De revolutionaire traditie in Nederland1 Pepijn Brandon
De geschiedenis van de revolutionaire traditie in Nederland is in de laatste jaren sterk onderbelicht. Dat is niet zo vreemd. Door de snelle radicalisering van arbeiders en studenten in de jaren ‘60 en ‘70 ontstond er een grote interesse voor de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbeweging. Maar deze interesse verminderde op het moment dat de radicalisering plaats maakte voor teleurstelling en fragmentatie in de jaren ‘80. De geschiedenis van de revolutionaire traditie is belangrijk. De kennis van die traditie versterkt onze argumenten over de mogelijkheid van een revolutionair alternatief voor de maatschappij waarin we leven. Het idee over de geschiedenis dat we leren in schoolboekjes is dat geleidelijke, harmonieuze ontwikkeling de norm is. Periodes van strijd, zoals de massastakingen in het begin van de jaren ‘20 en de radicalisering in de jaren ‘60 en ‘70, zijn korte onderbrekingen van de normale loop van de gebeurtenissen. De marxistische benadering van de geschiedenis is hieraan volledig tegengesteld. Ze wordt samengevat in de eerste regel van het Communistisch Manifest: "De geschiedenis van elke tot nu toe bestaande maatschappij is de geschiedenis van klassenstrijd." Hoe we naar de geschiedenis kijken heeft consequenties in het hier en nu. Eén van de belangrijkste argumenten die tegen socialisten naar voren wordt gebracht is dat Nederlanders vooral geneigd zijn tot overleg, compromissen sluiten, en dat dat blijkt uit het verleden. Als wij de geschiedenis van de arbeidersbeweging niet kennen, niet weten hoe mensen in Nederland hebben gevochten, gestaakt en gedemonstreerd, staan we zwak als we willen bewijzen dat een revolutie in Nederland mogelijk is. Maar daarnaast is de geschiedenis van de revolutionaire traditie ook op een hele praktische manier belangrijk. Er zijn natuurlijk verschillen tussen Nederland aan het eind van de jaren zestig en nu. Maar tegelijk werden de studenten en arbeiders die in die tijd in actie kwamen geconfronteerd met dezelfde soort problemen als wij nu. Hoe vecht je effectief tegen oorlog? Hoe koppel je strijd voor hogere lonen en betere werk- of studieomstandigheden aan politieke issues? En wat is de meest effectieve manier voor mensen die de wereld willen veranderen om zich te organiseren? Al deze vragen zijn nog even actueel. Daarom zijn de strategie en tactiek, de oplossingen voor theoretische en praktische problemen die arbeiders in het verleden hebben gevonden, bijzonder leerzaam. Dit artikel is bedoeld als een introductie in de geschiedenis van de revolutionaire traditie in Nederland. Daarom zal het grootste deel van die geschiedenis heel schetsmatig Dit artikel verscheen voor het eerst in 1999 in de brochure Marxisme en de partij uitgegeven door de Internationale Socialisten
1
De revolutionaire traditie in Nederland
behandeld worden. De nadruk zal liggen op het eerste punt: de mythe dat arbeidersstrijd nauwelijks een rol speelt in de Nederlandse geschiedenis. Daarnaast zullen we kort stilstaan bij de meest leerzame periode uit de geschiedenis van de Nederlandse revolutionaire traditie, de jaren twintig. In deze periode werd de meest succesvolle poging tot nu toe gedaan om een revolutionaire partij op te bouwen, een partij van het meest bewuste en actieve deel van de arbeidersklasse, die een leidende rol zou kunnen spelen in de strijd voor een ander soort maatschappij.
De opkomst van het kapitalisme in Nederland De ontwikkeling van het kapitalisme en daarmee van de arbeidersklasse is een langdurig proces. Dit proces verloopt niet in elk land gelijktijdig en op dezelfde manier. Een land dat in één periode voorloopt, kan later achterblijven. Dit heeft grote invloed op de bevolking. Nederland heeft een bijzondere positie in de geschiedenis van het kapitalisme. In de zestiende eeuw brak hier een opstand uit tegen het Spaanse rijk, waar de noordelijke en zuidelijke Nederlanden (het huidige Nederland en België) op dat moment deel van uitmaakten. In het noorden werd het Spaanse gezag verslagen. Verschillende klassen hadden om verschillende redenen in de opstand meegevochten. De adel omdat het centrale bestuur haar privileges aantastte. De armen in de steden omdat ze honger hadden. Kleine handelaren omdat ze geen hoge belasting wilden betalen. Maar in de republiek die het resultaat was van de opstand was maar één klasse dominant: de handelsbourgeoisie. Het resultaat van de revolutie was de eerste kapitalistische staat in de geschiedenis. Nederland is die positie later kwijtgeraakt. De achterstand die het daardoor opliep had invloed op de arbeidersklasse, die volledig verpauperde. De arbeidersklasse speelde al vroeg in de Nederlandse geschiedenis een rol. Vlak voor het uitbreken van de Nederlandse Opstand tegen Spanje kwamen arbeiders in de Zuidelijke Nederlanden in opstand. In 1563 richtten armen van het textielstadje Valenciennes een brief aan het stadsbestuur: "Wij waarschuwen u voor de armoede, die thans onder ons heerscht. Weet, dat het grootste deel onder ons van honger omkomt, wij en onze kinderen bij gebrek aan verdienste. Maar weet dan zeker, als gij geen orde op zaken stelt, en ons bevredigt, wij en onze vrouwen en kinderen zullen U ter dood verklaren, want wij zijn erger dan krankzinnig van woede, wanneer wij zien, hoe arm wij zijn, en dat wij, die vroeger gewoon waren fatsoenlijk te leven, nu ons eigen goed en dat van anderen hebben opgegeten. Daarom mijne Heeren, zorgt orde op zaken te stellen, en indien gij geen orde op zaken stelt, zullen wij U ter dood verklaren, en zullen wij het daar moeten nemen, waar wij het zullen kunnen krijgen, want wij willen liever terstond sterven, dan zoo te kwijnen, wij vreezen den dood niet. En wat hij denkt te doen, om het volk te overwinnen en te onderwerpen, vreest daarvoor, dat dat niet voor U eene groote ineenstorting en de algemene verwarring worde, want wij vreezen er niet voor, wij willen liever sterven, dan leven, vrouwen en kinderen in eene dergelijke armoede ziende."
2
De revolutionaire traditie in Nederland
Het proletariaat speelde wel een belangrijke, maar geen onafhankelijke rol in de Nederlandse Opstand. Daarvoor was de arbeidersklasse te klein en was er te weinig samenhang tussen arbeiders in verschillende werkplaatsen. Het had wel een invloed op andere klassen, die in de Opstand een grotere rol speelden. Na de Beeldenstorm, een aanval op katholieke kerken, schreef een tijdgenoot, Jacques van Wesenbeeck: "Zoodra al die schandelijke dingen in Antwerpen hadden plaatsgevonden, werd de koopman nog meer in angst gebracht dan te voren, en kwam de bijgedachte bij hem op, dat, wat gebeurd was met beelden en kerken, slechts een aanwijzing was en een begin, van wat het gepeupel van plan was te doen."
