DE TOEKOMST V A N DEN LANDBOUW IN NEDERLAND
I HET C O R P O R A T I E F
PROGRAMMA
V A N DEN L A N D B O U W TOEGELICHT
UITGEVERIJ „DE VESTE" - 's G R A V E N H A G E
DE TOEKOMST V A N DEN LANDBOUW IN NEDERLAND
I HET C O R P O R A T I E F P R O G R A M M A V A N DEN L A N D B O U W TOEGELICHT
UITGEVERIJ „DE VESTE" - 's G R A V E N H A G E
V O O R B E R I C H T In Januari 1941 kwamen ondergeteekenden bijeen om zich te bezinnen op een landbouwprogramma, dat in overeenstemming zou zijn met de nieuwe opvattingen en dat tevens aanvaardbaar zou kunnen zijn voor den Nederlandschen Boer. In de volgende bladzijden bieden wij U als eerste resultaat van onze werkzaamheden het door ons ontworpen programma, gevolgd door een toelichting, aan. Wij stellen ons voor meerdere publicaties over speciale onderwerpen te doen volgen. Dit programma is reeds gepubliceerd in het orgaan van De Nederlandsche Unie, „De Unie" van 15 Mei 1941 en in de organen van Nationaal Front, „De Weg" van 10 Mei 1941 en het „Nederlandsche Dagblad" van 1 Mei 1941. P. B . de Boer K . Egas J . R. Haan Dr. B . J . C. te Hennepe W. Otterman J. Roseboom Dr. H . L . M . van Schaik F. Vos J. A . Zijlmans
DE BODEM De bodem is noodzakelijk voor de ontplooiing van het bedrijfsleven van een volk. Of het nu gaat om mijnbouw of landbouw, iedere primaire arbeidshandeling van menschen grijpt op den bodem terug. Zonder deze natuurlijke basis zijn er geen werkplaatsen, geen opklimmingsmogelijkheden, geen industrie, geen productie, geen consumptie. De bodem is echter geen productiefactor alleen, maar de basis van het algeheele bedrijfsleven, van heel het volksche gebeuren. Beschouwt men deze bedrijfsbasis vanuit het gezichtspunt der Volksgemeenschap, dan is ze niet alleen de onontbeerlijke voorwaarde voor de bedrijfstechnische ontplooiing van het volksgeheel, doch ook voor het totaal gebeuren dat zich binnen deze levensruimte afspeelt. Daarom kan de bodem en kunnen de problemen daaruit voortvloeiende, nimmer als een eng plattelandsbelang worden gezien. De wisselwerking van volk en bodem bepaalt zich echter niet alleen tot dit punt. De verdeeling van den bodem heeft grooten invloed op de intensiteit waarmede de landbouw wordt gedreven en is van beteekenis voor de vraag hoeveel menschen bij de agrarische voortbrenging zijn betrokken. Deze vraag is weer van belang voor de levenskansen en ontwikkelingsmogelijkheden, omdat ieder volk een levenskrachtige plattelandsbevolking noodig heeft om volksch en economisch zijn voortbestaan te verzekeren. Volksch, omdat er steeds een wisselwerking tusscheri platteland en stad moet zijn. Goed, gelijkberechtigd op elkaar ingesteld, ontplooien deze beide deelen van de ééne volksgemeenschap zich het meest harmonisch. Beide hebben elkaar iets te bieden, het platteland is de jeugdbron der natie. Boerengrond drukt zijn stempel op de bevolking. Op het land groeien niet alleen het graan en het vee, ook de menschen. Grond en natuur zijn goede bekenden, zij manen tot levensernst en soberheid. Het platteland dient eigen aard, cultuur en zeden te bewaren. De landbouw is de exploitatie van natuurkrachten, welke alléén de arbeid beloonen, en tevens afhankelijkheid en gebondenheid leeren. Wil een volk i n al zijn lagen gezond blijven, dan is een 5
levenskrachtig platteland noodig. De stad zal zonder toevloeiing van het platteland uitsterven. Economisch dient de landbouw in eerste instantie voor de voedselvoorziening van het eigen volk. Landen die in moeilijke tijden niet voldoende voedsel kunnen voortbrengen, zijn uiterst kwetsbaar. Daarom moet de Nederlandsche bodem mobiel zijn voor de voeding van het Nederlandsche volk. Zonder meer is het duidelijk dat deze taak het beste vervuld wordt door een intensief gedreven landbouw. Economisch dient de landbouw de stimulans te zijn voor handel en industrie. Onze bevolkingsdichtheid is groot. Vandaar ook de taak de landbouw zoo intensief mogelijk te drijven, opdat hiervan zooveel mogelijk Nederlanders kunnen leven. De belooning van den arbeid dient in agrarische-, industriëeleen andere soorten arbeid, zooveel mogelijk op elkaar aan te sluiten. Het waarborgt een zoo groot mogelijke goederenruil binnen onze nationale huishouding. Een beter op elkaar afstellen der onderscheidene bevolkingsgroepen in economisch opzicht leidt tot grootere consumptie! Een floreerend platteland is de zekerste basis voor onze handel en industrie. Dit zijn in het kort de grondgedachten welke leidinggevend zijn voor de bodemordening, waaruit vanzelfsprekend voortvloeit dat wèl de arbeid en niét kapitaalmacht of speculatie het bestaan van bodemverzorger en bodembewerker moeten bepalen. Hieruit vloeit voort het hebben van een zoo groot mogelijke eigengeërfde boerenstand, omdat slechts dan alleen de vruchten van dien arbeid zoo veel mogelijk terechtkomen bij boer en arbeider, hetgeen indirect ten voordeele is van het geheele volk. De strijd voor den boer en zijn grond zal dan ook uiteindelijk i n wezen de strijd zijn voor nieuwe, andere en betere agrarische verhoudingen. Verhoudingen, welke beantwoorden aan het in ons allen levende rechtsgevoel, die zich gronden op het voortbestaan den boerengeslachten, op eigen grond, ten nutte en ten dienste van het geheele volk. De maatregelen, welke genomen moeten worden ten aanzien van den bodem, moeten vallen binnen het kader van de bovenomschreven gedachtensfeer. 1. Die den bodem bewerkt, dient, voor zoover mogelijk, eigenaar te zijn. Bij pacht neme hij ten aanzien van het 6
bedrijf een positie in, die de positie van eigenaar zoo veel mogelijk benadert. 2. Pacht worde tot zoo klein mogelijke proporties teruggebracht. 3. Het euvel van landheeren-absenteïsme worde tegengegaan. 4. Koop- en huurprijzen worden vastgesteld. 5. Grondslag dezer prijzen zij de gebruikswaarde. 6. In het algemeen kome de waardevermeerdering van den bodem den bodembewerker en bodemverzorger ten goede. 7. Regionaal worden maximum- en minimumgrootte vastgesteld. 8. Maatregelen worden getroffen om geleidelijk tot de gewenschte grootte te komen. Het eigendomsrecht worde hierbij zoo veel mogelijk ontzien. 9. Concentratie van bedrijven worde niet toegestaan, tenzij met toestemming van daartoe aangewezen gezagsorganen. 10. Versnippering van bedrijven is af te keuren, splitsing zij slechts toegestaan na bekomen machtiging. 11. In streken waar de versnippering te ver is doorgevoerd, worde deze misstand door concentratie opgeheven. 12. De wijkende boer, mits voldoende aan de gestelde •, eischen, hebbe voorkeur op nieuwe gronden. 13. Waar noodig, worde ruilverkaveling verplichtend gesteld. 14. Vermeerdering en verbetering van cultuurgrond worde in zoo snel mogelijk tempo doorgevoerd. 15. Vakbekwaamheid zij doorslaggevend voor het verkrijgen van grond. 16. De kinderen van een echtpaar zijn gelijkberechtigd. 17. De band tusschen landarbeider en bodem worde verstevigd. 18. Productiecontrole worde ingesteld, rekening houdende met het karakter van de verschillende landbouwgebieden. 19. Bij verwaarloozing van het kostbaarst volksbezit, den 7
bodem, worde, zoo noodig na schadeloosstelling, de hoeve aan waardiger opvolger overgedragen. 20. Lasten, rustende op den bodem, die niet het karakter van een bestemmingsbelasting hebben, dienen te verdwijnen. #• * *
ORDENING Ordening is het alles beheerschende verschijnsel in elke gemeenschap. In de samenstellende deelen der gemeenschap, b.v. in het gezin, de onderneming, de boerderij, dient orde te zijn voor het goed functionneeren dezer l i chamen. Daarom moet ook ieder mensch, die ernstig de volksgemeenschap wil, ordening als voorwaarde stellen, omdat slechts daardoor de gemeenschapsgedachte inhoud, vorm en gestalte kan krijgen. Dit geldt niet alleen voor den staat en den bodem, maar het dient zich ook uit te strekken tot het bedrijfsleven, omdat anders de kring niet volksch gesloten is. Slechts een tijd, welke geld, macht en winst hooger aansloeg dan het levende volk met zijn scheppende kracht, kon deze gedachte vergeten. In dien tijd was concurrentie de maatstaf. Dit bepaalde zijn of niet-zijn. Kapitaalmacht alleen kon de conjunctuurschommelingen het hoofd bieden, terwijl de persoonlijke prestatie er de speelbal van was. Concurrentie werd het instrument om tot kapitaalmacht te komen en ontaarde in den drang om den echten of vermeenden tegenstander te overwinnen, te vernietigen. Erkent men al, dat de gemeenschap gaat boven den enkeling, niettemin zal men de vólle waardeering moeten behouden voor persoonlijke prestaties, voor zoover de inzet van den enkeling het geheel dient, dus binnen het kader van het algemeen volksbelang valt. Gemeenschapsordening kome dus i n de plaats van ongebreidelde concurrentie. De marktordening dient consumptie als doel te zien, zonder de belangen van hen te verwaarloozen of te schaden, die een zoo groot mogelijke consumptie kunnen waarborgen. Dat w i l dus zeggen, dat de belangen van producent, been verwerker, distribuent en consument op elkaar moeten zijn afgestemd. In de volksgemeenschap kennen wij drie productiefac8
toren: arbeid, bodem en kapitaal met nevenverschijnselen als bijv. geld, rente, belasting, prestatie, enz. A l deze factoren komen tot uitdrukking in den prijs. Wil men een synthese van de belangen van producent en consument, dan moeten de genoemde factoren met hun nevenverschijnselen binnen zekere grenzen worden gehouden. Dit kan alleen via ordening. Het gevolg is dan een grootere mate van stabiliteit in de verhoudingen, dat wil zeggen ook i n de prijzen. De marktordening dient zoowel den consument als den producent. De grootere stabiliteit der prijzen ontlast den producent van het dragen van groote risico's. Anderzijds maken vaste prijzen een regelmatige afname mogelijk, voornamelijk voor die consumenten, die met vaste inkomsten hebben te rekenen. De vaste prijs dient tevens een rechtvaardige prijs te zijn. De rechtvaardige prijs moet zoo zijn, dat deze te gelijkertijd producent en consument beschut. In den landbouw moeten de prijzen zoo hoog zijn, dat de productiekosten worden gedekt en bovendien een intensief uitoefenen van het bedrijf mogelijk maken. Overdracht van de boerderij mag in normale gevallen deze intensievere werkwijze niet storend beïnvloeden. Op den weg van producent tot consument zit de distribuent. Om beiden te dienen, dus de welvaart te dienen, moet de distributie den meest economischen weg volgen. Het distributie-apparaat moet gericht zijn op de volwaardige arbeidsprestaties der deelgenooten, om zijn taak naar behooren te kunnen vervullen. Voor den tusschenhandel moet een redelijke marge worden bepaald, rekening houdend met den aard van het bedrijf. Zoo zien wij dus het bedrijfsleven niet als een op zich zelf staande grootheid, maar als een belangrijke factor om de volksgemeenschap te dienen. Levenswet van deze gemeenschap is ordening. In dit kader zie men volgende samenvatting. I. ORDENING PRODUCENT. 1. Een vast prijzenstelsel. 2. Prijs waarborge kosten der voortbrenging. 3. Prijs waarborge intensief uitoefenen van het landbouwbedrijf. 9
4. Prijs bevordere kwaliteitsproductie. 5. Prijs zij grootendeels gericht op eigen voedselvoorziening. 6. Verzekerde afname. 7. Leveringsplicht. II.
ORDENING CONSUMENT.
L Gelijkmatige, rechtvaardige verbruikersprijs. 2. Regelmatige opname-mogelijkheid en verzorging ook bij sehaarschte van het product. 3. Voorraadsvorming. 4. Kwaliteits-garantie. III. ORDENING DISTRIBUTIE, B E - en V E R W E R K I N G . 1. Redelijke belooning. 2. De meest economische weg van producent tot consument. 3. Zoo mogelijk vaste normen bij be- en verwerking. 4. Men stimuleere de consumptie van eigen product. 5. De distribuenten dienen een volledige arbeidstaak te' hebben. * .* * ..
