Zonder Dwarsliggers kunnen de Treinen niet rijden. Politieke Debatten. Gentse Feesten. 18.07.07
De strijd om een mythe Lezing van Eric Corijn1 aangevuld met enkele voetnoten
Dames en heren, We gaan het vandaag hebben over een mythe. Het woordenboek zegt: Het Griekse woord mythos betekent gesproken woord. De mythe wordt meestal gezien als een wijze les die een diepe betekenis heeft, die de wijsheid van de voorouders bewaart door middel van een mondelinge traditie met behulp van vaardige vertellers. Een wijze les in verhaalvorm, maar ook godenverhaal, kletspraat, leugenverhaal, fabel. Sommigen zeggen: een voor waar aangenomen verzinsel. Het begrip mythe bevat zowel fictieve als historisch waargebeurde verhalen. De kracht van de mythe ligt veel meer in de betekenis en de algemene waarheid die het overbrengt dan in de historiciteit van het verhaal. Maar die kracht wordt natuurlijk regelmatig met de feiten geconfronteerd. Voor mij betekent Mei 68 een blokmaand naast de radio en France Inter, een paar autoritten naar Parijs, vermomd als toerist naar het zuiden, soms met jerrycans benzine, soms met in Gent in het Frans gedrukte pamfletten of brochures. Of het later in de zomer organiseren van een clandestiene bijeenkomst in Gent over het heropstarten van de inmiddels in Frankrijk verboden Ligue Communiste. Het was een korte fase in een cyclus van opgaande radicalisering van de jeugd, gevolgd door een grote arbeidersstrijd. Hier in Vlaanderen werd die fase ingezet in mei 1966 met het begin van de strijd rond Leuven Vlaams tegen het zogenaamde mandement van de bisschoppen2. Een strijd waar
1
Eric Corijn is nu cultuurfilosoof en sociaal wetenschapper, Professor Sociale en Culturele Geografie aan de Vrije Universiteit Brussel, Directeur van het stadsonderzoekscentrum COSMOPOLIS, City, Culture & Society,
[email protected] 2 Die hadden als bestuur van de KUL beslist dat ook de Franstalige afdeling van de universiteit in Leuven zou blijven. 1
Herman Van Rompuy tot vandaag met afschuw over spreekt omdat de studenten en de scholieren veel meer wilden dan alleen Vlaamse eisen. Ze spraken ook over “antikapitalistische structuurhervormingen” en over “nationalisatie van de Société Générale”, de holding die op dat ogenblik zowat een derde van de Belgische economie controleerde. Slechts op het einde van de spreekkoren kwam: “overigens zijn we de mening toegedaan dat Leuven Vlaams moet zijn”. Die strijd kende een tweede hoogtepunt in januari 68, maar later op het jaar werd ook de ULB bezet en dan om heel andere redenen. Voor mij liep mei 68 door in de Gentse maartbeweging van 1969. Toen hebben wij hier in Gent de Blandijnberg drie weken bezet. Later, toen de rijkswacht de Blandijnberg had ontruimd, 500 studenten uit audiorium E had gezet en overgebracht naar de rijkswachtkazerne, nog enkele dagen het gebouw in de Plateaustraat. In hetzelfde jaar werd overigens in Amsterdam het Maagdenhuis bezet. Het draaide in feite allemaal om anti-autoritair verzet, om een revolte van jongeren tegen een verstikkende en erg formalistische organisatie van onderwijs, gezin, media, normen en waarden, vooral van de sexuele moraal en bij uitbreiding tegen de erg bureaucratische en productivistische arbeidsmoraal die na de wederopbouw in het welvaartsstaatproject was geslopen, tegen een stereotype massaproductie en massaconsumptie, waarin massificatie verkeerdelijk “democratisering” werd genoemd. Vandaar het verzet tegen de invloed van kerk en bisschoppen en de CVP-staat in het suburbane Vlaanderen dat in Leuven ging studeren3. Vandaar ook dat “antikapitalistische” dat teruggreep naar grote strijdtradities in België, zoals de koningskwestie, of de grote staking 60-61 en ook teruggreep naar nog bestaande programma’s zoals het programma van structuurhervormingen van het ABVV uit 54-56. De meest radicale onder de studenten 3