Mede door de terughoudendheid van de bourgeoisie mislukte de Opstand in de Zuidelijke Nederlanden. In het Noorden had de revolutie meer succes. Tijdens de oorlog tegen Spanje kreeg de Nederlandse Republiek gestalte. Deze republiek werd bestuurd door rijke Hollandse kooplieden, die haar tot wat Marx de ‘kapitalistische voorbeeldnatie van de 17e eeuw’ noemde, maakten. Ook in de periode na de bloeitijd van het Nederlandse handelskapitalisme, in de 18e en 19e eeuw, was er sprake van arbeidersprotest. In 1823 brak er een staking uit bij polderwerkers die het Noord-Hollands Kanaal aanlegden, omdat hun aannemer Gerrit Huyskens niet uitbetaalde; "De aannemer was alleen bereid de arbeiders die hun werk nog niet af hadden meer geld te beloven. Van de anderen wilde hij het werk zelfs niet opmeten zodat ze nog langer op hun geld moesten wachten. Dit bracht de polderwerkers tot razernij. En op 27 mei wapperde de rode vlag en moest de aannemer zich in zijn keet verschansen. De arbeiders staken de zaak in brand. Twee van hen schoot de aannemer dood voor hij zelf aan de beurt was. Aan de klap die hem met een enorme paal werd toegediend bezweek hij tenslotte." Hoewel er van de 16e tot de eerste helft van de 19e eeuw regelmatig sprake was van relletjes, oproer en stakingen lagen Nederlandse arbeiders over het algemeen ver achter bij die in de omringende landen. Daar ontwikkelden zich in de eerste helft van de 19e eeuw kiemen van een georganiseerde arbeidersbeweging. In Engeland was die het sterkste: al in de jaren ‘30 en ‘40 dreigde een algemene staking voor stemrecht onder leiding van de Chartisten, een politieke organisatie waarin arbeiders een belangrijke rol speelden. Maar ook Franse en Duitse arbeiders organiseerden zich op kleinere schaal in radicale clubs. In Nederland was hier nog geen sprake van. De Nederlandse arbeidersklasse was klein en onontwikkeld. Er was nauwelijks industrie. Een groot deel van de stedelijke bevolking was werkloos en verpauperd. De armoede leidde niet tot strijdbaarheid, maar tot passiviteit In een verslag over armenscholen werd de braafheid van Nederlandse arbeiders geprezen: "Waar toch vindt men ter wereld eene behoeftige klasse zóó verbonden aan orde en rust, zóó gewillig in het dragen van opgelegde lasten en wapenen?" De passiviteit van de arbeiders had te maken met de structuur van het Nederlandse kapitalisme. Nederland had zich van de 17e tot de 19e eeuw ontwikkeld van het eerste kapitalistische land ter wereld tot één van de achterlijkste landen van West Europa. De Duitse
3
De revolutionaire traditie in Nederland
dichter Heinrich Heine ging zelfs zo ver te zeggen: "Als de wereld vergaat ga ik naar Nederland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later." Marx geeft een verklaring voor de ontwikkeling van Nederlands kapitalisme in deel drie van Das Kapital. De vorm van kapitalisme die in de zeventiende-eeuwse Republiek dominant werd was handelskapitalisme. Dit handelskapitalisme vervulde in eerste instantie een progressieve rol. Door het uitzuigen van Aziatische en Amerikaanse koloniën schiep het een wereldmarkt. Het opende nieuwe gebieden waarvandaan grondstoffen gehaald konden worden. Maar handel op zich is nog niet kenmerkend voor kapitalisme. In de klassieke oudheid en de middeleeuwen bestond er ook al handelskapitaal. Wat uiteindelijk doorslaggevend is in de opkomst van het kapitalisme is de ontwikkeling van kapitalistische verhoudingen in het productieproces. Deze ontstonden met de opkomst van de industrie. In de Republiek ging de dominantie van handelskapitaal als een rem fungeren op de ontwikkeling van industrieel kapitaal. De belangrijkste bron van winsten voor de Nederlandse heersers werd niet gevormd door het ontwikkelen van de productie in Nederland zelf, maar door de handel met overzeese koloniën. Dit leidt Marx tot de conclusie: "Handelskapitaal is dus, als het de dominante positie heeft, in alle gevallen een systeem van plundering." De Hollandse rijkdom was gebaseerd op het uitzuigen van de inlandse bevolking van Indië en de Caribische eilanden. Maar in dezelfde tijd dat Holland vooral rijkdom vergaarde door plundering in het buitenland, ontwikkelden omringende landen hun binnenlandse productie. En dit gaf ze uiteindelijk een technologisch voordeel dat leidde tot een sterkere concurrentiepositie, ook op het gebied van de handel. Marx geeft dit aan in de volgende zin: "De geschiedenis van Hollands neergang als de dominante handelsnatie is de geschiedenis van de onderwerping van handelskapitaal door industrieel kapitaal." Maar zelfs toen Nederland als handelsnatie werd ingehaald door Engeland en Frankrijk gingen kooplieden niet productief investeren. Het was veel veiliger om de al aanwezige rijkdom in te zetten in financiële projecten, dan in de industrie, waarin Nederland een veel grotere achterstand had. Daarnaast bevorderde de staat handel boven de industrie. Dit werd nog versterkt door de eenwording met België in 1815. Koning Willem I wilde tussen België en Nederland een soort arbeidsdeling creëren, waarbij het zuiden Nederlands industriële regio zou worden en het noorden zich zou concentreren op het leegroven van overzeese gebieden. Pas na 1848, 18 jaar na het verlies van België, begon de Nederlandse staat het uitbreiden van de binnenlandse productie te bevorderen, en kwam de industrialisering langzaam op gang.
De beginjaren van de Nederlandse arbeidersbeweging De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging tot de uitbarsting van massastrijd van de jaren ‘20 kan worden onderverdeeld in drie perioden. 1869 tot 1894 zijn de beginjaren, waarin de eerste politieke organisaties ontstaan. Van 1894 tot 1914 groeit in Nederland de sociaal-democratie uit tot een massabeweging. Dan volgt van 1917 tot 1924 een periode van radicalisering die leidt tot de groei van een revolutionair alternatief voor de sociaaldemocratie in de vorm van de CPN, de Communistische Partij Nederland. Aan het eind van de jaren ‘60 van de vorige eeuw vonden een aantal belangrijke stakingen plaats onder handwerkslieden in Amsterdam. Deze handwerkslieden, typografen, 4
De revolutionaire traditie in Nederland
timmerlieden en diamantbewerkers, waren een tamelijk traditionele en bevoorrechte groep binnen de arbeidersklasse. Maar in de jaren ‘60 zagen ze door de mechanisering hun loon snel achteruitgaan. In een schitterend boek over de eerste Nederlandse arbeidersorganisaties zegt Jaques J. Giele hierover: "Dat het juist de typografen waren die het eerst tot werkelijke vakbeweging kwamen, is niet toevallig. Door de aard van hun beroep waren zij beter ontwikkeld dan de meeste andere werklieden, waardoor een typiese beroepstrots onder hen ontstond. Veel meer dan arbeider voelden zij zich ‘kunstenaars’ en verbreiders van ontwikkeling en beschaving. Maar juist hun loon behoorde tot het laagste in Nederland. Zelfs in de grote steden verdienden de meeste typografen niet meer dan zes gulden per week. Terecht klinkt dan ook veelvuldig de klacht, dat de typograaf een bezoldiging geniet die een ongeschoolde arbeider of sjouwerman beslist zou afwijzen."