SOCIALE ORDENING Voor alles is socialisme dienst door de gemeenschap voor de gemeenschap. Om deze revolutionaire idee tot verwezenlijking te brengen is noodig een veranderde geesteshouding, die tegenover het liberalisme staat. Deze kan alleen gedragen worden door een andere denkwijze. Noch het doode materialisme, noch de intellectualistische wetenschap hebben het wonder der levende volksgemeenschap kunnen begrijpen en omvatten. Wat speciaal voor hen verborgen bleef, was wel de scheppende geest der volksgemeenschap. Willen wij socialisme in bovenomschreven geest, dan moet heel ons wezen ingesteld zijn op een harmonische gezamenlijke ordening, waar steeds het algemeene belang domineert boven het persoonlijke belang, zonder daarbij het persoonlijke uit te schakelen of het als een nummer te beschouwen. Integendeel, de gezamenlijke persoonlijke prestaties worden i n hun samenhang de gemeenschapsprestatie. Hieruit volgt dat de persoonlijke prestaties niet het totaal effect mogen onder10
nüjnen. De verantwoordelijkheid om als gemeenschap tot hoogere prestatie te komen, valt terug op den enkeling. Daarom neemt in dit socialisme de persoonlijke bestaansverantwoordelijkheid een groote plaats in. Dezen eisch kunnen wij echter alleen maar stellen, indien wij daarvoor ook de voorwaarden scheppen. Geen twee bladeren van een boom zijn gelijk; evenmin is de eene mensch gelijk aan den andere. Het gaat niet om wat gelijk is, daar wij de ongelijkheid erkennen als het wezenlijke van de natuur. De volksgemeenschap kan alleen door dé onderscheiden capaciteiten van de ongelijke enkelingen tot ontplooiing komen. Zoolang kapitaalmacht, monopoliseering en dergelijke een beheerschende functie vervullen, kan een ontplooiing van den enkeling ten bate van de gemeenschap niet volledig tot haar recht komen. A l erkennen wij geen wezensgelijkheid, wij verlangen gelijke kansen, waar capaciteit en geestesgesteldheid aanwezig zijn. Het is niet alleen een eisch van sociale rechtvaardigheid, maar het is de noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneeren van de volksgemeenschap, dat de arbeid ons uitgangspunt zij. De arbeid is de grondslag van een goed functioneerende volksgemeenschap. Daaruit volgt, dat eens deels de bekroning van elke nuttige arbeid gewaardeerd moet worden uit een oogpunt van het belang, dat deze arbeid voor de volksgemeenschap heeft, maar dat anderdeels de vruchten van dien arbeid aan den enkeling moeten toevallen. Dit is de synthese van het belang van de gemeenschap en de in dienst van de gemeenschap arbeidende enkeling. Dus nogmaals: geen gelijkheid, maar gelijke kansen, afgestemd op vuisten en koppen. Dit is geen onpractisch idealisme; dit is de daad van vandaag, de eisch van onzen tijd. De geestelijke achtergrond van dit streven is een zich in dienst stellen van het geheel. Dienst aan het geheel legt plichten op aan het geheel; rechten worden slechts verkregen door dien dienst. Dit socialisme is het te lang miskende wezenskenmerk, speciaal van degenen, die met de natuur verbonden zijn. Troelstra heeft gezegd: het eigenlijke productieproces in den landbouw is „het groeien van plant en dier, een organisch proces, waarbij de mensch helpend en verbeterend kan optreden, doch dat niet willekeurig door hem 11
geschapen, beheerscht of zelfs geregeld kan worden". Zoo is het inderdaad. Hieruit volgt de erkenning van de gebondenheid m het organische leven van natuur en volksgemeenschap. Deze gebondenheid, die plicht beteekent, geeft net recht op geborgenheid. Gebondenheid leert het nauwe dagelijksche contact met de natuur, zij is voorwaarde ook voor het functioneeren en bloeien der volksgemeenschap. Geborgenheid is het recht, dat de enkeling zich verwerft door zijn dienst aan de volksgemeenschap, zij is er de voorwaarde voor, dat hij zich onbevangen in dienst van de volksgemeenschap kan stellen. De synthese van rechten en plichten geeft het socialisme, ' dat ons volk naar een andere, een betere toekomst zal voeren. In dit licht bezie men de volgende punten, speciaal betrekking hebbende op de landelijke bevolking: 1. De sociale opbouw ten plattelande worde gefundeerd op het besef, dat de volksgemeenschap niet is een mechanisme, maar een organisme, staande onder een levenswet. 2. De mensch in zijn arbeid en zijn beroep zal de grondslag moeten zijn van dezen opbouw. Niet het geld zal beslissen of er arbeid zal zijn, doch de arbeid zal beslissen of er geld zal zijn. 3. De sociale politiek zij gericht op het aankweeken van een diep verantwoordelijkheidsbesef bij de bodembewerkers tegenover de gemeenschap en tegenover elkaar. 4. Het bevorderen van dat besef vraagt de aandacht voor den bodemverzorger en bodembewerker in verband met de bijzondere plaats, die de landarbeid verrichtende mensch inneemt. 5. De sociale politiek zorge tevens voor de bevordering van het bij de plattelandsbevolking nog diep levende besef der persoonlijke bestaansverantwoordelijkheid. 6. Voor het dragen van de persoonlijke bestaansverantwoordelijkheid is noodig rechtvaardig bezit. 7. Een goede volkspolitiek dient er op gericht te zijn den omvang der bezitlooze volksklasse te verkleinen en het aantal dergenen, dat deel heeft aan welvaart en cultuur, steeds te vermeerderen. 12
8. Voortbouwende op deze beginselen is het den plicht van de plattelandsbevolking de gemeenschap zoo goed mogelijk van de eerste levensbehoeften te voorzien. 9. Omgekeerd is het den plicht van de gemeenschap de belooning van den landarbeid in overeenstemming te brengen met zijn waardevolle sociale en maatschappelijke functie. 10. Een verplichte minimum-arbeidersbezetting worde regionaal vastgesteld. 11. De bekwame en spaarzame arbeider worde in de gelegenheid gesteld langs den maatschappelijken ladder omhoog te klimmen. 12. Het boerenbedrijf zal opnieuw moeten worden tot een levensgemeenschap, die nooden en zorgen samen draagt en aldus den grondslag vormt voor een hechte dorpsgemeenschap.
ORGANISATIE Ieder tot oordeelen bevoegde zal moeten toestemmen, dat in de achter ons liggende jaren de landbouwende bevolking van Nederland in een positie was geraakt, welke een schrille tegensteljing vormde met de hoogst belangrijke plaats, welke zij i n ons volksbestaan inneemt. Gedeeltelijk was dit de schuld van de verkeerde overheerschende liberaal-economische opvattingen, die meer dan eens de stelling verdedigden, dat het beter was om onzen bodem braak te laten liggen en de granen in het buitenland te gaan koopen, wat voor ons volk voordeeliger zou zijn. Gedeeltelijk ook was het de schuld van de boeren zelf, die slechts oog hadden voor hun akker en vee en zich om de politiek niet bekommerden, waardoor politieke machten den landbouw voortdurend te kort konden doen. Toch werkte de boer door, omdat de aard van zijn bedrijf hem daartoe noopt. Het democratische stelsel, waarbij de helft + 1 regeert, kon de landbouwproblemen, die groeien naarmate het landbouwfundament kleiner wordt in verhouding tot de aangroeiende bevolking, niet oplossen. Hiervoor is noodig een algeheele verandering i n het regeeringsstelsel, waarin het platteland zelf voor zijn rechten dient op te komen. Dit is slechts mogelijk door te vormen: een L A N D B O U W C O R P O RATIE. 13
Naast den boer willen we in de Corporatie zien den landarbeider, beiden loten van een en dezelfde stam, die door politiek en verkeerd inzicht van elkaar gescheiden zijn. Zoowel hun eigenbelang als het landsbelang eischt een samengaan. Voor de oplossing van de typische vakproblemen en de behartiging van de vakbelangen zullen er vakgroepen worden opgericht. Door het werk van deze vakgroepen, door den voorlichtingsdienst ten volle te benutten, door een verplichtend gesteld vakonderwijs zal het de Landbouw-corporatie mogelijk zijn den Nederlandschen bodem volkomen te benutten en daardoor bij te dragen tot den rijkdom van ons volk. In grove trekken zal de Landbouw-corporatie als volgt zijn opgebouwd : Aan het Hoofd van de Landbouw-Corporatie staat een Hooge Raad van Landbouw, bestaande uit de voorzitters der Gewestelijke Raden, benevens vertegenwoordigers van de landarbeiders en de leiders van landelijke vakgroepen. Aan het Hoofd van een Gewest staat een Gewestelijke Raad. De Gewestelijke Raad bestaat uit de voorzitters der Kringen, waarin het gewest is verdeeld, vertegenwoordigers der landarbeiders, de voorzitters der Gewestelijke Vakgroepen, benevens de Dandbouwconsulenten. Aan het Hoofd van een Kring staat een Kringraad. Deze wordt gevormd door de voorzitters der plaatselijke afdeelingen, vertegenwoordigers van de landarbeiders, de voorzitters van de Kringvakgroepen, i n dien kring werkende consulenten en vertegenwoordigers van het landbouwonderwijs. In elke plaats wordt gevormd een Plaatseüjke Afdeeling van de Landbouw-Gorporatie; waartoe alle bodemgebruikers en bodembewerkers behooren. Het bestuur dient te bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfshoofden en landarbeiders, waartoe ook de inwonende knechts boven de 23 jaar worden gerekend, met dien verstande, dat de landarbeiders naar verhouding tot het aantal bedrijven, waarop landarbeiders werken, in het bestuur zullen zijn vertegenwoordigd, voorts uit de plaatselijke landbouwconsulenten en de vertegenwoordigers van het landbouwonderwijs. 14
Het is mogelijk dat er een beperkt aantal bestuursleden benoemd wordt die bedrijfshoofd, noch landarbeider zijn, maar zich voor den landbouw verdienstelijk hebben gemaakt. Iedere plaatselijke afdeeling vormt zooveel Vakgroepen als de speciale vakgroepsbelangen vorderen. (Ook niet-bodembewerkers kunnen lid van de vakgroep zijn). TOELICHTING BIJ HET PROGRAM De navolgende regelen zijn niet bedoeld als een uitwerking i n details, doch als een toelichting van de algemeene strekking van vorenstaand program. Wijden wij als inleiding daartoe eenige woorden aan den historischen en algemeen maatschappelijken achtergrond van de socialistische gedachte, die het program wil vertolken. INLEIDING Als uitvloeisel van de Fransche revolutie en onder den invloed van den grooten vooruitgang der natuurwetenschappen en Darwin's evolutieleer is vooral in de tweede helft van de vorige eeuw bij velen een gedachtenleven ontstaan, dat alles verwachtte van de wonderen der techniek en van de vrije worsteling der maatschappelijke krachten. Uit die worsteling zouden de sterken als overwinnaars naar voren komen, terwijl het menschelijk geslacht voortdurend zou worden gezuiverd van allerlei zwakke elementen, die niet in staat waren in den wedloop van het leven mee te komen en hun taak in het technisch wonder der stoffelijke rijkdommen naar behooren te vervullen. De reactie op dit maatschappelijk streven bleef, zooals bekend, niet uit, omdat groote groepen arbeiders, die den maatschappelijken strijd met geen ander mandei konden voeren dan hun tot koopwaar geworden arbeidskracht, maar al te zeer het onderspit moesten delven i n den vorm van zeer lage loonen ten tijde van internationale depressie en werkloosheid. De bouwstoffen voor het Marxisme werden opgestapeld, een sterke drang naar organisatie ontwaakte en de dragers van a t organisatiebesef hadden bij alle verschil dit met hun maatschappelijke tegenstanders gemeen, dat ook zij groote verwachtingen koesterden van de mateneele 15
rykdommen, heid
en
die
het
de
snelle
van
zouden
zy,
neer
slechts
het
kapitalistische stelsel
onze
organisaties
haar
voor
strijd lijk
en is
aantal
vóór
de
De
macht
en
de
die
maar
van
schaduwen wereld",
van
al
een
een
vaarding dat
Van een
het
staatsleven
ontwrichting
voordeed. zich
met
is v o o r door
Terwijl beter
of
allen die
het
dende
aan naar
uiterst
geldigheid
politieke
partij,
de
tusschen
het uit-
boek
„In
„De weg
ethische
een
waarden
meer
kwaad.
de
huidige van in
een
Z i j is
verkeert
vijanden.
van men
een van
volgende
zien.
en
is
naar
bekende
nauwelijks
voor
draagt
streven
den
vak-
factoren
karakter
op
in'een-
belangen-
kartel of de
o.m.
goed
ge-
louter
Het
menschelijk
blijft verant-
de
normen
van
aan-
ondergeschikt
maakt
aan
een
af
tot
het
de
orde,
gezinsleven als
allen schijn gedraagt
niet
voor wankel van
zeer
gebaseerd.