Vlaanderen is laat, slechts in de jaren zestig, geïndustrialiseerd. Tot ruim na de tweede wereldoorlog bleef het een door de kerk gedomineerd ruraal gebied. Om al te snelle modernisering af te remmen, zeg maar om de dreiging van nieuwe socialistische bastions tegen te gaan, zorgde de “CVP-staat” voor een specifieke vorm van industrialisering. De nieuwe industrieën werden hoofdzakelijk ingeplant op perifere industrieterreinen en de nieuwe werknemers werden aangevoerd in bussen en treinen. De mensen werden door middel van goedkope leningen aangezet te blijven wonen in hun “dorpen”. Vandaar de zeer gespreide en kleinstedelijke urbanisatie in Vlaanderen. Vandaar ook de specifieke effecten van een antistedelijke, suburbane, zeer etnocentrische kleinburgerlijke cultuur. De jongeren in de jaren zestig poogden zich ook aan dat klimaat te ontworstelen. 2
bekritiseerden wat werd genoemd “de integratie van de arbeidersbeweging in het neokapitalisme”, ze verwezen naar de demobiliserende effecten van het sociaal overlegsysteem met dwingende clausules van sociale vrede, naar het verstikkende gewicht van de vakbonds- en partijbureaucratieën. Was niet de linkerzijde in 1964 uit de socialistische partij gezet?4 Waren niet de jongerenorganisaties in datzelfde jaar, tijdens de grote manifestatie voor de 100ste verjaardag van de Eerste Internationale, door de politie uit de optocht in Brussel geklopt, omdat ze slogans meedroegen tegen de NATO (België uit de Nato, de Nato uit België!) en omdat die niet onder de ogen van Paul-Henri Spaak op de eretribune mochten komen?5 Jongerenbeweging die al van bij het begin van de jaren zestig jaarlijks met duizenden opstapte in de Anti-atoommarsen, deel van een internationale mobilisatie tegen de kerndreiging van de koude oorlog. Die gespannen verhouding met de top van de toenmalige arbeidersbeweging kwam pas goed tot uiting in het begin van de jaren zeventig, toen de economische crisis zich al aankondigde, en bedrijfstakken vanuit de basis begonnen te reageren6: in 1971 de vijfweken durende Limburgse mijnstaking of in 1973 de dokstaking. Zogenaamde “wilde” stakingen omdat de vakbond ze niet erkende. Stakingen waar de studentenbeweging solidariteit en logistieke steun bracht : “Arbeiders-studenten één front” en waar artiesten en theaters zorgden voor een nieuwe sociaal-artistieke uitdrukking: “Strijdcultuur”. Het was immers ook de tijd van de “Nieuwe sociale bewegingen”. Van de tweede feministische golf, van Dolle Mina , van de Fem-Soc beweging: vrouwenbeweging4
Na de vijfweken durende staking in december en januari 60-61 radicaliseerden beide kampen. Enerzijds kondigde de regering een aantal wetten op de ordehandhaving af en werd de rijkswacht gemilitariseerd. Anderzijds ontwikkelden zich meer radicale vleugels in de socialistische beweging: linkse stromingen rond de weekbladen Links en la Gauche en een Waals regionalisme in de Mouvement Populaire Wallon. Op een congres in december 1964 wordt de “onverenigbaarheid” uitgesproken tussen lidmaatschap van één van deze stromingen en de BSP. 5 Ook de jongerenorganisaties van de Belgische Socialistische Partij, zoals de Socialistische Jonge Wacht-Jeune Garde Socialiste en de Socialistische studenten leefden in de jaren in onmin met de officiële partijlijn. 6 Een nieuwe strijdcyclus binnen de bedrijven kondigde zich al aan vanaf het einde van de jaren zestig. Dat begon met de heroïsche staking van 12 weken in februari - april 1966 van de vrouwen in de FN-fabrieken Herstal voor “gelijk loon voor gelijk werk” en de strijd tegen de mijnsluitingen (zie Zwartberg gesloten op 1 october 1966) 3