De stakingen van scheepstimmerlieden en typografen in 1869 overtuigden een aantal radicale arbeiders van de noodzaak van organisatie. Daarom richtten ze het Nederlands Werklieden Verbond op. Dit verbond was een afdeling van de Eerste Internationale. De Internationale was geen socialistische organisatie, ook al waren Marx en Friedrich Engels er nauw bij betrokken. Ze was een losse federatie van arbeidersclubs over de hele wereld. De Eerste Internationale is om twee redenen belangrijk voor de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging. Ze stimuleerde de oprichting van vakbonden, vooral onder handwerkslieden. Daarnaast voerde ze politieke campagnes, bijvoorbeeld voor algemeen stemrecht. In die campagnes vormde zich een harde kern van politieke activisten, die tot aan het einde van de eeuw een rol speelden in de arbeidersbeweging. De Internationale zelf verdween vrij snel van het toneel. Na 1872 waren er een aantal jaar weinig grote stakingen. Het ging economisch goed en de heersende klasse was bereid concessies te doen aan de arbeiders. Door de organisatievorm van de Internationale had het afnemen van economische strijd grote invloed op het aantal leden. De Internationale organiseerde arbeiders niet op basis van politieke ideeën, maar voor economische actie. Toen het aantal stakingen afnam, verdween ook de aanhang. Veel arbeiders werden toen lid van het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond (ANWV), dat probeerde door compromissen met de liberalen hervormingen binnen te slepen. Dit leek aan het begin van de jaren ‘70 een heel verstandige strategie. De oude leiders van de Internationale bleven actief rond kleinere politieke acties en in de vakbond. Al snel werd de situatie echter gunstiger voor links. In 1875 dreigde een grote staking in de bouw, en in 1876 waren er stakingen van scheepstimmerlieden, -sjouwers en optuigers. Daarnaast waren er stormachtige acties in Amsterdam tegen een verbod op kermis. Dit zette het ANWV onder grote druk. Veel arbeiders wilden dat het Verbond hun eisen zou ondersteunen. Dit vergrootte het zelfvertrouwen en de populariteit van de oude leden van de Internationale, die met de linkervleugel van het ANWV samenwerkten of er lid van waren. Zodra de ruimte ervoor was, in 1881, richtten ze een eigen partij op, de SociaalDemocratische Bond (SDB). Deze organisatie was kwalitatief verschillend van de Internationale en het ANWV. Beide laatste organisaties waren een verbond van 5
De revolutionaire traditie in Nederland
vakverenigingen. Aan het lidmaatschap werden dus geen politieke eisen verbonden. De SDB daarentegen was een politieke partij. Bij de oprichting nam ze het politieke programma van Gotha over van de succesvolle socialistische beweging in Duitsland. Daar voegde ze nog één belangrijke eis aan toe: gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Het programma was niet marxistisch, maar een mengvorm van verschillende socialistische stromingen. De SDB speelde in de jaren tachtig een belangrijke rol in politieke en economische strijd. De aanhang van de SDB omvatte veel meer sectoren van de arbeidersklasse dan de aanhang van de Internationale. Maar onder fabrieksarbeiders kreeg de arbeidersbeweging nog steeds weinig voet aan de grond. Dat is ook niet vreemd. De eerste generatie industriearbeiders begon niet met organiseren zodra ze een voet in de fabriekshal zette. Vaak betekende werken in de fabriek vooruitgang in inkomen ten opzichte van het werk op het platteland. In de fabriek wierpen de patroons en de kerk zich op als de beschermers van ‘hun’ arbeiders. Dit leidde tot een afwachtende houding. Het duurde een tijd, die soms een generatie lang duurde, voor arbeiders aan hun nieuwe situatie gewend waren en begonnen te vechten voor betere omstandigheden. De SDB won vooral aanhang onder twee groepen: handwerkslieden in de steden en land- en veenarbeiders in het noordoosten van het land. De laatste groep was in de jaren tachtig het radicaalste deel van de arbeidersklasse. De industrialisatie was voor de Nederlandse heersende klasse een noodzaak. Maar ze bracht ook nadelen met zich mee. Doordat de Nederlandse economie opener werd, werd ze ook gevoeliger voor internationale schommelingen. In de jaren tachtig brak er een internationale landbouwcrisis uit. Deze trof ook Nederland, en leidde tot een dramatische daling van de lonen. In eerste instantie leidde dit tot passiviteit, omdat de kans op ontslag door de grote werkloosheid groeide. Maar zodra de economie weer iets aantrok, begon een golf van grote stakingen in de venen en op het platteland. De SDB speelde hierin een leidende rol. Ook begon ze met het organiseren van nieuwe groepen arbeiders. In 1893 stond ze aan de wieg van Nederlands eerste vakcentrale, het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS). De invloed van de SDB blijkt nergens duidelijker uit dan uit de angst van de autoriteiten. Leidende leden werden vervolgd en opgesloten. Meerdere keren werd het leger ingezet tegen demonstraties. De SDB introduceerde de colportage, het verkopen van kranten op straat, in Nederland, wat leidde tot hevige botsingen met de politie. Daarnaast probeerde de regering een tegenwicht te bieden voor de arbeidersbeweging door het koningshuis op te waarderen. Koninginnedag werd ingesteld. Op dit soort feestelijke dagen organiseerden de autoriteiten een ‘oranjefurie’. Aanhangers van het koningshuis gingen op zoek naar leden van de SDB, gooiden hun ruiten in en sloegen ze in elkaar. Maar hoe succesvol het antwoord van de SDB hierop soms was, vertelt Louis de Visser, een latere leider van de CPN, in zijn memoires: "De Oranjefurie was over Rotterdam losgebarsten, men dwong ieder de Nederlandse driekleur uit te hangen, die niet wilde dat men zijn vensters zou inwerpen. (...) Ik was daarover zó verontwaardigd, dat ik mij aansloot bij de bendes van opgeschoten jongens, die niet alleen bij de socialisten, maar ook in de voorname winkelstraten en in de wijken waar de rijken woonden de ruiten gingen ingooien. Aldus had ik zonder het te weten het parool opgevolgd van de socialisten, die besloten hadden zich bij de menigte aan te sluiten, mee te lopen in 6
De revolutionaire traditie in Nederland
de optochten en er voor te zorgen dat de woede van de menigte zich richten zou tegen de grote winkelruiten en tegen de grote kapitalisten. (...) Het middel (...) bleek goed te werken. Binnen een paar dagen was de rust in Rotterdam weer terug gekeerd."
