876
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
DE OVERDRACHT EN OMZETTING VAN i
AFGEWAARDEERDE VORDERINGEN IN
DE DEELNEMINGSSFEER NA DE ONZAKELIJ KELENINGJURISPRUDENTIE
t)
MR. F. VAN HORZEN EN PROF. MR. J. W. BELLINGWOUT1
i
I i i
I
1 Inleiding
de van het vertrekken van de lening "einbringlich", verhaalbaar was.4 Met andere woorden, de solvabiliteit van
Dat men bij het verstrekken van leningen zakelijk moet handelen, zal voor fiscalisten niet als een verrassing komen. Zelfs in vooroorlogse niet-fiscale literatuur werd deze boodschap.al uitgedragen: "Es sei nicht
de dochter ten tijde van de geldverstrekking was relevant.5
kaufmaufmännisch gedacht, einen grösseren Kredit zu
gewähren, wenn nicht für das ausgeliehene Geld eine
schreven door een nieuw hybride financieringsinstrument te creëren, namelijk vreemd vermogen waarvan
Sicherheit auf den ersten Blick verbürgt scheint; anders
het risico-element zich in de kapitaalsfeer bevindt. De
zu handeln, sei leichtsinnig, unverantwortlich (...)."2 De roman waarin deze passage is opgenomen, verscheen
kapitaalsfeer komt ook naar voren wanneer de Roge Raad de gevolgen van vervolghandelingen met een als
in 1933, hetzelfde jaar waarin het Duitse Reichsfinanz-
onzakelijk aangemerkte vordering beschrijft. De juris-
Dit neemt niet weg dat de Roge Raad met de arresten van 25 november 20116 zelf geschiedenis heeft ge-
hof oordeelde dat bij de fiscale beoordeling van handelingen van een moedervennootschap ten opzichte van
prudentie is niet aUeen van groot belang voor belas-
haar dochtervennootschap de vraag dient te worden ge-
Ook de wetgever dient zich ons inziens de vraag te
steld of de moeder "für eine fremde GeseUschaft" hetzelfde zou hebben gedaan.3 Kort daarna volgde een beslissing van het Reichsfinanzhof waarin in embryonale
steUen of er aanleiding bestaat de artikelen l3b en
vorm de bodemlozeputjurisprudentie en de onzakelijke-
vraag of de onzakelijkeleningjurisprudentie invloed
leningjurisprudentie kan worden herkend. Bij de vraag of een moedervennootschap een vordering op haar dochtervennootschap ten laste van de winst af kon
bij de debiteur van het omzetten van onvolwaardige
waarderen, oordeelde het Reichsfinanzhof namelijk dat
betekenis toekwam aan de vraag of de vordering ten tij-
tingplichtigen, hun adviseurs en de Belastingdienst.
l3ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te
handhaven. In dat verband gaan wij ook in op de heeft op de bestaande jurisprudentie over de gevolgen
vorderingen in kapitaal. Geldt bijvoorbeeld het arrest RR 25 juni 1969, nr. 16 104, ENE 1969/202 nog steeds onverkort, of moet dat arrest worden genuanceerd wanneer de crediteur geacht kan worden niet uitsluitend als aandeelhouder te handelen?
De auteurs zijn verbonden aan KPMG Meijburg & Co te Am-
stelveen. J. W. Bellingwout is tevens verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. 2 H. Keilson, Das Leben geht weiter, opgenomen in H. Keilson,
Sämtliche Romane und Erzählungen, Fischer Taschenbuch Verlag Frankfurt am Main 2009, p. 95. Hans Keilson vluchtte
in de jaren dertig van de vorige eeuw uit Duitsland naar Ne-
4 Reichsfinanzhof 3 1934, nr. I A 129/33, Sammlung der
Entscheidungen und Gutachten des Reichsfinanzhofs, Band 36, nr. 48, p. 251.
derland. Hij overleed in 2011 in Bussum op 101-jarige leef-
5 Zie ook HR 13 januari 2012, nr. 10/03654, BNB 2012/79.
tijd.
6 HR 25 november 2011, nr. 08/05323, BNB 2012/37; HR 25
3 Reichsfinanzhof 31 oktober 1933, nr. I A 391/31, Sammlung
november 2011, nr. 10/04588, BNB 2012/78; HR 25 novem-
der Entscheidungen und Gutachten des Reichsfinanzhofs,
ber 2011, nr. 10/05161, BNB 2012/38, en HR 25 november
Band 34, nr. 58, p. 234.
2011, nr. 10/05394, BNB 2012/39.
o
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
2 De voorvader van de onzakelijke lening
in de deelnemingssfeer
ling waren gebracht, een incentive ontstaan om dochters met geldleningen in plaats van met aandelenkapitaal te financieren. De vorderingen konden ten laste van de
Wanneer een moedervennootschap een onzakelijke lening aan haar dochtervennootschap verstrekt, kan een afwaarderingsverlies op de vordering pas bij liquidatie van de dochter ten laste van de winst worden gebracht.
e
winst worden afgewaardeerd en de afwaardering kon definitief worden gemaakt door de afgewaardeerde vordering vervolgens om te zetten in aandelenkapitaaL.13 Rij was
Ret is interessant dat deze gedachte vijfentwintig jaar
van mening dat de fiscus zonder ingrijpen van de wetgever de afwaardering van vorderingen niet kon bestrijden met als stellng dat sprake was van een duurzame financieringsvordering. Ret kunnen afwaarderen van duurzame financieringsvorderingen vloeide volgens Vermeend
geleden deel uitmaakte van een initiatiefwetsvoorstel tot
voort uit het wettelijke systeem.14
Ret afwaarderingsverlies speelt zich derhalve af in de deelnemingssfeer, terwijl de vergoeding op de vordering normaal wordt belast.