arbeidersbeweging één front en vooral een emancipatiestrijd voor zelfbeschikking en gelijkheid. Het was ook de opkomst van de nieuwe milieubeweging die overging van “natuurbescherming “ naar politieke ecologie. Denk aan de grote betogingen tegen kernenergie. Het was de start van de Roze bewegingen . Het was de tijd van De Internationale Nieuwe Scène met zijn 250 voorstellingen van Mistero Buffo (van de latere Nobelprijswinnaar Dario Fo) waarmee het christelijke Vlaanderen uit de slaap werd geschud, van de werkgemeenschap in de Beursschouwburg, van Het Trojaanse Paard. Het was de tijd van de Wetswinkels en de kritische juristen. Het was de tijd van AKO, de Actiegroep Kritisch Onderwijs en de strijd voor de methodescholen. Het was de tijd van de Derde Wereld Beweging, toen heette het nog niet NGO als verlengde van beleid, maar solidariteitsbeweging in steun van strijd. Kortom, het was een tijd van culturele omwenteling, van een versnelde modernisering, waarin ook alle aspecten van het vernieuwde dagelijks leven werden bevraagd en waarin veelal snel werd gebotst op vele “oude vormen en gedachten” en vele autoritaire machtsstructuren. Dat is de mythe van Mei 68! Het was inderdaad een tijd waarin de bestaande orde in al zijn geledingen aan een kritisch onderzoek werd onderworpen en dat, meestal vanuit basisbewegingen, andere praktijken werden ingevoerd en uitgetest. Het was een tijd waarin de na-oorlogse orde voor het eerst werd gewogen en.... te licht bevonden. Een andere wereld was nodig. En, een andere wereld leek ook mogelijk. Niet vanwege onze heldendaden in Vlaanderen alleen natuurlijk. Maar omdat Mei 68 veel meer was dan de erg gemediatiseerde studentenbarricades in de nacht van 10 op 11 mei in Parijs, die weliswaar voor het eerst de rechtstreekse confrontatie aangingen met de zeer repressieve ordestrijdkrachten van het Gaullistisch regime. Mei 68 is ook de grootste algemene staking uit de Franse geschiedenis. Mei 68 is ook de grootste inhaalbeweging op het vlak van de lonen, die door De Gaulle tien jaar lang ver onder het Europese gemiddelde waren gehouden. Mei 68 luidde ook het einde in van de Generaal die zich een nieuwe Bonaparte had gewaand.
4
De strijd loont! Niet alleen in Frankrijk, vanaf Berkeley in 19637 tot in Tokio8, over de gehele geïndustrialiseerde wereld. Gedragen door een na-oorlogse generatie, die inderdaad niet de ontberingen van de oorlog had gekend, die inderdaad voor het eerst voldoende zakgeld had gekregen om een eigen subcultuur, een alternatieve cultuur, in leven te houden en van Elvis Presley en later van The Beatles, the Rolling Stones, maar ook van Bob Dylan, Donovan, zelfs van Pete Seeger, Woody Guthrie, Joan Baez en andere protestzangers commerciële successen te maken. Een generatie die van “welvaart” “welzijn” wilde maken. Een generatie die via de televisie was geïnformeerd over de imperialistische onderdrukking van de bevrijdingsstrijd en de uitbuiting in de derde wereld en die de Chinese revolutie in 1949, de Cubaanse in 1959, de Algerijnse in het begin van de jaren 60 als alternatieven uit de derde wereld onderzocht, die van leiders als Lumumba en Che Guevara voorbeelden maakte en die bovenal kamp koos in de oorlog in Vietnam: onze bevrijders de Amerikanen bleken daar “onze democratie” te exporteren met napalm en brandbommen. Dat heeft ons voorgoed gevaccineerd. En ook daar kon de strijd gewonnen worden.... zo toonde het grote Têt offensief dat de Vietcong in januari 689 lanceerde en dat de solidariteitsbewegingen in het westen en vooral de anti-oorlogsbeweging in de VS zelf een boost gaf. Maar ook in het Oostblok gaf de strijd voor democratie tegen de Stalinistische dictatuur uitzicht. De opstanden van 53 in Oost-Berlijn en van 56 in Hongarije waren bloedig onderdrukt, maar de Praagse lente10 in het voorjaar van datzelfde jaar 68 leek meer perspectieven te bieden tot de 7