De SDB heeft de basis gelegd voor de socialistische beweging. Maar ze gaf die beweging ook een aantal zwaktes mee. De eerste was een politieke zwakte. De oorsprong van de SDB lag in de campagne voor algemeen stemrecht in Amsterdam. In de beginjaren van de Bond was deze eis dan ook één van de centrale thema’s in de activiteiten. De campagne ging samen met hooggespannen verwachtingen. Algemeen stemrecht zou snel gewonnen worden, en als arbeiders eenmaal stemrecht zouden hebben, zou socialisme niet ver weg meer zijn. Maar de acties voor stemrecht hadden geen succes. Omdat de theoretische achtergrond van de SDB zwak was, leidde de nederlaag op het gebied van algemeen stemrecht tot een volledige bijstelling van de politieke lijn. Algemeen stemrecht werd vanaf de tweede helft van de jaren tachtig afgewezen. Het werd nu vanaf toen door de SDB beschouwd als een middel om arbeiders zoet te houden. In plaats van de strijd om algemeen stemrecht kwam een oppervlakkige afwijzing van de politiek. De arbeidersstrijd aan het eind van de jaren tachtig gaf de mogelijkheid voor een eenzijdige concentratie op economische issues. De politiek van de SDB neigde meer en meer tot anarchisme. Het gebrek aan theoretische onderbouwing vond zijn weerslag in de vakbeweging. Rond het NAS ontwikkelde zich een sterk syndicalisme: het idee dat politiek overbodig is, en dat arbeiders alleen door vakbondsstrijd bevrijd kunnen worden. Het overwicht van anarchistische ideeën had te maken met de tweede zwakte: het gebrek aan een industriële basis. De invloed van anarchisme in Nederland was tamelijk uniek voor het noorden van Europa, maar kwam wel voor in landen als Spanje en Italië, waar landarbeiders net als in Nederland een relatief grote invloed hadden op de arbeidersbeweging. Landen veenarbeiders werden minder geconfronteerd met politiek dan arbeiders in de stad, maar wel met uitbuiting op ongekende schaal, wat leidde tot wilde uitbarstingen van strijd. Daarnaast maakte de industrie een goed ontwikkelde arbeidsverdeling noodzakelijk. Hierdoor waren arbeiders in de industrie meer van elkaar afhankelijk. Het werk op het platteland was veel individualistischer, het stond dichter bij het werk van een kleine boer. Daardoor vestigden landarbeiders hun hoop minder op collectieve actie. Daarvoor in de plaats kwam messianisme: het vertrouwen op charismatische radicale leiders die arbeiders uit hun ellende zouden verlossen. De leider van de SDB, Domela Nieuwenhuis, werd in Friesland ‘onze verlosser’ genoemd. De diepe ellende op het platteland leidde in een korte periode tot een golf van acties, die de basis van de populariteit van de SDB vormden. Maar toen die acties stopten, bleek het platteland een zwakke basis voor organisatie. De SDB verloor snel aanhang. Dit, gecombineerd met de afkeer van politiek, die het moeilijk maakte in een periode met minder directe acties overeind te blijven, leidde tot grote onvrede binnen de organisatie. Een deel van de leden keerde zich af van het anarchisme, nam marxistische ideeën die uit Duitsland overwaaiden over, en stichtte in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). 7
De revolutionaire traditie in Nederland
Opkomst van de sociaal-democratie De Russische revolutionair Trotski schreef in de jaren twintig dat "[j]e zou kunnen zeggen dat, hoe rijker de geschiedenis van een land is, en tegelijk van de arbeidersklasse, hoe groter de hoeveelheid geaccumuleerde herinneringen, tradities, gewoonten, hoe groter het aantal oude groeperingen – des te moeilijker het is revolutionaire eenheid van de arbeidersklasse te bouwen." Dit lijkt tegenstrijdig, maar is een belangrijk punt voor het begrijpen van de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging. De industriële arbeidersklasse ontstond in Nederland pas aan het einde van de negentiende eeuw. Er was wel een traditie van strijd en organisatie, maar die was bijzonder zwak. Maar een klein deel van de arbeiders was lid van een vakbond. De kerk had veel invloed, en slaagde er regelmatig samen met de bazen in om conflicten te voorkomen. Toch was snelle verandering in deze situatie niet onmogelijk. In 1903 brak de grootste stakingsgolf tot dan toe uit. Het gebrek aan strijd in de periode daarvoor, de hoeveelheid opgekropte onvrede, zorgde dat er maar een klein vonkje nodig was voor een enorme explosie. En omdat arbeiders niet werden tegengehouden door jarenlange loyaliteit aan al bestaande partijen, door ‘geaccumuleerde herinneringen, tradities en gewoonten’, was snelle radicalisering mogelijk. Ook de kerk was hiervoor geen onoverkomelijke barrière. In tijden van rust konden christelijke organisaties zichzelf naar voren schuiven als de beschermers van de arbeiders. Maar in stakingen waren ze gedwongen openlijk kant te kiezen, en bleek hoe conservatief ze werkelijk waren. Elke keer dat arbeiders de kerk zagen helpen hun staking te breken, was er de mogelijkheid om christelijke arbeiders te winnen voor socialistische politiek. Hier was één ding voor nodig. Dat socialisten in de strijd naast hun christelijke, ongeorganiseerde en anarchistische collega’s stonden en in actie bewezen dat hun ideeën de beste waren. De ultieme test voor elke arbeiderspartij is hoe ze reageert op periodes van hevige strijd. In de tien jaar tussen 1894 en 1903 was de SDAP uitgegroeid tot een partij met 6500 leden, net zoveel als de SDB op haar hoogtepunt. De test waar de partij voor gesteld werd was de spoorwegstaking. De staking begon op 8 januari in de haven, waar arbeiders bij de firma W.H. Muller en Co. weigerden goederen mee te geven aan een firma die de vakbond weerde. De staking breidde zich uit over de hele haven, en op 26 oktober ook naar de spoorwegen. De staking was spontaan, en zelfs tegen de zin van de vakbondsbestuurders in. De historicus van de staking, Rüter, zegt hierover: "Voor de bezonnen bestuurders en zeker voor het hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging, dat maar matige sympathie gehad kan hebben voor deze spontane activiteit en absolute solidariteit, kon deze bereidheid tot staking niet anders dan bedenkelijk zijn (...) De meest beraden bestuurders begrepen, dat hun taak was de staking zooveel mogelijk te beperken, de oorzaak door onderhandeling op te heffen."
Deze houding van de leiding van de vakbond is niet verwonderlijk. De vakbondsbureaucratie heeft niet dezelfde positie in de maatschappij als de arbeiders die ze vertegenwoordigt. Arbeiders bij de spoorwagen hadden jaren oude frustraties. Hun lonen waren laag en hun 8
De revolutionaire traditie in Nederland
arbeidsomstandigheden slecht. De bazen voerden een streng bewind. Leden van de vakbond moesten soms uren in de houding staan als straf voor activisme. Dit leidde tot enorme woede, die zodra er ruimte voor actie was, met geweld uitbarstte. De leiding van de vakbond werd niet dagelijks geconfronteerd met onderdrukking. Haar eerste zorg was om een goede onderhandelingspositie te veroveren tegenover de leiding van de spoorwegen. Het eerste doel dat ze had gesteld was erkenning van de vakbond, waarna loonsverhoging aan de onderhandelingstafel veroverd kon worden. Een ongecontroleerde staking, waarin arbeiders ook looneisen stelden, kon de relatie van de vakbondstop met de bedrijfsleiding in gevaar brengen. Maar de staking in januari 1903 was zo kort en heftig dat de vakbondstop er niet in slaagde haar onder controle te krijgen. Toen arbeiders dreigden acht belangrijke knooppunten plat te leggen, capituleerde de directie. Op 31 januari verklaarde ze dat arbeiders niet meer voor ‘besmette’ bedrijven hoefden te werken, niemand naar aanleiding van de staking ontslagen zou worden en alle stakingsdagen zouden worden uitbetaald. Maar de belangrijkste eis die gewonnen werd was erkenning van de vakbeweging. De socialiste Henriette Roland Holst, beschreef het belang van de overwinning: "Door de staking van den 31sten januari was in Holland iets veranderd, dat niet meer ongedaan te maken was. Haar onmiddellijke werkingen waren een reeks loonacties in tal van bedrijven, waarin de misstanden zich door de jaren heen hadden opgehoopt. Achterlijke arbeidersgroepen, zooals b.v. de metaalbewerkers, kwamen voor het eerst in beweging. In vele organisaties stroomden de leden toe. Een golf van strijdwil ging door de massa’s, in het rustige Holland heerschte iets van de bewogen atmosfeer, die het maatschappelijk leven in een revolutionairen tijd kenmerkt."