aanpassing van de deelnemingsvrijstellng. Wij doelen op
het door het lid van de Tweede Kamer WiUem Vermeend
in september 1986 ingediende initiatiefwetsvoorstel "tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van mogelijkheden tot oneigenlijk gebruik (reparatiewetgeving).'" Voorgesteld werd om de deelnemingsvrijstellng ook toe te passen op waardeveranderingen uit hoofde van vorderingen, indien en voor zover deze vorderingen - direct of indirect strekten tot duurzame financiering van het lichaam waarin de schuldeiser een deelneming bezat. De waarde-
¿¿In het Licht van de arresten van 25 november
2011, bLijkt Vermeend
echter op het juiste spoor te hebben gezeten"
mutaties van duurzame financieringsvorderingen zouden onder de deelnemingsvrijstelling worden gebracht. Eventuele waardedalingen van dergelijke vorderingen zouden niet aftrekbaar zijn en pas tot aftrek kunnen leiden bij
liquidatie van de deelneming.8 Valutaresultaten op duurzame financiering zouden ook onder de deelnemingsvrij-
stelling worden gebracht.9 De rente op de vorderingen bleef buiten de deelnemingssfeer en zou normaal worden belast.10 Ret initiatiefvoorstel borduurde voort op een
van de dochter een doorslaggevende roL. Slechts die
winstverwachting kon de garantie bieden dat daaruit zo-
Volgens Vermeend was door het feit dat onder de Wet op
wel de verschuldigde rente als de te verrichten aflossingen binnen de overeengekomen termijnen ook werkelijk zouden kunnen worden opgebracht. Indien reeds bij het verstrekken van de lening objectief te verwachten viel dat deze winstcapaciteit van de dochter ontoereikend moest worden geacht om daarut de overeengekomen rente met-
de vennootschapsbelasting 1969, in tegenstellng tot on-
terdaad aan haar moeder te voldoen, was dat een sterke
der het regime van het Besluit VPB 1942 waardeverande-
aanwijzing dat het verstrekte vermogen in feite de tunctie van aandelenkapitaal vervlde en mitsdien tot duurzame financiering van de dochter strekte. Bij zogenoemde verliesfinanciering was volgens Vermeend ook sprake van
rapportage van een ambtelijke werkgroepY Deze werk-
groep had voorgesteld om aUe vorderingen op concernmaatschappijen, met uitzondering van leverancierskrediet, onder de deelnemingsvrijstelling te brengen.12
ringen van deelnemingen onder de deelnemingsvrijstel-
(f
Bij het antwoord op de vraag of sprake was van duurzame financiering als bedoeld in het wetsvoorstel speelde de omvang van de actuele en de toekomstige winstcapaciteit
7 Kamerstukken II 1986/87, 19729.
duurzame financiering.15 Ook de omzetting van een kort-
8 Art. 13 lid 6 derde volzin van het voorstel: "Het verlies op
lopende vordering in een langlopende vordering, leverde een indicatie op voor het aanwezig zijn van een duurzame financiering. Daarnaast kon een objectief aanwijsbare verandering in de voordien verwachte winstontwikkeling van de dochter, aan de vordering van een moeder op haar
vorderingen wordt gesteld op het bedrag waarmede het voor
de verkrijging van deze vorderingen opgeofferde bedrag het totaal van de door de belastingplichtige op die vorderingen
ontvangen aflossingen overtreft." In het voorstel werd de regeling van het liquidatieverlies beperkt tot deelnemingen in deelnemingen die in Nederland waren gevestigd. 9 Kamerstukken 111987/88, 19729, nr. 10, p. 11. 10 Kamerstukken II 1986/87, 19729, nr. 3, p. 5 en 6. 11 De beleidsgroep vennootschapsbelasting, bestaande uit
dochter onder omstandigheden het predicaat van duurza-
me financiering verlenen of ontnemen. Normaalleveran-
13 Kamerstukken II 1986/87, 19729, nr. 3, p. 3 en 4.
hoofdambtenaren van een aantal inspecties vennootschaps-
14 Kamerstukken 111987/88, 19729, nr. 10, p. 9.
belasting en van het Ministerie van Financiën. Kamerstukken
15 Ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel was het bo-
II 1986/87, nr. 3, p. 1. 12 Kamerstukken II 1986/87, nr. 3, p. 4.
demlozeputarrest HR 27 januari 1988, nr. 23919, BNB 1988/217 nog niet gewezen.
877
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
878
cierskrediet zou niet als duurzame financiering kunnen
ter op het juiste spoor te hebben gezeten. Zijn enige mis-
worden aangemerkt, tenzij J:ijvoorbeeld leveranties zouden worden v09rtgezet, niettegenstaande de objectieve and houdende rentebeverwachting da,t de daarmede verb
vatting was dat de fiscale rechter geen mogelijkheid had
talingen en/ofde (gedeeltelijke) aflossingen niet meer uit de te behalen winst van de dochter zouden kunnen worden voldaan.16 De actuele en toekomstige winstcapaciteit
van de dochter was volgens Vermeend de determinerende
factor ter beantwoording van de vraag of in een concreet geval de door een moeder aan haar dochter verstrekte geldlening objectief gesproken het karakter had van een duurzame financieringsvorderingY De tekst van het voor-
stel bestreek niet de situatie waarbij sprake was van duurzame financiering tussen zustervennootschappen.
om een streep door een afwaardering te zetten. Maar hij
was zeker niet de enige die zich niet kon voorstellen dat de rechter de route in zou slaan die uiteindelijk he
eft ge-
leid tot de onzakelijkeleningjurisprudentie. Indien het voorstel destijds zou zijn omarmd, zou de wetgever zich bijzonder veel moeite hebben bespaard, moeite die is gestoken in de regelingen van de artikelen 13b en 13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 alsmede in het korte tijd gegolden hebbende artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Tevens zou belastingplich-
o
tigen een aantal wetswijzigingen zijn bespaard inzake de
problematiek van afgewaardeerde vorderingen.
