De autonome moraal; een strijd om de macht
Bachelorscriptie Gerrald van de Bunt Begeleider: Prof. Mr P.B. Cliteur Mei 2008
Inhoudsopgave
1.
Inleiding ..................................................................................................... 2
2.
Wat is moraal; een korte schets ................................................................ 3
3.
De huidige situatie van de koppeling van religie en moraal....................... 4
3.1
Problemen van de goddelijke bevelstheorie .............................................. 5
4.
De grondslag van de autonome universele moraal ................................... 7
4.1
Quasi-utilitaristisch standpunt.................................................................... 8
4.2
Categorisch Imperatief............................................................................... 9
4.3
Absolute regels als basis van de autonome moraal ................................ 10
4.4
De basis van de autonome universele moraal?....................................... 10
5.
Waarom zouden wij moreel handelen? ................................................... 13
5.1
De zoektocht naar ethische motivatie ...................................................... 13
5.2
Zicht op het grote kader........................................................................... 16
6.
Kunnen gelovigen handelen naar een autonome moraal? ...................... 16
7.
Conclusie ................................................................................................. 20
1
1. Inleiding
In het boek “Moreel Esperanto” voert Paul Cliteur een betoog voor een autonome moraal. De traditionele koppeling van moraliteit en religie moet ongedaan gemaakt worden. Moraliteit moet op zichzelf komen te staan want, betoogt Cliteur: ‘Het staat iedereen vrij te geloven in heksen, kabouters, elfen, feeën, zeemeerminnen, in de liefde, in de laatste zijnsgrond, het ‘Ganz Andere’ en in aliens. Maar wanneer wereldleiders oorlogen beginnen op basis van berichten die zij menen te hebben ontvangen uit een andere wereld, dan heb je wel een serieus probleem.’
Cliteur neemt onder andere als voorbeeld hiervoor de religieus gekleurde moorden van Willem van Oranje en Theo van Gogh. Hij vreest voor een verdere ontlading van het religieuze geweld omdat er een spraakverwarring optreedt. Mensen kunnen door hun religie niet meer communiceren met elkaar. Zij begrijpen elkaars waarden en normen niet. Daarom moeten we toe naar een universele morele taal; een ‘moreel esperanto’. Wanneer iedereen het ‘moreel esperanto’ als een tweede taal spreekt kunnen wij elkaar weer begrijpen.
We gaan te rade bij diverse filosofen die hierover al eeuwenlang hun mening laten gelden. Is het mogelijk om een universele morele taal te spreken zonder dat er een religie aan te pas komt? Deze hoofdvraag zal ik door middel van onderstaand verloop van het betoog behandelen.
Allereerst zal ik uiteenzetten wat ik precies bedoel met het begrip moraal. Daarna bekijk ik de heersende theorie van de koppeling van religie en moraal nú. De inleidende hoofdstukken gehad te hebben kom ik tot de kern van mijn betoog. Waarop moet een autonome moraal gefundeerd zijn? Aan de hand van Kant en een aantal andere filosofen loop ik langzaam naar het volgende hoofdstuk. Daar vraag ik mij het volgende af: stel dat de autonome moraal een mogelijkheid is. Wat is voor mensen dan de reden om zich aan de regels van deze moraal te houden? Als laatste wil ik toch religie er weer bij halen. Want ondanks dat er misschien een autonome moraal kan bestaan, gelovigen blijven ook bestaan. Dus vraag ik mij in het laatste hoofdstuk af: kan de gelovige leven met een autonome moraal? Afsluitend met de conclusie hoop ik dat we verder zijn gekomen dan vanwaar we vertrokken.
2
2. Wat is moraal; een korte schets
Morele filosofie is de poging om een systematisch begrip te bereiken van de natuur van de moraal en wat die natuur van ons vraagt – in Socrates’ woorden: “Hoe we moeten leven.” 1 Er is geen duidelijk omlijnd beeld te geven van wat moraal precies is. Je kunt er geen precieze definitie van geven. Rachels komt bij benadering van de minimale conceptie van moraal tot het volgende: ‘Morality is, at the very least, the effort to guide one’s conduct by reason – that is, to do what there are the best reasons for doing- while giving equal weight to the interest of each individual who will be affected by what one does. ‘ 2 Hij zegt hierover dat niet iedere theorie dit minimum accepteert, maar wanneer ze dit niet doen het wel serieuze problemen oplevert. Daarom hebben de meeste filosofen dit minimum wel op de een of andere manier geïncorporeerd in hun filosofie, ze twisten alleen over de verdere uitwerking daarvan. Het opvallende hiervan vind ik dat Rachels het begrip ‘reason’ erbij haalt. Terwijl je je kunt afvragen of moraal daadwerkelijk met rede te maken heeft, gezien de vele theorieën over moraal, waarvan ik er één (goddelijke bevelstheorie) zal uitwerken, waarbij de rede niet direct komt kijken. Daarom vind ik de minimale eisen van David Little beter, namelijk dat ‘moral is a way of responding to what we call the “problem of cooperation” among self-interested, competing, and conflicting persons and groups.’ 3 In deze definitie van moraal wordt de rede niet genoemd, in tegenstelling tot de definitie van Rachels. Bovendien krijg ik bij Rachels het gevoel dat hij al een bepaalde richting opgaat met de zinsnede ‘while giving equal weight to the interest of each individual....’. Volgens mij is dat ook geen bestanddeel van de moraal in het algemeen. Daarom de keuze voor Little’s definitie.
