit een onderzoek van de vakgroep Sociale Psychologie van de Universiteit van Amsterdam85 in 1997 bleek dat het merendeel van de jongeren vóór de vakantie geen rekening houdt met een eventuele vrijpartij en dus geen condooms meeneemt naar hun vakantiebestemming. Wel bleken de vakantiegangers aanzienlijk sneller seksueel contact te hebben dan in de thuissituatie. Volgens de cijfers vrijen bijna 80.000 jongeren per jaar onveilig op vakantie. Dit was aanleiding voor de Stichting soabestrijding om ook in 1998 een project te richten op jongeren van 15 tot en met 24 jaar die op vakantie gaan. Bij aanvang van de campagne werd een persmap verstuurd naar de landelijke en regionale (jongeren)media, met onder andere de resultaten van het onderzoek en een persbericht. Dit persbericht was heel positief opgesteld. De suggestie dat álle jongeren onveilig vrijen op vakantie werd met opzet vermeden en de aandacht ging vooral uit naar het meenemen van condooms uit voorzorg. Vervolgens
68
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 69
ging de pers ermee aan de haal. Deze krantenkoppen zijn een voorbeeld van wat er zoal viel te lezen in de Nederlandse pers: 4 mei 1998 De Telegraaf 4 mei 1998 Utrechts Nieuwsblad 4 mei 1998 Brabants Nieuwsblad
‘Jeugd vrijt onveilig op vakantie’ ‘Jongeren vrijen onveilig op vakantie’ ‘Vakantieseks van jongeren vaak onveilig’
In deze krantenkoppen wordt in niet mis te verstane termen gesuggereerd dat alle Nederlandse jongeren onveilig vrijen in hun vakantie. Dat 80.000 van hen dat doen is aanleiding om aandacht te besteden aan voorlichting, maar niet voor dit soort alarmisme. Uit de cijfers van het voorgenoemde onderzoek blijkt namelijk dat in totaal maar 4% van de Nederlandse jongeren die op vakantie gaan onveilig vrijt. Er zijn dus bijna 1.870.000 jongeren die niet vrijen of veilig vrijen op vakantie! Uit dit voorbeeld blijkt dat er mede door de media een aantal mythen rond jongeren en seksualiteit bestaan. Deze mythen corresponderen veelal niet met de feiten, maar kunnen wel degelijk negatieve gevolgen voor jongeren hebben. In een gesprek met Jos Poelman, medewerker van de Stichting soa-bestrijding, wordt duidelijk hoe contraproductief deze negatieve beeldvorming in de media kan uitpakken voor de boodschap die de bovengenoemde campagne wil uitdragen: ‘Mensen worden sterk beïnvloed door gedragsnormen. De campagne is erop gericht een positieve norm onder jongeren te creëren of te versterken ten aanzien van veilig vrijen. Dat de pers er zo mee aan de haal gaat en suggereert dat er een negatieve norm bestaat, daar worden jongeren door beïnvloed. Als de norm lijkt te zijn dat jongeren negatief tegenover veilig vrijen staan, dan kost het de jongeren die van die vermeende norm afwijken veel meer moeite om zich daar tegen af te zetten. Dit terwijl die norm eigenlijk heel positief is. De meeste jongeren praten niet over condoomgebruik, maar doen het wel. Ze vinden eigenlijk allemaal dat je veilig moet vrijen en condooms moet gebruiken, ook al lukt dat niet altijd. Wij proberen in de voorlichting meningsuitwisseling te stimuleren zodat jongeren van elkaar horen dat ze eigenlijk allemaal vinden dat je veilig moet vrijen en dat er maar heel weinig zijn die zeggen: ‘Onzin, belachelijk, ik loop dat risico wel’. Eigenlijk doe je de jongeren onrecht aan en neem je ze niet serieus als je een negatieve norm creëert.’ Het beeld dat alle jongeren onveilig vrijen kan dus hele vervelende gevolgen hebben. Het legt van buitenaf een groepsnorm op die positief gedrag tot uitzondering bombardeert. Naast de mythe dat alle jongeren onveilig vrijen bestaat er bij sommige ouders en scholen het beeld dat jongeren eerder aan seks zullen beginnen als ze er al vroeg over geïnformeerd worden.
69
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 70
Jos Poelman: ‘Men is vaak bang dat kinderen sneller aan seks beginnen als ze informatie hebben over seks. Dat klopt dus helemaal niet. Uit de evaluatie van het lespakket ‘lang leve de liefde’ blijkt juist dat als je mensen op jonge leeftijd al goede seksuele voorlichting, onder andere over veilig vrijen geeft, ze niet alleen vaker veilig vrijen in de toekomst, hetgeen het doel van het lespakket is, maar dat ze daarnaast zelfs geneigd zijn seksualiteit uit te stellen. Jongeren gaan als ze de informatie hebben daar dus heel verantwoordelijk mee om. Je doet jongeren tekort als je informatieverstrekking niet serieus neemt.’ Conclusie In dit voorbeeld komt duidelijk naar voren dat de negatieve beeldvorming rond jongeren en seksualiteit ook negatieve gevolgen voor de jongeren kan hebben. De manier waarop jongeren geportretteerd worden in de media als onverantwoordelijk en door hormonen geleid op seksueel gebied kan zowel hun zelfbeeld aantasten als hun keuzevrijheid beperken. Ook kan dat ervoor zorgen dat jongeren moeilijker vrijuit spreken over seksualiteit. Jongeren blijken juist heel bekwaam te zijn in het maken van de juiste keuzes als zij openlijk en goed geïnformeerd worden. 4.3.3. Verkeersveiligheid Eens in de zoveel tijd wordt er in de media weer een discussie gevoerd over wie de grootste brokkenmakers in het verkeer zouden zijn: ouderen of jongeren. Beiden wijzen naar elkaar. Er bestaat dan ook nogal wat negatieve beeldvorming over beide leeftijdsgroepen wat betreft verkeersdeelname. Voor ouderen is er bijvoorbeeld een verplichte medische keuring voor 70-plussers die hun rijbewijs willen verlengen. Dit naar aanleiding van het idee dat de ouderdom met gebreken komt, hetgeen door de cijfers over het stijgende aantal verkeersdoden boven 70 bevestigd lijkt te worden. Het LBL heeft deze kwestie nader onderzocht en kwam tot de conclusie dat er vooralsnog geen gegevens bekend zijn die een medische keuring uitsluitend voor 70-plussers rechtvaardigen. Ouderen zijn weliswaar kwetsbaar in het verkeer, maar jongere leeftijdscategorieën (18-35 jaar) hebben een grotere kans slachtoffer te worden in het verkeer.86 Jongeren worden op vergelijkbare wijze gediscrimineerd in het verkeer. Zij moeten bijvoorbeeld vaak een veel hogere premie betalen voor hun autoverzekering, ongeacht hun rijgedrag. De redenen voor dit onderscheid naar leeftijd zijn echter niet zuiver objectief. De beeldvorming rond jongeren en verkeersdeelname kleuren de manier waarop er in de media met de feiten wordt omgegaan. Er is veel onderzoek op het gebied van verkeersgedrag en verkeersveiligheid. In Nederland wordt dit onderzoek vooral gedaan door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. De cijfers die uit dit onderzoek voortkomen worden door de overheid, maar ook door aanbieders van autoverzekeringen gebruikt. Dit betreft onder andere cijfers over de samenhang tussen ongevalsrisico, ongevals70
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 71
