BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD p. 1/ De rentabiliteitsratio’s van een onderneming p. 6/ Bezoek van de fiscus : mag hij zomaar over de drempel ?
De rentabiliteitsratio’s van een onderneming Het voortbestaan van een onderneming is afhankelijk van verscheidene parameters, waaronder de rentabiliteit. Maar wat betekent dit begrip ? Het rendement is immers zowel van belang voor de bedrijfsleider als voor de aandeelhouder, al houden ze er wel een andere visie op na. De bedrijfsleider wil dat zijn onderneming goed presteert en de aandeelhouder wil dat zijn in de onderneming belegd kapitaal behoorlijk wordt vergoed. Om er nader op in te gaan, moeten we dus de twee visies bekijken. De voorgestelde ratio’s maken deel uit van de door de Nationale Bank van België vastgestelde ratio’s.
II. De rentabiliteit voor de bedrijfsleider
gaans gemaakt over verschillende boekjaren en aangevuld met een vergelijking van de onderneming met andere ondernemingen uit dezelfde sector. We zullen even ingaan op de voornaamste rentabiliteitsratio’s die voor de bedrijfsleider van nut zijn. Het betreft voornamelijk de verkoopmarge en de toegevoegde waarde.
1. De rentabiliteit van de verkopen De rentabiliteit van de verkopen kan op verschillende wijzen worden berekend.
De brutoverkoopmarge1 Deze ratio, ook rentabiliteit van de verkopen vóór afschrijvingen genoemd, wordt bepaald door volgende verhouding : Bedrijfswinst of -verlies vóór afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen2
De bedrijfsleider stelt zijn beheer in vraag. Levert de activiteit winst op ? Is de winstmarge toereikend ? Is de toegevoegde waarde groot genoeg om de personeelskosten te dekken ? Is de structuur / het beheer van de onderneming efficiënt ? Voor het antwoord op deze vragen baseert de bedrijfsleider zich op gegevens van de resultatenrekening, vooral op het bedrijfsresultaat, dat de activiteit weergeeft. Hij zal deze gegevens vergelijken aan de hand van ratio’s die het mogelijk maken de economische rentabiliteit van de onderneming te evalueren. Het belang van een ratio ligt niet bij de berekening ervan, maar bij de interpretatie. Die wordt door1
Omzet + Andere bedrijfsopbrengsten, zonder subsidies
1
In de financiële analyse betekent het woord «bruto» zeer vaak dat het een cashflow betreft, omdat de gegevens in aanmerking genomen worden vóór afschrijvingen. Cashflow is het verschil tussen de ontvangen opbrengsten en de uitgegeven kosten. De cashflow kan bepaald worden op het niveau van de exploitatie, of op het globale niveau van de bedrijfsuitoefening.
2
De brutoverkoopmarge wordt door de Nationale Bank van België berekend met volgende formule : Teller : Bedrijfswinst (-verlies) (9901) + Afschrijvingen (630) + Waardeverminderingen (631/4) + Voorzieningen voor risico’s en kosten (635/7). Noemer : Omzet (70) + Andere bedrijfsopbrengsten (74) – Exploitatiesubsidies en van de overheid ontvangen compenserende bedragen (740). De nummers tussen haakjes staan voor de posten en subposten van de resultatenrekening gepresenteerd volgens het wettelijk schema.
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 30-35
1. Inleiding
De teller kan vergeleken worden met het begrip EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization). Deze ratio is voor elke onderneming nuttig, want zij geeft de cashflow gegenereerd door de gewone bedrijfsuitoefening weer. Een marge van 20 % betekent dat de onderneming, per omzet van 100 euro, een cashflow van 20 euro op de bestanddelen van de bedrijfsuitoefening genereert. De gegenereerde cash moet niet alleen de afschrijvingen, maar ook de financiële en uitzonderlijke kosten dekken. De brutoverkoopmarge weerspiegelt het beleid van de onderneming op het gebied van de productie, het voorraadbeheer en het personeel, maar ook het commercieel beleid. De waarde van deze ratio zal lager zijn dan de ratio van de toegevoegde waarde, aangezien zij rekening houdt met de personeelskosten. Om deze ratio te kunnen interpreteren, moeten we haar vergelijken met de ratio van andere ondernemingen uit dezelfde sector. Dit is een interessante vergelijking, aangezien de brutoverkoopmarge niet wordt beïnvloed door het aan elke onderneming eigen afschrijvingsbeleid.