1
J. Rachels, The Elements of Moral Philosophy, New York: Mc Graw-Hill 2003, p.1.
2
J. Rachels, a.w., p. 14.
3
D. Little and Sumner B. Twiss, Jr., ‘Definitions of religion and morality’, in Gene Outka
and John P. Reeder (red), “Religion and Morality” , Garden City, New York: Anchor Books 1973, p. 45.
3
3. De huidige situatie van de koppeling van religie en moraal
De (over het algemeen) gehanteerde theorie over de koppeling van moraal en religie is op dit moment de goddelijke bevelstheorie. Met de term God die ik regelmatig zal gebruiken bedoel ik in het hele document een hoger transcedentaal wetgevend wezen. De definitie die Rachels van de goddelijke bevelstheorie geeft is “ ‘morally right’ means ‘commanded by God’ and ‘morally wrong’ means ‘forbidden by God’.” 4 Wat God wil, dat is moreel goed, wat hij verbiedt is moreel fout. In de heilige boeken van de Abrahimitsche religies (Christendom, Jodendom en de Islam) zijn daarom wetten opgenomen. 5 Maar de goden van die drie religies spreken ook persoonlijk tegen mensen; de mens heeft een persoonlijke relatie met zijn God. Hij ervaart dat zijn God hem toespreekt en op die wijze ook zijn wil doorgeeft.
De vraag naar de reden waarom God het goede beveelt is ultiem verwoordt in het dilemma dat Socrates aan Euthyphro voorlegt. Daar zegt hij: “Does God approve of what is pious because it is pious, or is it pious because God approves it?” 6 Het is een dilemma waar eigenlijk geen goed antwoord op te vinden is. Aan de ene zijde heb je de theorie van het ‘theologisch subjectivisme’, de redenering dat Gods wil de moraal maakt. Op deze manier krijgt moraal echter een ongewenst arbitrair karakter. Immers als God een dwaze actie beveelt dan wordt die actie door zijn bevel goed. Aan de andere zijde het ‘theologisch objectivisme’: God die perfect weet van de orde van goed en kwaad buiten hem; God als wijze raadsman. Bij het theologisch subjectivisme rijst de vraag is of er iets boven God uit kan stijgen. Is dat geen ondermijning van Gods vermeende almacht? 7 Beide theorieën leveren problemen op voor de theïst, maar de goddelijke gebodstheorie heeft de keuze eigenlijk al gemaakt.
De goddelijke gebodstheorie is tot stand gekomen om de almacht en de absolute vrijheid van God te vrijwaren. Het theologisch subjectivisme wordt daarom aangehangen. Als de moraal onafhankelijk van God bestaat, dan zou die onafhankelijke 4
J. Rachels, .a.w., p. 50.
5
Bijv. in de Bijbel: Deuteronomium 5:16-20
6
Plato, Euthyphro, 10a
7
B. Davies, ‘An introduction to the philosophy of religion’, Oxford: Oxford University Press
2004, p. 273-274
4
moraal de vrijheid en almacht van God beperken en dat kan per definitie niet. Het goede is daarom noodzakelijk afhankelijk van God. Alles wat hij doet of wil is per definitie goed. De goddelijke bevelstheorie raakt verder volgens mij nog ergens een belangrijk punt. Namelijk in het feit dat degene die stelt wat goed is, ook daarover waakt. Daarbij handelt hij niet als een politieagent, die meteen veroordeelt op het moment dat het feit gepleegd is. Maar hij houdt je aan het einde van je leven aan en zal dan oordelen of je goed of fout geleefd hebt. Op die manier wordt er min of meer gewaarborgd dat de mens goed handelt. Hij zal er namelijk op het eind van zijn leven op worden afgerekend. Op de vraag waarom zouden we moreel handelen wordt dan geantwoord, “omdat je ernaar wordt geoordeeld”. Een uiteindelijk oordeel als dreigende vergelding voor de daden die de mens doet. 3.1 Problemen van de goddelijke bevelstheorie In de goddelijke beveltheorie zit wel een logisch probleem: het zeggen van: ‘Gods bevelen zijn goed’ is dan een tautologie en houdt niets in. Als het goede, God is, dan krijg je de uitspraak: 'God is God' en dat zegt niets. God kan, in logische zin, alleen goed genoemd worden als hij ook voor het goede kan kiezen en het goede dus buiten hem om bestaat. In is morality logically dependent on religion? zegt Frankena dat moraal logisch onafhankelijk is. Het is onmogelijk om de geldigheid van morele uitspraken rechtstreeks af te leiden uit theologische uitspraken. Uit de feitelijke bewering ‘God beveelt om geen onschuldige kinderen te doden’, kan de geldigheid van de normatieve bewering ‘het is moreel slecht om kinderen te doden’, niet worden afgeleid. Dat vereist namelijk nog de aanname dat wat God beveelt, goed is. De religie is als logisch fundament overbodig. 8
Cliteurs belangrijkste probleem met de goddelijke bevelstheorie is het probleem van de religieuze pluriformiteit. Doordat we allemaal een andere 'morele taal' spreken kunnen wij elkaar niet meer verstaan. Het kan nu zo zijn dat atheïsten de gelovigen niet begrijpen in de morele oordelen die de gelovigen maken omdat zij dat baseren op iets
8
W. K. Frankena, ‘Is Morality Logically Dependent on Religion?’, in: Gene Outka and John
P. Reeder (red), “Religion and Morality” , Garden City, New York: Anchor Books 1973, p. 295317. ; Loobuyck, P., ‘Kunnen gelovigen handelen ‘alsof er geen God bestaat’?, in: ‘Nederlands Theologisch Tijdschrift’ volume 60 nr. 2, 2006 p. 89-108.