betrokkenheid en leeftijd. Deze cijfers bevestigen op het eerste gezicht het beeld van ouderen en jongeren als brokkenmakers op de weg. Jongeren tot 24 jaar en ouderen vanaf 70 jaar hebben in de statistieken het grootste ongevalsrisico. Bij differentiëring van de cijfers komt echter een genuanceerder beeld naar voren over ouderen en jongeren in het verkeer. Verkeersveiligheid: achtergrond Over zowel jonge als oudere bestuurders bestaat een negatief beeld. Ouderen worden afgeschilderd als slome en onzekere chauffeurs die de weg niet goed zien. Jongeren krijgen het etiket van onverantwoordelijke, agressieve snelheidsmaniakken opgeplakt. Het is jammer dat jongere en oudere weggebruikers vooral op elkaar mopperen en daarmee de negatieve beeldvorming over en weer in stand houden, in plaats van samen de stereotypering zelf aan te vallen. Recentelijk laaide de discussie weer op naar aanleiding van de verplichte medische keuring voor 70-plussers. In een paar ingezonden brieven naar de krant stonden de volgende fragmenten te lezen: ‘Eerst wrijf je je ogen uit, dan lees je nog een keer. Het staat er echt, ouderen die zich niet kunnen aanpassen aan het drukke agressieve verkeer moeten van de weg af. Dus nu wordt de agressie tot norm verheven. Agressie van lieden die gezien hun leeftijd net van de borst af zijn; die zich als nietsontziende maniakken door het verkeer bewegen. En dat moet nu de norm worden waar de ‘oudere’ automobilist zich bij aan moet passen? Ik heb een veel beter idee. Verhoog de leeftijd waarop een rijbewijs gehaald kan worden naar 25 jaar. Dan zijn die lieden misschien een beetje uitgeraasd...’ 87 ‘Voor experts die ouderen van de weg willen hebben, is die categorie automobilisten een gemakkelijke prooi. Ze vormen een grote groep die het minst zal protesteren. Met evenveel recht hadden die experts kunnen stellen dat agressievelingen en snelheidsmaniakken van de weg moeten worden verwijderd. Door het agressieve gedrag van veel jonge automobilisten worden de ouderen gewoon van de weg gedrukt. De brutalen hebben de halve wereld...’ 88 Maar het zijn niet alleen de ouderen die zich aangevallen voelen die een stereotiepe blik op jongeren richten. Op dezelfde dag als bovenstaande fragmenten werd een rijinstructeur geciteerd in de krant: ‘Ouderen zijn gedisciplineerder...Het zijn de opgefokte jongeren die geïrriteerd raken als de ouderen zich niet aanpassen. De meeste ouderen rijden gewoon hartstikke goed, echt waar. Die opgefokte jongeren liggen verderop misschien alweer op een kant in de sloot. Ouderen hebben in de loop der jaren een enorme rij-ervaring opgedaan terwijl die jongeren gelijk denken dat ze alles kunnen. Die oudere weet dat die poes ook plotseling de weg op kan schieten, terwijl die machojongetjes die poes niet eens zien zitten en naar leuke vrouwtjes speuren.’ 89 Ook op televisie wordt het stereotype van de jonge risicobestuurder gebruikt. Een verzekeringsmaatschappij gebruikt het bijvoorbeeld voor haar reclame. In de reclame 71
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 72
is een jongen te zien die iets uit de koelkast wil pakken. Dan ziet hij autosleutels op de koelkast liggen en krijgt hij een ondeugende blik in zijn ogen. De kijker weet dan al dat er iets mis zal gaan. En jawel: de jongen neemt inderdaad de auto, kijkt onder het rijden achterom naar een mooi meisje en botst tegen de auto van Moszcowicz aan, die er een whiplash aan overhoudt. In de citaten worden jonge bestuurders over één kam geschoren en ook de reclame bevestigt het negatieve beeld van jonge automobilisten. Er wordt een stereotype neergezet dat gestaafd lijkt te worden door de cijfers. Deze tonen inderdaad aan dat jongeren een bijzondere risicogroep in het verkeer vormen. Beoordeeld op de aantallen doden per 100.000 inwoners komen de hoogste waarden voor in de klassen 16-24 jaar en 70-plus. De kans op een ernstig ongeval per afgelegde kilometer is het grootst in de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar.90 Daar zijn echter verschillende kanttekeningen bij te maken. Verkeersveiligheid: een voorbeeld Ongeveer 15 jaar geleden hebben verzekeraars een studie gedaan naar het aantal schadeclaims en de hoogte daarvan. Daaruit bleek dat de schadeclaims bij jongeren onder de 24 jaar in aantal en hoogte een stuk hoger lag dan bij andere verzekerden. Toen heeft een groot aantal verzekeraars van autoverzekeringen besloten een extra toeslag te berekenen op de premie voor jongeren onder de 24 jaar. De meeste maatschappijen hanteren deze extra toeslag voor jongeren nog steeds.91 Op het eerste gezicht lijkt dit een gerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd. De berekeningen van de Bond van Verzekeraars tonen aan dat op basis van een index van 100 (bij de leeftijdsgroep 31-40 jaar), de gemiddelde schadelast van personen van 24 jaar en jonger 174 is en voor ouderen boven de 70 jaar 158. Ook de schadefrequentie is voor beide groepen het hoogst.92 Toch valt er nog heel wat op af te dingen. Er ontstaat een heel ander beeld als de cijfers gedifferentieerd worden. Ten eerste kan gedifferentieerd worden naar geslacht. Dan blijkt uit de cijfers dat de kans op een ongeval weliswaar voor beide seksen het grootst is tussen de 18 en 24 jaar, maar dat mannen in alle leeftijdsgroepen ruimer vertegenwoordigd zijn dan vrouwen in de categorie ongevalsbetrokken bestuurders. Het risico van een jonge man van 18 tot 24 jaar is bijna twee keer zo groot als dat van een jonge vrouw. Verder lijkt relatief gezien, over de laatste tien jaar, het risico van jonge vrouwen sterker af te nemen dan dat van jonge mannen. Het is dus niet rechtvaardig om jonge vrouwen een even hoge premietoeslag te berekenen als mannen. Ten tweede kan er gekeken worden of deze cijfers voor jongeren in het algemeen gelden, of alleen voor een kleine groep die door hun extreem hoge aantal ongevallen de cijfers omhoogduwt. Het laatste blijkt het geval te zijn. Uit ongevalsstudies is gebleken dat niet alle jonge bestuurders hetzelfde risico lopen; er zijn namelijk jonge bestuurders die meer risico lopen dan andere. Deze subgroep vertoont ook vaak 72
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 73
combinaties van riskant verkeersgedrag, bijvoorbeeld rijden onder invloed en te hard rijden. Engels onderzoek wijst uit dat binnen de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar een grote variatie bestaat. Ongeveer tweederde van de jonge bestuurders blijkt geen verschil te vertonen met de meer ervaren leeftijdsgroepen. Het blijkt dus dat de meerderheid van de jongeren moet boeten voor het gedrag van een kleine groep.93 Ten derde hangt het grotere risico voor jonge bestuurders niet alleen samen met hun leeftijd. De kans om bij een ongeval betrokken te raken is afhankelijk van kilometrage. Dat wil zeggen: hoe meer men rijdt, hoe meer kans op een ongeval. In absolute aantallen neemt dus voor iedereen, ongeacht leeftijd, de kans op een ongeval toe met het kilometrage.94 Er zijn sterke aanwijzingen dat ook rij-ervaring een factor speelt. Iemand tussen de 18 en 24 jaar heeft per definitie een beperkte rij-ervaring. De toenemende rij-ervaring is dan ook een belangrijke reden voor de daling in risico met het stijgen van de leeftijd.95 Een ‘beginnerspremietoeslag’ is dus beter dan een leeftijdsgebonden premietoeslag. Tenslotte zijn er de ontwikkelingen in ongevalsrisico van jonge bestuurders. Daaruit blijkt dat het absolute aantal jonge mannelijke bestuurders dat betrokken is bij ernstige ongevallen in de laatste tien jaar gereduceerd is met ongeveer 50%. Voor jonge vrouwen was dit met bijna 30%. Deze afname van risico heeft te maken met een afname in kilometrage, maar ook met een continu afnemend relatief risico (ongevalsbetrokkenheid per afgelegde kilometer).96 Ondanks deze afname blijven veel verzekeraars hun premies baseren op oude cijfers. Als al deze differentiaties en nuances meegenomen worden in de beoordeling is een premietoeslag voor jonge bestuurders lang niet zo rechtvaardig als het op het eerste gezicht leek. In het gehanteerde systeem wordt het overgrote deel van de jongeren dus gediscrimineerd, doordat de algemene onderzoekscijfers waarin jongeren als homogene risicovolle groep naar voren komen heel goed past bij de negatieve stereotiepe beeldvorming die er bestaat over jongeren achter het stuur. Beter is het om de hoogte van de premie te baseren op het aantal jaren schadevrij rijden en het aantal kilometers dat men rijdt. Conclusie Ouderen en jongeren worden beiden gestereotypeerd als risicovolle autobestuurders, in veel gevallen door elkaar. Beiden worden echter ook op kosten gejaagd vanwege deze stereotypen; jongeren bij autoverzekeringen en ouderen bij het verlengen van hun rijbewijs. Een genuanceerder beeld kan naar voren komen als de cijfers en feiten beter doorgrond worden en de individuele automobilist op de eigen kwaliteiten beoordeeld wordt. De meeste jongeren zijn verantwoordelijke weggebruikers en niet alle ouderen zijn gebrekkig. De polarisatie van jong en oud, die over en weer plaatsvindt, doet helaas afbreuk aan de positie van beiden.