De stakingsgolf liet de enorme mogelijkheden voor de arbeidersbeweging zien. Tot op dat moment was de Nederlandse arbeidersklasse zwak vergeleken met de arbeiders in het buitenland. Een groot deel van de arbeiders was lid van christelijke organisaties of niet georganiseerd. De vakbondsleiding was conservatief. De linkervleugel van de arbeidersbeweging was verdeeld tussen anarchisten, syndicalisten en sociaal-democraten. Maar de staking bracht verschillende groepen arbeiders samen. De sociaal-democratische spoorwegarbeiders kwamen syndicalistische havenarbeiders te hulp. Christelijke en ongeorganiseerde arbeiders werden in het enthousiasme meegesleurd. De heersende klasse moest op het groeiende zelfvertrouwen van de arbeiders reageren, en de confessionele minister Kuyper diende een wetsontwerp in dat stakingen bij de overheid en in de spoorwegen verbood. Escalatie werd steeds waarschijnlijker. Dit was de test voor de SDAP. Zij kon de druk op de vakbeweging van onderaf organiseren, een politieke algemene staking organiseren, en in die staking grote delen van de arbeidersklasse winnen voor een socialistisch perspectief. De kans dat dit zou leiden tot een verdere uitbarsting van strijd was groot. Aan het begin van de eeuw waren er massastakingen in België en Zweden. In Rusland leidde een stakingsgolf in 1905 tot een revolutie.
9
De revolutionaire traditie in Nederland
De Russische revolutie van 1905 leidde tot twee theoretische vernieuwingen in het marxisme, die voor een goede analyse van de Nederlandse situatie in 1903 van belang zijn. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rusland, schreef Rosa Luxemburg haar boek Massastaking, partij en vakbonden. Hierin laat ze aan de hand van het voorbeeld van Rusland zien hoe politieke en economische strijd in elkaar overlopen, overwinningen rond één eis het zelfvertrouwen van arbeiders bouwen door te vechten voor andere, en hoe elke massastaking de potentie heeft zich te ontwikkelen tot een revolutie. Het bovenstaande citaat van Henriette Roland Holst laat zien hoe de sfeer in Nederland beïnvloed werd door de overwinning op 31 januari 1903. Een politieke staking tegen de ‘worgwetten van Kuyper’, zoals de arbeidersbeweging de aanval op het stakingsrecht noemde, kon verregaande gevolgen hebben. De tweede vernieuwing kwam van Leon Trotski. Die schreef naar aanleiding van de revolutie Resultaten en perspectieven. In dit boek legt hij uit dat de arbeidersbeweging in verschillende landen zich niet geleidelijk en op dezelfde manier ontwikkelt. Rusland was tot aan de jaren negentig van de vorige eeuw een onderontwikkeld land. Maar door de concurrentiedruk uit het westen werd het gedwongen te industrialiseren. Maar bij die industrialisatie konden Russische kapitalisten gebruik maken van de nieuwste technieken, die in het buitenland ontwikkeld waren. Daardoor was Rusland in 1905 het achterlijkste land van Europa, met daarin de grootste en modernste fabriek van de wereld. Dit had een invloed op de arbeidersbeweging. De revolutie van 1905 bracht de Russische arbeidersklasse in één klap ver voor de rest van Europa. Dit noemt Trotski ‘gecombineerde en ongelijkmatige ontwikkeling’. Dergelijke processen speelden ook in Nederland in 1903 een rol. Een tot dan toe slecht georganiseerde arbeidersklasse, die nog weinig strijd achter de rug had, stond aan de vooravond van een politieke massastaking, en kon op de voorgrond komen te staan van de internationale arbeidersstrijd. Maar de SDAP faalde voor de test. Ze hielp de vakbondstop de arbeiders onder controle te krijgen, en zou de klasse een zware nederlaag bezorgen. Nadat Kuyper zijn ‘worgwetten’ had ingediend, werd het Comité van Verweer opgericht. Hierin zaten vertegenwoordigers van de vakbeweging, de anarchisten en de SDAP. De anarchisten en syndicalisten pleitten onmiddellijk voor een algemene staking. Hun idee was dat het uitroepen van een algemene staking genoeg was om de arbeidersklasse massaal in opstand te laten komen. Maar natuurlijk is voor een algemene staking veel meer nodig. De staking moet georganiseerd worden op de werkvloer. Twijfelende arbeiders moeten overtuigd worden. Er moeten praktische voorbereidingen voor de strijd getroffen worden. Het uitroepen van een algemene staking is een soort oorlogsverklaring. De regering had dit begrepen, en bereidde het leger voor op ingrijpen. De afkeer van de anarchisten van politiek en politieke strategie, zorgde ervoor dat ze de arbeiders niet voorbereidden op een confrontatie met de staat. De SDAP, die dit wel had gekund, stond dubbelzinnig tegenover de staking. De partij had nauwe banden met leden van de vakbondsbureaucratie. Maar die vonden een staking een riskante onderneming. De houding van Henri Polak, de leider van de diamantbewerkersbond en één van de oprichters van de SDAP, vond dat: "[d]e gedragslijn behoort te zijn, dat noch het Comité van Verweer, noch de spoorwegorganisatie een staking proclameert en dat de laatste verwerping of op den achtergrond geraken der wetsontwerpen afwacht, om daarna
10
De revolutionaire traditie in Nederland
onderhandelingen te openen, die niet tot inwilliging van alle eischen, maar zeker tot de belangrijkste concessies zullen leiden." De leider van de SDAP, Troelstra, had zich bij de oprichting van het Comité tot voorstander van de staking verklaart. Maar in een artikel van 17 maart liet hij zich negatief over de staking uit. Tot het aannemen van de wet begin april deed de SDAP niets om een staking voor te bereiden. In plaats daarvan probeerde ze in de Tweede Kamer door een overeenkomst met de linkervleugel van de burgerlijke partijen het wetsvoorstel tegen te houden. Maar de regering was veel vastberadener dan de SDAP verwacht had. Doelbewust stevende ze af op een confrontatie. Op vijf april werd de staking uitgeroepen. Onder havenarbeiders, gemeentewerklieden, metaalarbeiders en diamantbewerkers was de staking algemeen, wat het zelfvertrouwen van arbeiders op dat moment laat zien. Maar de actie was zo slecht georganiseerd, dat een groot deel van de spoorwegarbeiders niet staakte. Militairen bezetten de stations, waardoor werkwilligen aan de slag konden. De christelijke bonden, die in de eerste staking geen voet aan de grond hadden gekregen, deelden anti-stakingspropaganda uit. Op 10 april werd de staking beëindigd. Dit was de grootste nederlaag van de arbeidersklasse tot dan toe. Alleen al bij de spoorwegen werden drie tot vijfduizend stakers ontslagen. De vakorganisatie van spoorwegarbeiders verloor al haar aanhang. Ook de SDAP voelde de nederlaag. Tot dan toe was de partij elk jaar gegroeid. Maar in 1903 verliet 14% van de leden de partij. De SDAP zette zich binnen de arbeidersbeweging af als het wetenschappelijk marxistische, revolutionaire alternatief voor het anarchisme. Als ze dat echt was geweest, was het optreden van de partij tijdens de spoorwegstaking verbazingwekkend geweest. Maar in werkelijkheid was het marxisme van de SDAP oppervlakkig. Ze stond in de traditie van de Tweede Internationale. Deze organisatie bestond uit een aantal snel groeiende sociaal-democratische massapartijen, met als grootste die in Duitsland. Hun