5
anders de de autonome moraal. Daarom moeten wij allemaal naar een autonome moraal toe.
6
4. De grondslag van de autonome universele moraal
Een van de grootste uitdagingen van de mensheid is om een universele moraal te vinden. Die iedereen, ongeacht afkomst, levensovertuiging of religie ‘kan spreken’. We kunnen niet ontkennen dat doordat iedereen zijn eigen morele taal spreekt er communicatieproblemen zijn ontstaan. Stel dat deze universele taal, vastgelegd wordt dan zouden ons een hoop misverstanden en de daaruit voortvloeiende gevolgen bespaard blijven.
De mensheid bestaat uit een veelheid aan volken, talen, rassen en overtuigingen. Het probleem van zo’n universele moraal ligt dan ook vooral in het feit dat iedereen zich erin moet kunnen vinden. Dit vereist dus een heel erg brede blik van de makers van deze moraal. De universele moraal kan eigenlijk niet in strijd komen met de grote religies en levensovertuigingen van de wereld, liever ook niet met de kleinere. Dat betekent dat de concepten die centraal staan in de grote religies en levensovertuigingen uitgedund moeten worden tot een gemeenschappelijke set van waarden. Wanneer dit niet blijkt te kunnen, dan komt deze taal niet van de grond. 9
Je zou kunnen zeggen dat er in feite al pogingen tot het vormen van een dergelijke moraal zijn gedaan; de universele verklaring voor de rechten van de mens. Een verklaring die aangenomen is door de Verenigde Naties op 10 december 1948. Maar zelfs over deze minimale conceptie van rechten van de mens blijken nog meningsverschillen te bestaan. Een voorbeeld is dat er een universele islamitische verklaring van mensenrechten bestaat. Met als belangrijkste wijziging dat deze verklaring staat ónder de Sharia, de islamitische wetgeving en alleen aan de hand van de Sharia uitgelegd kan worden. 10 Verderop in mijn beschouwing zal ik dieper ingaan op het probleem van de hogere religieuze wet.
Wat ik eerder al aanhaalde is dat een universele moraal dus niet erg diep kan gaan, maar zal vrij algemeen moeten blijven. Er zijn daar nu al voorbeelden van: een regel die al eeuwen door allerlei soorten religies en levensbeschouwingen wordt aangehouden is 9
Zagzebski, L, ‘Morality and Religion, in:W. Wainwright (ed.), The Oxford handbook of
philosophy of religion, Oxford: Oxford University Press 2005, p.348 10
Art. 24 en 25 van de universele islamitische verklaring van mensenrechten
7
wat in het christendom ‘de gouden regel’ wordt genoemd: “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. 11 Blijkbaar een ‘oergevoel’ wat ieder mens kan meevoelen. Toch is dat oergevoel en die ene regel niet voldoende om problemen te voorkomen. Wat we eigenlijk nodig hebben is een heel systeem van regels. Absolute regels misschien, zoals Kant stelt. Of moeten we meer kijken naar het nut? 4.1 Quasi-utilitaristisch standpunt Kai Nielsen probeert in zijn boek aan te tonen dat de mens geluk, zelfverzekerdheid en een besef van identiteit zou moeten zoeken. Deze drie dingen zijn intrinsiek, in zichzelf goed, omdat wanneer we goed kijken, zonder deze dingen het menselijk leven het niet waard te leven is en het enkele overleven zou nutteloos zijn. 12 Daarmee raakt hij tevens het utilistische standpunt afkomstig van Bentham en Mill namelijk het zoeken van zoveel mogelijk geluk. Hij noemt het dan ook een quasi-utilitaristisch standpunt. Het utilisme gaat uit van geluk (happiness) als het ultieme goed. Dit gedachtegoed is oorspronkelijk afkomstig van Epicurus en staat ook wel bekend als het Hedonisme. Een simpele theorie, uitblinkend in eenvoud. Het utilisme zoekt naar ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’. Het kijkt dus naar het gevolg van de keuzes die je maakt. Daarbij gaat het grootste geluk blijkbaar voor het kleine ongeluk. Als de meeste mensen maar gelukkig zijn, dan valt de balans uit naar het ‘grootste geluk voor het grootste aantal’. Het goede is dus de keuze, die het grootste geluk voor het grootste aantal oplevert. G.E.M. Anscombe heeft in haar essay “Modern Moral Philosophy” geschreven over dit standpunt en stelt heel duidelijk