73
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 74
4.3.4. Media: valkuilen Stereotypen worden voor een belangrijk deel gevormd via televisie en radio, in kranten en tijdschriften en in reclames en voorlichtingsmateriaal. In deze media worden ook over jongeren veel negatieve stereotypen gereproduceerd. Er zijn een aantal zaken aan te wijzen die dit in de hand werken: • gebruik van stereotypen In de media wordt veel gebruik gemaakt van stereotypen om snel een beeld of een bepaalde sfeer neer te zetten. Zoals de eerdergenoemde reclame van een verzekeringsmaatschappij waarin een jongen de auto van zijn vader pakt en een botsing krijgt. Daarnaast wordt veel gewerkt met polarisatie: door de ene categorie af te zetten tegen een stereotype van de andere komt de boodschap met grote maar misleidende helderheid over. Als de boodschap is dat jongeren mooi, fris en flitsend zijn, worden ouderen gebruikt als contrast en afgeschilderd als uitgezakt, zielig en gebrekkig. Andersom werkt het hetzelfde: als de boodschap is dat volwassenen verantwoordelijk en wijs zijn, worden ze soms tegen jongeren afgezet die worden geportretteerd als roekeloos en onervaren; • bejegening De media benaderen jongeren vaak betuttelend. Dit komt onder andere tot uiting in het feit dat jongeren praktisch altijd bij de voornaam genoemd worden en getutoyeerd worden, terwijl volwassenen met meneer of mevrouw aangesproken worden. Ook worden aan jongeren vaker retorische of ja/nee vragen in plaats van open vragen gesteld, alsof ze niet in staat zijn zelf een antwoord te formuleren; • selectie De selectie van het te brengen nieuws heeft grote invloed op beeldvorming via de media. Ten eerste is goed nieuws meestal geen nieuws, waardoor vooral negatieve berichten aan de orde komen. Ook ligt bij media-uitingen over burgers in het algemeen de nadruk vooral op de werkzame bevolking. Jongeren die de arbeidsmarkt nog niet zijn opgegaan en gepensioneerden die de arbeidsmarkt verlaten hebben komen niet aan bod en worden op die manier niet beschouwd als volwaardige burgers. Daarnaast komen jongeren soms juist wel eenzijdig aan de orde bij een algemeen maatschappelijk probleem, waardoor ten onrechte wordt gesuggereerd dat iets een typisch jongerenprobleem is. De kop van een krantenbericht over een Belgisch onderzoek naar alcohol in het verkeer luidde: ‘38% van jonge verkeersslachtoffers dronken’. Uit het onderzoek bleek inderdaad dat van alle jongeren van 18 tot 25 jaar die betrokken zijn bij een verkeersongeval 38% dronken is. Van de 25- tot 34-jarigen is dat echter 53% en van de 35- tot 45-jarigen maar liefst 59%!97 Deze overbelichting van jongeren en de onderbelichting van ouderen in de media hebben een vergelijkbaar effect. Ze nemen beiden een leeftijdscategorie niet serieus en sluiten deze maatschappelijk uit; 74
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 75
• analyse Bij de analyse van een incident of voorval waarbij jongeren betrokken zijn, wordt sneller dan bij andere leeftijdscategorieën geconstateerd dat het gaat om een nieuwe jeugdtrend of ontwikkeling in de samenleving. Dit kan leiden tot een misplaatst alarmisme, waardoor problemen buiten proportie worden opgeblazen. Het commentaar op deze zaken komt vaak niet van jongeren zelf, maar van deskundigen van middelbare leeftijd; • informatievoorziening Eén van de taken van de media is informatievoorziening. Er bestaat een neiging om kinderen en jongeren af te schermen van sommige media-uitingen, bijvoorbeeld als er geweld of seks in voorkomt. Daar is niets mis mee als het maar op de juiste manier gebeurt. Soms worden jongeren echter afgeschermd van informatie waar zij wel degelijk recht op hebben, zoals informatie over seksualiteit en preventie. Bepaalde informatie die ook voor jongeren belangrijk zou kunnen zijn, zoals politiek nieuws, wordt op een zodanige manier gebracht dat het in het geheel niet aansluit bij hun belevingswereld.
75
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 76
4.3.5. Media: aanbevelingen Om te voorkómen dat mediamakers in deze valkuilen trappen heeft het LBL een aantal aanbevelingen: • benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 98 Het LBL heeft in 1998 een toets uitgegeven om eenzijdige beeldvorming over leeftijd in de media tegen te gaan. De toets is met name gericht op beeldvorming over ouderen, maar is ook toepasselijk op jongeren. De toets wijst op de mechanismen die negatieve beeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor het identificeren hiervan; • noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig is In 1993 riep de Nederlandse Vereniging van Journalisten haar leden op om nationaliteit, geloof of geboorteland alleen te noemen als dat noodzakelijk is. Het LBL wil aan dit rijtje leeftijd toevoegen. Het is bijvoorbeeld niet nodig om te weten dat een cassière die uit de kassa steelt 25 jaar is. Door de leeftijd expliciet te vermelden kan de indruk gewekt worden dat er een verband is tussen leeftijd en stelen uit kassa’s; • plaats feiten en cijfers over jongeren in context Als cijfers en feiten over jongeren niet in de context van algemene maatschappelijke ontwikkelingen worden geplaatst, lijkt het alsof iets specifiek en louter jongeren betreft. Vaak gebeurt dit bij onderwerpen als criminaliteit, geweld, (rechts-) extremisme of druggebruik. Door feiten en cijfers in de context van andere leeftijdsgroepen te plaatsen wordt deze indruk makkelijker weggenomen. Daarbij zou ook op krantekoppen en programmatitels gelet moeten worden. Een krantebericht in De Telegraaf kopte ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’ 99 maar gaat bijvoorbeeld niet alleen over jongeren. Zij zijn slechts één van meerdere groepen internetgebruikers die telefoonrekeningen omhoog stuwen. Toch wekt de kop de indruk dat het met name om jongeren gaat; • verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als dat onnodig is Jongeren worden niet serieus genomen door het gebruik van verkleinwoordjes of door tutoyeren, en ook niet door hen louter bij de voornaam te noemen of door hun functie niet te noemen (in tegenstelling tot volwassenen en ouderen). Behandel en beschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en dan misschien als jongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt; • laat jongeren zelf aan het woord Paternalisme kan vermeden worden door jongeren zelf aan het woord te laten. Ook kan het een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ook met jongeren gesproken wordt;
76
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 77
• zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumenten Zoals bleek op de expertmeeting over beeldvorming over jongeren van april 2000, hebben mediamakers ongelijk als ze denken dat jongeren zich niet storen aan de ongenuanceerde beelden van hun leeftijdscategorie in de media. Jongeren zijn ook mediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieve afspiegeling in de media; • zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voor jongeren Een grotere variatie in beelden van jongeren in de media voorkomt starheid in het denken over jongeren. Ze kunnen dan overkomen als pluriforme mensen die zowel slechte als goede kwaliteiten in zich verenigen, in plaats van te worden opgehemeld of afgekraakt; • voorkom polarisatie van leeftijdscategorieën Het is in veel gevallen onnodig om leeftijdscategorieën te polariseren. Polarisatie is een instrument om ergens nadruk op te leggen. Een frisse jonge vrouw in contrast met een oudere gerimpelde man wordt nog frisser en een verantwoordelijke huisvader in contrast met een jonge wildebras wordt nog verstandiger. Nadruk leggen kan echter ook op andere manieren, zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.
77
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 78
5
Conclusie en aanbevelingen Negatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden als je erop let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder geval duidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaalde leeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Over jongeren bestaan zowel eenzijdige beelden als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als ‘dynamisch’ en ‘flexibel’. Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de een positief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen door positieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betere oplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjes stoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongere bestaat niet.
Aandacht besteden aan diversiteit vergt veel en heeft met name te maken met een mentaliteitsverandering. Een mentaliteitsverandering is echter het resultaat van een soms langdurig proces van min of meer concrete stappen. Het Landelijk Bureau Leeftijdsdicriminatie heeft een aantal aanbevelingen om deze concrete stappen te zetten in de richting van een diversiteitsbeleid voor alle leeftijden. Aanbevelingen In dit onderzoek worden er in hoofdstuk 4 diverse aanbevelingen gedaan om eenzijdige beeldvorming over jongeren met concrete middelen tegen te gaan. Deze aanbevelingen worden hier in het kort op een rijtje gezet voor de diverse personen en instellingen die ermee aan de slag kunnen gaan. Ook zijn een paar aanbevelingen op het gebied van onderzoek toegevoegd die niet elders worden genoemd.
78
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 79
Rijks- en lokale overheden: • beschouw jongeren als volwaardige burgers Beschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoon Nederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht is daar één van; • zorg voor volwaardige voorzieningen Het is belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd: vacatiegeld, een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning, communicatiemiddelen, enzovoort; • stel een democratische checklist op Om met name op gemeentelijk niveau een democratische afspiegeling bij inspraakprocedures te waarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld worden waarin de afspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn; • zorg voor een goed netwerk Zowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen ‘netwerkers’ aangesteld worden die contact maken en onderhouden met jongeren en jongerenorganisaties; • mainstream jongeren in adviesorganen Naast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren een mainstreamingbeleid gevoerd moeten worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van de samenstelling van adviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden; • zorg voor duidelijkheid Jongeren zijn gebaat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak, waarbij het effect en de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend is. Een goede informatievoorziening is daarbij ook essentieel.
Politici, sociale partners en jongerenorganisaties: • debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelsel Politici, sociale partners en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voeren over de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter het minimumjeugdloonstelsel. Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als de verschillende aspecten ervan in eerste instantie los van elkaar worden besproken.
Werkgevers, vakbonden en opleidingen: • informatievoorziening over rechten als werknemer Zowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er een 79
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 80
taak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer.
Werkgevers: • kwaliteiten los zien van leeftijd Bij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor de vervulling van taken voorop staan. Zo wordt niemand bij voorbaat uitgesloten vanwege zijn of haar leeftijd; • coaching van starters Werknemers, en met name jonge starters, hebben recht op een goede begeleiding. Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kan fungeren voor allerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwe werkplek; • begeleiding voor stagiaires en leerwerkers Voor stagiaires en mensen met leer-werkplekken zijn een goede begeleiding en een kans om zich te ontwikkelen helemaal essentieel. Er mag dan ook geen volledige productiviteit van hen verwacht worden; • balans belastbaarheid en belasting Regelmatige evaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voeren taken kunnen de balans tussen belastbaarheid en belasting verbeteren. Daardoor kan de werkgever optimaal nut halen uit de werknemer en krijgt de werknemer de kans om zich te ontplooien zonder overwerkt te raken; • goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijden Zowel voor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie van arbeidsomstandigheden nodig om hun gezondheid te waarborgen en stress en burnout te voorkomen; • zekerheid en perspectief bieden Door jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgever jonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor. Dit kan in de vorm van een vast contract of duidelijke afspraken, hulp bij het elders solliciteren na beëindiging van een dienstverband en het meegeven van kwalificaties.