De nettoverkoopmarge3 Deze marge, ook rentabiliteit van de verkopen na afschrijvingen genoemd, wordt als volgt berekend : Bedrijfsresultaat Omzet + Andere bedrijfsopbrengsten, zonder subsidies
In tegenstelling tot de vorige ratio wordt de nettoverkoopmarge wel beïnvloed door het afschrijvingsbeleid van de onderneming. Zij houdt rekening met de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen. Daarom is de waarde ervan doorgaans lager dan die van de brutoverkoopmarge. Indien ze toch hoger is dan de brutoverkoopmarge, is dat het gevolg van een terugneming van waardeverminderingen of van een besteding van voorzieningen. Net zoals voor de vorige ratio moet de nettoverkoopmarge vergeleken worden met de marge van andere ondernemingen uit dezelfde activiteitssector4.
3
In de financiële analyse betekent het woord «netto» zeer vaak dat het een resultaat betreft, omdat de gegevens in aanmerking genomen worden na afschrijvingen.
4
http ://www.nbb.be/pub/03_00_00_00_00/03_05_00_00_00/03_05_02_0 0_00/03_06_01_22_11.htm?l=nl
2
2. De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is een relevante indicator van de globale prestatie van een onderneming. Macro-economisch is ze gelijk aan het verschil tussen de productiewaarde en het verbruik van goederen en diensten5. In de onderneming is de productiewaarde gelijk aan de volgende bestanddelen : – de verkochte productie → de omzet ; – de productie in voorraad → de wijzigingen in gereed product, goederen in bewerking en bestellingen in uitvoering. Dit wordt verklaard door het feit dat deze voorraadbestanddelen op middellange termijn zullen verkocht worden ; – de geactiveerde productie → de productie die de onderneming vervaardigd heeft voor eigen gebruik en opgenomen wordt als materiële of immateriële vaste activa. Het verbruik van goederen en diensten omvat : – de kostprijs van de toeleveringen en handelsgoederen → de door de onderneming verrichte aankopen na aanrekening van de voorraadwijzigingen ; – de kostprijs van de diensten en diverse goederen → de diensten en diverse goederen verbruikt om de activiteit te verwezenlijken. Daaruit volgt dat de toegevoegde waarde wordt gedefinieerd als de waarde die de onderneming toevoegt aan de aangekochte goederen en diensten. Ze wordt berekend door van de bedrijfsopbrengsten het verbruik van goederen en diensten af te trekken, namelijk 70/74 – (60+61). Toegevoegde waarde = Bedrijfsopbrengsten (70/74) – Verbruik van goederen en diensten (60+61) De toegevoegde waarde moet de andere bedrijfskosten, de financiële kosten, de uitzonderlijke kosten en de belastingen kunnen dekken, maar vooral de personeelskosten. De personeelskosten worden opgenomen onder post 62 – Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen. De kosten i.v.m. bepaalde personeelscategorieën worden nochtans onder post 61 – Diensten en diverse goederen opgenomen. Het betreft de kosten van uitzendkrachten (617) en de kosten met betrekking tot zelfstandige bedrijfslei-
5
Ooghe H. en Van Wymeersch Ch., Traité d’analyse financière, deel 1, Ed. Anthemis, Louvain-la-Neuve, p. 245.
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
ders (618). De waarde van de rubriek diensten en diverse goederen moet dus worden aangepast.
zal doorgaans laag zijn voor een handelsactiviteit en hoger voor een productieonderneming.
De toegevoegde waarde is zeer nuttig voor de bedrijfsleider, want zij vormt een indicator van de economische kwaliteit van de onderneming ten aanzien van haar omgeving.