Volgens Vermeend zou in een dergelijke situatie het
punt worden ingenomen dat de afwaardering als een uitdeling moest worden aangemerkt, omdat de geldlening door toedoen van de gezamenlijke moeder in haar kwalistand
3 Zijn er redenen om art. 13b en 13ba Wet VPB 1969 te handhaven?
teit van aandeelhoudster tot stand was gekomen.18 Ret
initiatiefwetsvoorstel is op 1 november 1989 ingetrokken.19 Vermeend schaarde zich achter het door de staats-
3.1 Overdrachtjoverbrenging van afgewaardeerde vorderingen
secretaris in mei 1987 ingediende wetsvoorstel tot herziening van de deelnemingsvrijstellng in de
vennootschapsbelasting, dat uiteindelijk heeft geleid tot te, net als de arresten van 25 november 2011, een streep
wetsvoorstel heeft uiteindelijk geleid tot het invoeren van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelas-
door de aftrekbaarheid van de afwaardering en de voorge-
ting 1969. In deze bepaling was de materie geregeld die
stelde tekst voorzag, net als de arresten, in een continue toets van de vordering. Ret transformeren van een nietaftrekbare afwaardering in een verhoging van het opgeof-
tegenwoordig is geregeld in de artikelen 13b en 13ba
de wet van 25 april
1990.20 Ret initiatiefwetsvoorstel zet-
ferde bedrag was ook begrepen in het wetsvoorstel. In het licht van de door Vermeend gegeven toelichtingen, zouden ons inziens niet alleen bodemlozeputvorderingen als
duurzame financieringsvorderingen kunnen worden aangemerkt, maar ook de leningen die op grond van de arres-
I ,I I
3.1.1 Algemeen Ret door de staatssecretaris in mei 1987 ingediende
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, name-
lijk het onder omstandigheden terugnemen van een afwaarderingsverlies bij omzetting, overdracht of overbrenging van een afgewaardeerde vordering. Anders dan
in het initiatiefwetsvoorstel, voorzag het in 1990 ingevoerde artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en voorzien de huidige artikelen 13b en
ten van 25 november 2011 als onzakelijke leningen wor-
13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969,
den aangemerkt. Met wat goede wil kan het initiatiefwetsvoorstel worden gezien als codificatie van de nog te verschijnen (maar destijds niet verwachte) jurisprudentie.' Ret initiatiefvoorstel inzake duurzame financiering kreeg veel kritiek, niet alleen in de Tweede Kamer,22 maar ook in de fiscale literatuur.23 In het licht van de arresten van 25 november 2011, blijkt Vermeend ech-
pas in sancties indien er een handeling wordt verricht met een afgewaardeerde vordering. Daarbij is het tevens opvallend dat de staatssecretaris destijds naar aanleiding van het tijdens het wetgevend proces verschenen arrest RR 27 januari 1988, nr. 23 919, ENE 1988/217
opmerkte dat er in zijn beleving nog maar een beperkt aantal gevaUen over zou blijven waarbij moeders vorde-
ringen op dochters zouden kunnen afwaarderen.24 Indien de staatssecretaris destijds zou hebben kunnen
16 Kamerstukken II 1986/87, 19729, nr. 3, p. 7 en 8. 17 Kamerstukken II 1987/87,19729, nr. 10, p. 11. 18 Kamerstukken II 1987/88,19729, nr. 10, p. 13 19 Kamerstukken II 1989/90, 19 729, nr. 13. 20 Stb. 1990, 173, wetsvoorstel19 968.
21 Een verschil tussen de onzakelijke leningjurisprudentie en het initiatiefwetsvoorstel is dat valutaverliezen niet onder
voorzien dat de Roge Raad het leerstuk van de onzakelijke lening zou ontwikkelen, is het de vraag of hij de regelingen van de artikelen 13b en l3ba van de Wet op de venootschapsbelasting 1969 zou hebben ingevoerd.
Wil men aan toepassing van artikel 13b respectievelijk artikel 13ba van de Wet op de venootschapsbelasting 1969 toekomen, dan moet sprake zijn van een af te
het niet-aftrekbare debiteurenrisico van een onzakelijke le-
waarderen vordering. Anders gezegd, het moet gaan om
ning vallen. Zie a.C.R. Marres, WFR 2012/i50, onderdeel 5.3.
een zakelijke lening, een lening waarbij het gerealiseer-
22 Kamerstukken II 1987/88,19729, nr. 12, p. 7. 23 J.A.G. van der Geld, FED 1986/1265, met name p. 4478 tim
4488.
24 Kamerstukken II 1989/90, 19968, nr. 13, p. 8.
0)
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
de debiteurenrisico zich ook bij een onafhankelijke derde zou hebben gemanifesteerd. Enerzijds is het de vraag of in deelnemingsverhoudingen vaak van een zakelijke
Bij het prijsgeven van de vordering yond terugname van het afwaarderingsverlies niet plaats voor zover die kwijtschelding tot belastbare winst bij de debiteur leidde. Arti-
lening sprake zal kJnnen zijn of kunnen blijven. Ander-
kel 13b gold niet indien de crediteur die de vordering om-
zijds is het de vraag' of er bij aanwezigheid van een za-
zette in aandelenkapitaal of een met de crediteur
kelijke lening, wel een rechtvaardiging bestaat tot te-
verbonden lichaam ten tijde van de omzetting van de vorde ring nog geen deelneming in de debiteur had. De wetge-
name van het afwaarderingsverlies indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13b of 13ba van rug
de Wet op de venootschapsbelasting 1969.
De artikelen 13b en 13ba zijn gebaseerd op de gedachte dat mismatches kunnen ontstaan doordat waardeverande-
(0)
en van vorderingen zich in de belaste winstsfeer afspelen, terwijl waardeveranderingen van deelnemingen zijn vrijgesteld. Door de staatssecretaris is dit destijds aangeduid als het "eten van twee walletjes ten nadele van de ring
fiSCUS."25 In de meest simplistische vorm deed zich dat
voor door een vordering op een deelneming af te waarderen naar nihil en vervolgens, op het moment dat de vordering nog steeds een waarde van nihil had, om te zetten in
(0
ver bleek naderhand in dit soort situaties ook het afwaarderingsverlies terug te willen nemen." In plaats van het dienovereenkomstig aanpassen van de bestaande regeling van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, koos de wetgever er voor om de sanctie bij omzetting/kwijtschelding van afgewaardeerde vorderingen te
verplaatsen van de crediteur naar de debiteur. Omzetting
van vorderingen in kapitaal of het anderszins gaan tunctioneren van schulden als eigen vermogen leidde in de periode 2001-2005 tot winstneming bij de debiteur voor zover de boekwaarde van de schuld hoger was dan de waarde in het economische verkeer van de met de schuld correspon-.