De flower-power, hippiebeweging en “make love not war” cultuur was sterk in California. In het begin van der jaren zestig stroomden duizenden nieuwe studenten naar de universiteiten. Zo was er in de University of California in Berkeley in het jaar 63-64 een stijging met 37%. Ze werden de basis van de Free Speech Movement (FSM) voor politieke rechten op de campus en van het verzet tegen de oorlog in Vietnam. Joan Baez gaf er gratis concerten en Bob Dylan’s “The times they are a changin” kreeg er betekenis. 8 In Japan radicaliseerde de studentenbond Zengakuren in de strijd tegen de Amerikaanse militaire aanwezigheid. 9 Tussen januari en juni 1968 lanceerden de Vietcong een aantal aanvallen op Amerikaanse posten. Het offensief begon op nieuwjaarsnacht (30 januari: Têt). 10 Vanaf januari 1968 had de leider van de Tjechische Communistische Partij een aantal democratiseringmaatregelen ingevoerd, die tegenover de kritieken vanuit Moskou steun kregen bij de bevolking en vooral de jeugd. Op 20 augustus maakten de tanks van het Warshau-pakt een einde aan de hervormingen onder voortdurend masaalk verzet van de 5
Russische tanks ook daar binnenvielen. En dan kwamen ook de Italiaanse arbeidersstrijd, de Portugese anjerrevolutie in 1973, de val van het Griekse kolonelsregime in 1973-74 en de dood van Franco in 1975... En ook natuurlijk de wanhopige terreur van de Rode Brigades of de Rote Armee Fraktion. Ja, dat is de mythe van 68! Een andere wereld is nodig, wij zijn het oneens met de structuur van de bestaande naoorlogse samenleving. En: een andere wereld is ook mogelijk.... Maar dan moet men zich wel organiseren en de heersende machtsstructuren confronteren. Zie Vietnam, zie Praag, zie Parijs.... De mythe als godenverhaal. De mythe als wijze les in verhaalvorm. De mythe ook als fabel. Want: natuurlijk waren niet alle baby-boomers gevormde en geëngageerde antikapitalisten. Natuurlijk waren niet alle gewonnen veldslagen structurele hervormingen. Natuurlijk zijn de heldendaden van vele oud-strijders gegroeid in de verhalen voor hun kinderen en kleinkinderen. Is het dat dat we nu moeten deconstrueren, dat het allemaal niet zo eenduidig was, dat het genuanceerder was, dat er veel illusie was, dat het verhaal sterker is dan de werkelijkheid? Zeker. Maar gaat daar de afrekening over die Sarkozy ons nu presenteert? Gaat daar het debat met het postmodernisme van de jaren 80 over of met de nieuw rechtse denkers? Helemaal niet. En dus nog een paar woorden over de laatste 40 jaren na die woelige jaren. 1. Ja er moet en er zal, zoals over alles, ook over 68 een genuanceerde en kritische geschiedschrijving worden gemaakt. Maar voor zover het debat en de balans ideologische stellingen van vandaag moeten dienen, en dus maatschappelijke posities in het hedendaagse debat moeten verantwoorden, denk ik dat enkele “waarheden” de moeite van het verdedigen waard zijn. De jaren zestig zijn kanteljaren waarin - en ik poog mijn woorden te wegen - een deel van een generatie (daarin ook bijgestaan door een deel van de bestaande oppositie), zich bevolking. Uit protest stak student Jan Palach zichzelf in brand op 16 januari 1969. 350.000 leden namen ontslag uit de Communistische Partij. De dissidentie was geboren. 6
