De oudere starter in Nederland Quick Service
Heleen Stigter Zoetermeer, januari 2003
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Wat kenmerkt de oudere starter?
5
1.1 1.2
Inleiding Typering van de oudere starter
5 5
2
Oudere starters nader bekeken
7
2.1 2.2
Omvang groep oudere starters Kenmerken van oudere starters
7 7
3
1
Wat kenmerkt de oudere starter?
1.1
Inleiding Recentelijk heeft de raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (rZO) aan EIM de vraag voorgelegd de omvang, ontwikkeling en kenmerken van oudere starters in kaart te brengen. De vraag is beantwoord vanuit databestanden die binnen EIM aanwezig zijn. Het betreft hier het Jonge-bedrijvenpanel (1994) en het Starterspanel, jaargangen 1998 en 2000. De voorliggende mini-rapportage omvat de belangrijkste uitkomsten uit het onderzoek. Een starter is hierbij gedefinieerd als iemand die zich recent heeft ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het begrip ‘oudere starter’ is van toepassing op alle starters van 50 jaar en ouder. In de rapportage wordt de oudere starter vergeleken met de ‘jongere’ starter, zijnde starters die jonger zijn dan 50 jaar bij de oprichting van hun bedrijf.
1.2
Typering van de oudere starter Alvorens in te gaan op overeenkomsten en verschillen tussen oudere en jongere starters, schetsen we in deze paragraaf kort een beeld van de ‘gemiddelde’ oudere starter. De oudere starter kenmerkt zich door een hoog opleidingsniveau en een relatief grote mate van bescheidenheid met betrekking tot de eigen kwaliteiten als ondernemer. De oudere starter - in veruit de meeste gevallen betreft het een man - begint doorgaans een bedrijf in de zakelijke dienstverlening. De reden om een eigen bedrijf te starten is relatief vaak gericht op het voorkomen van werkloosheid of is een noodzakelijke stap; oudere starters beginnen doorgaans niet omdat ze het ondernemerschap als een uitdaging zien en ambitie hebben om te groeien. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de doelen die de oudere starter zich stelt; het leveren van kwaliteit is belangrijker dan uitbreiding van het bedrijf binnen enkele jaren na de start. Omdat een flink aandeel oudere starters een bedrijf begint vanuit de VUT, heeft men andere inkomsten naast het ondernemerschap. Dit betekent enerzijds dat men nauwelijks geld hoeft te lenen voor het kunnen starten van het bedrijf, en anderzijds dat relatief velen van hen niet hoeven rond te komen van de inkomsten die het ondernemerschap genereert. Het feit dat de oudere starters bij aanvang van het bedrijf nog niet erg tevreden zijn over de inkomsten die worden behaald, kan te maken hebben met de relatief grote problemen die men ervaart met het ontwikkelen van een afzetmarkt en de concurrentie op de markt. Ondanks dat hebben oudere starters nauwelijks specifieke informatiebehoeften. In vergelijking met hun jongere collega’s verzekeren relatief weinig oudere starters zich tegen de risico’s van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
5
2
Oudere starters nader bekeken
2.1
Omvang groep oudere starters Het aandeel zelfstandigen in de totale beroepsbevolking bedroeg in Nederland in 1994 zo’n 10%. Eind jaren negentig is dit percentage licht toegenomen naar 11% 1. Het is niet mogelijk dit percentage weer te geven voor de groep vijftigplussers, aangezien geen cijfers bekend zijn over het aandeel oudere zelfstandigen. De panels van EIM kunnen niettemin enig licht werpen op de vraag hoe groot de groep oudere starters in Nederland is. In 1994 bedroeg hun aandeel in de totale starterspopulatie zo’n 8%. Uitgaande van ruim 39.000 startende bedrijven in 1994, betekent dit dat sprake was van ruim 3.000 starters van 50 jaar en ouder. Het aandeel oudere starters is in de loop van de jaren negentig iets toegenomen tot 11%. Eind jaren negentig was echter ook het aantal starters toegenomen; in 1999 begonnen bijna 48.000 mensen met een eigen bedrijf. Hieruit volgt dat in dat jaar ongeveer 5.200 ouderen zich als zelfstandig ondernemer inschreven bij de Kamer van Koophandel. Zowel relatief als absoluut neemt het aantal oudere starters dus toe.