aandelenkapitaal in de dochter. Dat had geen gevolg voor
derende vordering.28 Na forse kritiek op deze bepaling29 is
het genomen afwaarderingsverlies, dat werd niet teruggenomen (RR 26 april 1978, nr. 18 402, ENE 1978/140) en bij de debiteur verliep de omzetting eveneens fiscaal neutraal (RR 25 juni 1969, nr. 16 104, ENE 1969/202). In zijn oorspronkelijke vorm bepaalde artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dat bij een omzetting in
deze in 2005 geschrapt en vervangen door artikel 13ba, op grond waarvan de poging tot claimbehoud bij omzetting/ afstand van een afgewaardeerde vordering terugkeerde
aandelenkapitaal van een afgewaardeerde vordering op een
naar de crediteur, via hetzij terugname van het afwaarderingsverlies ineens, dan wel gefaseerd via de opwaarderingsreserve.30 Met name bij lezing van artikel13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gaan onze ge-
lichaam waarin de crediteur of een met hem verbonden
dachten terug naar de opmerking van staatssecretaris Ko-
lichaam een deelneming had, het afwaarderingsverlies
ning in 1989 ten aanzien van artikel13b van de Wet op de
moest worden teruggenomen. Artikel 13b van de Wet op
vennootschapsbelasting 1969, namelijk dat hij belang
de vennootschapsbelasting 1969 werd gecomplementeerd
hechtte aan een eenvoudige en uitvoerbare regeling.31
met een aantal rechtshandelingen die ook tot terugname
De bestaande wettelijke regeling kan kort als volgt wor-
van het afwaarderingsverlies zouden leiden, namelijk de
den samengevat. De aanwezigheid of de bereikbaarheid
overdracht van een afgewaardeerde vordering aan een ver-
van de deelnemingssfeer bij de belastingplichtige schuld-
bonden lichaam, het overbrengen van de afgewaardeerde
eiser of met hem verbonden lichamen beperken op grond
vordering aan een buitenlandse vaste inrichting, het Zeeg-
van de wettelijke bepalingen de uiteindelijke aftrekbaar-
haZen van de debiteur (vergelijk het huidige art. 13b lid 1
heid van verliezen op vorderingen. Uit de onzakelijkele-
tim 3) alsmede het prijsgeven van de vordering. Deze
complementaire maatregelen waren bedoeld om te voorko-
ningjurisprudentie blijkt dat geabstraheerd moet worden van het feit dat de houder van de vordering tevens aan-
men dat via een andere wijze dan omzetting een latere opwaardering buiten de Nederlandse heffing werd gehou-
deelhouder is van de schuldenaar. In 1988 zei de wetgever ook met zoveel woorden dat een crediteur in con-
den dan wel dat latere opwaardering iUusoir werd.26
cernverhoudingen niet slechter moest worden behandeld dan een niet-gelieerde crediteur.32 De wetgever yond ech-
HOe onzakeLijkeLening-
jurisprudentie leert dot ingrijpen wetgever niet nodig is geweest"
25 Kamerstukken II 1987/88,19968, nr. 7, p. 15. 26 Kamerstukken II 1989/90, 19968, nr. 13, p. 9.
ter dat in concernverhoudingen de claim op het afwaarderingsverlies moest worden behouden.33 Rij zag destijds geen andere mogelijkheden tot claimbehoud dan door
27 Kamerstukken II 1999-2000,27209, nr. 3, p. 15. 28 Art. 12 Wet VPB 1969, ingevoerd krachtens de Wet onderne-
mingspakket 2001, Stb. 2000, 567. 29 lie bijvoorbeeld J. W. lwemmer, 'Herstel foute kapitaalbelastingwet, Het Financieele Dagblad 17 mei 2005. 30 Wet van 1 december 2005, Stb. 2005, 613. 31 Kamerstukken II 1989/90, 19968, nr. 13, p. 8. 32 Kamerstukken 111987/88,19968, nr. 7, p. 15.
33 Kamerstukken II 1987/88,19968, nr. 7, p. 15.
879
880
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
het creëren van wettelijke maatregelen die in de loop der tijd ook nog ingrijpend zijn aangepast. Ons inziens kan echter op basis van de onzakelijkeleningjurisprudentie worden beargJmenteerd dat het ingrijpen door de wetgever niet nodig; is geweest. 3.1.2 Overdracht afgewaardeerde vordering (art. 13b lid
1 en 2 onderdeel a Wet VPB 1969)
Veronderstel dat we een situatie hebben waarbij een
moeder een verlies op een vordering op haar dochter lijdt en dat zou kunnen worden beargumenteerd dat de vorde-
ring zakelijk is. Een onafhankelijke derde zou eenzelfde debiteurenrisico hebben gelopen. Ret door de moeder ge-
zou moeten zijn aan het nominale bedrag van de vorde-
ring, inclusief aangegroeide rente. Stel dat er wel een markt voor de betreffende afgewaardeerde vordering is en er een zakelijke prijs kan worden gevonden waartegen de overdracht zou plaatsvinden door een van de debiteur onafhankelijke derde aan een andere van de debiteur onafhankelijke derde. Indien die zakelijke prijs minder bedraagt dan het nominale bedrag van de vordering, dan zou zonder toepassing van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 het
afwaarderingsverlies in stand blijven. Ons inziens is dat terecht, omdat het uiteindelijke verlies dat door de betreffende crediteur op de vordering is geleden dan nog steeds een zakelijk verlies is. Er is geen sprake van een
wilen overdragen indien het door hem geleden debiteurenrisico volle
dig zou worden vergoed. Wordt dat risico
transformeert. Door in een dergelijke situatie toch de sanctie van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 toe te passen, krijgt de schatkist meer dan een fair share. In beginsel blijft er een claim bestaan op de vordering. Sinds de inwerkingtreding van de Wet werken aan winst vindt er ook afrekening ex artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 plaats indien de nieuwe verbonden crediteur Nederlands belastingplichtige is.35 Dat is uiteraard niet zo indien de nieuwe crediteur zich buiten de Nederlandse
handelen van de crediteur. Ons inziens kwalificeert een
heffingssfeer bevindt, maar dat is ons inziens onvol-
onzakelijke overdracht door de crediteur ook als een onzakelijke handeling van een crediteur als bedoeld door de Roge Raad als gevolg waarvan een zakelijke lening onza-
doende reden om artikel 13b van de Wet op de vennoot-
tot claimverlies is inherent aan het Nederlandse sys-
kelijk kan worden.34 Anders dan bij het ontstaan van de
teem van de heffing van vennootschapsbelasting. Mede
lening, waar de solvabiliteit van de debiteur respectievelijk de derdenrente de grens markeert tussen een zakelijke en een onzakelijke lening, kunnen ons inziens ook andere aspecten dan de solvabiliteit van de debiteur of de rente een lening onzakelijk maken. Ret onzakelijk handelen van de crediteur waar de Roge Raad aan refe-
in het licht van de onzakelijkeleningjurisprudentie en het arm's-lengthbeginsel is er ons inziens onvoldoende
reert, dient ons inziens ruim te worden uitgelegd. De
eft indien er reeds een zakelijk debiteurenrisico op de lening is geleden en fis-
schapsbelasting 1969 te handhaven. De mogelijkheid
reden om bij een zakelijke overdracht van een zakelijke vordering in concernverband toch het afwaarderingsver-
lies ongeclausuleerd terug te nemen. Er zijn genoeg voorbeelden binnen de binnenlandse sfeer waarbij een geleden afwaarderingsverlies niet wordt teruggenomen.