Toegevoegde waarde, personeelskosten en personeelsbestand
In feite wordt ze beïnvloed door twee elementen : – het «volume»-effect, met name het belang van de gerealiseerde verkopen, die voortvloeien uit de omzet. Hoe meer de onderneming verkoopt, des te gunstiger dat voor haar is. – het «marge»-effect, met name het belang van de marge op elke verkochte eenheid, die het gevolg is van de hier hoger besproken toegevoegde waarde. Hoe hoger dit percentage is, des te meer winst per verkochte eenheid de onderneming maakt. Die twee gegevens kunnen in dezelfde richting evolueren, maar in bepaalde gevallen kunnen ze in omgekeerde richting evolueren. Een toename van de verkopen (stijgend volume-effect) kan inderdaad een hogere toename van het verbruik van goederen en diensten, en bijgevolg, een vermindering van de toegevoegde waarde (dalend marge-effect) teweegbrengen. De toegevoegde waarde zal evolueren volgens het overwegend effect : volume of marge. Uit het begrip toegevoegde waarde vloeien verschillende ratio’s voort.
De toegevoegde waarde wordt vaak in verband gebracht met het personeel. We zullen eerst de toegevoegde waarde per personeelslid bekijken. Daartoe zullen we het gemiddeld personeelsbestand berekend in voltijdse equivalenten gebruiken. Toegevoegde waarde per personeelslid =
Toegevoegde waarde Gemiddeld personeelsbestand
Met deze ratio kan de toegevoegde waarde per personeelslid worden bepaald en de efficiëntie of het rendement van het personeel worden gemeten. Indien het verbruik van goederen en diensten dat in aanmerking genomen wordt in de toegevoegde waarde de kosten van uitzendkrachten en van zelfstandige bedrijfsleiders bevat, moeten ze hier in post 61 – Diensten en diverse goederen worden gelaten, of uit het verbruik worden verwijderd. Deze ratio kan interessant zijn voor de kleine en middelgrote ondernemingen. In deze ondernemingen mag de totale kost per personeelslid immers de toegevoegde waarde per personeelslid niet te boven gaan.
Het percentage van de toegevoegde waarde Het percentage van de toegevoegde waarde is gelijk aan de toegevoegde waarde uitgedrukt in relatieve waarde.
Percentage van de toegevoegde waarde =
Toegevoegde waarde
Voorts kan de uitbesteding van een deel van de productie of van de aan de klant geleverde diensten deze ratio sterk beïnvloeden. Daarom moet hij omzichtig geïnterpreteerd worden. Vervolgens beschouwen we het aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde. Die ratio geeft het belang van de loonkosten in de toegevoegde waarde aan.
Verkopen en diensten zonder bedrijfssubsidies (70/74 – 740)
Het staat dus voor de verhouding tussen de toegevoegde waarde en de bedrijfsopbrengsten zonder bedrijfssubsidies. Die bedrijfssubsidies worden niet meegeteld om enkel de door de onderneming zelf, zonder externe hulp, gegenereerde opbrengsten in beschouwing te nemen. Het percentage geeft aan hoeveel toegevoegde waarde de onderneming creëert per 1 euro omzet. Maar die ratio is vooral afhankelijk van de economische sector waarin de onderneming actief is. Hij 3
Aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde =
Bezoldigingen en sociale lasten (inclusief de toevoegingen aan de pensioenvoorzieningen) Toegevoegde waarde
De waarde ervan hangt af van de graad van automatisering en van de activiteitssector van de onderneming. Een ambachtelijke onderneming zal immers een hogere ratio vertonen dan een onderneming met een doorgedreven automatisering.
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
III. De rentabiliteit voor de aandeelhouder
positief, hoewel de toestand van de onderneming alarmerend is.
De aandeelhouder, van zijn kant, wil de financiële rentabiliteit van de onderneming vernemen. Die kan worden afgelezen dankzij twee belangrijke ratio’s.
2. Rentabiliteit van het totaal der activa
1. Rentabiliteit van het eigen vermogen De aandeelhouder wil het rendement kennen van zijn investering in de onderneming, de vergoeding van het in de onderneming belegd kapitaal. Die vergoeding wordt bepaald met een ratio, de rentabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, ook ROE (Return On Equity) genoemd. Die ratio wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het nettoresultaat (resultaat van het boekjaar na belastingen) en het eigen vermogen.
Rentabiliteit van het eigen vermogen na belastingen =
De aandeelhouder, maar ook de bedrijfsleider, wil de gedane investeringen, de ter beschikking van de onderneming gestelde bedrijfsmiddelen, zo goed mogelijk zien renderen. Om dit aspect van de rentabiliteit te meten, worden twee ratio’s gebruikt. Beide ratio’s staan los van de wijze van financiering en van het fiscaal beleid van de onderneming. Ze worden met name berekend vóór de kosten van de schulden en vóór belastingen. Die aanpak maakt ook een pertinente vergelijking tussen verschillende ondernemingen uit dezelfde activiteitssector mogelijk.
Brutorentabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen en kosten van de schulden
Resultaat van het boekjaar na belastingen Eigen vermogen
Die ratio geeft aan hoeveel 1 euro in de onderneming geïnvesteerd kapitaal / eigen vermogen opbrengt. De bekomen ratio moet vergeleken worden met andere beleggingen die de aandeelhouder had kunnen doen (de door de banken geboden interestvoet verhoogd met een risicopremie). Geld in een onderneming beleggen is immers riskanter dan het op een bankrekening deponeren. Indien de rentabiliteit van het eigen vermogen lager is dan de door de banken geboden interestvoet, zou de aandeelhouder kunnen besluiten om niet meer in de onderneming te beleggen of zelfs zijn in de onderneming belegd geld terug te trekken. Dit geldt des te meer wanneer de rentabiliteit van het eigen vermogen negatief is. Dat betekent dat het resultaat van de onderneming een verlies is. Indien die toestand voortduurt, heeft de aandeelhouder reden om zich zorgen te maken over de leefbaarheid van de onderneming waarin hij geld heeft geïnvesteerd. Die ratio wordt dus sterk beïnvloed door het beleid inzake resultaatverwerking van de onderneming. Een onderneming die nooit dividend uitkeert aan haar aandeelhouders, zal dat effect zeer fors ondergaan, want haar eigen vermogen stijgt voortdurend. Opmerking : Wanneer een onderneming belangrijke verliezen lijdt over verschillende opeenvolgende boekjaren, kan haar eigen vermogen negatief worden. In dergelijk geval wordt de financiële ratio 4
Die ratio wordt berekend door volgende verhouding : Winst of verlies van het boekjaar vóór afschrijvingen, kosten van de schulden en belastingen Totaal der activa
Deze ratio geeft aan in welke mate de ter beschikking van de onderneming gestelde middelen winst opbrengen.
Nettorentabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen en kosten van de schulden Winst of verlies van het boekjaar na afschrijvingen en vóór kosten van de schulden en belastingen Totaal der activa
Deze ratio wordt beïnvloed door het afschrijvingsbeleid van de onderneming, maar ook door de eventuele waardeverminderingen en voorzieningen. Hij zal doorgaans lager zijn dan de vorige ratio, omdat er meer lasten in aanmerking worden genomen.
IV. Conclusie Het komt wel eens voor dat sommigen rentabiliteit verwarren met liquiditeit. Die twee begrippen hebben nochtans een andere inhoud. De rentabiliteit vloeit voort uit de vergelijking tussen de opbrengsten en kosten, bestanddelen van de resultatenrekening. Deze vergelijking maakt het mogelijk het resultaat van de onderneming te beP a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
palen : winst als de opbrengsten hoger zijn dan de kosten, verlies in het omgekeerde geval. Wanneer de onderneming over verschillende opeenvolgende boekjaren verlies boekt, heeft dat een ongunstige invloed op haar eigen vermogen. De begrippen opbrengsten en kosten houden geen rekening met de financiële stromen, met name de inkomsten (of ontvangsten) en de uitgaven. Sommige opbrengsten genereren trouwens geen inkomsten (bv. een terugneming van afschrijvingen) terwijl sommige kosten geen uitgave genereren (bv. een toevoeging aan de afschrijvingen). De liquiditeit staat voor de vergelijking tussen de ontvangsten en de uitgaven. Indien de uitgaven te hoog zijn ten opzichte van de ontvangsten, tracht de onderneming bijkomende financiering te vinden, een bankkrediet in de meeste gevallen. Indien deze financieringsbron niet kan aangewend worden, verkeert de onderneming in een hachelijke toestand en riskeert zij in liquiditeitsproblemen te verzeilen. Wanneer dergelijke situatie voortduurt, loopt de onderneming gevaar om het vertrouwen van haar partners, geldschieters, leveranciers en bankiers te verliezen. Het wankelen van haar krediet is ingezet en het faillissement loert om de hoek. De faillissementswet van 8 augustus 1997 bepaalt : «De koopman die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement»6. Met onderstaande tabel7 kunnen de verschillende situaties, qua rentabiliteit en liquiditeit van een onderneming, visueel worden voorgesteld. + – Rentabiliteit → Liquiditeit ↓ + «In goede gezondheid» «Chronische ziekte» – «Ziekte van «Het einde is nabij» voorbijgaande aard»