2.2
Kenmerken van oudere starters Onder de oudere starters bevinden zich relatief veel mannen Het starten van een bedrijf op latere leeftijd lijkt vooral een aangelegenheid van mannen te zijn. Circa acht op de tien oudere starters zijn mannen. Ter vergelijking: het aandeel vrouwelijke starters lag begin jaren negentig op ongeveer 28% en is in de loop der jaren gestegen naar een derde. Deze toename van het aandeel vrouwen is echter nog niet terug te vinden onder de oudere starters. Oudere starters kenmerken zich door hoog opleidingsniveau De oudere starters zijn relatief hoog opgeleid. In dit geval spreken we over een opleiding op HBO of WO-niveau. Dit feit deed zich begin jaren negentig al voor en blijkt eind jaren negentig nog verder te zijn toegenomen. Maar liefst twee derde van de oudere starters is hoogopgeleid, ten opzichte van een derde onder de starters jonger dan 50 jaar. In figuur 1 staat dit weergegeven.
1 Verhoeven, W.H.J. et al., (2001), Internationale benchmark ondernemerschap, EIM.
7
figuur 1
Aandeel hoogopgeleiden (HBO of WO-niveau) onder jongere en oudere starters (1994 en eind jaren negentig)
80
60
40
20
0 1994
eind jaren negentig oudere starters
jongere starters
Bron: EIM, 2002.
Groot deel oudere starters begint in de zakelijke dienstverlening Het relatief hoge opleidingsniveau van de oudere starters houdt sterk verband met de sector waarin zij een bedrijf beginnen. Begin jaren negentig waren de verschillen in sectorkeuze tussen jongere en oudere starters nog niet zo groot; eind jaren negentig is het verschil echter aanzienlijk. Zo’n tweederde van de oudere starters begint een bedrijf in de dienstverlening, waarvan het grootste deel in de zakelijke dienstverlening. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om advies- en IT-bureaus. Meerderheid oudere starters tussen 50 en 55 jaar De meerderheid van de oudere starters bevindt zich in de leeftijdscategorie 50 – 55 jaar. Zowel begin als eind jaren negentig ging het om bijna tweederde van de oudere starters. Ongeveer een kwart van de oudere starters is tussen 55 en 60 jaar oud, en ongeveer een op de tien oudere starters is 60 jaar of ouder. Onder de groep starters uit 2000 doet zich een opmerkelijke verandering voor; in deze groep blijkt het aandeel 60-plussers zich te verdubbelen tot 20% van totale aantal oudere starters. De vraag in hoeverre hier sprake is van een incidentele of structurele verschuiving, is vooralsnog niet te beantwoorden. Relatief veel ouderen starten momenteel vanuit VUT/pensioen Het stijgende aandeel 60-plussers onder de groep oudere starters zien we terug in de activiteiten die deze starters voor het begin van hun bedrijf uitvoerden. Begin jaren negentig was ongeveer de helft van de oudere starters in loondienst werkzaam en onder degenen die geen baan in loondienst hadden, leidden reeds vier op de tien een andere onderneming. Zij hadden dus al de nodige ervaring opgedaan met het zelfstandig ondernemerschap. Destijds startte 8% vanuit een VUT/pensioensituatie. Eind jaren negentig is dit beeld veranderd. Met name in 1998 lag het aandeel ouderen dat vanuit een baan in loondienst met een eigen bedrijf begon hoog (80%). Weliswaar neemt dit percentage in de latere jaren iets af, maar het blijft toch redelijk hoog met bijna tweederde in 2000. Daar staat tegenover dat vergeleken met 1994 juist veel meer ouderen eind jaren negentig startten vanuit de VUT (meer dan 25%). Meerderheid oudere starters hoeft vrijwel niet van inkomsten te leven Vanwege hun arbeidsverleden en/of hun positie voorafgaand aan de start van het bedrijf, beschikken veel oudere starters over een bepaalde hoeveelheid financiële middelen, die met zich meebrengt dat
8
zij veelal niet van de inkomsten uit het ondernemerschap hoeven te leven. Daarnaast constateren we dat veel oudere starters de start van hun bedrijf uit eigen middelen kunnen financieren. Figuur 2 geeft een beeld van de mate waarin oudere starters afhankelijk zijn van de inkomsten uit het ondernemerschap. Hieruit kunnen we aflezen dat in de loop der jaren de afhankelijkheid van oudere starters van de inkomsten uit het bedrijf is afgenomen. Dit zou te maken kunnen hebben met de gemiddeld hogere leeftijd waarop oudere starters met een bedrijf beginnen. Als we de uitkomsten vergelijken met die onder ‘jongere’ starters (jonger dan 50 jaar), blijkt dat ‘slechts’ een derde van de jongere starters niet hoeft rond te komen van de inkomsten die het bedrijf genereert. figuur 2
Afhankelijkheid van inkomsten uit het ondernemerschap onder oudere starters (1994 en eind jaren negentig; in procenten)
volledig
voor een groot deel
voor een klein deel
niet
0
5
10
15 1994
20
25
30
35
40
45
50
eind jaren negentig
Bron: EIM, 2002.