“if someone really thinks, in advance, that it is open to question whet ether such an action as procuring the judicial execution of the innocent should be quite excluded from consideration—I do not want to argue with him; he shows a corrupt mind.” 13
Zij hangt wat dat betreft meer het absolutisme aan. De dingen zijn absoluut goed, of niet goed. Daarmee raken we tevens het probleem, en niet alleen volgens Anscombe, van het utilisme. Het zou dus kunnen zijn dat het goed is (omdat het het meeste geluk 11
J. Hick, Is there a global ethic?, http://www.johnhick.org.uk/article17.html
12
K. Nielsen, Ethics without God, Buffalow, New York: Pemberton Books 1973, pag. 65
13
G.E.M. Anscombe, “Modern Moral Philosophy”, Philosophy 33 1958, no. 124
8
oplevert) om een rechtvaardige laten veroordelen terwijl hij niets heeft misdaan. En juist dáár ligt voor Anscombe het probleem. Een rechtvaardige veroordelen is absoluut verkeerd en mag daarom nooit gebeuren, hoeveel geluk het ook oplevert. Een mens mag nooit gebruikt worden als een middel. 14 Een beginsel wat mijns inziens terecht is, maar wat misschien te rigoureus is om absoluut te zijn. Een mensenleven is inderdaad niet zomaar iets, maar als het één mensenleven kost om een honderdtal mensen te redden kun je je afvragen of dit beginsel blijft staan. Wel denk ik dat hiermee het belangrijkste bezwaar is aangegeven van het utilisme als basis van de moraal. Namelijk dat het teveel gericht is op het ‘grote geluk’ en het kleine ongeluk volledig buiten beschouwing laat. Met dit probleem verliest het zijn credits en verspeelt het, volgens mij, zijn kans om als basis van de autonome moraal te dienen. 4.2 De categorisch imperatief Anscombe’s visie komt in zekere zin overeen met Kants categorische imperatief, daarbij wel vermeldend dat Anscombe, in tegenstelling tot Kant, haar grondslag heeft in het christendom. Volgens Kants categorisch imperatief zijn er bepaalde wetten die algemeen geldend zijn, in tegenstelling tot de hypothetische imperatieven (niet algemeen geldende wetten). Mensen zijn burgers van twee werelden. In het gebied van de verschijning is alles wat hij is en doet een onbetekenend deeltje in de noodzakelijke samenhang; maar hij behoort tegelijk tot een bovenzinnelijke, boven ruimte en tijd verheven rijk der vrijheid. 15 In het bovenste rijk handelt een mens in vrijheid en moet hij zich bij elke beslissing bedenken: “Handel zo dat de maxime van uw wil altijd tegelijk als grondbeginsel voor een algemene wetgeving kan gelden’. 16 Hoe men moet handelen volgt dus niet uit wat ‘goed’ is. Maar ‘wat goed is’, volgt pas uit de zedelijke wet, die zegt hoe men handelen moet. De zedelijke wet vraagt ons om te handelen omdat de zedelijkheid het eist. Op zichzelf een mooie theorie, maar kan het ook ten basis staan van een autonome moraal?
14
G.E.M. Anscombe, a.w..
15
H. J. Störig, ‘Geschiedenis van de filosofie’, Utrecht: Uitgeverij Het spectrum 2008, p.
448. 16
I. Kant, ‘Kritik der praktischen vernuft’, Berlijn: E. Cassirer 1912, Werke V, p. 35.
9
4.3 Absolute morele regels als basis van de autonome moraal? Bepaalde regels zijn dus absoluut voor Kant en voor Anscombe. Van deze regels mag dus niet worden afgeweken. Daar duikt een probleem op: stel dat er meerdere absolute regels in het spel zijn en deze regels tegenover elkaar komen te staan? Dat zou betekenen dat één van beide absolute regels toch geschonden moet worden. Dit levert voor Kant en Anscombe een serieus probleem op. Peter Geach, de man van Anscombe, heeft daarop gereageerd met de opmerking:”If God is rational, he does not command the impossible, if God governs all events by his providence, he can see to it that circumstance in which a man is inculpably faced by a choice between forbidden acts do not occur.” 17 Voor de atheist is deze uitspraak te makkelijk gezegd. Er zijn natuurlijk situaties denkbaar waarin er gekozen móet worden tussen twee absolute regels. Dat kun je niet afdoen met de mededeling dat jouw God dat nooit zal doen.