De situatie «In goede gezondheid» duidt op een onderneming met een positieve rentabiliteit en liquiditeit. Het beheer is evenwichtig en de financiering is aangepast aan de bedrijvigheid. De bedrijfsleiders en aandeelhouders mogen gerust zijn maar moeten waakzaam blijven. De situatie «Ziekte van voorbijgaande aard» wijst op een rendabele onderneming met liquiditeits-
problemen. Die situatie is tijdelijk en betreft doorgaans jonge en snelgroeiende ondernemingen. De bedrijvigheid is rendabel maar het vreemd vermogen is ontoereikend voor de investeringen en de exploitatiecyclus. De onderneming noteert bestellingen van klanten maar moet proberen haar liquiditeitsproblemen te beheersen zodat ze slechts tijdelijk blijven. De situatie «Chronische ziekte» heeft betrekking op ondernemingen die niet rendabel zijn, maar een behoorlijker liquiditeit kunnen voorleggen. Het chronisch aspect wordt verklaard door een opeenvolging van met verlies afgesloten boekjaren. Het overgedragen verlies wordt jaarlijks groter. Het gebrek aan rentabiliteit zal tot een gebrek aan liquiditeit leiden. De onderneming moet reageren en de oorzaak van haar gebrek aan rentabiliteit uitzoeken zodat ze efficiënte maatregelen kan nemen om de toestand op te klaren, zo lang het nog kan. Een veel voorkomende oorzaak van deze toestand is een te aanzienlijk aandeel van de structuurkosten of een vermindering van de concurrentiekracht. De laatste situatie «Het einde is nabij» doet zich voor wanneer een onderneming zowel rentabiliteitsproblemen als liquiditeitsproblemen ervaart. De ziekte heeft de onderneming in haar greep en de fatale afloop van het faillissement dreigt. Als de aandeelhouders, om persoonlijke of professionele redenen, nog wat gemotiveerd zijn om de onderneming in leven te houden, kunnen ze haar nog wat zuurstof toedienen : haar herstructureren. Zo iets kan diverse maatregelen inhouden, zoals de inbreng van liquide middelen in de vorm van een kapitaalverhoging. Maar dit is net de toestand die de bedrijfsleider en de aandeelhouder willen vermijden. Daarom raden wij hun ten zeerste aan om de rentabiliteitsratio’s te berekenen, constant op te volgen en te vergelijken met de ratio’s van andere ondernemingen die in dezelfde sector actief zijn. Om hun daarin bij te staan, zijn er tools op de markt en de beroepsbeoefenaars staan klaar om hun de ratio’s uit te leggen en de bedrijfsleiders te helpen ze te interpreteren. Want vergeet niet dat bedrijfsleiders en aandeelhouders hetzelfde doel nastreven, namelijk het voortbestaan van de onderneming. Anne BILS, Assistent-docent
6
Wet van 8 augustus 19697, artikel 2.
7
Ooghe H. en Van Wymeersch Ch., Traité d’analyse financière, deel 1, Ed. Anthemis, Louvain-la-Neuve, p. 6 en 440.
5
Wilfried NIESSEN, Professor en Director of HEC Liège Executive School P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
Bezoek van de fiscus : mag hij zomaar over de drempel ? Inleiding Fiscaal bezoekrecht. De draagwijdte en grenzen van deze onderzoeksbevoegdheid lijken op het eerste gezicht vrij duidelijk. Het visitatierecht laat vermoeden dat de fiscus toegang verzoekt tot bedrijfslokalen teneinde een aantal vaststellingen te doen. In de praktijk blijkt de fiscus het visitatierecht vrij extensief te interpreteren en de grenzen van deze onderzoeksbevoegdheid af te tasten. Al dan niet vergezeld van politie en sociale inspectie vinden immers meer en meer onaangekondigde visitaties, zelfs (huis)zoekingen, plaats waarbij op eigen initiatief kasten en lades actief worden doorzocht en zelfs computerbestanden worden gekopieerd. Enkele recente gevallen hebben het fiscaal visitatierecht in de schijnwerpers geplaatst. Een stand van zaken.