slechter zich
de
beschaving
aan
geloof voorgeschreven,
tuigingsgrondslag plichting
is
die
volksgroep. H e t
„is
wanneer
geeste-
naastenliefde,
een
zijn
verlaging
een
tusschen
absolute,
deze
verwerping egoïsme
in
leeft
machtstrijd
uiterste
en op
door
doch
van
zooals
van
waarin
woordelijkheidsgevoel, doel
ver-
het
van
van
Zij
crisis,
echter
voor
maatschappelijken
beslissende
zeer
ge-
steeds worden
volksleven en
duidelijk doen
verloochening
als
de
Huizinga,
neigd
zien
te
morgen"
onderscheiding
alle
invloed
Huizinga
voortgeschreden.
van
onvolledig
drukt nog
gedragen
desbetreffende
Prof.
wan-
macht
maatschappelijke een
trust, v a n het
voordeel,
Prof.
aldus
algemeene
den
overtuigde te
ons
de
machtstrijd
materialisme,
geldelijke
techniek,
allen
aansprakelijk
door
gezien als
van
eenzijdig
ver
zich
een
welvaart
directe
moet
kloven in
v a n de
worden
De
de
zeer
Godsvertrouwen,
als
machtsstrijd,
spraken
en
alles w o r d t
door
organisatie,
vereemgmg
een
door
dezen
verantwoordelijkheidsbesef, gericht
groepen. van
tijd
kenmerkt
fundament,
zijdig
uit
verzakelijking van
Ze
die met
zicht
die
dezen
een
algeheele
houdingen.
de
op
fabrieksnijveraan
o n t w i k k e l i n g s g a n g is ontsproten,
stempel
gesteld
brengen
omvergeworpen.
geestesgesteldheid,
schetsten
een
zal welvaart
wordt
de
ontsluiten.
ook
De
16
opkomst
verkeerswezen
zoo dachten
het
hun
een
zich de
nooit zijn
te
voren mensch
voorgangers,
geopenbaarde
gebonden De
schijnt
gemiddelde
dan
principieele
geworden.
toe
zedewet
voelen, de
over-
zedelijke
ver-
volstrekt
christelijk systeem
van
verbinzedewet
heeft v p o r t a l l o o z e n afgedaan. Z a l de toekomst zijn a a n een steeds v e r d e r gaande m e c h a n i s e e r i n g d e r samenlev i n g , n a a r steeds s c h e r p e r b e w u s t e m a a t s t a v e n v a n l o u t e r n u t e n m a c h t ?" M e t deze u i t s p r a k e n v a n een b e v o e g d c u l t u u r - h i s t o r i cus v o o r oogen, behoeft het n i e t te v e r w o n d e r e n , dat n i e t a l l e e n r o n d o m het plattelandsvraagstuk, m a a r o o k i n de p l a t t e l a n d s s a m e n l e v i n g z e l v e , a l l e r l e i ongerechtigheden als daar z i j n : wanbegrip, machtsmisbruik, klassenstrijd en geestelijke v e r w i l d e r i n g e e n gunstigen v o e d i n g s b o d e m w e r d bereid. Z o o l a g het v o o r de h a n d , d a t o n d e r d e r g e l i j k e o m s t a n digheden de b o d e m n i e t w e r d gezien als c u l t u r e e l e e n economische basis v a n de geheele volksgemeenschap, d o c h als w i n s t - e n speculatie-object. D a t ook het l o o n v o o r d e n l a n d a r b e i d n i e t w e r d b e p a a l d door n o r m e n v a n sociale ger e c h t i g h e i d e n maatschappelijk nut, m a a r d o o r de mogel i j k h e i d v o o r de b o d e m b e w e r k e r s o m op eenigerlei wijze een zoodanige m a c h t s v o r m i n g tot s t a n d te brengen, d i e h e n i n staat z o u k u n n e n s t e l l e n het l a n d b o u w p r i j s p e i l i n dezelfde m a t e te o n t t r e k k e n a a n het v r i j e s p e l d e r m a a t schappelijke k r a c h t e n als d a t v a n de p r o d u k t e n e n d i e n sten, d i e zij v o o r de uitoefening v a n h u n bedrijf e n h u n l e v e n s o n d e r h o u d moesten k o o p e n . E e n g e v o l g w a s ook, dat bij v e r k o o p e n v e r e r v i n g v a n c u l t u u r g r o n d onvoldoende r e k e n i n g w e r d g e h o u d e n m e t de eischen eener rationeele e n intensieve bedrijfsexploitatie e n de p r o d u k t i v i t e i t v a n d e n N e d e r l a n d s c h e n b o d e m d i k w i j l s ernstig w e r d benadeeld door v e r s n i p p e r i n g v a n b e d r i j v e n , ondoelmatige v e r k a v e l i n g (Staphorst e.a.) e n i n e n k e l e geb i e d e n ( O l d a m b t ) door s a m e n v o e g i n g tot te groote b e d r i j v e n . A l s g e v o l g v a n den b e v o l k i n g s a a n w a s t e n plattelande e n d e n aankoop v a n g r o n d v o o r beleggingsdoeleinden, ste» gen de g r o n d p r i j z e n v e r b o v e n de g e b r u i k s w a a r d e . V e l e h y p o t h e e k b o e r e n w e r d e n h i e r v a n d e dupe, doordat zij b i j a a n k o o p v a n d e n v o o r een bedrijf b e n o o d i g d e n g r o n d w e r d e n g e d w o n g e n tot de a a n v a a r d i n g v a n een z w a r e h y p o t h e e k o p h u n bezit. D e z w a r e h y p o t h e e k l a s t e n h a d d e n t e n gevolge, dat zij o o k bij een u i t e r s t sobere leefwijze v a a k n i e t k o n d e n b e s c h i k k e n o v e r het b e d r i j f s k a p i t a a l , dat een intensieve b o d e m e x p l o i t a t i e vereischt. V e l e eigen-boeren w e r d e n v a n de hooge l a n d p r i j z e n d e dupe, d o o r d a t de a a n slag i n de v e r m o g e n s b e l a s t i n g n i e t w a s gebaseerd o p de 17
gebruikswaarde maar op de verkoopwaarde van hun grondbezit. De hooge grondprijzen en de onderlinge concurrentie met de daaruit voortgekomen hooge pachten, hadden eveneens ten gevolge, dat menig pachter door gebrek aan voldoende bedrijfskapitaal niet aan zijn plichten inzake een intensieve bedrijfsvoering konden voldoen. De aankoop van grond voor beleggingsdoeleinden droeg verder nog het gevaar i n zich, dat een steeds grooter wordend deel van den boerenstand afhankelijk ging worden van het groot-kapitaal. Vele verpachters trokken uit de dorpsgemeenschap weg en gingen zich vestigen in stedelijke centra of in het buitenland. Terwijl zij vroeger temidden van hun pachters den bestaansstrijd dezer laatsten als het ware meeleefden, is deze band nu vaak een louter zakelijke relatie via den rentmeester geworden, die dikwijls meer denkt aan de portemonnaie van zijn lastgever en patroon, dan aan de wisselvallige uitkomsten van den pachter. Vooral Friesland en Zeeland werden de dupe van dit landheerenabsenteïsme en zagen een groot deel van het agrarisch inkomen wegvloeien naar en verteren i n verre streken. Het overheerschen van den geldfactor had tenslotte nog ten gevolge, dat een aantal wel kapitaalkrachtige maar niet bekwame personen zich meester konden maken van het grondgebruik. Een doeltreffende oplossing van al deze moeilijkheden zou zeker zijn geweest, wanneer in navolging van trusts, kartels, vakvereenigingen enz. over de heele wereld een vakbond van boeren had kunnen worden gesticht, die via een internationale prijsafspraak en productieregeling de productie en prijzen regelde naar den kostprijs en daarbij ook de vorming van pacht en grondprijzen aan zijn gezag ging onderwerpen. Allerlei omstandigheden, waarvan alleen reeds de onmogelijkheid om het zeer groote aantal kleine zelfstandige ondernemers in den landbouw in één wereldorganisatieverband samen te brengen, maakten dat aan deze oplossing niet eens kon worden gedacht en voor andere middelen bleek de tijd nog niet rijp, met als gevolg, dat zich vooral na den wereldoorlog, toen het aanbod der producten niet langer werd beperkt door de oorlogsvernietiging, zich toestanden en verhoudingen hebben ontwikkeld, die het best kunnen worden geschetst aan de hand van eenige door officieele instanties vastgestelde feiten: 18
1. Uitspraak van het rapport van de staatscommissie Ebels (blz. 285): „Door deze kleine enquête wordt derhalve bevestigd, hetgeen uit de berekening van het per jaar verdiende loon reeds kon worden vermoed, dat het inkomen der landbouwers uit arbeid omstreeks 1927 zeer sterk achterstond bij dat van andere bevolkingsgroepen, terwijl een vrij groot kapitaalbezit toch nog niet i n staat was het inkomen uit arbeid en kapitaal tezamen tot eenzelfde hoogte te brengen als andere groepen uit arbeid alleen reeds bereikten." Blz. 261 geeft de volgende conclusie omtrent het loon der landarbeiders eveneens in 1927: „Het loon van de landarbeiders is dus ongeveer / van het loon van ongeschoolde werkkrachten in de kleinere plaatsen i n de onbeschutte bedrijven." 2
3
2. Uitspraak in „Verslagen en Mededeelingen van de Directie v / d Landbouw" over de periode 1929/30 t / m 1936/37. Na vermelding van de gemiddelde netto-opbrengst, welke over de zoo juist genoemde periode gemiddeld f 1.90 per jaar en per H.A. heeft bedragen, concludeert het verslag: „Een globale vergelijking van bovenstaande gemiddelde netto-overschotten van het geheele land, doet wel duidelijk uitkomen hoe ongunstig de economische positie van het landbouwbedrijf in de laatste jaren is geweest." 3. Uitspraak van het Ordeningsrapport van 'het K . N . L . C . blz. 8 en 15. „Wordt het loon, dat in 1914 in de steden boven de 50.000 inwoners werd betaald op 100 gesteld, dan bedroeg dit in 1936 gemiddeld 190 tot 210, van den landarbeider slechts 138. Mede door de getroffen sociale voorzieningen, dient bij deze wanverhouding i n loonpeil nog gevoegd te worden de langere arbeidsdag van den landarbeider." „De mate waarin de industrie door trust- en kartelvorming er in geslaagd is de looneischen min of meer door prijszetting of afzetregeling of beide op de verbruikers van het product te verhalen, is van veel grooteren omvang, dan het publiek wel weet." 4. In het navolgende staatje vindt men nader aangeduid, in hoeverre de te hooge pachtprijzen aansprakelijk zijn voor het te lage loonpeil ten plattelande. 19
Pacht of geschatte g? g3 » a pachtsom in mill. ~ ' ~ ' " gld 149 243 246 231 Eigenaarslasten 31 56 56 56 Huurwaarde woonh. 12 20 21 21 Rente gebouw en kap 23 44 44 44 Zuivere grondrente 83 123 125 110 1
1
2
~S 33 « 8 ;°S ' - - ~ 167 139 132 126 125 124 48 40 40 40 40 40 18 15 15 15 15 15 1
1
1
2 : 1
1
44 30 30 30 30 25 57 54 47 41 40 44
Bovenstaande gegevens omvatten de pacht of geschatte pacht van alle cultuurgrond, dus zoowel het gedeelte, dat in eigen gebruik is, als het gedeelte, dat wordt verpacht. Bjj de taxatie van de pachtwaarde van het eerste deel is de pachtsom van het verpachte deel als maatstaf genomen. De cijfers zijn wat betreft de jaren 1909/12 t/m 1931/32 ontleend aan het rapport Ebels. (blz. 267 en 268). In de daaropvolgende jaren is blijkens Versl. en Med. van de Directie van den Landbouw 1938 No. 2 de bruto pachtprijs per H.A. gedaald van f 86.- in 1931/32 tot f 71.- in 1932/33, f 68.- in 1933/34, f 65.- in 1934/35, f 64.- in 1935/36 en f 63.- in 1936/37 of resp. met 17, 21, 24, 25 en 26 pet. De in het staatje vermelde bruto pachtsom voor 1932/33 t/m 1935/36 is verkregen door het totaalbedrag voor 1931/32 ad 167 mill. gld. met deze percentages te verminderen. Omtrent de eigenaarslasten enz. over 1932/33 en volgende jaren zijn geen officieele gegevens i n ons bezit. De geschatte vermindering is misschien aan den ruimen kant. Bekijken we de cijfers thans nader dan blijkt de pacht vooral in de jaren 1920/29 aanzienlijk te zijn gestegen. Het bedrag dat aan pacht wordt betaald is echter niet van dusdanigen omvang dat de redeneering van hen, die meenen, dat het loonpeil in den landbouw op peil kan worden gebracht enkel en alleen door een goede pachtwet, als juist kan worden aanvaard. In 1936/37 zou zelfs een algeheele opheffing van de zuivere grondrente niet in staat zijn geweest het gemiddelde loon van alle bodembewerkers met f 2.- te vermeerderen. Vatten we vorenstaande officieele gegevens thans samen, dan is het zeer verklaarbaar, dat in 1932 het landbouwinkomen slechts 8 pet. omvatte van het nationale inkomen, terwijl het aantal direct in den landbouw werkzamen 20 pet. omvatte van het totaal aantal i n een beroep werkzame Nederlanders. 20