Mediamakers: • benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 100 Deze door het LBL uitgegeven toets wijst op de mechanismen die negatieve beeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor het identificeren hiervan;
80
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 81
• noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig is Door de leeftijd onnodig expliciet te vermelden kan de indruk gewekt worden dat er een verband is tussen leeftijd en het onderwerp waar dat verband niet bestaat; • plaats feiten en cijfers over jongeren in context Door feiten en cijfers in de context van andere leeftijdsgroepen te plaatsen wordt de indruk dat het een specifiek jongerenprobleem of onderwerp zou betreffen weggenomen; • verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als dat onnodig is Behandel en beschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en dan misschien als jongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt; • laat jongeren zelf aan het woord Het kan een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ook met jongeren gesproken wordt; • zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumenten Jongeren zijn mediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieve afspiegeling in de media; • zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voor jongeren Jongeren kunnen door een grotere variatie van beelden van hen in de media overkomen als de pluriforme mensen die zij zijn; • voorkom polarisatie van leeftijdscategorieën Nadruk leggen kan ook op andere manieren dan polarisatie van leeftijdscategorieën, zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.
Onderzoekers: • onderzoek naar beeldvorming over jongeren Dit is een eerste aanzet voor meer onderzoek naar beeldvorming over jongeren. Er is nog niet veel bekend over dit onderwerp, terwijl het wel veel invloed heeft op de levens van jongeren. In eerste instantie zou onderzoek naar beeldvorming over jongeren in de media zeer nuttig zijn, met nadruk op de beelden van allochtone jongeren; • plaats onderzoek in context Eenzijdige beeldvorming in onderzoek over jongeren kan voorkómen worden door de resultaten in de juiste context te plaatsen. Bij bijvoorbeeld onderzoek over 81
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 82
jeugdcriminaliteit gebeurt dit vaak niet. Er wordt dan niet vermeld om welk percentage van de Nederlandse jeugd het gaat en er wordt geen vergelijking getrokken met volwassenencriminaliteit. Hierdoor lijkt het probleem van jeugdcriminaliteit omvangrijker dan het is, hetgeen tot negatieve beeldvorming kan leiden; • gebruik onderzoeksmethoden die bij de doelgroep passen Jongeren reageren soms anders op bepaalde onderzoeksmethoden dan volwassenen/ouderen. Dit blijkt bijvoorbeeld bij meerkeuzevragen. Jongeren scoren vaak hoog op het antwoord ‘ik weet niet’. Dit komt niet doordat jongeren geen mening hebben of dom zijn, maar doordat jongeren de gegeven antwoorden te ongenuanceerd vinden. Ook speelt dit probleem bij ‘self-report’onderzoek naar jeugdcriminaliteit, waarin jongeren zelf kunnen aangeven of ze al dan niet een delict hebben gepleegd. Dit leidt vaak tot zeer hoge criminaliteitscijfers, maar in werkelijkheid gaat het vooral om graffiti, zwartrijden en een mes op zak hebben.101
Iedereen: • beoordeel mensen niet naar leeftijd Dit klinkt wellicht een beetje curieus als aanbeveling, maar het is de beste manier om stereotiepe beeldvorming over leeftijdscategorieën tegen te gaan. Als men zich er bewust van is dat leeftijd geen bepalende factor hoeft te zijn, kan voorkómen worden dat mensen uitgesloten worden louter op grond van hun leeftijd.
82
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 83
6
Nawoord Dit onderzoek is met de hulp van velen tot stand gekomen. Op deze plaats wil ik deze mensen graag bedanken. In de eerste plaats zijn dat de jongeren die hebben deelgenomen en meegewerkt aan de expertmeeting op 28 april 2000: Rahma El Hannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (Jeugdnetwerk Nederland), Debbie Bouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren en Bevolking), Floor Kaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), Cynthia Jhinnoe (The Site), Miguel Heilbron (The Site) en Robert Bergen Henegouwen (Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt). Zij hebben inspiratie geleverd door over hun eigen ervaringen te vertellen en hebben enkele nuttige voorbeelden naar voren gebracht. Ook was hun inbreng zeer belangrijk bij de onderwerpkeuze en aandachtsvelden van dit onderzoek. Tanja Jadnanansingh, directeur van The Site, wil ik bedanken voor haar medewerking aan de expertmeeting en voor het gesprek dat zij met mij gevoerd heeft over beeldvorming over jongeren. De informatie van Jos Poelman van de Stichting soa-bestrijding was zeer nuttig voor het hoofdstuk over jongeren en veilig vrijen in de media en hij wordt daarin meermalen geciteerd. Ik wil hem dan ook hartelijk bedanken. Ook zijn er gesprekken gevoerd met Professor Juliaan Van Acker van de faculteit orthopedagogiek van de Universiteit Nijmegen over jeugdcriminaliteit en met Jan-Laurens Hazekamp, directeur van de Stichting Alexander, over jongerenparticipatie. Deze gesprekken worden weliswaar niet letterlijk aangehaald in dit onderzoeksverslag, maar zij hebben wel een denkkader verschaft over de manieren waarop beeldvorming over jongeren negatieve gevolgen voor hen heeft. Het is duidelijk dat er op het gebied van beeldvorming over jeugdcriminaliteit nog een hele weg te gaan is. Verder wil ik mijn dank uitspreken aan de leden van de adviesgroep beeldvorming die een vroeg concept van het onderzoeksverslag hebben besproken. Dit zijn: Bernadette van Dijck (NOS/Bureau Beeldvorming), Dirk Ebbeling (Ministerie van VWS), Huub Evers (Academie voor Journalistiek en voorlichting Tilburg), Maaike Meijer (Universiteit Maastricht), Trudi Nederland, Ger Tielen (Nederlands Platform Ouderen en Europa) en Erline Wubs (Ministerie van SZW). Zij hebben veel waardevolle adviezen gegeven en informatiebronnen gesuggereerd. Ten slotte wil ik mijn collega’s bedanken voor alle informatie die zij hebben aangedragen en de moeite die zij in het becommentariëren en redigeren van het onderzoek hebben gestopt. Bovenal ben ik dankbaar voor hun hulp bij het uitvoeren 83
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 84
van het onderzoek over beeldvorming over jongeren in de media waarvoor zij vele dagbladen hebben doorplozen en televisieprogramma’s hebben geanalyseerd waar zij anders nooit naar zouden kijken. Het literatuuronderzoek dat met behulp van al deze mensen tot stand is gekomen zal hopelijk voor zowel het LBL als voor hen een aanknopingspunt kunnen bieden voor de bestrijding van stereotiepe beeldvorming over jongeren en de negatieve gevolgen daarvan. Marije Cornelissen
84
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 85
Literatuurlijst • G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000 • J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1998 • H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997 • F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000 • M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naar een geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de JongGierveld (red), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transities in de levensloop, 1993 • M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 1998 • P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant, 21 augustus 1999 • K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 • K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer: EIM, 1999 • Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen: CBS, 1999 • W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5 jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999 • J. Deltenre,’Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober 2000 • G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL, 1998 • J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De Helling, jaargang 3, nummer 3, najaar 1990 • C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999 • H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig, Utrecht: de Tijdstroom, 1994 • Gemeente Oosterhout (persbericht), Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen onderkomen, Oosterhout, 25 juni 1998 • Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!, Utrecht: CNV, 2000 • P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000 • L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht: Stichting soa-bestrijding, 1999 • K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voor ouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000
85
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 86
• J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of personality and social psychology, 1989, nr.75 • H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderne individualiteit, Amsterdam: Boom, 1996 • Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 1999 • K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000 • C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november 1997 • M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus 1999 • G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming van ouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, 10 • W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993 • Ministerie WVC, Jeugd verdient de toekomst. Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1993 • R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 1999 • C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 1999 • (interview met) S. Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze vinden het al raar dat ik politicologie studeer”’, in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6 maart 1998 • K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999 • J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000 • Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 2000 • Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000 • Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid. Den Haag: ROB, maart 2000 • K. Reestman, Leef-tijd, 1995 • A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk, Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 • M. Scheurkogel, ‘Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazine van de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999 • C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 1995 • P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?, Arnhem, 1999 • Trouw, ‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’, 7 oktober 2000 • R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 2000
86
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 87
• Vakgroep Sociale Psychologie, Universiteit van Amsterdam, Het relationele en seksuele gedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997 • B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 1994 • M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995 • I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000
87
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 88
Bijlage 1:
Verslag expertmeeting 28 april 2000 Verslag expertmeeting ‘negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren’ Datum: Tijd: Locatie:
vrijdag 28 april 2000 16.00 - 18.00 uur jongeren-infocafé The Site, Amsterdam
Aanwezig: Rahma El Hannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (Jeugdnetwerk Nederland), Debbie Bouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren en Bevolking), Floor Kaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), Cynthia Jhinnoe (The Site), Miguel Heilbron (The Site), Robert Bergen Henegouwen (Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt), Marije Cornelissen (LBL,), Nel van Dijk (LBL), Anne Marijke Steen (LBL), Hagar Roijackers (LBL, verslag) Afwezig m.k: Miriam Kettani (TANS) Nel van Dijk, directeur van het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, heet de aanwezigen welkom en legt uit wat het LBL doet. Zij merkt dat vaak wordt gedacht dat ‘leeftijdsdiscriminatie’ vooral betrekking heeft op senioren. Met het project ‘beeldvorming over jongeren’, waarvan deze expertmeeting onderdeel is, hoopt het LBL een begin te maken met het doorbreken van dit idee. Rahma El Hannoufi (24), voorzitter van deze meeting, heet de aanwezigen welkom. Rahma is lid van TANS (Towards A New Start), een Marokkaanse jongerenorganisatie die zich bezighoudt met beeldvorming rond Marokkaanse jongeren. Zij is bezig met het laatste jaar van de HEAO en zit in een jongerenpanel van een Nederlandse organisatie voor vrijwilligerswerk. Marije Cornelissen, secretaris van het LBL-project ‘beeldvorming en leeftijd’ vertelt over het project. ‘Beeldvorming en leeftijd’ duurt drie jaar en zit in het laatste jaar. Totnogtoe zijn er onder meer een aantal onderzoeken en een fotoboek uitgebracht en is er een tentoonstelling het land door gereisd. Het doel van het project wordt uitgelegd: het verzamelen van expertise, het creëren van maatschappelijke bewustwording en het geven van advies aan het ministerie van VWS. Marije laat een voorbeeld van beeldvorming zien uit de Volkskrant van dezelfde dag, een groot artikel over jongeren als ‘de zwijgende generatie’.