als actor van de geschiedenis, als actieve deelnemer van een transitie heeft gedacht en ge-engageerd en daartoe een politiek discours en debat, een kritische ingesteldheid en een zin voor maatschappelijk ontwerp heeft gecultiveerd die sindsdien niet meer in dezelfde mate zijn voorgekomen. Op het persoonlijke vlak betekende dat veel. Zoals mijn vriend Paul Verbraeken het verwoorde: ons men moet men nu niet komen vertellen wat engagement betekent, wij hebben toen alles ondergeschikt gemaakt aan die overgang. Of nog: het persoonlijke is politiek en omgekeerd en dat in al zijn betekenissen. Het verhaal van die “generatie” is verder een verhaal van levensgeschiedenissen en -trajecten, van verwerking van ervaringen en het opnieuw een plaats innemen in de genormaliseerde samenleving. Dat verhaal behoort dan eerder in een debat over levensloop en psychoanalyse dan wel over politieke analyse of moraalfilosofie. Het lijkt mij niet zo interessant. Ook al zijn er ongetwijfeld lessen te trekken uit de kwalijke gevolgen van de hybris, de overmoed en soms hoogmoed van sommigen. Vooral voor diegenen die nog vandaag de bestaande orde in vraag willen stellen. 2. Belangrijker lijkt me te begrijpen waarom het “geloof” en de “hoop” van die jaren geen werkelijkheid zijn geworden. Enkele hypotheses: a. Omdat de crisis van het maatschappelijk systeem de politieke agenda heeft dooreengeschud. De welvaartstaat gebaseerd op groei, op algemene tewerkstelling en op herverdeling stokte zowat precies in 1974, met wat de “oliecrisis” wordt genoemd en in werkelijkheid de eerste algemene en synchrone recessie in de gehele geïndustrialiseerde wereld was. In feite was de mondialisering ingezet door het in elkaar schuiven van nationale economische cycli. En mede daardoor was er een eind gekomen aan de lange periode van sterke groei. De pogingen in de tweede helft van de jaren zeventig om het model met Keynesiaanse middelen op te krikken (steun aan de consumptie of bvb. het openbaar industrieel initiatief van Willy Claes en Norbert De Batselier) liepen mis en lieten alleen een berg staatsschuld achter. De belofte van de vrijetijdsmaatschappij, van
7
voortdurende stijging van de levenstandaard, van verkorting van de werktijd, van bevrijding en emanicpatie, kortom vele van de voorspellingen en beloftes waarop het sociaal contract steunde, strookten niet langer met de kapitalistische logica. Thatcher en Reagan gingen voor de breuk en openden het neoliberale project. Het sociaal contract, de naoorlogse overlegeconomie was in feite uitgewerkt.11 b. En dus wilden de ondernemers “ een ander investeringsklimaat” (zeg maar een economische omgeving met hogere winstvoet en lagere arbeidskosten), weigerden ze verder mee te werken aan het sociaal contract en lieten de werkloosheid lopen. En zo geraakte de arbeidersbeweging in het defensief en aanvaarde stelselmatig eerst het feit van de massale werkloosheid, dan het feit van het bezuinigingsbeleid, het feit van de loonstop en de loonnorm, het feit van economische groei met banenverlies, het feit van een meer en meer corporatistische strijd voor het behoud van het bestaande, het feit van langer werken met minder mensen en voor hetzelfde geld 12 en uiteindelijk de actieve welvaartstaat waarin rechten alleen kunnen in ruil voor plichten en dan nog.... Van structuurhervormingen was al lang geen sprake meer. Of juist wel in de andere richting: privatisering, vermarkting, commercialisering... De 11