Onderzoeksbevoegdheden De fiscale wetboeken laten de fiscus toe een visitatie uit te voeren in de beroepslokalen van een belastingplichtige (art. 319 e.v. WIB 1992 en art. 63 e.v. WBTW). Het bezoekrecht werd destijds door de wetgever ingevoerd om twee redenen. Enerzijds beoogt het de fiscus de mogelijkheid te verschaffen om de aard en de belangrijkheid van de uitgeoefende beroepswerkzaamheid vast te stellen. Anderzijds moet het de fiscus toelaten het bestaan, de aard en de hoeveelheid van de voorraden en voorwerpen van alle aard te controleren. De ambtenaren moeten daarbij hun aanstellingsbewijs kunnen voorleggen. Daarnaast kan het onderzoek te allen tijde (btw), dan wel enkel tijdens de werkuren dat een beroepswerkzaamheid in de lokalen wordt uitgeoefend (inkomstenbelastingen), plaatsvinden. Wil de fiscus een particuliere woning bezoeken, dan moet hij een machtiging van de politierechter kunnen voorleggen. Tevens is zulk bezoek slechts toegestaan tussen vijf uur ‘s morgens en negen uur ‘s avonds. De fiscus kan tijdens een visitatie de boeken en bescheiden controleren die in de lokalen aangetroffen worden. De fiscus kan inzage nemen zonder 6
voorafgaande toestemming van de belastingplichtige. Geen enkele wetsbepaling inzake inkomstenbelastingen verleent de fiscus evenwel de mogelijkheid om boeken, facturen, kopieën van facturen en andere stukken of kopieën ervan mee te nemen, tenzij de belastingplichtige ermee zou instemmen. Hoewel bovenstaande facetten van het visitatierecht duidelijk lijken, geeft de toepassing ervan aanleiding tot discussie. Reken daarbij nog de verhouding van het visitatierecht met het recht op privacy en de toepassing van de (strafrechtelijke) Antigoon-leer1 in fiscale zaken, en het hoeft niet te verbazen dat het visitatierecht niet onbeperkt is.
Mag fiscus actieve onderzoeksdaden stellen ? Volgens het Hof van Cassatie laat het bezoekrecht de fiscus toe om alle in de beroepslokalen aanwezige boeken en stukken die een licht kunnen werpen op de manier waarop een onderneming wordt gevoerd (boekhouding, prijsoffertes, reservatieboeken, e.d.m.) te onderzoeken zonder voorafgaande toestemming2. Het hof nuanceerde daarbij de eerdere rechtspraak van het hof van beroep te Antwerpen, waarin geoordeeld werd dat een administratief onderzoek niet gelijkgesteld kon worden met een huiszoeking in het kader van een strafonderzoek3. Maar mag de fiscus om het even welke kast of bureaulade openen op zoek naar fiscaal relevante informatie ? Bepaalde lagere rechtspraak meent van wel. Zo oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Brussel dat «de fiscus de hele inboe-
1
Genoemd naar het Antigoon-arrest d.d. 14 oktober 2003 van het Hof van Cassatie waarin het hof oordeelde dat, inzake strafzaken, de vonnis- en onderzoeksgerechten enkel tot de nietigheid van het onrechtmatig bewijs kunnen besluiten : (i) hetzij wanneer de naleving van bepaalde vormvoorwaarden voorgeschreven wordt op straffe van nietigheid (bv. niet-naleving van de strikte voorwaarden inzake telefoontap) ; (ii) hetzij wanneer de begane onrechtmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast ; (iii) hetzij wanneer het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces ; (iv) hetzij wanneer het bewijs werd verkregen met miskenning van een substantiële vormvereiste dat de organisatie van de hoven en rechtbanken raakt (Cass. 24 april 2013, P.12.1919.F, www.juridat.be).
2
Cass. 16 december 2003, T.F.R. 2004, 447.
3
Antwerpen 22 mei 2000, Fiskoloog, nr. 757, p. 1 ; Antwerpen 13 mei 2001, T.F.R. 2001, 485 ; Antwerpen 4 december 2012, Fisc. Act. 2012, nr. 10, p. 2.