Dit hoeft echter nog geen reden te zijn om Kants idee van absolute regels aan de kant te zetten. Rachels komt met een goed punt, namelijk dat Kant eigenlijk te ver doorslaat met zijn absolutisme. Het basisidee van Kant is dat een moreel oordeel onderbouwd moet zijn met goede redenen, als het waar is dat je zo-en-zo moet handelen, dan moet er een reden zijn waarom je dat zou moeten doen. Kortom, als je bepaalde overwegingen als redenen aanvaardt in de ene zaak, dan moet je dat ook in de andere zaak doen, je moet consequent handelen. Kant drijft dat zover door dat hij vergeet dat een bepaald handelen ook in een context staat. Als de context anders is, dan krijg je ook andere redenen om zo-en-zo te handelen. Is het dan niet beter om de absolute regel te veranderen in: ‘wanneer we een regel overtreden, doen we dat om een bepaalde reden, welke voor iedereen te accepteren is wanneer hij in onze positie zou zitten.’ 18 Op deze manier ben je consequent in je absolute regel, maar kun je wel rekening houden met de positie waarin je je bevindt. Met behulp van deze redenering kan de filosofie van Kant misschien toch wel een nuttige hulp zijn voor de vorming van een autonome moraal. 4.4 De basis van de autonome universele moraal? De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk is waar de autonome moraal op gebaseerd zou moeten worden. De twee filosofieën die ik hier behandeld heb zijn beiden nuttig,
17
P. Geach, God and the soul, London: Routledge and Kegan Paul 1969, p. 128
18
J. Rachels, a.w., p. 128
10
maar het lijkt mij dat Nielsens eerste visie, de quasi-utilitarische, onaanvaardbare problemen oplevert. Het kan niet zo zijn dat het grote geluk de doorslag geeft ten koste van het kleine ongeluk. Het Kantiaanse gedachtegoed met de wijziging die Nielsen erin aanbracht acht ik daarentegen nuttiger. Consequent blijven in je keuzes, maar wel rekening houden met de context. Toch blijft het de vraag of, wanneer deze filosofie wereldwijd wordt verspreidt als zijnde het nieuwe evangelie, dit ook werkelijk leidt tot een beter begrip van mensen onderling. Ieder mens heeft een rede en kan daarom goede redenen bedenken voor wat hij doet. Alleen is het zo dat ieder mens ook eigen cultuur, filosofie, religie en achtergrond heeft. Die vorming die ieder mens vormt, beïnvloedt naar mijn mening ook de rede. We kunnen in grote lijnen tot eenzelfde globale ethiek komen. Maar nuanceverschillen blijven toch een rol spelen. Ik kan een bekend voorbeeld noemen: “’Tijdens de regering van Darius’, zo schrijft Herodotus, ‘liet deze eens de bij hem vertoevende Grieken roepen en vroeg hun voor welke beloning zij bereid zouden zijn de lijken van hun vaders op te eten; ze antwoordden dat zij dat voor geen geld ter wereld zouden doen. Daarop liet Darius enige Indiërs komen, die Kallatiërs genoemd worden, en de gewoonte hebben hun ouders op te eten; in het bijzijn van de Grieken, die door een tolk het gesprokenen konden volgen, vroeg hij hun tegen welke beloning ze bereid zouden zijn hun vaders door vuur te verbranden. Zij riepen luidkeels dat hij niet zulke goddeloze dingen moesten zeggen.’ 19 Er is hier dus sprake van een ongelijke norm, verbranden of opeten. Maar de achterliggende waarde is absoluut; eerbied voor de ouders. Dit wijst ons op een interessant en belangrijk fenomeen. Achter een veelheid aan conflicterende normen gaat vaak een en dezelfde waarde schuil. 20
In dat opzicht zit Kant met zijn absolute regels eigenlijk in een vreemde positie, want het is vaker zo dat onze waarden gelijk zijn, maar de concrete regels die wij maken zijn anders door onze achtergrond. Je kunt je dus afvragen of de regels die Kant door zijn rede vormt wel door iedereen gevonden kunnen worden.
Daarom denk ik dat welke moraal je ook ontwikkelt, het nooit tot één set van regels zal komen. Globaal kunnen we dezelfde waarden vinden achter wat wij doen. Alleen de concrete normen die volgen uit de waarde zullen soms verschillen. Groepen mensen die 19
Herodotus, Historiai, III.38
20
A. Kinneging, ‘Geografie van goed en kwaad’, Utrecht: Uitgeverij het Spectrum 2007,
p.82
11
zich in een gezamenlijke set normen kunnen vinden is mogelijk. Maar de creatie van een gezamenlijke set normen die over de hele wereld zullen gelden is mijns inziens een utopie. In de hoop ooit een succesvol moreel esperanto te kunnen vinden moeten we blijven zoeken. De zoektocht kan ons enkel dichterbij elkaar brengen dan dat we nu zijn.
12
5. Waarom zouden wij moreel handelen?
Dostojevski schreef het al: “Als God dood is, is alles geoorloofd”. Een veelgeciteerde zin om aan te duiden dat wanneer er geen God is om de mens in het oog te houden, de mens volledig losgaat. Ik kan mezelf niet meteen vinden in deze gedachte van Dostojevski. Er lopen hier in Nederland genoeg atheïsten rond, die niet de gedachte hebben dat er een grote bewaker naar hun daden kijkt. Weliswaar kun je je kritisch afvragen hoe het met de morele standaard hier in Nederland gesteld is, maar je kunt mijns inziens ook niet spreken van een losgeslagen bende. Wat is nou eigenlijk de reden waarom dit geen losgeslagen bende is? Omdat we een rechtstaat hebben met daarin ‘wachters’, zoals Plato ze noemt? Of 'ik doe jou geen onrecht, dan doe jij mij geen onrecht'; een soort contractsdenken in de lijn van Rousseau?
Stel nou dat wij wereldwijd besluiten om onze aan religie gekoppelde moraal los te laten en één centraal gecreëerde moraal aanhouden. Wat is de reden dat wij ons eraan houden? Waarom zouden we moreel handelen? Kortom hoe komen we aan onze ethische motivatie? 5.1 De zoektocht naar ethische motivatie Voltaire, ook al genoemd in het boek van Cliteur, voert het al aan: God als een vergelder van het kwaad. Zonder God gaat het mis met de wereld, dan zou hij moeten worden uitgevonden. Hij noemde zichzelf geen christen maar een theist, zoals hij zelf verwoordde: “een mens die vast overtuigd is van het bestaan van een even goed als machtig hoger wezen, dat alle dingen gevormd heeft.” 21 Met de uitspraak dat God zou moeten worden uitgevonden wanneer hij niet bestond duidde hij dat God niet noodzakelijk is als grondslag, maar wel als vergelder van het kwaad.