Dat “Fordistisch” model lag voorheen al onder kritisch vuur. De “welvaartstaat” was voorgesteld als een sociaal kapitalisme dat zowel de crisissen als de sociale strijd zou opheffen en een veralgemeende win-win situatie zou creëren. Dat heette toen de “convergentietheorie”. De “Golden Sixties”, “Les Trente Glorieuses” bleken integendeel een historische uitzondering te zijn tijdens de opgaande golf van de laatste “Kondratieff”, de lange economische golf die vanaf 1945 was ingezet. De neergaande fase van die golf, vanaf het midden van de jaren zeventig, werd gebruikt voor een grondige herstructurering van de economische orde en de daarin heersende sociale verhoudingen. Vanaf de jaren tachtig leven we in het “Post-fordisme” geregeerd door de marktwetten, waarin zowel de economische als de sociale, culturele en politieke verhoudingen zijn gewijzigd. 12 Terwijl we spreken moeten de arbeiders van de pas heropgestarte autofabriek Audi te Vorst akkoord gaan om drie uur per week langer te werken en vakantiedagen in te leveren voor hetzelfde loon. Dat betekent een besparing op de loonkosten en dus een inlevering van 20%! Dat is de “sociale vooruitgang” van vandaag, waarin men al blij mag zijn de tewerkstelling te behouden en over de arbeidsvoorwaarden steeds minder kan eisen. 8
georganiseerde arbeidersbeweging verloor haar centrale rol in maatschappelijke projectontwikkeling13 En hoe meer de consumptiemaatschappij en de flexibele arbeidsorganisatie de zaak werden van de “nieuwe middenklasse”, hoe meer de “oude “ arbeidersklasse verleid werd door de “eigen volk eerst” ideologie14. Dat is het verhaal van het postfordisme en van de verrechtsing vanaf de jaren 80. c. En dus bleven de nieuwe sociale bewegingen verweesd achter, zochten ze tevergeefs naar een “front” met echte sociale krachten en ontwikkelden ze zich tot goed doordachte “single issue” bewegingen die binnen het bestaande systeem het maximale probeerden te halen via een combinatie van mobilisatie, wetgeving en beleid. Ziedaar een pad voor vele 68-ers die het vandaag ook al tot minister van staat hebben gebracht of door de koning in de adelstand zijn verheven. Van wereldhervormers tot pragmatische reformisten. Van actiegroepen tot goed uitgebouwde professionele bedrijvigheid. En met een niet onaardige balans overigens. Hoewel dat wel een zeer sterke invloed heeft gehad op de ombouw van werking, mentaliteit en organisatie van het middenveld en de socioculturele sector.
13
Dat is een uiterst belangrijk element in de omslag. De georganiseerde arbeidersbeweging was van bij haar ontstaan en dat op verschillende manieren ook bezig geweest met een discussie over een “andere samenleving” of een “andere economie”. Die agenda bepaalt trouwens het debat binnen de linkerzijde. Die ontwerpende discussie is in de decennia van defensieve strijd bij de nieuwe generaties nauwelijks aanwezig. Men ondergaat de bestaande orde en poogt telkens weer te reageren om verdere negatieve ontwikkelingen af te remmen of om te buigen. Men heeft nog “principes” en “prioriteiten”, maar geen alternatief maatschappelijk project meer. 14 Dat wil niet alleen zeggen dat men voor een deel electoraat wordt van het Vlaams Belang dat de “grootste volkspartij” is geworden, maar ook dat men zeer gevoelig wordt voor andere egocentrische of corporatistische redeneringen en weinig heil ziet in solidaire of meer structurele oplossingen. 9