G E V O L G E N V O O R DE ALGEMEENE WELVAART Het lag voor de hand dat de in het vorige hoofdstuk geschetste ontwrichte verhoudingen zich i n hun gevolgen niet zouden beperken tot een laag levenspeil van de bodembewerkers. De ongunstige verhouding tusschen producentenprijzen en productiekosten had ten gevolge, dat ondanks mechanisatie en vooruitgang van het wetenschappelijk onderzoek tal van grond- en bedrijfsverbeteringen achterwege bleven. Zoo bleven in de eerste plaats groote complexen cultuurgrond sukkelen aan een te lage opbrengst wegens onvoldoende ontwatering. Een geregeld opschoonen van greppels en slooten bleef achterwege. In den akkerbouw werd de verzorging der gewassen tot het strikt noodzakelijke beperkt. Bouwland werd omgelegd tot weiland. De zich snel ontwikkelende stikstofindustrie schiep groote mogelijkheden voor verhooging van de veevoederproductie op eigen bodem in den vorm van een intensieven weidebouw en den verbouw van voedergewassen. Ook deze mogelijkheden bleven grootendeels onbenut omdat de kostprijs van het eigen verbouwde voer ondanks lage meststoffenprijzen lang niet kon opwegen tegen den lagen aankoopprijs van het buitenlandsche veevoeder. Zoo bedroegen de uitgaven voor meststoffen i n de weidegebieden van Friesland, Utrecht en Zuid-Holland in 1934/35 nog geen vijf gld. per H.A., terwijl daarentegen de uitgaven voor veevoeder varieerden van f 45.- tot f 263.- per H . A . Blijkens het rapport van de Staatscommissie Ebels voorzag in 1929 de invoer van veevoeder voor 33 pet. in de behoefte. In 1931 was dit percentage nog verder gestegen tot bijna 43. Terwijl duizenden Nederlandsche arbeiders als gevolg van extensiveering der eigen bodemcultuur aan de werkloosheid ten prooi vielen, werd tegelijkertijd een groot aantal buitenlandsche werkkrachten ingeschakeld voor de levering van ongekende hoeveelheden veevoeder. De daaruit voortgekomen abnormale stijging der zuivel- en vleeschproductie veroorzaakte weer nieuwe prijsdalingen en nieuwe werkloosheid. Zoo steeg de varkensvleeschproductie van 286 millioen K g in 1929 tot 466 mill. K g in 1931. Een productiestijging die het grootst was in streken waar de eigenlijke graslandcultuur op zeer laag peil stond (Zuid-Holland). Tal van boeren en arbeiders, die zich van een bestaansmogelijkheid in het ouderlijk beroep zagen verstoken, vluchtten als het ware in het reeds overbezette distributie21
apparaat. „Een onnoemelijk aantal groenteboeren — zoo lezen we i n de Uniebrochure „De boer ploegt voort" ging kris kras onze steden doorkruisen, straat in straat uit vaak voor een enkele klant. Het resultaat was per groenteboer een miniem kleine omzet, een relatief groot verlies van bedorven groenten en omdat de groenteman tenslotte ook moet bestaan, een zéér hooge winstmarge. En juist onze agrarische producten ondervinden de lasten van een overmatig duren weg van producent naar consument. E r zijn veel te veel slagers, veel te veel bakkers, veel te veel melkboeren, veel te veel groenteboeren en veel te veel winkels. Het gevolg is, dat er een onrustbarend groot verschil ontstaat tusschen de prijzen die de boer ontvangt voor zijn product en de prijzen die de consument tenslotte betaalt. Een verschil dat nog werd vergroot, doordat de overheid via vleeschaccijns, suikeraccijns, omzetbelasting enz. den consumentenprijs nog verder stimuleerde. Zoo komt van elke honderd gulden, die de consument betaalt voor groente, vleesch, melk enz. resp. slechts tien en vijftig gulden terecht bij' den producent, de rest gaat weg aan loonen en lasten van het distributieapparaat. Desondanks kunnen vele ondernemers in deze bedrijfstak slechts met moeite hun bestaan voortsleepen. Een soortgelijke overbezetting, zij het dan misschien in mindere mate, treft men aan i n de dorpsambachten, de transportbedrijven enz. Bovendien sukkelen vele industrieën en ambachten, die met hun afzet- en bestaansmogelijkheid zijn aangewezen op het platteland, aan onvoldoende omzet als gevolg van het lage levenspeil van vele plattelanders en de te extensieve cultuur. Aan het verbeteren en uitbreiden van de bedrijfsgebouwen, het bouwen van gierkolken en silo's werd lang niet die aandacht besteed, welke onder gezonde verhoudingen verantwoord zou zijn geweest. Het is dan ook zeer terecht, wanneer de staatscommissie van Loon op blz. 17 en 20 van haar rapport o.m. concludeert, „dat de bestrijding der crisis in belangrijke mate wordt belemmerd door een i n het binnenland gelegen oorzaak nl. de verbreking van de juiste verhouding tusschen de prijzen der landbouwproducten en het loon- en prijspeil der beschutte bedrijven en overheidsdiensten". „Dat het vele op den binnenlandschen afzet aangewezen 22
tndustrieëele en middenstandsbedrijven slecht gaat," zoo schrijft het rapport verder, „is voor een zeer belangrijk deel het gevolg van de te lage prijzen der landbouwproducten in verhouding tot het beschutte loon- en prijspeil". Niet minder duidelijk is de volgende passage in het „Ordeningsrapport" van het K . N . L . C . „De prijsdaling der agrarische producten — zoo schrijft bedoeld rapport — heeft de koopkracht van de rest der bevolking aanvankeUjk sterk doen toenemen. Het is duidelijk, dat het hier uitsluitend om koopkrachtverplaatsing gaat en dat juist de hierdoor nog toegenomen wanverhouding ten nadeele van den landbouw niet weinig heeft bijgedragen tot verscherping van de crisis en verscherping van de werkeloosheid". DE INVLOED V A N HET 19e EEUWSCHE MATERIALISME OP DE DORPSGEMEENSCHAP Het behoeft geen betoog, dat de op eenzijdig materialisme ingestelde geestesgesteldheid, die het maatschappelijk leven elders zoo sterk beïnvloedde, ook de mentaliteit van boeren en landarbeiders niet onberoerd kon laten. De oud-liberale leer van „laissez-faire, laissez-aller" vond bij den van nature toch al individualistisch ingestelden boerenstand tal van aanhangers. Daartegenover kwamen de in kommervolle omstandigheden levende landarbeiders in aanraking met de Marxistische leer en de verwaarloozing van geestelijke waarden. Meer geld en hooger loon wordt de al het andere overheerschende begeerte. Vooral na 1920 komen tal van boeren in de verdrukking tusschen een te lage geldelijke opbrengt der producten eenerzijds en de om hooger loon en pacht vragende arbeiders en verpachters anderzijds. En mochten zij nog niet ten prooi zijn gevallen aan een eenzijdige vereering van materieele dingen, dan is deze voortdurende bedreiging van hun bestaan zeker voldoende om alle gemeenschapszin te vernietigen. Naast de bij vele boeren en arbeiders tegengestelde maatschappij-beschouwing, komen de bedrijfstoestand, de loonstrijd en de werkloosheid de onderlinge verhoudingen dus nog verder verscherpen. De gevolgen zijn o.m. dat wanneer vroeger de boeren zich verantwoordelijk gevoelden voor voldoende werkgelegenheid voor hun arbeiders 23
ook m de wintermaanden, daar nu vaak weinig meer van is overgebleven. Het onderlinge verantwoordelijkheidsbesef ten plattelande heeft het veld geruimd voor afzondering in belangengroepen en onderlingen strijd. Wij zien landarbeidersbonden strijden tegen werkgeversbonden over collectieve arbeidscontracten, minimum-loonen enz een pachtersbond vóór een pachtwet, grondbezitters tegen' een pachtwet, middenstandsorganisaties tegen verbruikcooperaties kleine boeren tegen groote boeren, veehouders (van Wijnen) tegen graanboeren enz. In plaats van een onderlinge samenwerking van alle welwillende verpachters boeren, arbeiders en middenstanders gaat zich een strijd voltrekken van allen tegen allen, van haat en wantrouwen, waarbij de een tracht af te breken wat de ander met veel moeite heeft opgebouwd. Het heeft daarbij met ontbroken aan forsche middelen. Bij het oogsten is de vrucht van een heel jaar hard werken soms opgeofferd aan stakingen en uitsluitingen. Zelfs gebeurde het, dat stakende arbeiders ijzeren staven wierpen in het maairijpe graan hunner werkgevers, terwijl in de' ergste gevallen boerenhofsteden in brand werden gestoken De politieke partijen wisten van al deze onderlinge verdeeldheid vaak een handig gebruik te maken. De belangentegenstelling tusschen boeren en arbeiders, pachters en verpachters, veeboeren ,en akkerbouwers werd breed uitgemeten In verkiezingstijd werden aan diverse groepen schoone beloften gedaan, die na de verkiezingen weer even snel werden opgeborgen om bij een volgende verkiezing weer voor den dag te worden gehaald. Het platteland werd met voorgelicht en opgevoerd, maar geëxploiteerd. Wij plattelanders bewaren wrange herinneringen aan de parlementaire democratie, een parlementaire democratie die zich maar al te vaak liet overheerschen door de massa der stedelijke bevolking. „Een massa", zoo schrijft D r tSierens de Haan in zijn boek Gemeenschap en Maatschappij, — die vooral één is i n de negatie en de leiding — de politieke leider, de demagoog, de propagandist en vooral de partijpers — schildert bij voorkeur in schrille Kleuren de slechtheid en domheid van de machten die de idealen der massa tegenwerken. De massa is één in haar negatieve gevoelens, die voortdurend levend moeten worden gehouden, het zijn vooral haatgevoelens, die bij haar gewekt en versterkt moeten worden. Wat daarbij aan po24
sitiefs wordt gesteld is over het algemeen gevoelsuiting of leuze, een redelijk positief plan kan de massa niet pakken". Met dit alles wordt natuurlijk niet ontkend, dat onze volksvertegenwoordiging goede dingen tot stand heeft gebracht en dat verschalende kamerleden met inzet van hun heele persoonlijkheid voor onze volksgemeenschap hebben gestreden. De fouten van de partijpolitiek waren echter te talrijk om dit stelsel i n de toekomst weer te kunnen aanvaarden. Aan dit stelsel en aan de onderlinge verdeeldheid, het eenzijdig materialisme en de klassenstrijd is het vooral ook te wijten, dat de achterstelling van het platteland sinds 1914 voortdurend grooter is geworden en de bevolking voor een groot deel werd losgeslagen van haar geestelijke grondslagen. Sterk komt dit ook tot uitmg in vele dorpsgemeenschappen, die volkomen uit elkaar liggen. De kerk als hoogste vorm van gemeenschap heeft voor velen afgedaan. Het percentage onkerkelijken in ons land is gestegen van 1.3 pet in 1879 tot 7.7 pet in 1920 en tot 14.4 pet in 1930. Ook het platteland heeft daartoe zijn deel bijgedragen, al is het gelukkig een kleiner deel dan de stedelijke en industrieele centra. Vele vrijzinnige gemeenten hebben geen eigen predikant meer en waar die wel aanwezig is, heeft zijn functie als centrale bindende kracht veel aan beteekenis ingeboet. Ook de andere intellectueelen, die in de plattelandsgemeenschap leiding plachten te geven aan opvoeding en vereenigingsleven, hebben hun invloed zien verminderen. Tal van goede krachten worden bovendien door de z.g. standplaatsaftrek voortdurend geprikkeld naar de stad te verhuizen. Ook de uitwassen van een te ver doorgevoerde godsdienstige en politieke gespletenheid hebben ten plattelande hier en daar wortel geschoten. Het aantal klanten van een winkelier wordt maar al te vaak niet bepaald door diens flinkheid en vakkennis, doch door de godsdienstige richting die hij is toegedaan. -
Schoolkinderen van verschillende godsdienstige richtingen staan soms in vijandelijke verstandhouding tegenover elkaar. Echte dorpsfeesten waar alle groepen aan meedoen en waarvan men zelf het feestprogramma verzorgt, kunnen vaak niet meer worden gehouden. Elke politieke, godsdienstige en maatschappelijke stand heeft zijn eigen feest25
en onrwikkelingsavonden. Vooral ook het standsbewustzijn doet zich in vele plaatsen sterk gelden. Het komt voor, dat de dorpelingen zich hebben verdeeld in vijf en meer standen. We noemen: intellectueelen, goed gesitueerde boeren, huurboeren, middenstanders, handwerkslieden, kleine boeren, landarbeiders en werkloozen. N u zij toegegeven, dat deze versplintering zich niet dn die mate voordoet in kleine dorpen en in plaatsen waar kerkelijke richtingen overheerschen. Eveneens moet worden erkend dat zij voor een belangrijk deel voortvloeien uit het verschil in ontwikkelingspeil en beschavingsvormen, doch dat doet niets af aan het feit, dat we hier te maken hebben met een verschijnsel, dat wijst op een cultureele en geestelijke verarming, die de kiemen in zich draagt van een onnoodige toesplitsing van tegenstellingen tusschen personen en groepen, die in hun dagelijksch leven geheel op elkaar zijn aangewezen. Ons oordeel samenvattende willen we dit hoofdstuk besluiten met de volgende woorden van den rijkslandbouwconsulent Ir. L . J . A . de Jonge. „De plattelandsgemeenschap, speciaal de boerenstand en de landarbeiders, zijn ontworteld, losgeslagen van de oude gebondenheid. Het eigene ging verloren, de boerenstijl verdween. In het leven op het platteland is hier en daar weinig meer te vinden van een eigen levensstijl, die in harmonie is met den aard van het boerenbedrijf, zooals het onlosmakelijk verbonden is met de natuur en de grond. De hoeve als oude lots- en levensgemeenschap van boer en arbeider, werd een werkplaats waar men zijn brood verdient. De gebondenheid tusschen boer en arbeider is bijna overal verdwenen. Na den winter ontmoet men elkaar als vreemden". N A A R EEN NIEUWE PLATTELANDSGEMEENSCHAP HET EERSTNOODIGE Wij hebben i n voorgaande beschouwing getracht, zij het dan zeer onvolledig, te schetsen hoe de toestanden ten plattelande zich de laatste tientallen van jaren hebben ontwikkeld. In verschillende opzichten is er reden voor ernstige verontrusting. Allen, boer en arbeider, pachter en verpachter, middenstander en intellectueel hebben daaraan schuld. Allen gezamenlijk zullen daarom ook hun krachten moeten geven voor nieuwen opbouw. 26