woorden waren vaak revolutionair, maar uiteindelijk stemden zij hun politiek helemaal af op hun activiteiten in het parlement. De kloof tussen de theorie en praktijk leidde tot een illusie bij een deel van de geprivilegieerde afgevaardigden en betaalde krachten van de sociaal-democratische beweging, die het verst van de leden aan de basis stonden. Zij trokken uit de opkomst van de arbeidersbeweging de conclusie dat er een parlementaire meerderheid voor de arbeiderspartijen zou kunnen ontstaan, die zou leiden tot een vreedzame weg naar het socialisme. Uitbreiding van het stemrecht was dan hun belangrijkste eis. Voor het grootste deel van de leiding van de SDAP was deze theoretische omslag alleen maar een bevestiging van wat ze vanaf de oprichting van de partij al wilde. De invloed van vakbondsleiders als Henri Polak was groot. Zij zagen de SDAP vooral als tegenwicht tegen de invloed van de anarchisten. Henri Polak zag veel in de samenwerking tussen de vakbondstop en de sociaaldemocratische parlementsfractie. Maar de invloed die de syndicalisten via het NAS op de vakbeweging hadden, maakte dit lange tijd moeilijk. Daarom steunde de SDAP in 1905 de oprichting van een meer gematigde vakcentrale onder sociaal-democratische invloed, het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NW). De SDAP en het NVV hadden een onderlinge taakverdeling van de politieke en economische tak van de arbeidersbeweging. De concentratie van de SDAP op parlementaire politiek leidde tot opportunisme, niet alleen tijdens de spoorwegstaking, maar bij alle belangrijke politieke kwesties vanaf dat moment. 11
De revolutionaire traditie in Nederland
Het reformisme van de SDAP vloeide niet alleen voort uit de ideeën van de Tweede Internationale, maar was ook een reactie op een specifiek Nederlands probleem: het overwicht van anarchisme en syndicalisme in de arbeidersbeweging. Deze reactie was niet abnormaal. Maar dat wil niet zeggen dat het overwicht dat de reformisten wonnen in de arbeidersbeweging noodzakelijk was. We hebben gezien hoe in 1903 het mogelijk was delen van de arbeidersklasse te winnen voor een ander, revolutionair soort politiek. Dit was wat er gebeurde in 1905 in Rusland, waar Lenins Bolsjewieken als gevolg van de revolutie uitgroeiden tot een partij van 46.000 leden, met een invloed die niet veel onder deed voor die van de mensjewieken, de reformisten. Dit was mogelijk, omdat de Bolsjewieken in strijd keer op keer lieten zien dat hun organisatie en hun theorie effectiever was dan die van de mensjewieken. Binnen de SDAP was er harde oppositie tegen de opportunistische lijn van de partij. Revolutionaire marxisten scheidden zich in 1909 af en richtten hun eigen partij op, de Sociaal Democratische Partij (SDP). Maar tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was deze organisatie nauwelijks succesvol. Toch groeide uit de SDP de belangrijkste revolutionaire organisatie in de Nederlandse geschiedenis tot nu toe, de Communistische Partij Nederland (CPN). De vroege geschiedenis van deze partij wordt gekleurd door twee dingen: de golf van massastrijd waar ze uit voortkwam, en de specifieke problemen van de Nederlandse arbeidersbeweging tot dan toe. De manier waarop de CPN met deze factoren omging, de oplossingen die ze vond en de vergissingen die ze maakte, zijn de belangrijkste bron van lessen voor de Nederlandse revolutionaire traditie tot nu toe.
Lessen van de revolutionaire traditie ‘Zonder revolutionaire theorie geen revolutionaire praktijk.’ In de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging wordt deze uitspraak van Lenin keer op keer bevestigd. De ontwikkeling van de arbeidersklasse en haar organisaties gaat nooit rechttoe rechtaan. In elk tijdperk zijn er scherpe veranderingen, die om een antwoord vragen. En natuurlijk reageren we nooit honderd procent goed. Een nieuwe strategie wordt uitgeprobeerd, de gebreken blijken zodra hij wordt toegepast, en de strategie wordt bijgesteld, om opnieuw uit te proberen. Dit vraagt van revolutionairen zowel het vermogen in te schatten wat er in een bepaalde situatie nodig is, als de flexibiliteit om een scherpe draai te kunnen maken. Maar elke scherpe draai brengt gevaren met zich mee. In plaats van een fout te corrigeren, kunnen we overcorrigeren. We kunnen wat goed was in de oude strategie laten vallen, zonder daarvoor iets goeds in de plaats te krijgen. In plaats van de koers bij te stellen en dichter bij ons doel te komen, kunnen we beginnen te zwalken, en alleen maar verder van huis raken. Zwalken is altijd het resultaat van een gebrekkige theoretische kennis. Daardoor zijn we soms niet in staat de foute elementen in onze strategie te onderscheiden van de goede. Dit is precies wat de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging kenmerkt. Aan het begin van de jaren tachtig hadden veel arbeiders overdreven verwachtingen van de campagne voor algemeen stemrecht. Toen deze verwachtingen de bodem werden ingeslagen, reageerde de leiding van de SDB door zich volledig van politiek af te keren. Tegenover het anarchisme en het syndicalisme van de SDB en het NAS plaatste de nieuwe generatie reformisme en opportunisme. En de revolutionairen die aan het begin van de eeuw hiertegen 12
De revolutionaire traditie in Nederland
begonnen te rebelleren en een eigen partij oprichtten, reageerden op het opportunisme met een extreme nadruk op theoretische correctheid. De SDP viel de SDAP terecht aan wegens haar reformisme. Maar ze deed dit als een sekte, volledig geïsoleerd van de arbeidersbeweging. Vierhonderd leden gingen bij de scheuring in 1909 mee met de SDP. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was dat nog maar gegroeid tot vijfhonderd. Maar in de loop van de oorlog kwam hier verandering in. De groei van de partij en haar invloed is goed te zien aan de volgende cijfers: jaartal
aantal leden
aantal abonnees partijkrant
1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920
525 528 557 713 1089 1799 2431
1266 1077 – – – 5910 5836
Nederland nam niet direct deel aan de oorlog. Maar dat wil niet zeggen dat de bevolking de gevolgen ervan niet voelde. Een groot deel van de jonge mannen werd gemobiliseerd. Het voedsel werd schaarser. In de laatste jaren kreeg de economie klappen door een handelsblokkade. Dit droeg bij aan de onvrede van de bevolking. Het aantal stakingsdagen, dat sterk verminderd was in 1915, begon daarna langzaam te stijgen, van 261.000 in 1916 tot 545.000 in 1917 en 716.000 in 1918. Ondanks de toenemende onvrede van arbeiders was en bleef de officiële lijn van de SDAP: steun aan de mobilisatie. Dit leidde tot grote onvrede onder bepaalde groepen leden, zoals de vrouwenorganisatie, die op bijna elk punt links van de partijleiding stond. De agitatie van de SDP tijdens de oorlog was daarentegen zeer succesvol, zeker in verhouding tot haar grootte. Ze organiseerde vooral onder soldaten, met de eis van volledige demobilisatie, en gaf een speciale krant voor soldaten uit, de Soldatentribune. Het standpunt van de SDP verschilde fundamenteel van het standpunt van de andere partijen. "De SDP hield rigoureus vast aan het denkbeeld: deze oorlog is een oorlog van de kapitalisten, van het Imperialisme; hij gaat het proletariaat niet aan." In navolging van socialisten in het buitenland ageerde de SDP met de slogan ‘oorlog aan de oorlog’. Daarnaast vocht ze tegen het Nederlands imperialisme met de leus ‘Indië los van Holland’. Door deze principiële positie wist de partij verschillende andere groeperingen die tegen de oorlog waren rondom zich te verzamelen. In 1916 fuseerde ze met een groep ex-leden van de SDAP rond Henriëtte Roland-Holst. Mede daardoor was ze in staat de partijkrant, de Tribune, uit te gaan geven als dagblad. De SDP speelde bovendien een rol in de aardappeloproeren die in 1917 uitbraken. Lenin had voorspeld dat de Eerste Wereldoorlog een periode van ‘oorlogen en revoluties’ in gang zou zetten. Geen gebeurtenis heeft dat proces zo versneld als de Russische Oktober Revolutie. Tot dan toe had nagenoeg niemand gehoord van de Russische revolutionairen, van de Bolsjewieken, van Lenin en Trotski. Het enige wat arbeiders in Europa zagen was dat een revolutie eerst de tsaar uit het zadel wipte, daarna de 13
De revolutionaire traditie in Nederland
arbeidersklasse aan de macht bracht en de oorlog beëindigde. Het zelfvertrouwen van arbeiders over de hele wereld groeide razendsnel. Tegelijk versterkte de revolutie de argumenten van de tot dan toe kleine groepjes linkse activisten. Dit liet zien hoe reëel het perspectief van oorlog tegen de oorlog en socialistische revolutie was. De redactie van de Tribune stuurde een telegram aan Lenin: "De Tribune, het revolutionaire dagblad van Holland, verheugt zich in de diktatuur van het proletariaat te Petersburg (...). Wij onzerzijds zullen meehelpen van deze Revolutie een Europeesche en Internationale te maken door het Hollandsche proletariaat te revolutioneeren, door tegen onze eigen imperialistische regeering te agiteeren, en door te strijden voor de onmiddellijke en volslagen demobilisatie."
Meetings over de revolutie trokken volle zalen, waar onder andere de negentig jaar oude Domela Nieuwenhuis sprak. Het aantal demonstraties en harde confrontaties met de politie nam snel toe. Dit werd nog versterkt toen in november 1918 een revolutie in Duitsland uitbrak. De situatie in het buurland had veel invloed op Nederland. Een arbeidersstaat van zo’n omvang aan de grens zou het kapitalisme in Nederland gigantisch verzwakken. De SDP gaf een manifest uit, gericht "aan de arbeiders en soldaten van Nederland, aan de mannen en vrouwen van stad en land". Hierin riep ze op tot navolging van het Duitse voorbeeld. Maar ondanks het enthousiasme was al snel duidelijk dat de directe kansen op revolutie in Nederland miniem waren zolang de Duitse revolutie niet slaagde. Toch was dit veruit de heftigste periode van arbeidersstrijd in de Nederlandse geschiedenis. Het aantal stakingsdagen groeide tot ruim een miljoen in 1919 en zelfs 2.355.000 in 1920. De golf van acties dwong de heersende klasse tot concessies: de achturendag werd ingevoerd, het vrouwenkiesrecht veroverd en daarnaast brak in veel bedrijfstakken strijd uit rond kleinere economische eisen die in de jaren daarvoor waren blijven liggen. Maar al in 1920 nam de angst van de heersende klasse af, en probeerde ze die veroveringen terug te draaien. Dit leidde tot een golf van defensieve en offensieve stakingen. Arbeiders begonnen zich te organiseren, vooral in vakbonden. De NW groeide van ongeveer 100.000 leden in 1916 tot bijna 250.000 in 1920. De christelijke bonden maakten een soortgelijke groei door. Maar de linkse stemming kan het best worden afgelezen aan de groei van het NAS. Tussen 1916 en 1920 groeide het ledental van ruim 10.000 tot 51.570. In 1916 had het NAS één tiende van de grootte van het NVV, en één zeventiende van de totale vakbeweging. In 1920 was dit respectievelijk één vijfde en één tiende. Welke rol speelde de SDP in deze gebeurtenissen? De Russische revolutie en het lidmaatschap van de Communistische Internationale (in 1918 veranderde de SDP haar naam in Communistische Partij Nederland, CPN) bezorgden de partij een enorm prestige als links alternatief voor de SDAP. We hebben al gezien dat het aantal leden snel groeide. We moeten ons hier niet te veel van voorstellen. De CPN was met 2500 leden nog lang geen massapartij. Ter vergelijking: de SDAP had al in 1914 ruim 25.000 leden. Maar de invloed van de CPN kan niet alleen gemeten worden aan het ledental. Onder de nieuwe leden van de partij waren belangrijke figuren uit de arbeidersbeweging, zoals Henriette Roland Holst en Henk
14
De revolutionaire traditie in Nederland
Sneevliet. Een deel van de beste activisten op de werkvloer, vooral leden van het NAS, sloot zich bij de communisten aan of stond onder hun invloed. De groei van de CPN ging niet zonder groeipijn en kinderziektes. De eerste jaren werden gekenmerkt door heftige conflicten binnen de partij, soms uitlopend op scheuringen. De problemen waarmee de SDP geworsteld had werden overgedragen op de veel grotere CPN. Eén van die problemen was het sektarische karakter van die partij. Dit leidde tot twee conflicten binnen de CPN. In een kleine organisatie spelen persoonlijke loyaliteiten een relatief grotere rol dan in een massapartij, waar de interne organisatie veel formeler geregeld is. De leiding van de SDP was vanaf de oprichting in handen van een driemanschap: Wijnkoop, Ceton en Ravesteyn. Maar met de groei van de CPN kwam een grote groep nieuwe getalenteerde leden de organisatie binnen. De conflicten tussen het driemanschap en de nieuwe leiders resulteerde zelfs in een splitsing. Daarnaast vormde een deel van de oude SDP leiding, vooral Herman Gorter en Anton Pannekoek, een extreem linkse oppositie binnen de CPN. Deze oppositie vond dat communisten niet konden werken in reformistische vakbonden of in het parlement omdat dat een concessie was aan reformistische ideeën. De meerderheid van de partij en de Communistische Internationale brachten hier terecht tegenin dat het juist nodig was om tactische concessies te doen om de meerderheid van de arbeiders, die nog geloofden in reformisme, te overtuigen van revolutionaire ideeën. De kracht van extreem links in Nederland kwam voort uit twee dingen: de overblijfselen van de sektarische traditie van de SDP en het overwicht van intellectuelen in de partij. Veel van de nieuwe leden waren studenten en leden van de middenklasse. Zij waren gewonnen voor het communisme op basis van de ideeën. Arbeiders die elke dag met reformistische collega’s op de werkvloer stonden werden veel directer geconfronteerd met de praktische consequenties van een onjuiste strategie. Maar het belangrijkste probleem waar de jonge CPN mee werd geconfronteerd, was de vakbondskwestie. In Nederland was het meest militante deel van de arbeidersklasse georganiseerd in een andere vakcentrale dan de meerderheid. De CPN won logischerwijs als eerste aanhang in het NAS. Maar door zich te concentreren op deze link met de massa, die kant en klaar kon worden overgenomen, isoleerde de CPN zich van de reformistische arbeiders in het NW. Elke keer als de leiding probeerde de partij meer te oriënteren op de grootste bonden, ontstonden er conflicten met de NAS-leden. Binnen de partij was een groot gebrek aan geschoold kader. Daardoor had de partij vaak niet het zelfvertrouwen om bij interne geschillen zelf een oplossing te zoeken. Meerdere keren reisden vertegenwoordigers van verschillende fracties van de partij naar Moskou voor advies. Zolang de Russische communistische partij nog het baken van de wereldrevolutie was, kon dit weinig kwaad. De CPN kwam in de eerste jaren gesterkt uit de interne conflicten te voorschijn. Maar de negatieve gevolgen van de invloed van Moskou kwamen in de loop van de jaren twintig naar voren. Eind 1923 begon de staatsbureaucratie onder leiding van Stalin de leiding in Rusland naar zich toe te trekken en won het een beslissende invloed in de Russische Communistische Partij. Door het internationale prestige van de Russische communisten, werd ook de Communistische Internationale naar Stalins hand gezet. Dit had grote effecten op de internationale communistische beweging, ook op de CPN. 15