d. In die nieuwe orde, gebouwd rond wat voor kort nog het “eenheidsdenken“ werd genoemd, rond het dogma, zoals Petrella het noemt, van de liberalisering, deregulering en privatisering, of rond de consensus waarin het doel van elk beleid de “concurrentiecapaciteit van onze economie in de globalisering te waarborgen” is, in die nieuwe orde werd de enige inzet van betekenis nog de zgn “ethische kwesties”, zeg maar de verhoogde individuele keuzevrijheid. Diegenen die de contouren van het publieke debat bepalen en de publieke opinie regisseren, de massamedia en de opiniemakers, maar ook diegenen die de socialisatie en de vorming als taak hebben (scholen, universiteiten en hogescholen, sociaal-culturele sector) - intussen ook allemaal gecommercialiseerd en erg vervlaamsd - tekenen de krijtlijnen van het respectabele debat: dat over het territorium en de bevoegdheden van het bestuur en dat over de vrijheden inzake individueel en groepsgedrag. De maatschappelijke orde is verworden tot een natuurlijke orde. Maar binnen die natuurlijk orde blijven dan natuurlijk wel nog enkele vrijheidsgraden te bespreken. e. En dus verloren de maatschappijkritische programma’s en organisaties niet alleen elke sociale basis, maar ook elke positie in het publieke debat en werden ze in de kranten en de media vervangen door BV’s en andere ongevaarlijke opiniemakers. En dus kwamen nieuwe generaties weliswaar nog in contact met momenten van conflict en bevraging van het bestaande, maar niet langer met een geloofwaardig alternatief of een politiek debat die naam waardig. Het bestaande moest als evidentie worden aangenomen en werd alleen al daardoor steeds meer evident. Het is in dat klimaat dat de mythe van mei 68 nu plots opnieuw dienst doet. Dit keer voor de nieuwe rechterzijde. De nieuwe assertieve, reactionaire rechterzijde die nu ook ideologisch gaat voor de hegemonie, die nu de volle instemming wil met het gevoerde beleid. Wie zei het ook weer “Rechts voor de raap”? Dat is wat Sarkozy in Frankrijk wil: de dynamisering van de private onderneming gestimuleerd door het eigenbelang van de
10
investeerders en niet afgeremd door sociale tegenkrachten of erger nog door principes als gelijkheid of broederlijkheid. Geef de vrijheid aan de ondernemende mensen met middelen en laat de gelijkheid (van rechten en kansen) en de broederlijkheid ( veelal herleid tot de armenzorg en dus de naastenliefde) over aan de sterke staat en vooral aan zijn gewapende arm15. Dat is wat Balkenende wil, voortbouwend op de ideologische kritiek van Pim Fortuyn, met zijn herstel van normen en waarden. Dat is wat Leterme en vooral Reynders zullen doen, in de rug gesteund door de nieuwe assertieve denkers als Boudewijn Bouckaert,, Derk-Jan Eppink of andere min of meer obscure denktanks die plots het mediadebat mogen voeden. Het is een laatste bouwsteen om de vernieuwbouw die vanaf de jaren 80 is ingezet nu ook ideologisch helemaal af te ronden. Zoals Francis Fukuyama het einde van de geschiedenis afkondigde na de val van de Berlijnse muur en vader Bush de Nieuwe Wereldorde decreteerde, zal nu het einde van mei 68 worden uitgeroepen door het verenigde front van Sarkozy, Balkenende en Leterme-Reynders-Van Rompuy, daarin verwijzend naar nieuw (in feite zeer oud-) rechts gedachtegoed. In alle bescheidenheid, zonder al te veel grootspraak en met de meeste zin voor nuance en historisch onderzoek, maar als het daar om gaat, Dames en Heren, dan sta ik aan de kant van Mei 68 en van de voortgang van de geschiedenis trouwens. En ik denk, eerlijk gezegd, dat we binnenkort in Frankrijk een aantal van die prachtige affiches, die Mei 68 kenmerken, zullen moeten herdrukken. “L’imagination au pouvoir”, zowel tegenover het establishment als inzake het opnieuw funderen van de oppositie. Want lijkt een andere wereld niet onmiddellijk in het verschiet, laat ons toch niet ophouden te zeggen dat hij meer dan ooit nodig is en dat deze wereld niet menselijk te legitimeren valt. Ik dank u voor de aandacht.