88
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 89
De deelnemers stellen zich voor: Anne uit den Boogaard (24) werkt bij de jongerenorganisatie van het CNV. Zij is project medewerker stresspreventie en heeft employability en (reïntegratie van) gehandicapten in haar portefeuille. Floor Kaspers (24) zit in de Nationale Jongerenraad voor Milieu en Ontwikkeling, waarbij ze o.a. gemeenten adviseert over jongerenparticipatie. Zij komt daarbij veel beeldvorming tegen. Daarnaast maakt Floor deel uit van de jongerenfractie van Dwars (gelieerd aan GroenLinks). Nadia van der Linde (24) is lid van de Raad Jongeren en Bevolking, die opkomt voor de reproductieve en seksuele rechten van jongeren in Nederland en daarbuiten. Dit gebeurt in Nederland via scholen en organisaties en buiten Nederland via internationale congressen, bijvoorbeeld van de Verenigde Naties. Nadia heeft mede de Youth Coalition gevormd en studeert sociale geografie. Debbie Bouguenon (27) werkt bij AbvaKabo, een vakbond voor de collectieve sector en voormalige overheidsorganisaties die zich voornamelijk bezighoudt met het afsluiten van CAO’s. Binnen de AbvaKabo houdt ze zich bezig met jongeren & arbeid. Jaga Ananda Argentum (17) maakt deel uit van het Jeugd Netwerk Nederland en werkt als projectbegeleider voor het IPP (Instituut voor Publiek en Politiek). Hij is onder meer bezig met democratie binnen het onderwijs in Denemarken en met jongeren en jeugdparticipatie in Moldavië. Jaga doet de avond-HAVO en noemt zich een ‘beroepsjongere’. Robert Bergen Henegouwen (21) heeft, met zijn vader, een komkommerkwekerij. Hij is actief lid van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, een glas- en tuinbouworganisatie voor jongeren. Robert merkt dat veel mensen, ook jongeren, zich sneller richten tot de tuindersorganisatie NTO en dat de NAJK door de NTO nog niet erg vaak om advies wordt gevraagd. Miguel Heilbron (17) speelde in de Theatergroep 0-20, onder meer in een stuk waarin beeldvorming over jongeren in de media aan bod kwam. Miguel schrijft columns in jeugdblad 025 en hij maakt een website waarin hij pleit voor minder eurocentrisch onderwijs op scholen, bijvoorbeeld bij geschiedenis meer aandacht voor niet-Europese culturen. Hij zit in zijn eindexamenjaar. Cynthia Jhinnoe (18) zit in het eindexamenjaar van de HAVO en is één van de 15 jongerenadviseurs van The Site. De jongerenadviseurs vertellen aan The Site wat jongeren bezighoudt en wat ze leuk vinden, ze kijken naar de leeftijdsopbouw van de 89
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 90
werknemers en denken mee over stageplekken. The Site wil actief bezig zijn en een aantrekkelijke plek aanbieden aan jongeren, een tegenhanger van de ‘hangplek’. De jongeren vertellen over hun eigen ervaringen met beeldvorming: Nadia ziet duidelijke beeldvorming in ontwikkelingslanden op seksueel gebied. Het idee heerst daar dat je jongeren dom moet houden, zodat er op seksueel gebied niets gebeurt. Informeren wordt daar gezien als stimuleren. Daarnaast heeft Nadia meegemaakt dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’ die goed genoeg waren voor een dans- of theaterstuk bij de voorbereidingsbijeenkomst van de VNvrouwenconferentie. Er was zogenaamd geen plek voor een inhoudelijke workshop door de Youth Coalition. Zij merkt dat buitenlandse organisaties niet gewend zijn om mét jongeren te praten, terwijl ze wel veel óver jongeren praten. In Nederland begint hierin verandering te komen. Dit jaar gaan er meer dan honderd jongeren in georganiseerd verband naar de ‘Beijing+5-conferentie’, zodat er een vuist gemaakt kan worden. Tot nu toe zijn de Verenigde Naties erg moeilijk toegankelijk, vanwege de bureaucratie, de regeltjes en de moeilijke ambtelijke en juridische taal. Een jongerenorganisatie, die ook al niet-gouvernementeel is, heeft daarvan extra last. Dit jaar staat de gezondheid van jongeren (inclusief de reproductieve rechten) op de agenda, een heikel punt voor veel katholieke en islamitische landen. Tot nu toe hebben jongeren hier nog nauwelijks inbreng in gehad. Rahma vraagt aan Nadia hoeveel invloed zo’n jongerenorganisatie kan hebben. Nadia antwoordt dat je veel invloed kan hebben door het lobbyen en netwerken te leren en die kennis door te geven aan andere jongerenorganisaties. Door vervolgens de krachten te bundelen kun je veel gedaan krijgen bij de VN. Nederland heeft een voorsprong op andere landen door een jongere in de regeringsdelegatie op te nemen. De jongeren hebben hiervoor wel zelf aan de bel moeten trekken. Floor constateert dat er op lokaal niveau al veel gebeurt op het gebied van jongerenparticipatie, maar dat jongeren worden buitengesloten bij ‘echte’ agendapunten. In de beeldvorming worden jongeren neergezet als de ‘apathische generatie’, maar jongeren wordt ook criminaliteit aangerekend, waarvan de bordjes ‘niet meer dan twee scholieren tegelijkertijd’ bij de buurtwinkel een voorbeeld zijn. Volgens Floor denken gemeenteambtenaren heel beperkt over de interesses van jongeren, zodat jongereninspraak zich vaak beperkt tot de hangplek en de skatebaan. Debbie merkt dat het lastig is voor de AbvaKabo om jongeren lid te maken, laat staan om hen actief te krijgen. Bewijs daarvoor is het lage aantal jongen leden: van de 360.000 AbvaKabo-leden zijn slechts 16.000 leden onder de 27, dat is 4%. De 27plussers maken dus de dienst uit en die laten hun eigen normen ook voor de jongeren gelden. Debbie erkent dat de AbvaKabo nog veel moet doen voor en met jongeren.
90
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 91
Zelf is Debbie ooit rechtstreeks in aanraking gekomen met leeftijdsdiscriminatie toen ze op 22-jarige leeftijd werd afgewezen bij een trainingsbureau “omdat ze te jong was om het goed te kunnen”. Destijds was ze niet bekend met de beroepsprocedures bij een dergelijke afwijzing. Robert herkent veel in het beeld dat ouderen beslissen over zaken die jongeren aangaan. Hij heeft daarentegen ook gezien bij het NAJK-project ‘puzzelen met de ruimte’ dat ouderen anders tegen je aan gaan kijken als je je goed presenteert en laat zien dat je kennis van zaken hebt. Dit betekent nog niet dat je automatisch gebeld wordt als een bepaald onderwerp actueel is, maar jongeren zijn wel meer welkom als ze zich overtuigend hebben gepresenteerd. Robert geeft wat tips om jongeren te betrekken bij projecten: betrek jongeren vanaf de start, vermijd moeilijke taal en afkortingen, stel je positief en open op naar jongeren en koppel de resultaten van een project naar ze terug. Robert vraagt zich af in hoeverre jongeren actief zijn in maatschappelijke organisaties. Floor antwoordt dat de participatie in politieke partijen afneemt, maar dat organisaties als Amnesty en Greenpeace steeds populairder worden onder jongeren. Nadia merkt op dat de jongerenparticipatie in Nederland erg laag is. Jaga zegt dat in Ierland, met een jongere bevolkingsopbouw, maatschappelijke organisaties vaak voor de helft uit jongeren bestaan. Jaga heeft gemerkt dat Jeugd Netwerk Nederland meer voor elkaar heeft gekregen na het nationale jeugddebat. Het Ministerie van VWS wilde geen nationale jeugdraad, maar nu komt er toch ófwel een Landelijk Jongeren platform, ófwel een nationale jongerenraad. Deze zal een adviserende, faciliterende en een vertegenwoordigende functie krijgen. Voor veel bestuurlijke organisaties gaat een jongerenraad een brug te ver; men wil de jeugdparticipatie beperken tot de skatebaan. In het nationale jeugddebat is ervoor gepleit dat jongeren vanaf het begin bij projecten worden betrokken en dat er op gemeentelijk niveau jeugd- of jongerenraden worden opgericht. Rahma vraagt aan Jaga welke beeldvorming hij ziet. Jaga antwoordt dat hij de indruk heeft dat jongeren worden geacht braaf jaar school te gaan en verder hun mond moeten houden. Hij ziet een negatief imago ontstaan van jongeren (brutaal, crimineel et cetera). Anne ziet in haar beroepspraktijk dat jongeren zich aangetrokken voelen tot korte en concrete projecten, hetgeen enigszins in tegenspraak is met wat eerdere sprekers zeiden. Anne merkt dat de overheid het moeilijk maakt om wat te doen voor jongeren in het algemeen, aangezien er vaak aan de subsidies de voorwaarde wordt gesteld dat het geld terechtkomt bij achterstandsjongeren, bijvoorbeeld bij het employabilityproject. Zij moet voortduren op zoek gaan naar een evenwicht tussen de wensen van het Ministerie, het vakbondsbestuur en de jonge leden.