vraag is dan welke gevolgen dat he
Stel dat een onafhankelijke derde een afwaarderingsver-
caal in aanmerking is genomen. In de ideale at-arm's-
lies heeft geleden op een vordering en dat naderhand de derde naast de vordering ook een aandelenbelang van meer dan 5% verkrijgt in de debiteur. Dat vormt
lengthwereld waar overdracht alleen zou geschieden tegen vergoeding van het geleden debiteurenrisico zou een
geen aanleiding om het afwaarderingsverlies op de vor-
ring terug te nemen.
op nominale waarde te waarderen vordering ontstaan.
de
Daarmee wordt het reeds genomen afwaarderingsverlies teruggenomen. Vervolgens kan op het geherwaardeerde
Stel dat een onafhankelijke derde een afwaarderingsver-
bedrag van de vordering bij overdracht tegen een lag
ere
waarde geen aftrekbare afwaardering worden gepleegd op
lies heeft geleden op een vordering en dat naderhand deze derde de vordering overdraagt aan een niet verbonden lichaam dat een aandelenbelang van meer dan
basis van de onzakelijkeleningjurisprudentie omdat de lening onzakelijk is geworden. Die benadering heeft dan 35 Voorheen was doorschuiving in de binnenlandse sfeer gere-
geld in art. 13b, derde lid, juncto het besluit van 22 novem34 BNB 2012/37, overweging 3.3.5.
Óì
onzakelijk handelen door de crediteur als gevolg waarvan de zakelijke lening alsnog in een onzakelijke lening
dig vergoed, dan kan ons inziens worden aangenomen dat de aanvankelijk zakelijke lening alsnog in een onzakelijke lening transformeert vanwege het onzakelijk niet volle
t:
wordt teruggenomen omdat de at-arm's-lengthprijs gelijk
gens de afgewaardeerde vordering over zou dragen aan een met haar verbonden partij, moet de vraag worden be-
gedragen at arm's length is. Bij de beantwoording van die vraag is relevant of een onafhankelijke derde ook bereid zou zijn geweest de vordering aan een andere onafhankelijke derde over te dragen en tegen welke prijs. Indien er geen markt voor dergelijke vorderingen blijkt te zijn, kan de overdracht als een onzakelijke handeling worden aangemerkt. Ons inziens kan dan worden verondersteld dat een onafhankelijke derde de vordering alleen zou hebben
,)
ook zonder toepassing van artikel 13b van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 het afwaarderingsverlies
leden verlies is dan aftrekbaar. Indien de moeder vervol-
antwoord of de prijs waartegen de vordering wordt over-
I i
tot gevolg dat bij overdracht tussen verbonden lichamen
ber 1999, nr. DB1999/1955M.
o
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
5% heeft in de debiteur. Artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is hier niet van toepas-
Ook bij het overdragen van de vordering aan een vaste
waarderingsverlies op de vordering terug te nemen. Indien een groepsvennootschap zonder directe deelne-
inrichting (art. 13b lid 2 onderdeel b Wet VPB 1969) speelt het at-arm's-lengthbeginsel een doorslaggevende rol. Gelet op de zelfstandigheidsfictie zal de vraag moeten worden gesteld of een onafhankelijke derde de vor-
verlies heeft geleden op deze vordering en vervolgens de deelneming in de debiteur van een groepsvennootschap overneemt, heeft die verwerving geen gevolgen voor het afwaarderingsverlies. Artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is niet van toepassing. Gesteld zou kunnen worden dat er in deze casus geen reden is om het afwaarderingsverlies terug te nemen omdat de claim op het afwaarderingsverlies in stand blijft. Daar staat tegenover dat bij vergelijkbare situaties van claimbehoud, zoals de overdracht van een afgewaardeerde vor-
dering aan een in Nederland gevestigde groepsvennoot-
schap die een deelneming in de debiteur heeft, de sanctie van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zonder meer wordt toegepast.
de
ring aan een andere onafhankelijke derde over zou
wilen drag
en en zo ja, tegen welk bedrag.
Indien dat niet het geval blijkt te zijn, vormt de overbrenging van de afgewaardeerde vordering aan een vaste inrichting ons inziens een handeling die er voor zorgt dat een aanvankelijk zakelijke vordering alsnog
transformeert in een onzakelijke vordering omdat de
crediteur zijn verlies definitief maakt in een situatie waarin een onafhankelijke derde dat niet zou hebben gedaan en de mogelijkheid zou hebben behouden om het geleden verlies, het gematerialiseerde debiteurenri-
sica weer goed te maken. Zoals wij reeds in het voren-' staande hebben betoogd, past het in die benadering om
Nog een voorbeeld van claimverlies op een genomen af-
bij een onzakelijke han
waardering waar de wetgever niet in heeft gegrepen. Stel
de
de ling met de vordering, de vorring te herwaarderen naar nominaal en te fingeren
dat een vennootschap een aandelenbelang heeft van min-
dat overdracht heeft plaatsgevonden tegen het nomina-
der dan 5% waarop een verlies is geleden. Op het moment
sche verkeer hebben waarvoor ze in de fiscale boeken staan, krijgt de houder een zodanig belang in die vennoot-
le bedrag, inclusief de eventueel aangegroeide rente. Ret onzakelijk overbrengen aan een buitenlandse vaste inrichting dient ons inziens dan ook op basis van de onzakelijkeleningjurisprudentie te leiden tot terugname
schap dat de deelnemingsvrijstellng van toepassing wordt.
van een in aanmerking genomen afwaarderingsverlies,
Latere waardestijgingen van het aandelenpakket vallen dan volledig onder de deelnemingsvrijstelling.
zo in het algemeen toepassing van het at-arm's-lengthbeginsel al niet tot die conclusie zou voeren.