Ook Locke dacht dat een morele wet alleen maar absoluut verplichtend en objectief bindend kan zijn als mensen weten dat het om een wet gaat die door God is uitgevaardigd en dat God de toepassing van de wet sanctioneert. 22
21
H.J. Störig, ‘Geschiedenis van de filosofie’, Utrecht: Uitgeverij Het spectrum 2008, p. 401
22
P. Loobuyck, a.w., p. 94
13
Zelfs Kant die God als basis van de moraal afschrijft, zegt later: “moraal leidt onvermijdelijk tot religie” 23 . We kunnen er volgens Kant niet omheen dat de zedelijke mens geïnteresseerd is in de vraag wat er uit het zedelijk handelen voortkomt, of het allemaal wel tot iets leidt. Om deze vraag positief te beantwoorden moet Kant terugvallen op God en het eeuwig leven. Zonder deze ideeën zijn geluk en moraal volgens hem immers niet samen te denken. God is nodig wil dit hoogste goed mogelijk zijn.
24
Voltaire en Locke maken een belangrijk punt, morele verplichtingen zijn in essentie objectief voorschrijvend maar waarom zouden ze in onze seculiere wereld geldingskracht hebben? In het al eerder aangehaald boek van Nielsen legt hij uit dat secularisten stiekem verder bouwen op christelijke inspiratie wanneer ze het ermee eens zijn dat alle mensen gelijk beschouwd moeten worden en dat mensenrechten gerespecteerd moeten worden. Maar dit historisch religieuze argument is volgens hem niet het enige argument. De mens, zoals we hem kennen, is een dier met een cultuur, hij is onderdeel van een gemeenschap en het concept van een gemeenschap veronderstelt bindende principes en regels. Als we de mens nou voorstellen in een pre-sociale staat. Geen regels die zijn gedrag beïnvloeden. Het leven in die natuurstaat zou zoals Hobbes het beschreef: ‘nasty, brutish and short’ zijn. Als mensen nou perfecte rationele egoïsten zijn in zo’n staat, wat voor een soort gemeenschapsleven zouden ze kiezen, gegeven het feit dat ze ongeveer gelijk in kracht en vermogens zijn? Het lijkt voor Nielsen dat de mens dan samenkomt in een gemeenschap waar elke mens’ belangen gelijk gewicht zouden krijgen, waar elk persoon wordt behandeld als respectverdienend. Rationele egoïsten zouden willen dat anderen hem met respect behandelen omdat zijn geluk daarvan afhangt. En hij zou ontdekken dat dat alleen bereikt kan worden als ieder mens weet of goede redenen heeft voor geloven dat hun belangen en hun identiteit ook gerespecteerd zou worden. Dus, ook al zouden mensen keiharde egoïsten zijn, ze zouden begrijpen dat het in hun eigen belang is om in te stemmen met het beginsel van respect voor ieder persoon. 25
23
Kant, Kritik der praktischen vernuft, 102vv Æ uit: Loobuyck
24
P. Loobuyck, a.w., p. 94
25
K. Nielsen, Ethics without God, in: Michael Peterson, Philosophy of Religion: Selected
Readings, Oxford: Oxford University press 2001, p.584-592
14
Dat respecteren is in feite het aannemen van de deugd rechtvaardigheid. Namelijk, niet interfereren in het privédomein van je naaste, ieder het zijne geven en laten. Maar is dit een voldoende om een staat op te bouwen? Is alleen het aannemen van die rechtvaardigheid al het spreken van een moraal? Een moraal is zoals ik al eerder noemde: “a way of responding to what we call the “problem of cooperation” among selfinterested, competing, and conflicting persons and groups”. Dus in die zin, kan ik zeggen dat alleen het rechtvaardig handelen, wat de rationale egoïsten doen, al moreel handelen is. Maar, is dit rechtvaardig handelen werkelijk voldoende? Los je hier het probleem van samenwerking op? In deze situatie (waar rechtvaardigheid de enige deugd is) gaat iedereen voor zichzelf. Alles draait om het individu, een individualistisch geheel. In feite is het niets meer dan survival of the fittest. Maar wat nu als de rechtvaardigheid wordt doorbroken? Als mensen dus wel elkaars land plunderen? Wat heb je dan aan rechtvaardigheid? Wat los je daarmee op?