91
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 92
Jaga noemt als voorbeeld voor het ‘praten óver, maar niet mét jongeren’ de VWSnota Jeugdbeleid waarover jongeren wilden nadenken, maar waar met dat aanbod niets is gedaan. Miguel komt terug op de stereotyperingen, waarbij een grote groep jongeren wordt afgerekend op wat een kleine groep doet. Het toneelstuk waarin Miguel speelde, is dan ook een parodie op die stereotiepe beeldvorming. Hij baalt van de besluiten die zonder jongeren worden genomen, maar wel een groot effect hebben op deze groep, zoals de Tweede Fase van het Middelbaar onderwijs. En ook in de Tweede Fase is het geschiedenisonderwijs blijven steken in europacentrisme: de scholierenpopulatie is veel diverser geworden, maar dat zie je nauwelijks terug in de inhoud van de lessen. Miguel stipt ook het onderwerp cultuur aan: de meeste theatervoorstellingen zijn gericht op een wit en oud publiek en dan wordt het raar gevonden dat jongeren wegblijven. Jongeren komen wel naar voorstellingen die hen aanspreken. Cynthia vertelt dat zij een keer automatisch de schuld kreeg van een kastekort in de horecagelegenheid waar ze net werkte. Zij had die dag niet eens met de kas gewerkt. Ze heeft ook meegemaakt dat zij een rijke klant niet mocht bedienen als jonge vrouw van buitenlandse afkomst. Vanwege haar leeftijd is ze ook een keer geweigerd voor een baan. Destijds wist zij niet dat zij dit kon melden bij een instantie. Cynthia werpt daarbij de vraag op hoe je aan werkervaring komt als je op basis van ervaringsgebrek wordt geweigerd bij veel banen. -PauzeNa de pauze snijdt Rahma het thema ‘arbeid’ aan. Cynthia is van mening dat het LBL meer met jongerenorganisaties moet gaan samenwerken om de klachten van jongeren boven tafel te krijgen en om meer naamsbekendheid te krijgen. Manieren om dat te doen is mond-op-mondreclame, aansluiting bij acties (b.v. tegen zinloos geweld), aanwezigheid op de Megafestatie. Rahma vraagt aan Miguel wat hij doet met zijn klachten tegen het onderwijs. Miguel antwoordt dat hij nieuwe onderwerpen introduceert in zijn opdrachten (Atatürk) en dat hij let op beeldvorming, b.v. rond de Koude Oorlog. Hij vindt dat de examenprogramma’s moeten worden aangepast. Cynthia heeft gemerkt bij haar op school dat het lastig is voor de leerlingen om iets voor elkaar te krijgen, ook al zit je in het inspraakorgaan. He hebt wel inspraak over de muziek en over internet, maar een conrector die niet goed functioneert kan niet worden aangepakt via het inspraakorgaan.
92
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 93
Rahma vraagt aan de deelnemers hoe actief zij zijn (geweest) naast hun studie. Nadia heeft in de onderwijscommissie gezeten. Zij heeft gemerkt dat door de invoering van de wet Mobilisering Universitaire Bestuursorganen (MUB) het hele stelsel van medebestuur en medezeggenschap een wassen neus is geworden. Studenten worden zo een speelbal en protest sorteert weinig effect. Floor kaart het probleem van de betaling aan. Veel organisaties vinden het een probleem om medezeggenschap (e.d.) te vergoeden, maar inspraak kost veel tijd en de basisbeurs is ontoereikend om van te leven. Dit wordt herkend door de aanwezigen. Hoe krijg je waardering voor je inspanning en hoe betrek je jongeren? Nadia vindt het belangrijk dat jongeren het gevoel krijgen dat er écht naar ze geluisterd wordt. Robert oppert dat er meer gebruik moet worden gemaakt van de media, die sterk zijn in het creëren van beeldvorming. Voor (jongeren-)organisaties is het belangrijk om de behaalde successen via de mening te communiceren en zichtbaar te maken. Debbie is nog op zoek naar manieren om jongeren bij de AbvaKabo te betrekken. Communicatie is daarbij onontbeerlijk, maar vooralsnog wordt er te weinig geld en personeel voor uitgetrokken. Cynthia doet Debbie de suggestie om beter te kijken naar het verspreidingsgebied van het AbvaKabo-jongerentijdschrift SEP en daar reclame voor te maken. De FNV heeft een sollicitatieboekje geschreven, dat populair is bij jongeren. Robert vindt internet een goed medium om jongeren te bereiken. Het zou een goed idee zijn om een jongerensite te linken aan startpagina.nl. Debbie zegt dat de AbvaKabo op proef (en gratis!) op de site van Radio 538 staat. De aanwezigen vinden dat een goed initiatief. Nadia stipt aan dat geld vaak nog steeds een probleem vormt bij jongerenbeleid. De overheid heeft geen idee hoeveel geld er aan jongeren wordt besteed. Jaga zegt dat er een participatiefonds komt voor jongeren die een project willen beginnen met een maximum subsidie van fl. 5000,-. Het onderwerp ‘media en zelfbeeld’ wordt aangesneden. Floor vindt het belangrijk om de positieve bijdragen van jongeren in de media te brengen en zo een ‘aha-effect’ te genereren.
93
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 94
Anne vindt dat je successen, zoals het realiseren van een skatebaan, groot in de krant moet zetten, het liefst met foto en verhaal van de jongeren zelf. Hoe beïnvloed je de politiek? Floor vindt het belangrijk dat de goede voorbeelden van jongeren binnen de politiek naar voren moeten worden gebracht. Bij veel politici is de wil er al wel om naar jongeren te luisteren, maar het blijkt vaak moeilijk voor hen om een stukje van hun macht af te staan aan jongeren. Dus moet je aantonen dat jongeren capabel zijn in het besturen. Cynthia zegt dat er in Amsterdam een adviserende ‘jongerengemeenteraad’ komt. Deze raad kan als voorbeeld dienen. 18.15 uur: Rahma bedankt de aanwezigen en sluit de meeting af. Nel van Dijk bedankt de aanwezigen namens het LBL. Zij noemt de conclusies van de meeting (‘jongeren worden niet serieus genomen’) en zegt dat ze de bijeenkomst interessant vond en voor herhaling vatbaar.
94
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 95
Bijlage 2:
Lijst van jongeren- en andere relevante organisaties Dit is een lijst van jongerenorganisaties, -informatiepunten en -projecten. De lijst is zeker niet volledig, maar geeft wel aanknopingspunten voor contacten met jongeren. • Jongerenorganisaties: Raad Jongeren en Bevolking De RJB zet zich in voor de seksuele en reproductieve rechten van jongeren over de hele wereld door middel van workshops, lessen op scholen, artikelen, internet, acties, deelname aan conferenties en bijeenkomsten. Zij zijn ook actief bij internationale conferenties, onder andere van de VN. Ze hebben een wereldwijde Youth Coalition opgericht van actieve jongeren. Contactadres:
RJB p/a WPF Ampèrestraat 10 1221 GJ Hilversum tel: 035-6422304 email:
[email protected], www.wpf.org/youth
TANS; Towards a New Start TANS wil vanuit een positieve benadering de mogelijkheid bieden aan jonge Marokkanen om een netwerk te vormen en elkaar te ontmoeten. Dit omdat de Marokkaanse gemeenschap zich in een fase bevindt waarin een ommekeer wordt gemaakt van het traditionele denken in problemen naar het denken in mogelijkheden vanuit de kracht van de Marokkaanse gemeenschap. Jonge ambitieuze Marokkanen (20-35) vormen de doelgroep. Hun activiteiten behelzen onder andere: • maandelijkse bijeenkomsten met gastsprekers die vernieuwende onderwerpen vanuit een positieve invalshoek belichten • het leveren van sprekers voor bijeenkomsten Contactadres:
95
TANS Postbus 523 3500 AM Utrecht tel: 070-3621020 email:
[email protected] www.tans.nl
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 96
• Koepelorganisaties: Vereniging 31 Het Nederlands Comité voor Multilateraal Jongerenwerk ‘Vereniging 31’, kortweg V31 genoemd, is een samenwerkingsverband van een groot aantal Nederlandse jongerenorganisaties. Dit samenwerkingsverband biedt een kanaal naar diverse multilaterale activiteiten en fora. Vereniging 31 is een organisatie die toegang verschaft en zelfvertegenwoordiging van jongeren en hun zelforganisaties mogelijk maakt. Daarin schuilt ook de verklaring voor de naam van de vereniging: de vereniging is genoemd naar het internationale (telefonische) toegangsnummer voor Nederland, 31. Contactadres:
Vereniging 31 Prinsengracht 770-II 1017 LE Amsterdam tel: 020-6383918 email:
[email protected] www.vereniging31.nl
Nationale Jongerenraad voor Milieu en Ontwikkeling De NJMO is een platform van landelijke jongerenorganisaties. Het ontwikkelt en coördineert projecten voor en door jongeren. De NJMO gaat een constructieve dialoog aan met beleidsmakers en besluitvormers. Het platform is voortgevloeid uit de Agenda 21 welke is aangenomen op de United Nations Conference on Environment and Development in 1992 te Rio. Contactadres:
NJMO Postbus 19269 3501 DG Utrecht bezoekadres: Maliebaan 80 Utrecht tel: 030-2316833 email:
[email protected] www.njmo.nl
• Scholieren- en studentenorganisaties Interstedelijk studenten Overleg Het ISO stelt zich actief op in het landelijk hoger onderwijsbeleid. Zij doet dit onder meer door rechtstreeks te overleggen met de minister in de zogeheten studentenkamer. Maar er wordt ook direct overleg gevoerd met universiteiten, hogescholen en de Informatie Beheer Groep. Daarnaast vindt voortdurend overleg plaats met de leden van de Tweede Kamer over de politieke keuzes ten aanzien van 96
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 97
onderwijsbeleid. Het ISO werkt vanuit een pragmatische benadering: actief en constructief meedenken over het onderwijsbeleid. Contactadres:
ISO Dreiharingenstraat 25 3510 BH Utrecht tel: 030-2302666 email:
[email protected] www.iso.nl
Landelijk Actie Komité Scholieren Het LAKS is een organisatie van, voor en door scholieren. De vereniging is opgericht om de belangen van scholieren in het Voortgezet Onderwijs en in het Voorbereiden en Middelbaar Beroepsonderwijs te behartigen. Het LAKS doet door middel van het verstrekken van informatie en advies aan scholieren, onderwijsorganisaties en de overheid. Het LAKS is dan ook vertegenwoordigd in diverse gespreksorganen en organisaties, zowel op regionaal als op landelijk- en overheidsniveau. Het LAKS is als enige scholierenorganisatie door zowel pers, politiek en onderwijsveld erkend als de spreekbuis voor scholieren. Door deze inbreng, vanuit een specifiek scholierenperspectief, wil de vereniging bijdragen aan de verbetering van het leef- en leerklimaat op school en hierdoor tevens aan de kwaliteit van het onderwijs. Contactadres:
LAKS tel: 020-6381792 email:
[email protected] www.laks.nl
Landelijke Studenten Vakbond De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is de grootste organisatie in Nederland die de belangen van studenten behartigt. De LSVb is een federatie van 23 studentenvakbonden, die de belangen van studenten op de verschillende instellingen of die van een specifieke groep studenten behartigen. De LSVb doet dit op landelijk niveau, maar komt ook op voor studenten op individueel niveau. Studenten met klachten en problemen kunnen terecht bij de LSVb-studentenlijn en de juridische dienst. Contactadres:
97
LSVb Neude 29 bis Postbus 1335 3500 BH Utrecht tel: 030-2316464 email:
[email protected] www.lsvb.nl
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 98
• Politieke jongerenorganisaties: Christen- Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) Ook het CDJA vindt dat jongeren en politiek prima samengaan. Deze onafhankelijke politieke jongerenorganisatie laat zien dat politiek leuk, interessant, gezellig en kritisch kan zijn. Ze willen zich inzetten voor een samenleving waarin iedereen zich thuis voelt en waarbij iedereen betrokken is. Contactadres:
CDJA Postbus 30453 2500 GL Den Haag tel: 070-3424850 email:
[email protected] www.cdja.nl
Dwars, Jongeren in GroenLinks GroenLinkse en met GroenLinks verwante jongeren zijn georganiseerd in de onafhankelijke jongerenorganisatie Dwars. Alle leden van GroenLinks, die jonger zijn dan 26 jaar, kunnen gratis lid worden van Dwars. GroenLinks organiseert zelf ook regelmatig allerlei bijeenkomsten voor jongeren. GroenLinks organiseert in samenwerking met Dwars bijeenkomsten op een bijzondere locatie over verschillende thema’s. De afgelopen jaren waren er bijvoorbeeld bijeenkomsten in Ruigoord, op een bioboerderij en in een asielzoekerscentrum. Dwars houdt zich bezig met alles wat jongeren aangaat, en probeert dingen te veranderen door acties en bijeenkomsten te organiseren en door te informeren. Bij Dwars is politiek vooral toegankelijk en leuk. De schaduwfractie, verbonden aan Dwars, volgt de Tweede Kamerfractie van GroenLinks en formuleert haar eigen standpunten over allerlei beleidsterreinen. Contactadres:
Dwars Oudegracht 229 3511 NJ Utrecht tel: 030-2333263 (telefonisch bereikbaar op werkdagen tussen 11.00 en 18.00 uur) e-mail:
[email protected] www.dwars.org (informatie over GroenLinks bijeenkomsten voor jongeren: 030-2399927)
Jonge Socialisten De Jonge Socialisten zijn een politieke jongerenorganisatie, die duidelijk wil maken dat jong zijn en je met politiek bezig houden heel goed samen kan gaan. Want politiek 98
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 99
is niet iets van duffe grijze muizen die in Den Haag zitten te praten over zaken ver weg van huis, te oninteressant om je druk over te maken. Politiek gaat over dingen die jongeren aangaan en bezig houden, en wat belangrijker is: jongeren kunnen er zelf invloed op hebben. Contactadres:
Jonge Socialisten Herengracht 54 (bezoekadres) 1015 BN Amsterdam Postbus 1310 (postadres) 1000 BH Amsterdam tel: 020-5512292 mobiele telefoon: 06-24678561 email:
[email protected] www.js.nl
Jonge Democraten De vereniging Jonge Democraten stelt zich als vrijzinnig-democratische jongerenorganisatie ten doel bij te dragen tot de individuele ontplooiing van alle mensen. Zij richt zich hierbij vooral op jongeren. De JD kiest voor een pragmatische aanpak van hedendaagse problemen en streeft naar een radicale democratisering van de maatschappij, opdat de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen, individuele vrijheid, onderlinge solidariteit en rechtszekerheid zo goed mogelijk gegarandeerd worden. Contactadres:
Jonge Democraten Postbus 660 2501 CR Den Haag tel: 070-3622162 email:
[email protected] www.jd-net.demon.nl
Jongerenorganisatie voor Vrijheid en Democratie In de JOVD staat discussie centraal. Zowel op afdelings- als op landelijk niveau kunnen leden van de JOVD op tal van manieren meedoen aan de politiek. Elke week is er wel iets: een politiek congres, een politiek café in een afdeling, een sprekersavond of een discussie op de homepage. Contactadres:
99
JOVD Herengracht 38a 2511 EJ Den Haag tel: 070-3622433 email:
[email protected] www.jovd.nl
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 100
Instituut voor Publiek en Politiek Het IPP is een landelijke, niet-partijgebonden organisatie die zich ten doel stelt politieke en maatschappelijke participatie te bevorderen. Het IPP heeft in haar activiteiten bijzondere aandacht voor de positie van jongeren en nieuwkomers, van vrouwen en van groepen die sociaal-economisch in een achterstandspositie verkeren. Contactadres:
IPP Prinsengracht 911-915 1017 KD Amsterdam tel: 020-5217600 email:
[email protected] www.publiek-politiek.nl
• Jongerenorganisaties van vakbonden: Jongerenorganisatie CNV De jongerenorganisatie CNV ondersteunt jongeren in hun weg van opleiding naar werk en is actief op vier terreinen: • als vakbondsjongerenorganisatie, die opkomt voor de belangen van jongeren. Vanzelfsprekend onderdeel hiervan is jongeren zelf de mogelijkheid geven om van zich te laten horen, binnen de vakbeweging, richting politiek, op scholen, etc. • als serviceorganisatie, die jongeren op persoonlijke vragen toegesneden producten en diensten biedt, op de terreinen van opleiding, werk en inkomen: zodat jongeren beter de overstap naar werk kunnen maken • als projectorganisatie die jongeren ondersteunt bij hun oriëntatie, participatie en functioneren op de arbeidsmarkt en de samenleving daaromheen • als specialist in jongerencommunicatie van CNV-bonden bij werving, binding en kadervorming van jonge vakbondsleden. Contactadres:
Jongerenorganisatie CNV Ravellaan 1 3533 JE Utrecht Postbus 2475 3500 GL Utrecht tel: 030-2913715 email:
[email protected] www.jocnv.nl
ABVAKABO FNV Leden van ABVAKABO FNV jonger dan 27 jaar worden gerekend tot de doelgroep Jongeren. Het doel van het jongerenwerk binnen de bond is het informeren, organiseren en activeren van jongeren en het behartigen van hun belangen.
100
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 101
ABVAKABO FNV organiseert themadagen, bijvoorbeeld voor jongeren werkzaam in de gezondheidszorg. Jongeren kunnen deelnemen aan scholing, o.a. een cursus internet of solliciteren. Ook bezoekt de ABVAKABO FNV bedrijven, waar informatie verstrekt wordt. De FNV WORKPOWER wordt eenmalig verzonden aan elk nieuw jong lid in de leeftijd tot 22 jaar. In dit gratis boekje staan vragen en antwoorden over solliciteren, arbeidscontracten, salaris, ontslag, uitzendwerk en oproep- en stagecontracten. ZAPP wordt maandelijks verzonden aan alle jonge leden tot en met 24 jaar. In dit grootste jongerenblad van Nederland wordt aandacht besteed aan alle aspecten van werken. Ook staan er vaak interviews in met bekende radio- en televisiepersoonlijkheden. Via nieuwskranten worden jongeren geïnformeerd over actuele onderwerpen, bijvoorbeeld de Wet ‘Flex en Zekerheid’, maar ook over activiteiten die voor jongeren georganiseerd worden. Contactadres:
Wil van Bergem hoofdkantoor ABVAKABO FNV tel: 079-3536283 email:
[email protected] www.abvakabo.nl
• Projecten: Smaakmakers Smaakmakers is een organisatie die verschillende projecten gericht op informatievergaring in de vrijwilligerssector uitvoert met partnerorganisaties. Zij hebben de volgende projecten: • Met het NOV - inventarisatie van de wensen ten aanzien van vrijwilligerswerk en vrijetijdsbesteding van ama’s. • Met de Jongerenorganisatie CNV - inventarisatie van mogelijkheden tot vrijwilligerswerk door jongeren met een handicap: fysiek, psychisch of sociaal. • Met Jeugd in Beweging - gebruik van een ‘kwaliteitschecklist’ om organisaties in de sportsector door te lichten op hun jeugdvriendelijkheid (methode van het Instituut voor Nederlandse Kwaliteit) en omvorming daarvan tot een ‘jeugdscorespel’. Een vergelijkbaar traject zal plaatsvinden in de zorgsector. • Met NJMO - inventarisering van knelpunten in organisaties op het terrein van jongerenparticipatie door ze een spiegel voor te houden. De middelen die daarbij gebruikt worden zijn panels en theater; een ontmoeting tussen grijs en groen. • Met TANS - het opzetten van een helpdesk voor zelforganisaties van allochtone jongeren om hun kansen op succes en continuïteit te vergroten. • Met het NOV - opzetten van vrijwilligerspools voor kortlopende activiteiten die passen bij de ‘moderne zapjongere’ tussen 12 en 18 jaar in probleemwijken.