Uit deze voorbeelden blijkt ons inziens dat er veel situ-
Stel dat er wel een markt en een prijs geïdentificeerd
aties zijn waar na een afwaarderingsverlies geen fiscale
kunnen worden. Die prijs reflecteert dan de waarde in
dat de aandelen nog steeds een waarde in het economi-
claim blijft bestaan op het in aanmerking genomen verlies. Gelet daarop en mede in het licht van het feit dat na de arresten van 25 november 2011 het kunnen afwaarderen van groepsvorderingen geen eenvoudige op-
gave is en vervolghandelingen met een (afgewaardeer-
het economische verkeer van de vordering op dat mo-
ment. De claim op de meerwaarde boven die waarde ten tijde van overdracht schuift in een dergelijke situatie door naar het betreffende buitenland, hetzij blijft in beginsel in Nederland, indien sprake is van toerekening
de) vorderingen eveneens langs de meetlat van het
aan een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderne-
at-arm's-lengthbeginsel moeten worden gelegd,36 is er
ming als bedoeld in artikel 15g van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De claim op het verschil tussen boekwaarde en werkelijke waarde ten tijde van de overdracht blijft in ieder geval bij het Nederlands hoofd-
ons inziens geen reden voor een discriminerende behan-
(0
lid 1 en 2 onderdeel b Wet VPB 1969)
sing. De overdrachevormt geen aanleiding om het af-
ming in een groepsdebiteur een zakelijk afwaarderings-
o
3.1.3 Overbrenging naar vaste inrichting (art. 13b
deling van afgewaardeerde vorderingen, respectievelijk handhaving van de sanctie van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bij de overdracht
van afgewaardeerde vorderingen aan verbonden lichamen. Cruciaal voor het kunnen nemen dan wel handhayen van een afwaarderingsverlies bij een vervreemding
van de vordering dient ons inziens te zijn de waarde van de vordering C.q. het bedrag waarvoor een derde de vordering aan een onafhankelijke derde zou hebben vervreemd. Uitgaande van een zakelijke prijsstellng is er ons inziens geen reden om het resterende afwaarderingsverlies te corrigeren.
huis. Wij zien gelet op het beclaimd blijven van het bedrag van de afwaardering bij een zakelijke overbrenging geen rechtvaardiging voor het bestaan respectievelijk
handhaven van artikel 13b, eerste en tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.1.4 Overdracht onderneming debiteur (art. 13b
lid 3 Wet VPB 1969) Voor wat betreft de sanctie van artikel 13b, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, die kan
ons inziens ook gemist worden. Een niet-gelieerde crediteur zou er nimmer er mee akkoord gaan dat de debiteur zijn onderneming of zijn andere kroonjuwelen bui36 Daar was de onzakelijkeleningjurisprudentie ook niet voor nodig.
ten het bereik van de schuldeiser zou brengen. Indien
de groepscrediteur zich dit toch laat gebeuren, is ons
881
882
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
inziens de transformatie van een zakelijke lening in een onzakelijke lening en de niet-aftrekbaarheid van het afwaarderingsLerlies een gegeven.
Ons inziens zal die terugname van het afwaarderingsverlies zich manifesteren in opwaardering van de afgewaardeerde vordering tot het nominale bedrag, inclusief eventueel aangegroeide rente, vanuit de gedachte dat
t I'
een onafhankelijke schuldeiser in een dergelijke situatie zou hebben gestreefd naar maximaal claimbehoud.
schuldeiser en niet als aandeelhouder handelde, zou op het niveau vim de schuldenaar sprake zijn van een belaste vrijval van de schuld (behoudens eventuele toepassing van de kwijtscheldingswinstregeling) omdat de schuldeiser dan in die capaciteit afstand deed van zijn schuldvordering.3'
Naar onze mening dient ook bij de omzetting van een vordering in formeel aandelenkapitaal de vraag te wor-
den behandeld in welke capaciteit de crediteur handelt: als (bestaand of toekomstig) aandeelhouder of als schuldeiser? Er is ons inziens geen reden onderscheid te
I:
3.2 Omzettingjprijsgeving van afgewaardeerde
maken tussen de inbreng van formeel kapitaal en de in-
vorderingen (art. 13ba Wet VPB 1969)
breng van informeel kapitaaL. Indien aannemelijk kan
Zoals we in het vorenstaande hebben opgemerkt, vormt
worden gemaakt dat een onafhankelijke derde zonder een aandelenbezit in de debiteur ook zijn vordering in
de regeling van artikel 13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de basis een reparatie van de
een aandelenbelang zou hebben geconverteerd, kan worden geconcludeerd dat de omzetting als zodanig za-
gevolgen van de arresten RR ENE 1978/140 en ENE
kelijk is. Een voordien als zakelijk kwalificerende lening blijft dat dan tot en met het moment van omzetting.