Er wordt thans zeer beslist van het platteland gevraagd, dat wij in het belang van ons eigen welzijn, van de voedselvoorziening en de werkloosheidsbestrijding, als arbeiders, boeren, burgers en intellectueelen plaats nemen om de ronde tafel om daar niet alleen allerlei misverstand, wanbegrip en vooroordeel op te ruimen, maar om tevens concreet stelling te nemen achter een doelbewuste actie voor constructieven opbouw. Een streven, dat niet het kenmerk draagt van een koud verstandelijk 19e eeuwsch individualisme, of van maatschappelijke futloosheid, doch dat lessen weet te putten uit de fouten van het verleden en dat bij de volksmassa eensgezindheid, geestdrift en bezieling weet te wekken voor een maatschappelijk ideaal. Gedragen door dit besef, zien wij den strijd voor een nieuwe plattelandsgemeenschap in de eerste plaats als een strijd voor verdieping en verbreeding van de geestelijke grondslagen van ons volksleven. Strijd tegen achterstelling en sociaal onrecht, maar bovenal strijd tegen de geestesgesteldheid waaruit dit onrecht is ontsproten. Strijd tegen de machts-, wraak- en haatmentaliteit die ten grondslag lag aan het verdrag van Versailles, aan de weder» zijdsche belangenstrijd, klassenstrijdleer enz. De waarden, die de laatste jaren zoo ernstig werden bedreigd, zullen in de eerste plaats behouden moeten worden door ons weer opnieuw volkomen open te stellen voor het geestesleven, dat uit de Bron van alle leven vloeit. Concreet en praktisch uit het Evangelie. Voor hen, die meenen, dat het zwaartepunt van 's werelds loop ligt in de politiek, zij hier gezegd, dat zij zich vergissen. Ook de politiek is gebonden aan normen, wetten en grondslagen, die eeuwig en onveranderlijk zijn. De christelijke godsdienst leert ons welke zij zijn. Te vaak wordt voorbij gezien, dat de stoffelijke voortbrenging steeds weer opnieuw onderworpen is aan maatschappelijke verhoudingen welke bepaald worden door geestelijke factoren als: naastenliefde, verantwoordelijkheidsbesef, rechtvaardigheid, geloof in de toekomst, tact enz. Deze geestelijke factoren alleen kunnen een einde maken aan strijd en wantrouwen als gevolg van een eenzijdig materialisme. Zij alleen kunnen een harmonische samenwerking tot stand brengen, de economische weerbaarheid van ons volk versterkend en de geestelijke spankracht vergrootend. Wie derhalve ernstig wil meewerken 27
aan een hoogeren vorm van menschelijke samenleving, zal zijn toevlucht moeten nemen tot de persoonlijke beleving van de bekende christelijke waarheden, want zonder dat gaat het met. Voortbouwende op dit beginsel vragen we thans allerden bodem ^ ^ PP J' functie van m a a t s c n a
e l i
k e
DE MAATSCHAPPELIJKE FUNCTIE V A N DEN BODEM In ons program is bijzondere aandacht besteed aan de bodemordening Wij zien den bodem niet alleen als een stuk persoonlijk eigendom van groote en kleine grondbezitters, maar bovenal als een kostbaar volksbezit De bodem is onze voedsel- en grondstoffenbron, die ook binnen ons bereik blijft in tijden van blokkade. Ons verder beperkende tot de organische bodemproduktie, beteekent yerwaarloozing van den bodem niet alleen een geringer inkomen en bestaansmogelijkheid voor bodemverzorgers en bodembewerkers, doch tevens, en dit geldt dan vooral m tijden van oorlog, een onvoldoende voedselvoorziening van alle volksgenooten. Tegelijkertijd een onvoldoende grondstoffenvoorziening van een belangrijk deel onzer industrie en een verlies aan werkgelegenheid voor vele arbeiders. Een land als Engeland, dat zijn landbouw verwaarloosde, verkeert thans sociaal en strategisch in een zeer gevaarlijke positie. Ook de geschiedenis geeft meerdere voorbeelden van volkeren, die hun eigen agrarisch fundament verwaarloosden en daardoor tenslotte geheel ondergingen (Carthago, Rome, Athene). Tot dusver was de voedselproduktie van ons land ongeveer toereikend om de helft van ons volk er mede te voeden. Landbouwers, die uit pure gemakzucht in gebreke blijven te zorgen voor een intensieve bedrijfsvoering, brengen ons volksbestaan thans ernstig in gevaar De beteekems van den landbouw voor ons volk als geheel, kan onmogelijk juist worden beoordeeld aan de hand van de beroepstelling. Terwijl de beroepstelling leert dat slechts 20 pet van ons volk werkzaam is in den landbouw is m provinciën al Friesland, Groningen, Drente, Zeeland enz. vrijwel het geheele bedrijfsleven direct en indirect betrokken bij de voortbrenging, de be- en verwerking van bodemprodukten. 28
Talrijke industriëele ondernemingen, vrijwel alle dorpsambachten, transportbedrijven enz. die in de beroepstelling alle zijn ondergebracht bij handel en industrie, zijn in wezen verlengstukken van het boerenbedrijf en zijn even nauw aan den bodem gebonden. Wij noemen hier de zuivelindustrie, de stroocarton-industrie, de conservenindustrie, de melkwolindustrie, de beetwortelindustrie, de aardappelmeelindustrie, de vleeschwarenindustrie, de industrieen die vlas, oliezaden, mosterd, huiden, beenderen, hout, hop en cichorei verwerken. Blijkens een publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek was naar de waarde gerekend in 1938, met inbegrip van de anorganische, vrijwel de helft van de grondstoffen, die de Nederlandsche industrie verwerkte, afkomstig van eigen bodem. Hoewel een deel dezer binnenlandsche grondstoffen-bronnen (melk) wel beïnvloed wordt door den invoer van buiten (veevoeder), geeft dit cijfer toch een ander beeld dan de 20 proeent die afkomstig is van de beroepstelling. Ook cultureel moeten wij de taak van den landbouw niet onderschatten. Hoe grooter het aantal menschen, dat bij de bodemcultuur is betrokken, des te grooter de volksgroep, die onder den invloed van een arbeidsleven temidden van de natuur een belangrijk aandeel heeft aan de instandhouding van onze zedelijke volkskracht. „De handen-arbeid en de arbeid op het land," zoo schrijft Dr. Bierens de Haan — „hebben een natuurlijke levensbasis: de gebondenheid aan eigen beperkte kracht en kennis, de afhankelijkheid van het rhythme en de krachten der natuur, hetgeen de mensch ontvankelijk maakt voor geloof en traditie, voor een aanvaarden van de dingen zooals ze zijn. De boerenstand is steeds een element van stabiliteit in de maatschappij". „Idealisme zonder den band met de aarde en haar wetten", aldus een andere schrijver uit stedelijke kringen, Dr. J . C. A . Fetter in zijn boek „Menschbeschouwing en Zielzorg" — „is te vergelijken met een huwelijk, dat met de beste bedoelingen is gesloten, terwijl de sexueele en erotische ondergronden ontbreken. Het zal niet stand houden. Naar simpele schoonheid en eenvoud verlangt de mensch, die het contact met zee en wolken, bloemen en vogels niet verloor." De fundamenteele beteekends van de bodemcultuur is 29
niet alleen nu, maar te allen tijde zoo belangrijk, dat steeds weer opnieuw gezocht dient te worden naar middelen om de bodemproduktie te verhoogen en het aantal menschen, dat in den landbouw een bestaan vindt te vergrooten. Hoe sterker de uitbreiding van onzen cultuurgrond, hoe doeltreffender de exploitatie van bestaande gronden, hoe grooter de goederenrijkdom, die onze nationale huishouding voortbrengt en de daaruit voortvloeienifi^TT ™ Vooral in dezen tijd van oorlog en blokkade is het de sociale plicht van eiken plattelander tegenover de gemeenschap deze laatste van een zoo groot en goedkoop mogelijke hoeveelheid voedingsmiddelen te voorzien. Alvorens de middelen daartoe nader te bespreken vraagt eerst het karakter van den bodemarbeid onze aandacht. 6
e I v a a r t
HET KARAKTER V A N DEN BODEMARBEID „Arbeid" — zoo schrijft Ir. L . J . A . de Jonge in „Het tremeenebest — „is in oorspronkelijke boerenbeteekenis: het voortbrengen met behulp van de levende krachten der natuur en i n overeenstemming daarmede op weloverwogen wijze waarden scheppen." Als eerste hoofdkenmerk van den landelijken arbeid wordt dan genoemd, de gebondenheid aan de krachten van hemel en aarde De organische produktie is technisch beschouwd het verzorgen van het proces van de photosynthese der plantenwereld met de zon als krachtbron. Deze levensprocessen zrjn weer gebonden aan den bodem, aan de klimaats- en weersinvloeden, aan het physiologisch kunnen van de levende cellen van plant en dier. Elk dezer factoren onttrekt zich aan het algeheel beheerschen door den mensch." Wij kunnen ons met vorenstaande omschrijving zeer wel vereenigen. Zeer duidelijk komt hier naar voren het prmcipieele verschil, dat er bestaat tusschen het karakter van den landarbeid en dat van den industrieelen arbeid. Bij beide produktietakken spelen chemische en bacteriologische processen een belangrijke rol, doch terwijl daarnaast de industrieele produktie kan volstaan met de aanwending van menschelijken arbeid, is de agrarische produktie m eerste instantie geheel aangewezen op de levende cellen van plant en dier. Het industrieele produktieapparaat wordt i n overwegende mate gebouwd door menschen, dat van den landbouw door de natuur. In de 30
industrie gaat het om het maken der produkten, in den landbouw om het groeien der produkten. Deze nauwe gebondenheid van den landarbeid aan de natuur voert tot belangrijke consequenties. Zij brengt in de eerste plaats mee, dat als regel elke nieuwe aanwending van kapitaal en arbeid, sterker dan in de industrie, i n den landbouw gepaard gaat met een steeds kleiner wordende opbrengst-vermeerdering (wet van de afnemende meer-opbrengst). W i l men, om te komen tot uitbreiding van de bodemproduktie, gronden ontginnen met geringere natuurlijke produktiviteit of dito produktiemethoden toepassen op reeds bestaande cultuurgronden, dan gaat zulks als regel gepaard met de aanwending van grooter offers aan kapitaal en arbeid en is een verhooging van het prijspeil noodzakelijk. Herhaaldelijk is het echter gelukt door technische vooruitgang den invloed van de wet der afnemende meer-opbrengst althans tijdelijk te ondervangen. Het natuurgebonden karakter van den landarbeid brengt verder mee, dat, zal er sprake zijn van een maximaal ruilverkeer tusschen de bodembewerkers en de werkers in andere bedrijfstakken, ook de loonvorming buiten den landbouw zich niet kan onttrekken aan de natuurwetten. „Het tweede hoofdkenmerk," aldus Ir. de Jonge, „van den arbeid in den landbouw is de bijzondere plaats, die de mensch die dezen arbeid verricht, inneemt. De landarbeider moet nl. volkomen zelfstandig, zonder veel controle zijn vaak moeilijke taak verrichten en met toewijding volbrengen. Vele werkzaamheden zijn praktisch niet te controleeren. Een strenge arbeidsdiscipline is i n den landbouw onmogelijk. De verzorging van en het omgaan met levende dieren en planten, maakt het noodzakelijk, dat de menschen hart voor de zaak hebben. De landarbeider moet veelzijdig zijn, daar de meest uiteenloopende werkzaamheden binnen een klein tijdsbestek moeten worden verricht." Het in bovenstaande woorden vervatte kenmerk van den landarbeid is zeer belangrijk. Het verklaart i n de eerste plaats, dat in streken waar de landbouw intensief wordt gedreven, veel klein-bedrijf voorkomt. Een intensief gedreven grootbedrijf vereischt zooveel toezicht en stelt zulke hooge eischen aan den bedrijfsleider, dat het 31
a l s r e g e l in v e r g e l i j k i n g m e t voldoende heid
rendeert.