101
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 102
• Met de Stichting Alexander - een bewustwordingsproject door een groep moeilijke jongeren, zg. ‘flying teams’, die bij organisaties langs gaan en ze bijstaan in het ontwikkelen van een actief jongerenbeleid d.m.v. frisse opdrachten. • Met de jongerenorganisatie CNV - het project ‘employment supporter’ waarbij allochtone jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs de kans krijgen om in gesprek te gaan met een mentor en vijf pilotprojecten van individuele coaching in lokale vrijwilligersorganisaties. • Met Plunk en Jeugd in Beweging - effecten van een landelijke communicatiecampagne onderzoeken. Het voorbeeld is een campagne in 2000 ‘sport, dat regel ik zelf’; een landelijke beeldvormingscampagne. Een groep jongeren die in de doelgroep van de campagne vallen denkt mee en schrijft een evaluatie. Aan de hand daarvan wil smaakmakers tot een adviesaanpak komen. Contactadres:
Smaakmakers Plompetorengracht 15a Postbus 2877 3500 GW Utrecht tel: 030-2319844 email:
[email protected] www.smaakmakers.nl
Stichting Alexander Stichting Alexander verbindt onderzoek en beleid en betrekt jongeren bij de opzet, uitvoering, rapportage en presentatie van onderzoek. Dit motiveert hen actief betrokken te zijn bij de beïnvloeding van beleid. Als ervaringsdeskundigen bij uitstek doen jongens en meisjes mee aan onderzoek naar hun eigen leefwereld, de effecten van overheidsmaatregelen en de kwaliteit van de aangeboden jeugdvoorzieningen. Als direct belanghebbenden praten ze mee over beleidsconsequenties van onderzoek en zijn ze gesprekspartners van instellingen en overheden. Daarbij hanteert Stichting Alexander de volgende middelen: • jongerenpanels; • onderzoek door jongeren zelf; • jongeren als consulent; • conferenties. Contactadres:
102
Stichting Alexander Professor Tulpstraat 2 1018 HA Amsterdam tel.020-6263929 email:
[email protected]
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 103
MIXT MIXT Stichting voor interculturele projecten is een organisatie die zonder dat geld verdienen een doel is probeert om met muziekprojecten kennis, begrip en respect tussen jongeren in Nederland met verschillende culturele achtergronden te vergroten. MIXT richt zich vooral op jongeren van 12 tot 20 jaar. Om kennis, begrip en respect tussen alle Nederlandse jongeren te bevorderen organiseert MIXT tal van projecten. Het bekendste project is het jaarlijkse MIXT Racism Beat It Festival. Maar ook is MIXT ieder jaar nadrukkelijk aanwezig met het project MIXT Planet Tolerance op de jaarlijkse doe-beurs voor jongeren Megafestatie. Bovendien is MIXT in samenwerking met PODIUM Bureau voor Educatieve Communicatie actief in het voortgezet onderwijs met diverse projecten als Ratjetoe en Gekleurde Werkelijkheid. Zo’n 30 % van de middelbare scholen neemt de lespakketten af. Contactadres:
MIXT Van Diemenstraat 410 1013 CR AMSTERDAM tel: 020-6277766 email:
[email protected] www.mixt.nl
• Jongereninformatiepunten: Stichting Jeugdinformatie Nederland De jeugd zelf heeft informatie nodig om zelfstandig en volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Niemand die bij het jeugdstelsel betrokken is, kan zonder informatie over alles wat daar gaande is: in het beleid, in het management, in de uitvoering en in het onderzoek. De SJN voorziet in informatie en kennisverspreiding over jeugd en jeugdbeleid. Contactadres:
Stichting Jeugdinformatie Nederland Zakkendragershof 34-44 Postbus 1373 NL-3500 BJ Utrecht tel. +31 30 239.4433 email:
[email protected]. www.sjn.nl
The Site, infocafé voor jongeren De Site is een informatiecentrum voor Amsterdamse jongeren van 15 tot 21 jaar. De activiteiten van the Site kenmerken zich door een combinatie van informatie en entertainment. De doelstelling is het ondersteunen van jongeren met de juiste
103
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 104
informatie bij het maken van keuzes, het attenderen op mogelijkheden en het bevorderen van jeugdparticipatie. Er zijn tien thema’s geselecteerd: werk, reizen, vrije tijd, wonen, gezondheid, onderwijs, recht, hulp, inkomen en actualiteiten. De informatie wordt gebracht door middel van: consulenten, folders, website, tijdschrift, talkshows, cursussen, internet, etc. Er is een jongerenadviesraad die gevraagd en ongevraagd advies geeft over de gang van zaken in The Site. Contactadres:
104
The Site Nieuwezijds Voorburgwal 323 tel: 020-5206080 email:
[email protected] www.infocafe.nl
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 105
Noten 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13 14
15
16
17
Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen: CBS, 1999 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of personality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425 G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming van ouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, nr.10, p.491-506 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.133-155 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.133-155 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5 jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999, p.10 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal of personality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5 jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naar een geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de JongGierveld (red.), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transities in de levensloop, 1993 M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 1998 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen: CBS, 1999 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999
105
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 106
18
19
20
21
22
23
24
25
26 27 28 29
30
31
32
33
34
35 36
37
38
39
K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000 K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 H. ‘t Hart, W. Meeus en W. Kox, ‘Achtergronden en opzet van een nationaal survey’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.11-29 W. Meeus, ‘De psychosociale ontwikkeling van adolescenten’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.31-55 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.133-155 M. de Goede en P. Hustinx, ‘School en beroep’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.79-105 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.4-9 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.5 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen: CBS, 1999 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999 H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderne individualiteit, Amsterdam: Boom, 1996 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999
106
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 107
40
41
42 43
44
45
46
47 48
49 50
51
52
53
54 55 56
57
58
59
60
K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voor ouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999 I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenen kerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig, Utrecht: de Tijdstroom, 1994 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig, Utrecht: de Tijdstroom, 1994 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen: CBS, 1999 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig, Utrecht: de Tijdstroom, 1994 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig, Utrecht: de Tijdstroom, 1994 C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 1999 B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 1994 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer: EIM, 1999 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november 1997 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus 1999 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus 1999
107
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 108
61
62
63
64
65
66
67
68 69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000 M. Scheurkogel,’Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazine van de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999 P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant, 21 augustus 1999 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november 1997 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november 1997 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november 1997 Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!, Utrecht: CNV, 2000 C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 1995 J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Jeugd verdient de toekomst. Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag: Ministerie van WVC, 1993 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid. Den Haag: ROB, maart 2000 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 2000 P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?, Arnhem, 1999 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.20 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.23 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid, Den Haag: ROB, maart 2000 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de Staatssecretaris van welzijn en Sport, Amsterdam, 2000 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de overheid, Den Haag: ROB, maart 2000 Persbericht gemeente Oosterhout, Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen onderkomen, Oosterhout, 25 juni 1998 Interview met Saskia Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze vinden het al raar dat ik politicologie studeer,”’ in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6 maart 1998 M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995 P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000
108
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 109
83
84
85
86 87 88 89 90
91
92 93
94
95
96
97
98
99
100
101
‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’ , in: Trouw, 7 oktober 2000 L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht: Stichting soa-bestrijding, 1999 Universiteit van Amsterdam, vakgroep Sociale Psychologie, Het relationele en seksuele gedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997 Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 1999 F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000 G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000 R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 2000 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank: ongevalsbetrokkenheid, 1997 R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 1999 Bron: Verbond van Verzekeraars Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank: verschillen in levensstijl, 1997 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank: ongevalsbetrokkenheid, 1997 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank: slachtoffers per miljard reizigerskilometer naar leeftijd en vervoerwijze, 1997 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank: ontwikkelingen sinds 1985, 1997 Bron: K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL, 1998 J.Deltenre, ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober 2000 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL, 1998 J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1998
109
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 110
110
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 111
111
X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 112
Colofon Uitgave Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie Kaap Hoorndreef 72 Postbus 9472 3506 GL Utrecht Telefoon: 030-266 20 00 Fax: 030-266 28 37 E-mail:
[email protected] www.leeftijd.nl Tekst Marije Cornelissen Vormgeving Optima Forma bv, Voorburg Druk Hega offset, Den Haag
112