i
1969/202. In deze jurisprudentie ging het om ten laste van de winst afgewaardeerde vorderingen die werden omgezet in door de debiteur uitgegeven nominaal aandelenkapitaal. In het arrest uit 1969 oordeelde de Roge Raad dat
van toepassing zou achten. Ons inziens geldt deze oude
der handelde. Voorts is het zo dat de verrekening waar
hiertegen door correctie van het afwaarderingsverlies,
respectievelijk het voorschrijven van de techniek van de herwaarderingsreserve. De vraag is of de Roge Raad in ieder geval na de arresten van 25 november 2011 de in 1969 en 1978 gewezen arresten nog steeds onverkort
het feit dat de fisc
ale gevolgen van de omzetting van
een afgewaardeerde vordering in aandelenkapitaal genu-
ii
verplaatsen nu de vraagstellng naar de debiteur alvorens weer terug te keren bij de crediteur. Kan bij de de-
jurisprudentie niet langer onverkort. Een indicatie voor
plaatsvond bij de crediteur. De omzetting yond plaats in de kapitaalsfeer. Bij de crediteur verliep de omzetting evenzeer geruisloos. Ret huidige artikel 13ba richt zich
Iii
Ret debiteurenrisico was zakelijk en blijft dat ook. We
biteur nog steeds een beroep worden gedaan op het arrest Roge Raad ENE 1969/202 met als gevolg dat er ter zake van de inbreng geen vrijval van de schuld plaatsvindt? De Roge Raad overwoog in dat arrest dat volstorting van aandelen kan geschieden door een vereffeningsovereenkomst, waarbij krachtens de wil van vennootschap en wederpartij verrekening plaatsvindt. Is daarvan sprake, dan zijn de door de schuldenaar uitgegeven aandelen volgestort en heeft de debiteur zijn schulden voldaan. In dit arrest is niet aan de orde gekomen in welke hoedanigheid de schuldeiser/aandeelhou-
ter zake van de omzetting geen vrijval van de schuld
de Roge Raad in 1969 aan refereert, impliceert dat er door de volstortingsverplichting ter zake van de uit te
anceerder dient te worden beschouwd dan uit de arresten uit 1969 en 1978 wel is afgeleid, is te vinden in RR
geven aandelen een vordering van de vennootschap ont-
10 maart 1993, nr. 28508, ENE 1993/237. Daar was
den verrekend. Uit latere jurisprudentie blijkt echter dat de Roge Raad van mening is dat de vordering op een aandeelhouder wegens nog te storten kapitaal, niet
sprake van een aandeelhouder die een afgewaardeerde
vordering op de vennootschap van een derde had overgenomen en vervolgens de vordering inbracht in de ven-
staat, waarmee de schuld van de vennootschap kan wor-
het vermogen van de vennootschap verhoogt.38 Ret is
nootschap ten titel van informeel kapitaal. De vraag
ons inziens dan ook de vraag of bij het ontbreken van
was welke gevolgen de inbreng had op het niveau van
een fiscaal zichtbare vordering kan worden volgehouden
de debiteur. De inspecteur stelde dat sprake was van een kwijtschelding van de schuld en rekende het vrijge-
dat vordering en schuld fiscaal geruisloos tegen elkaar kunnen worden weggestreept, hoezeer ook vanuit ci-
vallen bedrag tot de winst van de vennootschap. Ret Rof overwoog dat relevant was in welke hoedanigheid de schuldeiser had gehandeld: als aandeelhouder of als crediteur. Vanwege het feit dat de inbrenger van de vor-
dering geen andere relatie met de vennootschap onderhield dan die van aandeelhouder, achtte het Rof aannemelijk dat de inbreng plaats had gevonden door een aandeelhouder als zodanig. Volgens de Roge Raad was
dit oordeel van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en niet ontoereikend gemotiveerd. Indien evenwel vast zou
komen te staan dat de crediteur in zijn capaciteit van
Q)
37 lie Hof Arnhem 30 juli 2007, nr. 05/133, voor een situatie
waar het Hof oordeelde dat de inbreng van een waardeloze vordering door een als zodanig handelend schuldeiser plaatsyond, zodat de schuld integraal ten gunste van de winst van
de debiteur vrijviel. Het cassatieberoep van belanghebbende leed schipbreuk bij de Hoge Raad: HR 12 september 2008, nr. 07/11391. 38 HR 19 oktober 1983, nr. 21 855, BNB 1983/319, en HR 27 april
1988, nr. 24 637, BNB 1988/221.
tI
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
vielrechtelijk perspectief de aandelen als gevolg van de vereffening geacht worden te zijn volgestort. Ons in-
basis van het at-arm's-lengthbeginsel zal dan dienen te worden verondersteld dat de ontvangen aandelen een
ziens ligt het veeleer voor de hand dat de Roge Raad
waarde hebben ten bedrage van het nominale bedrag
thans niet meer tot~ een zelfde uitkomst als in 1969 zou komen. Dat beteke~t echter niet dat altijd het voUedige
van de vordering inclusief eventueel aangegroeide rente en dat vervolgens die aandelen niet ten laste van de winst kunnen worden afgewaardeerd, tenzij de deelneming wordt geliquideerd en overigens aan de voorwaarden voor het in aanmerking kunnen nemen van het liquidatieverlies wordt voldaan. Bij de voormalige
bedrag van de schuld ten gunste van de winst vrij zal vaUen. Voor de waarde van de uitgereikte aandelen,
waarvan kan worden aangenomen dat die gelijk is aan de waarde van de vordering ten tijde van de omzetting, is sprake van een aflossing van de vordering. Voor het
((
resterende bedrag van de schuld zal sprake zijn van een prijsgeven van de schuld bij de debiteur. Bij een zakelijke inbreng of zakelijke omzetting dient ons inziens dan
debiteur transformeert het gehele bedrag van de schuld in (in)formeel kapitaaL. 39
ook een (afhankelijk van de waarde van de vordering
4 Fiscale eenheid, bedrijfsfusie,
geheel of gedeeltelijke) vrijval van de schuld bij de de-
(af) splitsing en juridische fusie
biteur plaats te vinden, waar eventueel de kwijtschel-
dingswinstregeling op van toepassing is.