Wat ik bedoel is dat bij rechtvaardigheid nog wat anders hoort, namelijk vergeving of genoegdoening. 26 Want om die rechtvaardigheid in stand te houden zullen we bij overtreding dingen moeten goedmaken of vergeven. Kinneging betoogt dit in zijn boek Geografie van het goed en kwaad en maakt hier een goed punt. Aan rechtvaardigheid alleen heeft een mens niet genoeg. Vergeving gaat noodzakelijkerwijs samen met rechtvaardigheid. Ondanks dat rechtvaardigheid misschien wel de belangrijkste deugd is, kan het niet dienen als enige morele eis. 27
Terugkerend naar de vraag vanwaar wij vertrokken: waarom zouden we moreel handelen? Nielsen heeft genoeg aan rechtvaardigheid, maar Kinneging laat zien dat dit geen voldoende morele eis is. Heeft de atheïst dan geen grond om moreel te handelen? Ik denk dat het van belang is om te zien dat wij onderdeel uitmaken van een groter geheel. Het utilistische standpunt van jezelf ontplooien zonder dat iemand er last van heeft is geen voldoende voorwaarde om een samenleving op te bouwen. De verhouding tot de transcendentie is hierin zoek, en dat is onmisbaar om 'de boel bij elkaar te houden.' 28 Een autonome moraal kan niet gehouden worden zonder de blik gericht te 26
A. Kinneging, a.w., p.120
27
A. Kinneging, a.w., p.121
28
B.C. Labuschagne, 'Publieke religie als vindplaats van deugden', in: P. B. Cliteur & H.-M.Th. D. Ten Napel (red.), Rechten, plichten, deugden, Leiden-Nijmegen: E.M. Meijers instituut-Ars
15
houden op een groter kader. Wij zijn hier niet alleen op de wereld, dat is het besef dat tot ieder mens door zal moeten dringen. 5.2 Zicht op het grote kader Het grote kader wordt bij uitstek door religie inzichtelijk gemaakt. Het laat de mens beseffen dat hij niet alleen is, maar dat er meer is. Er is het grote transcendente, maar ook de mensen om hem heen. Als voorbeeld is te noemen de Bijbeltekst: “Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.” 29 Een verwijzing naar God en de naaste, wat kan nu beter het grote kader aanduiden? Er zijn andere mogelijkheden aan te wijzen, zoals het 'oecumenisch humanisme' van Cliteur 30 Maar niets heeft zijn diensten zo bewezen als religie.
Wat ik probeer aan te geven is dat religie zijn rol bij de autonome moraal niet hóeft kwijt te raken. Haar rijke tradities gaan al eeuwenlang mee en zijn inspirerend geweest voor miljoenen mensen. Religie heeft niet altijd een fraaie rol gespeeld in de ethische motivatie. Denk aan de bloederige middeleeuwen en de kruistochten. Maar ondank die uitwassen is religie blijven bestaan en speelt het voor veel mensen nog een belangrijke rol in de ethische motivatie.
29
30
Aequi Libri 2003, p. 184 J.Ch. Bastiaens (red.), De bijbel: de nieuwe bijbelvertaling, 's Hertogenbosch: Katholieke Bijbelstichting 2004, Lukas 10:27. A.H. Den Boef, 'Men verlangt geen lamp meer in het volle zonlicht', in: B.C. Labuschagne (red), Religie als bron van sociale cohesie in de democratische rechtsstaat?, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004, p.61-67.
16
6. Kunnen gelovigen handelen naar een autonome moraal?
Ervan uitgaande dat er een autonome moraal tot stand komt wil ik eens kijken naar de gelovigen die die autonome moraal moeten houden. We moeten namelijk een onderscheid maken tussen wat de autonome moraal van iedereen vraagt en wat God van ons gelovigen vraagt. Want, vanuit theocentrische houding is de ultieme morele vraag niet ‘Welke handelingen dragen bij tot het welzijn van individuen of gemeenschappen?’ maar ‘Hoe wil God ons en wat wil Hij dat we doen?’ 31
Wat de autonome moraal doet met God, is dat hij in feite Gods wil en dus Gods almacht beperkt. God die zich door iets van buitenaf laat normeren botst met het klassieke godsbeeld van een almachtig en vrij wezen. Als je als gelovige vasthoudt aan de almacht van God dan kan het zo zijn dat er conflicten optreden tussen de autonome moraal en de wil van God. Het is immers, als God almachtig is, niet uitgesloten dat God voor het kwade kan kiezen, “cruelty for its own sake” kan bevelen. Alleen betogen vele theologen en filosofen, dat doet God niet omdat hij een goede God is. 32 Geloven betekent immers niet alleen geloven dat God bestaat, maar ook vertrouwen op zijn liefde voor de mens. Wanneer dat niet zo is, dat stort ons godsbeeld in. De eerder genoemde ‘modified divine command theory’ van Adams laat toe dat er onafhankelijke morele standaarden bestaan, maar hij gaat er vanuit dat die met Gods wil samenvallen.
Toch kunnen we als we de bijbel erop naslaan er niet onderuit dat de bijbelse visie soms wel verschilt met de hedendaagse moraal. Voor de atheïst geen probleem, de bijbelse visie berust immers op fantasie. Maar voor de gelovige is dit een moeilijk dilemma. Kan een gelovige de autonome moraal laten prevaleren en toch echt gelovige zijn? Het geloof vereist immers een rotsvast vertrouwen op de goedheid van God.