voor
chines. land
een
Alleen
enz.
landarbeid Ir.
de
ben sen
hij om
met
de
dezen bouwt
grootste
prikkel aan
meerdere
eischen
wordt
dezen
in
hart
prikkel
resultaat
v o r m van hooge
van
voor
uit
zijn
bij
de
de
zaak
te
vee
die
moet gewassterk boer,
pachters
vrucht
ziet
van
arbeid
heb-
uit
Zeer
als
gezin
Zeer
en
van
gesteld
zijn
beantwoorden.
bij
den
zooals
zelfstandigen
gelegenheid
pachten,
het
van
en
voeren. zich
verzorging
inspannenden
Rus-
kan
moet
binnen
van
den en
ma-
Amerika,
karakter
van
niet
mogelijk-
diverse
bodembewerker,
bedrijf
doen
den
van
verzorging
de
te
het
de
toewijding
en
van
aparte
voortdurend de
eigen
msparming
bestaanszekerheid hoogere
in, dat
kunnen
zijn
bedrijfstype
grootere
bodemexploitatie
Het
uitdrukt,
dat
die
de
graangebieden
verder
het
kleinere
aanwending
extensieve
geprikkeld
zal
het
ondanks
handhaven.
sluit
m.a.w.,
worden
de
hun
zich
Jonge
of
in
met
grootbedrijf
Zulks
doelmatige
arbeiders,
zien
die
wegvloeien
lage loonen en
de aan
verzwakt
groote
in
werk-
loosheid. D a a r e n b o v e n bij een l a n d b o u w p o l i t i e k , die er op uit is de voordeelen van een intensief streven naar technische verbetering der bedrijven aanstonds i n vollen omvang op te vorderen ten bate v a n den consument i n den v o r m van een evenredige verlaging van het prijspeil der landbouwprodukten. Bij
een
sociale politiek, die
uitsteekt, ningen Alle
wanneer
heeft
pogingen
dienen
te
er
doet
over
aan
verhooging gefundeerd
loopen
de
dat
te
met uit
kweeken
gemeenschap het
belichaamd bij
ieder
de
de
helpende zijn
hand
spaarpen-
in
de
het
vruchten
belang
ander
en
der
plukt
elkaar. en
de
tegen-
D i t sluit
tevens
krachten"
z.g. v r i j e
concur-
door een sociale orde, van
een
rechtmatig
en
verantwoordelijkheids-
maatschappelijke
eigen
gezorgd, de
markt-
gemeenschap
diep
wordt
ontwikkelen waarbij
der
plattelandsbevolking
de
tegenover
hetgeen
bodem-produktie
bodem-
is een
spel
den
onze
een
enkeling zooveel mogelijk
vrijhandelsleus
overheidswege den
van
bij
en
z.g. „vrije
met 32
dan
arbeider
op
den
rentie, moet w o r d e n vervangen van
eerst
werklooze
belang van
tegelijkertijd op
besef in,
tot
worden
ordening, die het parallel
de
opgeteerd.
dat
arbeid zich
onverdiend toekomt.
en
waarwaarin
geen
toestan-
gaat
strijken
Wij zien
deze
nieuwe orde aldus mede verankerd i n een diep besef van persoonlijke bestaansverantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid en de daarop gebaseerde persoonlijke vrijheid. „Zelfverantwoordelijkheid," en nu citeeren we Dr. J . Bierens de Haan in „Gemeenschap en Maatschappij", „verantwoordelijkheid voor eigen leven, geestelijk en materieel, behoort tot het wezen van den mensch. het is het belangrijkste deel van alle opvoeding, dit element van zelfverantwoordelijkheid." Het is dus ook een „wezenlijk" element in iedere samenleving. Dit opvoeden tot verantwoordelijkheid zal verder ten zeerste worden bevorderd, wanneer de bekwame en spaarzame arbeider i n de gelegenheid wordt gesteld op eenigerlei wijze langs de maatschappelijke ladder omhoog te klimmen en eenig bezit te vormen. Het is vooral ook deze mogelijkheid tot vooruitgang, die de plichtsbetrachting bevordert en een bron vormt van arbeids- en levensvreugde, waarbij het scheppend element in de te verrichten arbeid goed tot zijn recht komt. Ook hier kunnen we ons weer geheel aansluiten bij de woorden van Dr. Bierens de Haan, wanneer hij wijst op het recht, vermogen en andere dingen in eigendom te verwerven en daarover te beschikken; dit laatste voorzoover het niet in strijd is met het gemeenschapsbelang. „Dit is nauw verbonden met vrijheid, verantwoordelijkheid en persoonlijkheid. Wie in het geheel niets bezit, is volkomen van anderen afhankelijk. Vandaar den natuurlijken drang van de arbeidersklasse om althans in het bezit te komen van rechten, die deze afhankelijkheid beperken, en den drang om door hoogere loonen ook materieel bezit te verwerven, dat eenige levenszekerheid en zelfstandigheid geeft. Met het bezit groeit de verantwoordelijkheid voor dit bezit, voor de mogelijkheid het te vergrooten, hetgeen een andere instelling jegens de maatschappij meebrengt dan die van den bezitlooze". Tot zoover de woorden van Dr. Bierens de Haan. Vatten we thans den inhoud van dit hoofdstuk samen, dan blijkt wel zeer duidelijk, dat men i n den landbouw niet kan volstaan met het geven van technische recepten voor produktieverhooging. Belangrijker nog dan de meest volmaakte adviezen tot bedrijfsverbetering, is de gezindheid waarmede deze adviezen worden uitgevoerd. Bijna geen twee bedrijven zijn in den landbouw aan elkaar gelijk. Elk bedrijf stelt weer andere eischen aan den be33
drijfsleider, terwijl de omstandigheden waaronder het bedrijf wordt uitgeoefend voortdurend wisselen. Gaan we thans over tot de bespreking van een volgende factor, die de mogelijkheden tot productievergrooting in den landbouw en de mentaliteit der plattelandsbevolking zeer sterk beïnvloedt n.1. HET PRIJSPEIL DER PRODUCTEN De prijzen der landbouwproducten zijn zooals we reeds eerder vaststelden, in de achter ons liggende jaren maar al te vaak de speelbal geweest van een vrije prijsvorming op de wereldmarkt. De prijsschommelingen, die daarmede gepaard gingen, hadden maar al te vaak tot gevolg, dat de een zich onverdiend ging verrijken, terwijl de ander al werkende arm werd. Het speculatieve element i n de agrarische produktie werd sterk bevorderd. Dit kwam vooral tot uiting bij een product als aardappelen. Sommige boeren speculeerden zoo lang met hun aardappelenvoorraad, dat deze tenslotte geheel waardeloos werd en als veevoeder zijn laatste bestemming vond. Een dergelijke gang van zaken is wel zeer in strijd met een stelselmatig streven naar verhooging van de bodemproductie. De weersomstandigheden maken het boerenbedrijf i n velerlei opzicht reeds zoo onzeker, dat de prijsschommelingen zeer wel kunnen worden gemist. Het prijspeil zal daarom in sterke mate moeten worden gestabiliseerd en wel op een zoodanig peil, dat op gronden waarvan de exploitatie uit maatschappelijk oogpunt nog wel verantwoord is, doch die overigens onder de minst gunstige omstandigheden plaats vindt, zonder betaling van grondrente nog een redelijk loon voor den bodembewerker overschiet. De pacht zal hier dus uitsluitend bestaan uit rente van het gebouw en kapitaal of van op andere wijze door den eigenaar in den grond gestoken gelden. Uit de gebruikswaarde van deze gronden zal dan de verkoop- en pachtwaarde van waardevoller complexen kunnen worden afgeleid. Zeer beslist moet verder gebroken worden met de opvatting, dat landbouw- en exportindustrie nu eenmaal met een lager loonpeil genoegen moeten nemen dan de z.g. beschutte, voor de plaatselijke markt werkende bedrijven, enkel en alleen omdat zij voor de wereldmarkt produceeren. Wij achten een dergelijken maatstaf voor loonbepaling in landbouw- en exportindustrie volkomen on34
aanvaardbaar. Wij geven gaarne toe, dat de instandhouding van een intensief internationaal ruilverkeer voor ons land een levensnoodzaak is. Doch wanneer het volksbelang zulks eischt, zal ook het volk als geheel de lusten en lasten van die export moeten dragen. Een verdere bestendiging van het binnenlandsche protectionisme der beschutte bedrijven is al zeer weinig geschikt voor den opbouw van een gezond nationaal bedrijfsleven. In plaats onder invloed daarvan, dienen loonen en prijzen in het Nederlandsche bedrijfsleven te worden afgestemd op normen van maatschappelijk nut en sociale gerechtigheid en deze maatstaf verdraagt zich al zeer slecht met het feit dat een putjesschepper in de groote stad tweemaal zooveel verdient als een landarbeider, die onontbeerlijke voedingsmiddelen produceert. Wij spraken in voorgaande regelen over den funesten invloed van een te laag prijspeil. Evenzeer moet natuurlijk worden gewaakt tegen maatschappelijk niet verantwoorde prijsstijgingen. In een maatschappij, die geworteld is i n de gemeenschapsidee, zullen producent en consument gelijkelijk beschut moeten worden. Voor beiden zal een rechtspositie moeten worden vastgelegd die een afspiegeling vormt van de mate waarin zij hün plicht tegenover de gemeenschap vervullen. Deze rechtspositie zal natuurlijk niet het lage levenspeil kunnen verheffen van diegenen, die hun slechte maatschappelijke positie hebben te wijten^aan een op luiheid, egoïsme of verkwisting ingestelde levenshouding. PRODUCTIEREGELING De door ons voorgestane marktordening w i l tweezijdig zijn. Zij zal eenerzijds den aanvoer, anderzijds den afzet der produktie moeten regelen. Deze regeling zal op haai- beurt weer moeten worden afgestemd op de behoeften der volksgemeenschap. Onder den druk der omstandigheden wordt onze organische bodemproductie thans steeds meer rechtstreeks ingesteld op de behoeftenvoorziening van eigen volk. Zoolang de internationale verhoudingen niet zijn vastgelegd i n een internationale rechtsorde, zullen wij een zoo groot mogelijk deel van ons voedselfundament binnen eigen grenzen moeten handhaven. Dit beteekent in de eerste plaats, dat gronden, die geschikt zijn voor den teelt van akkerbouwproducten niet tot blijvend grasland mo35
gen worden omgewerkt. In de tweede plaats, dat productieregelingen niet het karakter mogen dragen van productiebeperkingen. Er is maar één weg waardoor een volk welvarend kan worden nl. door de totale productie zoo hoog mogelijk op te voeren. In de achter ons liggende jaren is door teeltregeling en ongunstige prijsverhoudingen onze graslandproductie en daarmede onze binnenlandsche veevoeder- en vetproductie in zijn ontwikkelingsmogelijkheden geremd ten bate van de margarineproductie, die ons thans volkomen in den steek laat. De leden van de Nederlandsche weermacht werden gedwongen margarine-eter te worden wanneer zij in hun burgerlijk leven gewoon waren boter, te consumeeren. Mede als gevolg van den grooten invloed van de margarinetrust — de Unielever — was de boterconsumptie per hoofd van de bevolking hier te lande belangrijk lager dan in Duitschland, dat boter moest invoeren. De corporatieve opbouw van ons bedrijfsleven zal ons moeten vrijwaren voor onmaatschappelijke handelingen van het internationaal vertakte trust- en kartelkapitaal. De productieregeling in den landbouw zal o.m. dienen uit te gaan van het feit, dat bijna nergens ter wereld de omstandigheden voor de zuivelproductie gunstiger zijn dan hier te lande. De zoojuist genoemde teeltregelingen en dan inzonderheid de kalverteeltregeling hielden verder Onvoldoende rekening met het natuurgebonden karakter, van het boerenbedrijf. Dqor natuurinvloeden kan elk oogenblik den bedrijfstoestand ingrijpende wijzigingen ondergaan. Elk oogenblik kan bijv. een veebedrijf de dupe worden van Mond- en Klauwzeer, besmettelijk verwerpen, besmetting met t.b.c. enz. Ondergaat als gevolg van een dezer ziekten het aantal gebruikskoeien een plotselinge vermindering, dan zal o.m. door een onmiddellijke uitbreiding van de aanfok i n deze leemte moeten worden voorzien. Bij de voormalige kalverteeltregeling die alle bedrijven aan een uniforme teeltbeperking onderwierp, de groote bedrijven zooveel kalveren per H.A., de kleine zooveel, werd deze uitbreiding van de aanfok vrijwel afgesneden. Een veehouder, die zijn veestapel op een hooger peil wilde brengen door alle op t.b.c. reageerende dieren op te ruimen, moest voor elk kalf waarmede hij zijn aanfok extra wilde uitbreiden vijf en twintig gulden z.g. schetsgeld 36