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
del mag doorzoeken»4. De facto zou de fiscus aldus over een fiscaal huiszoekingsrecht in de beroepslokalen beschikken, wat in bepaalde gevallen zelfs verder kan gaan dan de strafrechtelijke huiszoeking. Deze rechtspraak werd om die reden door de rechtsleer fel bekritiseerd.
Computers = kasten ? Er bestond gerede twijfel of de fiscus tijdens een visitatie inzage in computers mag eisen, zoals hij een boek in een (open) kast mag vastnemen en inkijken. Volgens recente rechtspraak verschillen computers niet van kasten : beiden bevatten immers documenten die de fiscus kan inkijken. Ook mailboxen, zoals die op het ogenblik van de controle opgeslagen zijn op de bedrijfscomputer, zouden binnen de onderzoeksbevoegdheid van de fiscus vallen. De fiscus zou mogen aannemen dat een bedrijfscomputer, die in de beroepslokalen staat, enkel voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt, zodat er geen privégegevens op staan, aldus de rechtspraak. Meer nog, de administratie zou zelfs gerechtigd zijn om de documenten die ze aantreft te kopiëren en de kopies mee te nemen naar kantoor voor verder onderzoek5. Nochtans loopt de vergelijking met een kast o.i. spaak : bij het openmaken van een kast is veelal onmiddellijk duidelijk wat al dan niet relevant is voor het fiscaal onderzoek. Bij een computeronderzoek weten de ambtenaren daarentegen op voorhand niet welke gegevens relevant zijn, zodat de belastingplichtige het risico loopt dat ook privéinformatie wordt meegenomen. De bovenstaande interpretatie lijkt bovendien in strijd te zijn met de tekst van artikel 315bis WIB 1992 dat de loutere voorlegging van gegevens en kopiename door de belastingplichtige op verzoek van de fiscus voorschrijft (art. 319, derde lid WIB 1992). De vraag moet ook gesteld worden of een uitgeschakelde computer of een computer waarvoor een paswoord moet worden ingegeven, als een kast kan worden aangemerkt. Dit lijkt een brug te ver.
ten, advocaten, e.d.m., zijn krachtens artikel 458 Sw. gebonden aan het beroepsgeheim. Het bewaren van het beroepsgeheim raakt de openbare orde6. Uit de voorbereidende werkzaamheden van artikel 319 WIB 1992 blijkt duidelijk dat een fiscale controle niet tot gevolg mag hebben dat het beroepsgeheim van de belastingplichtige geschonden wordt. Dit impliceert dat de fiscus geen toegang heeft tot lokalen van de betrokkene gedurende de tijd dat hij zijn beroep in aanwezigheid van zijn cliënten uitoefent7. Niettemin mag men het beroepsgeheim niet inroepen met als enig doel een eigen fiscale controle te ontwijken8. Het beroepsgeheim geldt slechts ter bescherming van het cliënteel.
EHRM en het recht op privacy De vraag of de fiscus computerbestanden mag kopiëren, is recent aan bod gekomen voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), meer bepaald in het kader van het recht op privacy (art. 8 EVRM)9. Het EHRM moest zich uitspreken over een geval waarbij de Noorse fiscus tijdens een controle een backup-tape van alle serverbestanden had meegenomen. Hoewel de Noorse wet dit als zodanig toelaat, onderzocht het EHRM of de wet bij het onderzoek van de backup-tape op het kantoor van de fiscus voldoende garanties tegen misbruik biedt. Het hof antwoordde hierop bevestigend. De Noorse wet voorziet immers in het recht van de belastingplichtige om het onderzoek van de server bij te wonen, een bezwaarrecht van de belastingplichtige tegen dit onderzoek, de schorsende werking van een dergelijk bezwaarrecht en de vernietiging van de gekopieerde gegevens door de fiscus na de voltooiing van het onderzoek. Bijgevolg was het hof van oordeel dat artikel 8 EVRM niet geschonden is. Uit dit arrest kan o.i. evenwel niet worden afgeleid dat zulks ook in België zonder meer mogelijk is. Het arrest maakt duidelijk dat de fiscus niet zomaar informatie bij belastingplichtigen kan opvorderen. De nationale wet moet een aantal waarborgen bieden. Het is zeer de vraag of het huidig Belgisch wettelijk kader momenteel die waarborgen biedt.