31
J.M. Gustafson, Theology and Ethics, Oxford: Blackwell 1981, p. 327; J.M. Gustafson, Ethics
from a theocentric perspective, Chicago and London: University of Chicago Press 1984, pag. 1 32
N. Pike, ‘Omnipotence and God’s Ability to Sin’, American Philosophycal Quarterly, nr. 6 1969,
p. 208-216; Robert Merihem Adams, ‘Modified Divine Command Theory of Ethical Wrongness’, in Gene Outka and John P. Reeder (red), “Religion and Morality” , Garden City, New York: Anchor Books 1973, p. 318-347
17
Sommige gelovigen sluiten een direct conflict ook niet uit. Kuitert erkent dat Gods schepping ‘dubbelzinnig’ is: het bevat kwaad, bitterheid en gruwelijkheid zonder weerga dat niet op het menselijk conto staat, en gelovigen kunnen niet anders dan toegeven dat het van God afkomstig is. 33 Ook zondag 10 uit de Heidelberger Catechismus, de leerstellingen die als basis dienen voor de PKN en nog een aantal andere kerkgenootschappen, lijkt dit te veronderstellen. “Vr.27. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? Antw. De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.” 34
God als schepper van alles doet ons regels, de geboden, toekomen. Wij worden geacht die te houden, want wij zijn hier slechts tot zijn eer. Door openbaring zijn die regels tot ons gekomen. Wij kunnen de openbaring niet kennen zonder historische bemiddeling en omdat we nooit rechtstreeks toegang hebben tot de openbaring is hermeneutiek noodzakelijk. 35 Maar aan die bemiddeling en hermeneutiek zit wel een grens, we kunnen Gods openbaring niet zomaar naar onze eigen hand zetten. Hoe kunnen wij, kleine gelovigen, op ons nemen om Gods openbaring te interpreteren zoals het ons uitkomt?
De ware gelovige kan, en mag niet de openbaring, de geboden, interpreteren naar zijn eigen inzicht. De ware gelovige vertrouwt op wat God in zijn geboden zegt. Wie zegt dat God in zijn geboden altijd (naar menselijke standaarden) moreel is? De goddelijke wet moet aangehouden worden, niet de autonome moraal die mensen zelf gemaakt hebben. De autonome moraal kan slechts in zoverre worden gehouden dan wanneer hij ‘smaller’ is dan de goddelijke wet.
De moslimgemeenschap heeft ook, zoals eerder al genoemd, de sharia, de islamitische wetgeving hoog staan. In de Universele islamitische verklaring van de rechten van de mens staat het artikel dat de Sharia hoger staat dan de Universele verklaring. Dit geeft 33
H.M. Kuitert, Het algemeen betwijfeld christelijk geloof: Een herziening, Baarn:Ten Have 1992,
p.74-75 34
Heidelberger Catechismus, Zondag 10, Vraag 27
35
P. Loobuyck, a.w., p. 105
18
al aan wat de status is van hun eigen religieuze wet. Geen andere wet zal daar bovenuit kunnen stijgen. Een goed voorbeeld dat voor de religieuze mens de goddelijke wet altijd zal gaan boven de andere wetten die door mensen zijn gemaakt. Zij kunnen eigenlijk niet anders dan dat. De voorrang van de goddelijke wet boven de autonome moraal is voor de atheïst misschien moeilijk te slikken. Maar is wel het gevolg van een consequent theïstische positie. Gevolg is dat theïsten hun eigen weg zullen volgen, en met hun hele volken. Er moet gezocht worden in de smalle moraal, iets wat de geboden niet overstijgt, maar onderschrijft. Dan pas kan een gelovige de autonome moraal werkelijk houden.
19
7. Conclusie:
Langs huizen van een aantal filosofen ben ik gegaan, culturen, overtuigingen en talen zijn aan mij voorbijgegaan. Ik wilde dat ik kon zeggen dat we tot één taal kunnen komen. Het einde van onbegrip en ellende; het blijft een utopie vrees ik.
Begonnen bij de basis van de universele autonome moraal kon Nielsen met Kant aan zijn zijde mij enigszins overtuigen. Voor hen lag de basis van de autonome moraal in consequent zijn. Consequente posities geven duidelijkheid en stabiliteit. Alleen moeten deze consequente posities aan de hand van de rede gevormd worden en daarmee liepen ze voor mijn gevoel vast. De rede is mijns inziens ook niet vrij van cultuur of religie. We komen niet tot dezelfde regels ook al hebben we dezelfde waarden. Één universele autonome morele 'taal' blijft iets om naar te streven, alleen al om ons dichter bij elkaar te brengen. Religie is geen noodzakelijke voorwaarde voor een moraal, dat heb ik wel kunnen concluderen. Toch blijft religie misschien wel verderop nodig
Toen ik besloot het fundament van de moraal te verlaten en te onderzoeken of moraal daadwerkelijk vrij van religie kon zijn, bleek moraal het toch niet alleen af te kunnen. Een gecreëerde moraal alleen de aanvallen van de mens niet alleen af. De gecreëerde moraal heeft een groter kader nodig. Het moet duidelijk zijn dat het tussen de mensen instaat. De religieuze bronnen wijzen ons daar al eeuwen op. En zijn al eeuwen een nuttige bron van ethische motivatie.
Nog verderop vroeg ik mij af gelovigen kunnen handelen naar een autonome moraal. Gelovigen moeten loyaal zijn aan hun God, dat vereist hun theïstische positie van hun. Daarom kan er voor hun niets boven hun God gaan. God stijgt boven de menselijke normen en waarden uit. De zoektocht naar de autonome moraal moet uitkomen bij iets wat smaller is dan de geboden.
In het geheel kan ik zeggen dat moraal geen fundering op religie behoeft. Wat echter dan wel de kop opsteekt is de stevigheid van de moraal. Waarom zouden mensen moreel handelen. Religie heeft daar haar kracht bewezen en bewijst dat nog steeds. Bovendien moet de autonome moraal dan de strijd aan met God. De autonome moraal; een strijd om de macht.
20