m.a.w. boete betalen. De teeltbeperkingen, welke wij de laatste jaren leerden kennen, hadden de groote fout dat zn het persoonhjk initiatief van den boer om zijn bedrijf vooruit te brengen, te veel schaadden. N u het niet waarschijnlijk is, dat den aanvoer van veevoeder uit overzeesche gebieden spoedig zal kunnen worden hervat zal de yeevoederproduktie op de gronden, die alleen als grasland kunnen worden gebruikt tot het uiterste moeten worden geprikkeld en zal de zuivel- en vleeschproduktie automatisch bij het beschikbare veevoeder aansluiten. Productieregeling is hier dus overbodig. In den akkerbouw worde de onderlinge prijsverhouding tusschen de te teelen produkten zoo gesteld, dat het voor den boer voordeelig wordt te produceeren in de voor de volksgemeenschap meest gewenschte richting. Een en ander bevestigt nog weer de noodzaak het prijspeil los te maken van de onberekenbare wereldmarktbasis. Op soortgelijke wijze zal de productieregeling voor den tuinbouw kunnen worden ingericht. Voor dezen bedrijfstak schijnen schier onbeperkte mogelijkheden aanwezig. In zijn algemeenheid moet de Nederlandsche bodem in dienst gesteld worden van de voeding van het Nederlandsche volk. De volksvoedingsproducten moeten zoo intensief mogelijk geteeld worden, waardoor een zoo groot mogelijk aantal hectaren beschikbaar zullen kunnen blijven voor den tuinbouw en het verbouwen van andere gewassen, die voor een deel op export zijn aangewezen. Tegelijkertijd zal bij een meer gelijkmatige arbeidsbelooning de consumptie van tuinbouwproducenten in eigen land meer gestimuleerd kunnen worden. Ook de mogelijkheden van export worden op dit gebied bevorderd door conserveering en vooral niet te vergeten door de nieuwe koeltechniek. Zoo zien we dan, 'dat een zelfvoorziening, die de voedingsbasis van het Nederlandsche volk veilig stelt en een zoo groot mogelijken tuinbouw, afgesteld op verhoogde binnenlandsche consumptie en export, hand aan hand kunnen gaan en niet, zooals men vroeger te vaak gemeend heeft, tegenstrijdige belangen hebben. Behalve met den aanvoer zal de marktordening zich moeten bezighouden met den afzet. De weg van producent naar consument is, wij wezen daar reeds op, de laatste jaren een veel te kostbare geweest. Er zal definitief een einde 37
moeten worden gemaakt aan het wel zeer dwaze verschijnsel, dat tegelijkertijd kostbare tuinbouwproducten worden vernietigd, terwijl tal van consumenten wegens den te hoogen kostprijs van het distributieapparaat niet voldoende in hun behoefte aan groenten kunnen voorzien, of dat wij onze vleeschproductie beperken, terwijl tal van arbeiders geen vleesch kunnen betalen. Alleen reeds de ordening van het distributieapparaat zal het mogelijk maken den agrarischen arbeid beter te beloonen zonder dat de consument meer betaalt. Tenslotte zal ook de consument, de beroemde klant die koning is, de gemeenschapsidee en de daarop gebaseerde ordeningsgedachte moeten aanvaarden. Wanneer het nationaal belang zulks vordert, zal de consumptie even goed i n een bepaalde richting worden gestuwd als de productie. De tarwewet vormt in deze een leerzaam voorbeeld. Tegen deze wet werden aanvankelijk van de zijde der consumenten groote bezwaren aangevoerd, omdat de kwaliteit van het brood zou verslechteren. Later bleken deze bezwaren volkomen ongegrond. LANDBOUW EN WERKLOOSHEID Naast het te lage loon voelt de landarbeider zich de dupe van de elk jaar weer terugkeerende werkloosheid en de daaruit voortvloeiende bestaansonzekerheid. De werkloosheid ondermijnt de vakbekwaamheid en het moreel der gedupeerde arbeiders. Een arbeider, die wel verteert maar niet produceert, leeft op kosten van de gemeenschap. De werkloosheid moet daarom zeer beslist worden bestreden en kan geheel worden opgeheven i n een op de gemeenschapsidee gegrondveste samenleving. Reeds is ons door Ir. Mesu en Ir. Westhoff aangetoond, welke mogelijkheden ér nog braak liggen op het gebied van inpoldering, ontginning, herontginning, ruilverkaveling en ontwatering. Doch niet alleen met behulp van deze middelen, ook de normale intensiveering van de bestaande bedrijven biedt nog ontzaglijke mogelijkheden, mits kan worden beschikt over voldoende meststoffen. Tot dusver bedraagt de gemiddelde arbeidsbezetting in onze weidebedrijven ongeveer 10 personen per 100 H.A. met inbegrip van den bedrijfsleider. Het lijkt ons niet onmogelijk met behulp van een zware bemesting, Finsch kuilen, grasdrogen, omweidingssysteem enz. deze arbeidsbezetting op een groot deel onzer graslanden tot minstens 38
16 man per 100 H.A. te doen stijgen. Aannemende dat voor deze intensiveering 500.000 H.A. grasland in aanmerking komen, beteekent zulks alleen reeds voor de eigenlijke bodembewerkers een blijvende produktieve werkverruiming van 30.000 man. Daar komt dan nog bij, de grootere arbeidsbehoefte voor grasdrogen, voor de nïeststoffenindustrie, zuivel, ambacht en transportwezen. Ook in de akkerbouwgebieden zijn de mogelijkheden voor werkverruiming nog zeer groot en kan in verschillende streken de werkgelegenheid in zomer en herfst met nog 100 a 200% worden verhoogd. Ter bestrijding van de winterwerkloosheid lijkt het ons wenschelijk: a. alle jonge landarbeiders van 14—16 jaar gedurende de wintermaanden aan de arbeidsmarkt te onttrekken voor het volgen van verplicht vakonderricht. b. alle jonge landarbeiders van 18—20 jaar eveneens gedurende de wintermaanden op te nemen in een Volkshoogeschool-cursus resp. arbeidsdienst. c. in de akkerbouwstreken de vlasbewerking krachtig te bevorderen. d. het nog resteerende arbeidersoverschot tijdelijk op te nemen i n een staatsbedrijf voor uitvoering van cultuurtechnische werken. Dit staatsbedrijf mag dan niet het karakter dragen van werkverschaffing. Vooral het vakonderwijs en de Volkshoogeschool-cursussen genieten tot dusver nog veel te weinig belangstelling. „Voor het moderne landbouwbedrijf — zoo schrijft ir. de Jonge (zie jaarboek Alg. Bond v. onderl. Middelb. land. ond. jaargang 1939) o.i. terecht — is de ontwikkeling der landarbeiders ten eenenmale onvoldoende. Dit is niet alleen nadeelig voor de landarbeiders zelve, maar evenzeer een gevaar voor de bedrijven. De arbeiders zouden hun werk beter en met meer interesse verrichten, indien zij inzicht en begrip hadden van het hoe en het waarom der werkzaamheden. De bedrijven zouden profiteeren van goedgeschoolde arbeiders, door doelmatig gebruik en onderhoud van machines en werktuigen, door inzicht in het wezen der plantenvoeding, veeverzorging, melkwinning, voedingsleer en wat niet al. Het is een levenskwestie voor onzen landbouw, dat in een nabije 39
toekomst alle zorg wordt besteed aam de beroepsvorming onzer landarbeiders". Van denzelfden schrijver citeeren we verder eveneens met instemming de volgende woorden, overgenomen uit „Het Gemeenebest". „De productie en de arbeidsintensiviteit, het grondgebruik en vele andere kwesties meer zullen studieobject moeten worden van een reeks agrarisch-geografisché en bedrijfseconomische onderzoekingen, waardoor het biologische, het landbouwtechnische en het economische element worden vereenigd. Op basis van deze onderzoekingen zullen nieuwe arbeidsverhoudingen zijn door te voeren, die dan geleid behooren te worden door de gemeenschapsidee. Hierdoor zal de geheele plattelandswerkloosheid kunnen verdwijnen, daar er meer dan genoeg arbeid onverricht blijft, die zeker noodig zou zijn om de produktiviteit van de gronden en het onderhoud van de hoeven aan redelijk te stellen eischen te laten voldoen. De gewenschte arbeidsbezetting van de boerderijen zal dan nauwkeurig zijn vast te stellen". Wij zijn het met deze opmerkingen geheel eens en vinden daarin meteen een punt aangesneden dat in bijzondere mate onze belangstelling waard is en dat niet alleen van groote beteekenis is voor een verhoogde produktiviteit der bedrijven en bestrijding der werkloosheid, doch tevens voor de arbeids- en levensvreugde van de werkers in het boerenbedrijf, n.1. DE ARBEIDSVERHOUDINGEN TEN PLATTELANDE Boeren en arbeiders ziïn twee groepen van menschen die eiken dag weer opnieuw elkaar noodig hebben en alleen reeds om der wille van het bloote bestaan moeten samenwerken. Deze samenwerking kan zuiver zakelijk zijn, gespeend van elke diepere bezinning en daardoor het karakter dragen van een loutere bestaansgemeenschap, zij kan ook gebaseerd zijn op onderling verantwoordelijkheidsbesef, op gemeenschapszin, in de beteekenis van een lots- otf levensgemeenschap. Voor de produktiviteit der bedrijven en het levensgeluk van boer en arbeider maakt het een groot verschil welken grondslag wordt gekozen. Denken wij slechts aan het reeds eerder besproken karakter van den landarbeid. Laten wij verder trachten onze zienswijze aan de hand van het volgende voorbeeld nader te verduidelijken. 40
Wanneer een boer een arbeider in het werk heeft, die gedragen door plichtsbesef zijn taak in het bedrijf nauwgezet en ijverig wenscht te vervullen, dan kan zijn werkgever die plichtsbetrachting op verschillende wijze beantwoorden. Hij kan enkel gedreven door een zucht naar stoffelijk gewin zijn arbeider afstooten, door te trachten diens plichtbesef tot het uiterste uit te buiten, alleen denkende aan het financieele voordeel, dat daarmede kan worden behaald. Hij kan echter ook probeeren zich in de gedachtensfeer van zijn arbeider in te leven, diens phchtsvervulling waardeeren en hem als vriend en helper in het wel en wee van het bedrijf doen meeleven. In het laatste geval zal het verantwoordelijkheidsgevoel en de gemeenschapszin van den arbeider verder worden versterkt en bevestigd. Hij zal niet alleen werken voor zijn brood, maar tevens bouwen aan het geheel. Hij zal van binnen uit worden geprikkeld, ook wanneer geen toezicht wordt uitgeoefend, zijn arbeid met groote toewijding te verrichten. Alleen reeds zijn arbeid zal zon en geluk op zijn levenspad brengen. „Arbeidsvreugde en bewustzijn van verantwoordelijkheid en taak — zoo schrijft Dr. Bierens de Haan terecht — zijn ideeën, die den arbeid verheffen boven het peil van direct economisch belang en dezen tot levensvervulling maken". In het eerste geval zal de arbeider worden gestuwd in de richting van een gedachtenleven, dat hem den arbeid doet beschouwen als een noodzakelijk kwaad. Allerlei werkzaamheden vallen hem zwaar en vindt hij eentonig. Eiken dag ziet hij uit naar het uur waarop zijn dagtaak weer is afgeloopen. Haat en afgunst vervullen zijn gemoed, de klassenstrijdgedachte dringt naar voren. Omgekeerd zal het geval zich kunnen voordoen, dat een sociaalvoelende boer wordt gedreven naar een star individualisme, doordat zijn arbeiders, geleid door onvoldoende plichtsbesef, klassenhaat enz. de goede bedoelingen van hun werkgever niet op de juiste wijze weten te beantwoorden. Wanneer men zich eenmaal los kan maken uit de kluisters van het historisch materialisme, uit bekrompen zelfzucht, wat kan er dan met betrekkelijk eenvoudige middelen veel welvaart en levensgeluk worden opgebouwd. Te vaak komt het nu nog voor, ook op onze boerderijen, dat overigens volkomen verantwoorde produktieve arbeid achterwege blijft, omdat het zooveel geld 41