De revolutionaire traditie in Nederland
In 1925 werd de partij ‘gebolsjewiseerd’, dat wil zeggen volledig ondergeschikt gemaakt aan Rusland. Daarna volgde de CPN elke draai die de stalinistische bureaucratie voorschreef. De partijdemocratie werd langzaam afgeschaft. Vanaf 1928 begonnen de communisten een aanval op de sociaal-democraten, die volgens Stalin sociaal-fascisten waren, en braken ze de banden met het NW. De degeneratie van de CPN had en verwoestende uitwerking op een werkelijk revolutionair socialistisch perspectief in Nederland. De effecten daarvan zouden tientallen jaren voortduren en spelen tot op de dag van vandaag een rol. Een groot deel van de arbeiders bleef bij de SDAP. De beste militanten op de werkvloer waren lid van de CPN, maar waren niet meer bezig met het bouwen van een revolutionaire partij. Toch was het niet onmogelijk hier een alternatief voor te bieden. Juist in Nederland, waar de arbeiderspartijen traditioneel zwak waren, was de invloed van sociaal-democraten en stalinisten op arbeiders niet zo groot als in andere landen. Daardoor was er in de jaren dertig ruimte voor de opkomst van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP). Deze partij had enkele duizenden leden en was daarmee de grootste organisatie wereldwijd die banden met Trotski onderhield. Maar weer waren het de oude problemen die deze organisatie parten speelden. De leiding van de partij bestond uit mensen als Sneevliet, met een indrukwekkende achtergrond in de arbeidersbeweging, maar een matige achtergrond wat betreft de revolutionaire traditie. Syndicalisten, linkse reformisten en sektariërs namen de plaats in van geschoolde marxisten. Hierdoor zwalkte de RSAP in tactisch opzicht, net als alle andere revolutionaire groepen voor haar. Het grootste probleem van de Nederlandse arbeidersbeweging is altijd versplintering geweest. Een groot deel van de arbeiders was lid van christelijke organisaties. De SDAP, en na de Tweede Wereldoorlog de PvdA, was dominant aan de linkerkant. Militanten op de werkvloer waren lid van de CPN. Links daarvan bestonden talloze andere groepjes. Dat wil niet zeggen dat er geen momenten waren dat arbeiders met hun oude organisaties braken, en op zoek gingen naar een alternatief. Elke keer dat er grote stakingen waren, zoals in 1903 en de jaren twintig, kozen christelijke organisaties de kant van de bazen. Christelijke arbeiders hadden daardoor gewonnen kunnen worden voor revolutionaire politiek. Hetzelfde gold voor arbeiders die de SDAP volgden. Wat nodig was, was een effectief verenigd front. Revolutionaire arbeiders die voor praktische eisen naast reformistische, stalinistische en christelijke arbeiders vochten, en in praktijk lieten zien wie de beste strategie had. Maar voor een geslaagd verenigd front hebben revolutionairen ook een heldere eigen politiek nodig. Politieke onderbouwing was vaak wat er in Nederland miste. Dit leidde er niet toe dat arbeiders niet vochten. De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging is een geschiedenis van stakingen, demonstraties, bezettingen, solidariteitsacties en ga zo maar door. Maar het leidde er wel toe dat, hoe effectief het optreden van revolutionaire organisaties in sommige afzonderlijke acties ook was, er zich nooit een revolutionaire massapartij ontwikkelde. We hebben gezien dat in de jaren twintig de kansen om hier verandering in te brengen groot waren. Maar de CPN was jong en onervaren, en moest in het vuur van de massastrijd de meest elementaire principes van revolutionaire strategie en tactiek nog leren. Daardoor heeft ze kostbare lessen niet geleerd. 16
De revolutionaire traditie in Nederland
Het had ook anders kunnen gaan. We hebben gezien hoe de spoorwegstaking van 1903 de mogelijkheid bood om de achterstand die de Nederlandse arbeidersklasse wat betreft organisatie had door de late industrialisatie, in te lopen. Deze kans werd gemist door het opportunisme van de SDAP. Maar zelfs toen waren de kansen voor revolutionairen niet verkeken. Onder de linkervleugel van de SDAP was er grote onvrede met het reformisme van de leiding. Uit de gebeurtenissen van 1903 en de revolutie van 1905 in Rusland konden lessen getrokken worden, die ook voor de revolutionaire traditie in Nederland van onschatbare waarde waren. Trotski’s theorie van ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling laat zien hoe een arbeidersklasse met een zwakke traditie van strijd juist door dat gebrek aan traditie plotseling op de voorgrond van de internationale arbeidersbeweging kan komen. Rosa Luxemburg werkte uit welke rol de massastaking daarin speelt. De Bolsjewieken in Rusland lieten zien hoe je deze lessen in praktijk kon brengen en bouwden een revolutionaire partij op. Als de SDP deze lessen begrepen had, zou ze ervaring in strijd en invloed in de arbeidersklasse hebben kunnen opbouwen voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Dit had het opbouwen van een massapartij in het begin van de jaren twintig vergemakkelijkt. De SDP begreep deze lessen niet, en bleef tot in de Eerste Wereldoorlog een sekte, volledig geïsoleerd van de arbeidersklasse. Voor ons is het belangrijk om hiervan te leren. Na de jaren twintig zijn er door revolutionairen pogingen gedaan voet aan de grond te krijgen in de arbeidersbeweging. Maar de omstandigheden waaronder ze dat deden waren oneindig veel ongunstiger, en hun succes minimaal. De linkervleugel van de arbeidersklasse werd decennia lang volledig beheerst door de stalinistische CPN. Maar in de laatste jaren zijn over de hele wereld stalinistische partijen uit elkaar gevallen, en het gat dat dit heeft achtergelaten is niet gevuld. We komen uit een periode van twintig jaar loonmatiging, de arbeidersklasse heeft vooral in de jaren tachtig zware nederlagen geleden, en het aantal stakingen is nog steeds laag. Maar de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging laat zien hoe snel die situatie kan omslaan in haar tegendeel. Of revolutionairen in staat zijn in strijd het vacuüm van links te vullen, hangt er grotendeels van af hoe goed we de lessen uit onze traditie leren en in praktijk brengen.
· • ·
17