Beroepsgeheim Bepaalde beroepsgroepen, waaronder boekhouders-fiscalisten, accountants, belastingconsulen-
4 5
Rb. Brugge 26 oktober 2011, T.F.R. 2012, 499 ; Rb. Brussel 17 januari 2012, T.F.R. 2012, 238. Ibid.
7
6
T. AFSCHRIFT en F. GODDEVRIENDT, «Het beroepsgeheim van fiscale raadgevers : camera obscura of tabula rasa», T.F.R. 2002, 298.
7
Gedr. St., Kamer 1961-62, nr. 264/42, 217. Zie ook Com.IB 1992, nr. 319/3 en Btw-Comm., nr. 63/81.
8
Cass. 17 juni 1969, Pas.1969, 960.
9
EHRM 14 maart 2013, Bernh Larsen Holding, Fisc. Act. 2013, nr. 13, p. 1-4.
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3
Optima-vonnis bevestigt grenzen Op 30 januari 2012 verrichte de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) een visitatie bij Optima Bank. Naast de traditionele inzage in de boeken werden zonder toestemming klantengegevens gekopieerd, persoonlijke tassen doorzocht en werd zelfs de iPad van de topman ingekeken. Vervolgens riep de gewestelijk directeur van de Gentse BBI langs mediakanalen de Optima-klanten op ‘spontaan’ over te gaan tot fiscale regularisatie. De rechtbank van eerste aanleg te Gent tilt hier zwaar aan : «Het kopiëren van gegevens bij een financiële instelling met als doel rechtstreeks de klanten van deze instelling te onderzoeken, is een flagrante overtreding [van het visitatierecht]», stelde de rechtbank10. Het visitatierecht betreft immers het onderzoek en de taxatie bij en van de belastingplichtige zelf, en niet de taxatie van derden. Het tegenargument dat de fiscus, in afwachting van de uitspraak, geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de klantendossiers, baatte niet. De rechtbank besliste dat de uitgevoerde visitatie volstrekt nietig was en de gegevens totaal onbruikbaar waren.
Reden tot paniek ? Hoewel de vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg te Brugge en Brussel geen gelopen koers zijn, grijpt de fiscus deze aan om (te) ruime onderzoeksmachten te rechtvaardigen. Deze visitaties creëren onrust. Belastingplichtigen doen er dan ook goed aan om proactief een visitatie voor te bereiden. Zo is het aangewezen dat er een interne procedure wordt opgesteld met de do’s en don’ts bij
10 Rb. Gent 11 juni 2013, AR/12/2106/A.
een fiscale visitatie (bv. aanduiding van de contactpersonen, richtlijnen voor de receptioniste, e.d.m.). Ook na de visitatie zijn bepaalde handelingen aangewezen, zoals een evaluatie van de interne procedure, verspreiding van een persbericht, e.d.m.
Besluit Reeds in 1966 bekritiseerden The Beatles met hun «Taxman» de bevoegdheden van de fiscus. Bijna 50 jaar later is de problematiek nog steeds actueel. Terecht maakt de fiscus werk van de strijd tegen fiscale fraude en uiteraard moet hij daarbij gebruikmaken van zijn onderzoeksbevoegdheden. Afgezien daarvan moeten ook de rechten van de belastingplichtige worden geëerbiedigd. België blijft namelijk een rechtstaat. Zowel de fiscus als de belastingplichtige hebben baat bij wetgeving die duidelijk de rechten en plichten van beide partijen aangeven. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Thans is er een wetsvoorstel ingediend waarbij aan de fiscus uitdrukkelijk het recht zou worden verleend om de noodzakelijke boeken en bescheiden naar het belastingkantoor mee te nemen (nieuw art. 315ter WIB 1992)11. Dit zou de fiscus opnieuw een stap in de richting van fiscaal onderzoeksrechter laten nemen. Indien deze uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheid niet gepaard gaat met fundamentele waarborgen ter bescherming van de belastingplichtige, dreigt het nieuwe wetsartikel het EVRM te schenden.
Kim BRONSELAER – advocaat Laga Tom DE CLERCK – advocaat Laga
11 Voorontwerp van wet houdende diverse fiscale bepalingen, zoals goedgekeurd door de regering op de ministerraad van 24 oktober 2013.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http: //www.bibf.be. Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be
8
P a c i ol i N r . 373 B I B F - I P C F / 11- 24 n ov em b er 201 3