kost en een gezond verantwoordelijkheidsbesef als het ware wordt verstikt door deze moraal van het geld, dat men ten onrechte ziet als een macht, die eigen wegen en wetten volgt en niet als een middel in dienst van de gemeenschap. Ook op onze boerderijen weerklinke thans luide de leus, dat niet het geld zal bepalen of er arbeid zal zijn, maar dat de arbeid zal beslissen of er geld zal zijn. GEZIN EN DORPSGEMEENSCHAP In het vorige hoofdstuk bepleitten wij de wenschelijkheid en wezen wij op de beteekenis van goede arbeidsverhoudingen. Thans zal moeten worden nagegaan, welke middelen ons ten dienste staan om deze arbeidsverhoudingen tot werkelijkheid te maken. Wij zijn er ons daarbij van bewust, dat de hier gewenschte verbeteringen niet eensklaps kunnen worden verkregen doch een zeker rijpingsproces vereischen. Vooral vele ouderen ten plattelande zal het veel moeite kosten zich in de nieuwe gedachtenwereld in te leven. Veel toegankelijker daarentegen zal de jongere generatie kunnen zijn. Het is dan ook vooral deze jongere generatie, waarop wij in dit hoofdstuk onze aandacht willen concentreeren. Zij moeten via hun opvoeding als het ware met de gemeenschapsidee zooals wij die zagen, worden grootgebracht. Bij die opvoeding speelt in de eerste plaats het gezinsleven een fundamenteele rol. Het gezin, zoo luidt een bekende waarheid, is de oercel van elke samenleving. Het gezin bepaalt het milieu waarin het kind doorloopend verkeert en drukt een stempel op zijn karakterontwikkeling en de rijping van zijn bewustzijn. De innige band, die er tusschen ouders en kinderen bestaat, althans behoort te bestaan, oefent grooten invloed uit op het gedachtenleven, waarmede het kind op lateren leeftijd de maatschappij zal binnentreden. Door den strijd om het bestaan is in vele gezinnen ten plattelande de materieele gedachte gaan overheerschen. De kinderen moeten „carrière" maken, een vak leeren, dat meer in aanzien staat dan het ouderlijk beroep en een man of een vrouw trouwenj die vóór alles een veilige en gemakkelijke maatschappelijke positie verzekert. Gezinnen met een dergelijke geesteshouding, verdienen niet den naam van levensgemeenschappen. Het zijn veeleer bestaansgemeenschappen, waarin de gemeenschapsidee een slechten voedingsbodem vindt. Het gezinsleven van dergelijke ge42
zinnen vertoont niet zelden als nevenverschijnsel een groote uithuizigheid. Doordat de werkelijke gemeenschap ontbreekt, wordt surrogaat van gemeenschap in „gezelschap" gezocht in café, op straat, sociëteit of in het buurpraatje. In plaats van in de huiskamer op de juiste wijze te worden beziggehouden, zoeken de kinderen van dergelijke ouders vooral op ouderen leeftijd bijna- eiken avond hun toevlucht op de straat, met al de gevaren daaraan ver-, bonden. Een dergelijk gezinsleven levert al zeer slechte bouwstoffen voor een hoogeren vorm van menschelijke samenleving. Ook ten plattelande moet daarom krachtig actie worden gevoerd voor een betere gesteldheid van het gezinsleven. Reeds op jeugdigen leeftijd moet door een doelmatige keuze ' van het speelgoed de zelfwerkzaamheid en het initiatief der kinderen tot ontwikkeling worden gebracht. Aan verdieping van den christelijken geest en de beleving van het Christendom in het gezin worde bijzondere aandacht besteed. In streken waar veel inwonend personeel wordt gehouden, rust op den boer en de boerin de taak hun inwonende knechten en dienstboden in de juiste harmonische sfeer op te voeden. Dit personeel behoort volledig in het gezinsverband te worden opgenomen. Een belangrijke rol bij de opvoeding vervult verder de lagere school. Dit onderwijs worde eveneens een afspiegeling van de gemeenschapsidee, door de kinderen niet alleen de eigen godsdienstige opvattingen eigen te maken, doch tegelijkertijd eerbied aan te kweeken voor de godsdienstige overtuiging van anderen. De manier waarop de onderwijzers hun taak opvatten, kan er veel toe bijdragen de bezwaren tegen het huidige stelsel van lager onderwijs weg te nemen. Trachten we thans de vraag te beantwoorden, welke middelen kunnen worden toegepast om het onderlinge saamhoorigheidsbesef i n de dorpsgemeenschap te versterken. In de eerste plaats zal de verwezenlijking van dit doel moeten worden nagestreefd door zoo spoedig mogelijk alle flinke elementen onder de plattelandsjongeren samen te brengen op volkshoogeschoolcursussen. De aldus te vormen geschoolde krachten kunnen dan, eventueel in samenwerking met de besturen der reeds bestaande vereenigingen, het initiatief nemen voor het 43
organiseeren van kleinere en grootere dorpsbij eenkomsten, welke worden gehouden met het vooropgezette doel, door het voordragen van inleidingen, het voeren van gedachtenwisseling, het geven van films, leekespelen, enz., met cultureelen inslag, de leden van de dorpsgemeenschap vertrouwd te maken met de nieuwe maatschappelijke opvattingen en gezindheid. Wij denken hierbij inzonderheid aan den nieuwen corporatieven opbouw, de beteekenis van den landarbeid voor de maatschappij en voorts aan allerlei mogelijkheden, die binnen het bereik liggen om het leven te vormen en daaraan meer inhoud te geven. Vooral ook dit laatste punt vraagt de aandacht omdat — zooals Dr. Bierens de Haan terecht opmerkt — de moderne mensch voortdurend in aanraking komt met de meest verschillende opvattingen, met brokstukken uit allerlei cultuur of cultuurloosheid; het laatste nieuws en het gebeuren overal ter wereld, de suggestie der reclame en de banaliteit van de vermaken der massa dringen voortdurend zijn bewustzijn binnen, wanneer hij zich niet welbewust daarvoor afsluit. Drongen vroeger gebeurtenissen en meeningsuitingen slechts geleidelijk door, gezuiverd door afstand en tijd, thans moet ieder onophoudelijk zelf oordeelen en kiezen uit de onmatige hoeveelheid berichten, geruchten, opvattingen en meeningen, die voortdurend van alle kanten zich aan hem opdringen. De scherpbegrensde concrete situatie waarin de mensch vroeger leefde en arbeidde, heeft haar vaste vormen, haar concrete begrenzingen verloren en zich tot in het oneindige verwijd. De mensch is zonder de banden van gemeenschap en traditie geplaatst in een onbegrensde, een matelooze en maatstaflooze wereld, die hem voortdurend noodzaakt tot nieuwe oriëntatie. Het is deze nieuwe oriëntatie waaraan tot dusver in vele onzer dorpen over het algemeen te weinig aandacht is geschonken. De gemeenschapsidee werd vooral in vele grootere dorpen te vaak verdrongen door een overdreven standsbewustzijn, door plat winstbejag en door een ongebreidelde zucht naar platvloersch vermaak. Heeft de eerste kennismaking met de nieuwe socialistische gedachte behoorlijk doorgewerkt, dan zal geleidelijk verder kunnen worden gegaan, o.m. door het stichten van dorpshuizen. Aan de totstandkoming van deze dorpshuizen behooren zooveel mogelijk alle dorpsbewoners hun steentje bij te dragen. De gedachte, dat men op deze 44
wijze allen tezamen gaat bouwen aan de cultureele ontplooiing van het dorpsleven, vormt een krachtigen stimulans om weer nieuwe stuwkracht op te wekken. Geleidelijk groeit het dorpshuis uit tot het centrum van alle dorpsvereenigingen. Een of twee keer i n het jaar houdt men een hoogtijdag, waar zooveel mogelijk met eigen krachten een revue of iets dergelijks wordt opgevoerd, een revue, die naast het geven van ontspanning tevens moet bijdragen tot de cultureele en geestelijke verheffing van de dorpssamenleving. In verband met het voorgaande, gaan onze gedachten nog inzonderheid uit naar de thans bestaande plattelands Nutsdepartementen. Deze departementen zouden nog beter aan hun oorspronkelijken opzet kunnen beantwoorden, wanneer de z.g. Nutsavonden, die thans i n vele dorpen geregeld 's winters gehouden worden, werden omgevormd tot dorpsavonden, welke door alle deelen van de dorpsgemeenschap kunnen worden bijgewoond. Op deze dorpsavonden wordt de hoofdschotel gevormd door een inleiding over plattelandsopbouw, doch om ook op ander terrein te komen tot een samenbundeling van krachten en versterking van het saamhoorigheidsbesef, wordt deze voordracht omlijst met prestaties van de dorpsvereenigingen op het gebied van zang, declamatie, muziek, tooneel, volksdans en sport. Op deze wijze zou eenerzijds een gevarieerd en aantrekkelijk programma kunnen worden verkregen, terwijl anderzijds alle cabaretcultuur wordt geweerd en het opvoedend element ten volle tot zijn recht komt. Als onderwerpen voor deze avonden willen wij nog noemen: het gezinsleven ten plattelande, arbeidsverhoudingen ten plattelande, platteland en volk, de corporatieve opbouw ten plattelande, streekgeschiedenis, cultuur en taal, cultuur en bouwkunst, volkszang enz.
t
DE PERSOONLIJKE VERHOUDING TUSSCHEN BOER EN ARBEIDER Wij hebben gemeend aan een nadere concretiseering van middelen om te komen tot goede arbeidsverhoudingen, een bespreking van gezin en dorpsgemeenschap te moeten doen voorafgaan omdat de verwezenlijking van de in dit laatste hoofdstuk ontvouwde denkbeelden in zoo sterke mate 45
zal kunnen bijdragen een nauwer contact tusschen boer en arbeider te verwerkelijken. Zoo zal wanneer beide groepen doordrongen zijn van een juist inzicht inzake de beteekenis van hun arbeid voor het maatschappelijk leven en de rechten en plichten, die daaruit voortvloeien, een goeden grondslag zijn verkregen voor den ombouw van het bedrijf tot een arbeidsgemeenschap. Immers men begrijpt, dat de bedrijven i n de eerste plaats uitgangspunt zijn voor aller bestaansmogelijkheid en dat duurzame vergrooting van deze bestaansmogelijkheid alleen kan worden bereikt door bloei en vooruitgang van de bedrijven. Een ordening, die er alleen op uit zou zijn de positie van den boer te verbeteren en niet tegemoet zou komen aan een redelijke rechtspositie van den arbeider, zou waardeloos zijn. Voor alle bedrijven wordt een verplichte minimum arbeidsbezetting ingevoerd, gekoppeld aan een behoorlijk toezicht op de loonsvorming. De aldus te vormen vaste arbeiderskernen op de bedrijven worden door den bedrijfsleider af en toe samengebracht op z.g. praatavonden. V i a deze praatavonden laat de boer zijn arbeiders meeleven met het wel en wee van het bedrijf, ontvouwt hen zijn plannen en bespreekt met hen hoe wederzijds de arbeidsvreugde het best kan worden gediend. Noodig is een verandering van inzicht in dien zin, dat de twee groepen elkaar niet zien als tegenstanders maar als gelijkgerichte medewerkers; beide strijdend voor een gemeenschappelijk ideaal nl. het Nederlandsche Volk te dienen als de voedselvoorzieners van dit volk. De opleiding van de jonge landarbeiders en boeren dient — wij wezen daar reeds eerder op •— steeds van dezen geest doordrongen te zijn. Ter voorkoming van misverstand zij er nog op gewezen, dat wij het overleg tusschen boer en arbeider zien in dien zin, dat de leiding van het bedrijf dient te blijven aan den boer. De boer zal zich bewust moeten zijn van zijn verantwoordelijkheid. Dit brengt zijn hoogere sociale positie mede. Aldus gericht zal de agrarische ordening ten goede kunnen komen aan alle bodembewerkers; zal aan de landarbeiders de bestaanszekerheid worden gegeven, die de boeren voor zich zeiven zeer terecht vragen. Zooals wij in den aanhef reeds opmerkten is het niet de bedoeling van deze toelichting een gedetailleerde uitwerking te geven van het program in onderdeelen. Wij zijn er ons verder van bewust, dat niet alle in dit geschrift 46
gelanceerde denkbeelden direct algemeen zullen worden aanvaard. Zeer conservatieve of marxistische elementen zullen vele punten met een afwijzend gebaar passeeren. Laat men zich daardoor echter niet van de wijs brengen, doch bedenken, dat het oude niet weer terugkeert. Wij overwinnen de problemen waarvoor deze tijd ons plaatst niet met versleten leuzen. Het gaat er nu om of wij de werkelijkheid willen zien en de verhoudingen aanvaarden, die deze oplegt. Het gaat om het inzicht, dat al het leven groei is en verandering — ook dat der samenleving en dat andere tijden een andere geestelijke instelling vereischen. Alleen i n deze volkomen aanvaarding van de werkelijkheid kan den weg worden gevonden, die zal leiden naar een betere toekomst, die het materiaal zal opleveren dat noodig is voor den nieuwen opbouw, voor den opbouw van de gemeenschap van ons volk.
47
BIJ DE UITGEVERIJ „DE VESTE" ZIJN VERSCHENEN:
DE T O E K O M S T V A N DEN L A N D B O U W IN NEDERLAND li DE
KLEINE BOER
DE T O E K O M S T V A N DEN LANDBOUW, IN NEDERLAND III DE
K 1795
LANDARBEIDER