15
In een interview in Le Monde van 15 juli ll. zegt de Franse filossof Alain Badiou dat het “Sarkozysme” alleen de keuze laat tussen radicalisme en “reactionnaire overloperij”. 11
Naschrift na de discussie ( en na deelname aan drie debatten in 2007): “L’imagination au pouvoir”. De nadruk op de verbeelding als register van ontwerp, wat in de afsluitende gedichten de “droom” werd genoemd. Dat is het restant van Mei 68 dat men nu wil aanpakken. Sommigen noemen het “de geest van 68” , en die moet worden vervangen door een ander “ontwerpbureau”, dat van het project Sarkozy, dat van een integratiemodel in een liberaal discours over openbare orde. Na het doen aanvaarden van de economische orde komt nu het zoeken van instemming met de daaruit afgeleide maatschappelijke orde. Daar zullen zeker geld en middelen naartoe gaan. De vraag naar “wat te doen?” en de vraag naar “welke andere wereld” , de vraag van de doeners en de vraag van de denkers, riskeren andere registers te worden. Het voortdurend vragen naar lessen uit de analyse van het verleden voor de praktijk van nu lijkt steeds meer onbeantwoord te blijven. Wat het debat op dinsdag met Jan Marijnissen van de Nederlandse SP heeft verduidelijkt is de andere manier van doen, de andere manier van handelen en van spreken. Het leven en de strijd spelen zich af binnen het kapitalistische wereldsysteem en er is geen enkele echte buitenplaats meer. We zitten met z’n allen in dezelfde werf, op een vlot in woelige zee. Er is geen uitkijkpost, geen “alternatieve plek” meer om toe te kijken. Zoals er geen “communistisch vaderland” als voorbeeld meer is, zo is er steeds minder een referentie-verleden van waaruit men programma’s en marsorders kan distilleren. Continuïteit dreigt een slechte leermeester te worden. De praktijk zal de praktijk sturen. Vanuit enkele duidelijke “waarden en normen”, menselijke uitgangspunten, enkele principes en criteria, kan een kritisch handelen worden ontwikkeld. Niet belerend, maar bevragend, maar ook met meer “zero tolerance” voor het onaanvaardbare! Voortdurend lerend en dus met respect voor verschillende werkhypotheses. En dus zijn niet alle politieke en maatschappelijke terreinen even betreedbaar, dus is er een verschil tussen beleidsniveau’s, tussen sectoren. Voortdurend lerend, liefst uit eigen fouten en niet belerend naar de anderen, vertrekkend van de “goede bedoelingen” van de ander eerder dan van de “verborgen agenda’s en particuliere belangen”. Als dat zo is dan leert dat één en ander over de organisatiemanieren van een kamp. Het is niet het volledige programma, zelfs niet de strategie of de tactiek die het
12
kamp afbakend, het is de omheining rond de troepen. En het is de loyauteit tegenover het eigen kamp, dat verschillen kan verdragen zolang het zelf geen kampen worden. Wat we dus moeten zoeken is een organisatiemodel afgestemd op afbakening tegenover de “vijand”, de radikale ander. En dat combineren met georganiseerd meningsverschil, waarbij de organisatie de organisatie van het meningsverschil betreft en niet de organisatie van het kamp zelf. Of hoe strijdbaarheid met democratie te verzoenen, hoe discipline met meningsverschil te combineren... Zoals ik al zei: elke bestaande organisatie ter linkerzijde zal weldra de eigen bestaansgronden en vooral de eigen organisatievormen opnieuw moeten legitimeren en dat liefst vanuit het heden en de toekomst eerder dan vanuit het verleden. En dat liefst vanuit een breder perspectief dan alleen de operationaliteit van verkiezingen en van deelname aan de macht. Het ziet er echter naar uit dat geen enkele wijze van doen zeer snel of zeer zeker naar een niet kapitalistische orde zal leiden. En dus moet het register van de verbeelding, van die andere orde, van de “heterotopie” worden vrijgehouden. Vrijplaatsen, waarin vrijdenkers en creativiteit zonder utilitarisme thuis horen. Niet alleen de kunsten, maar ontwerpers allerhande moeten meer worden gekoesterd. Zij moeten niet worden beoordeeld op hun onmiddellijk nut, op hun “doenbaarheid”. Zij moeten worden bevraagd op de kwaliteit van hun ontwerp, op de kwaliteit van hun ontwerpend onderzoek, op de creativiteit in het geboden antwoord. Dergelijke ateliers en broedplaatsen vergen dan weer andere vormen van organisatie. Ik denk dat het nog een tijd zal duren voor de tijdsgeest, de doeners en de denkers eenzelfde agenda produceren. Of wie weet is dat er weer sneller dan we denken. Alleen structuurdeterministen zonder plaats voor menselijke projecten kunnen voorspellen en dan nog... Zij die denken dat het samenleven wordt gemaakt door handelende mensen en hun verhoudingen leven met een open toekomst en dan nog...Hoe dan ook zijn de wegen van de geschiedenis even ondoorgrondelijk als die van God of zoals die ander het zei: voorspellen is moeilijk vooral als het de toekomst betreft. Laten we elkaar dus niet afrekenen op de voorspellingen. (The day after. 19.07.07)
13