De onzakelijkeleningjurisprudentie dient ons inziens
Indien een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn
ook te leiden tot aanpassing van een aantal bepalingen
geweest om de vordering in te brengen of om te zetten in kapitaal, wordt de voorheen zakelijke lening alsnog
die zien op de gevolgen van het aangaan van een fisc ale eenheid en het doen van een bedrijfsfusie, (af)splitsing
onzakelijk. In het arrest RR 26 april 1978, nr. 18 402,
of juridische fusie voor de onderlinge vorderingen en
ENE 1978/140, was sprake van een aandeelhouder die
schulden van de daarbij betrokken lichamen. Indien een crediteur en een debiteur gevoegd worden in
een waardeloze vordering op haar deelneming omzette in aandelenkapitaaL. De vraag was welke gevolgen deze omzetting had bij de crediteur. De Roge Raad oordeelde
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dat de crediteur
dat goed koopmansgebruik zich er niet tegen verzette dat belanghebbende er voor haar fiscale winstbereke-
de vordering dient te waarderen op bedrijfswaarde of de nominale waarde, indien die waarde lager is dan de be-
ning van uitging dat zij een deel van haar vordering ad nominaal f 92 000 en ter waarde van nihil, heeft omgezet in een uitbreiding van haar deelneming met een nominaal bedrag van f 92 000 waarvan de kostprijs en de
drijfswaarde. De debiteur dient de betreffende schulden op
bedrijfswaarde nihil bedroegen, zodat te dezen niet van een realisatie van een voordeel kon worden gesproken.
een fiscale eenheid, bepaalt artikel 15ab, zesde lid, van de
dezelfde waarde te steUen als waarop de vorderingen worden gesteld. Deze bepaling geldt ongeacht de vraag of de
crediteur de waardedaling van de vordering ten laste van zijn fisc ale resultaat kan afwaarderen. Indien het verlies niet aftrekbaar is op grond van de onzakelijkeleningjurisprudentie, werkt deze bepaling onrechtvaardig uit. Tegen-
over het niet -aftrekbare verlies bij de crediteur op de vordering, staat dan immers een verplichte en belaste vrijval
HHet gevaar van dubbele
verLiesverrekening doet zich echter niet voor bij
cO
onzakelijke leningen"
Afgezien van de toepassing van artikel 13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is deze benadering ons inziens aUeen nog mogelijk in een situatie waar de inbreng/omzetting als zakelijk kan worden aangemerkt.
van de schuld bij de debiteur. Artikel 15ab, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting1969 heeft, net als zijn voorgangers, tot doel om te voorkomen dat naast het
afwaarderingsverlies bij de crediteur ook eventuele voorvoegingsverliezen van de debiteur na voeging nog voor
verrekening beschikbaar zouden blijven (binnen de kaders van de winstsplitsing). De bepaling richt zich derhalve tegen een vorm van dubbele verliesverrekening. Ret gevaar van dubbele verliesverrekening doet zich echter niet voor bij onzakelijke leningen. Er is dan geen reden voor gedwongen winstneming bij de debiteur. De onzakelijkeleningjurisprudentie kan ons inziens niet zo worden geïnterpreteerd dat een niet aftrekbaar afwaarderingsverlies zich
per definitie vertaalt in een storting van informeel kapi-
Is sprake van een situatie waar een onafhankelijke der-
taal in de debiteur ten tijde van de afwaardering en ten
de zijn vordering niet zou hebben omgezet of inge-
bedrage van het bedrag van de afwaardering. Ons inziens
bracht, dan leiden de arresten van 25 november 2011 er
dient artikel 15ab, zesde lid, van de Wet op de vennoot-
ons inziens toe dat de lening ten tijde van deinbreng of de omzetting als een onzakelijke lening moet worden aangemerkt, waarbij een eventueel reeds genomen verlies op de vordering dient te worden gecorrigeerd. Op
39 HR 25 november 2011, nr. VoN 2011 62/14 en HR
25 november 2011, nr.10/05161, BNB 2012/38.
883
884
Weekblad fiscaal recht . 6960 . 5 jul; 2012
schapsbelasting1969 in die zin worden aangepast dat de uit deze bepaling resulterende vrjval bij de debiteur niet tot de belastba're winst behoort, voor zover het correspon-
lingen gecreëerd. Dit wettelijke kader leidt echter met name in situaties van een zakelijk handelende crediteur tot uitkomsten die afwjken van de uitkomst waartoe
derende verlies op de vordering bij de crediteur niet ten
toepassing van de onzakelijkeleningjurisprudentie zou
J
laste van zijn belastbare winst kan of kon worden gebracht
leiden. Ret wettelijke kader heeft echter voorrang op de
omdat de lening onzakelijk is. De bij bedrijfsfusie, (at)
jurisprudentie. Ret links laten liggen van de wettelijke
splitsing en juridische fuie geldende voorwaarden voor onderlinge vorderingen en schulden dienen ons inziens op dezelfde wijze te wonten aangepast. Voor wat betreft de
bepalingen "würde darauf hinauslaufen, dass an die Stelle der gesetzlichen Regelung eine andere Regelung gesetzt würde. Rierzu sind aber die Steuergerichte (...)
behandeling van onderlinge vorderingen en schulden bij
nicht befugt."40 Wij bepleiten dan ook dat de artikelen
ontvoeging, dient artkel 15aj, tweede lid, van de Wet op
13b en 13ba van de Wet op de vennootschapsbelasting
de vennootschapsbelasting1969 ons inziens in die zin te
1969 zo spoedig mogelijk worden geschrapt. Artikel 15ab, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en de daarmee overeenkomende bepalingen in de standaardvoorwaarden in geval van juridische fusie en (af)splitsing (in beide gevaUen standaardvoorwaarde 1) dienen te worden aangepast in die zin dat deze bepalingen niet zien op onzakelijke leningen, of
worden aangepast dat de waardering van de vordering op
lagere bedrijfswaarde dan de nominale waarde niet plaats
dient te vinden indien de vordering als een onzakelijke vordering moet worden aangemerkt.
5 Conc1usies
breder geformuleerd, op leningen waarvan bij de crediteur een afwaardering niet ten laste van de winst is ge-
De onzakelijkeleningjurisprudentie maakt het niet eenvoudig om in de deelnemingssfeer tot een aftrekbaar verlies op een vordering te komen. Als sprake is van
komen. Tevens zou de onzakelijke lening moeten worden uitgesloten van het bereik van artikel 15aj, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
~;
een aftrekbaar verlies, kan uit deze jurisprudentie ook worden afgeleid hoe de overdracht en de omzetting van
afgewaardeerde vorderingen in de deelnemingssfeer fis-
40 Reichsfinanzhof 25 mei 1938, nr. III 113/38, Sammlung der
caal behandeld dienen te worden. De wetgever heeft
Entscheidungen und Gutachten des Reichsfinanzhofs, Band
ooit een wettelijk kader voor dergelijke vervolghande-
44, nr. 44, p. 122 en 123.
I' ¡
(I:
tV