Ondanks dat de inkomsten uit het bedrijf niet noodzakelijk zijn om van te leven, zijn de oudere starters kort na aanvang van het bedrijf niet echt positief gestemd over de bedrijfsinkomsten. Ongeveer de helft van de oudere starters vindt de inkomsten onvoldoende of is van mening dat het er net mee doorkan. Start van het bedrijf hangt veelal samen met pullmotieven Uit onderzoek van EIM naar startende ondernemers komt naar voren dat met name eind jaren negentig, onder invloed van de gunstige economische omstandigheden, veel mensen met een eigen bedrijf begonnen vanuit positieve motieven. In het zelfstandig ondernemerschap zagen velen de mogelijkheid om eigen baas te zijn. Daarnaast vonden velen het een uitdaging om te kijken of zij op eigen kracht een levensvatbaar en succesvol bedrijf konden opzetten. Begin jaren negentig was dit beeld duidelijk anders, aangezien toen relatief veel mensen het ondernemerschap zagen als een mogelijkheid om werkloosheid te ontlopen. Dit beeld van de motieven van mensen om een eigen bedrijf te starten, moet voor de oudere starters genuanceerd worden. Begin jaren negentig bleken de oudere starters, veel vaker dan hun jongere collega’s, te moeten starten als gevolg van (dreigende) werkloosheid en omdat zij geen andere mogelijkheden zagen om inkomsten te genereren. Hoewel de wens om eigen baas te zijn wel naar voren komt
9
als startargument, speelt dit onder de ouderen beduidend minder dan onder de jongere starters (zie figuur 3). figuur 3
Motieven die in sterke mate de start van het bedrijf bepaalden (in 1994; in procenten)
werkloosheid dreigende werkloosheid mogelijkheid om meer geld te verdienen wens om eigen baas te zijn uitdaging
uit nood geboren
0
20
40 oudere starters
60 jongere starters
Bron: EIM, 2002.
Ook eind jaren negentig, een periode waarin dus veel starters het zelfstandig ondernemerschap als een kans zien, startten toch veel ouderen een eigen bedrijf vanuit negatieve overwegingen. Het beeld is eigenlijk vergelijkbaar met 1994; in vergelijking met jongere starters wegen de pushmotieven bij de oudere starters zwaarder en zijn de pullmotieven juist minder belangrijk. Mogelijk dat oudere starters hun leeftijd als een risicofactor zien om nog enige jaren via een baan in loondienst actief te zijn. Om te voorkomen dat zij zonder werk komen te zitten, starten ze een eigen bedrijf. Gelet op de huidige economische omstandigheden zou deze ontwikkeling zich in versterkte mate kunnen voordoen in de komende jaren. Oudere starters zijn minder op groei gericht... Oudere starters lijken met name gericht op het behouden van een overzichtelijk bedrijf, zonder dat ze daarbij streven naar groei en uitbreiding. Tweederde van de oudere starters geeft aan zeker niet te streven naar het aannemen van personeel in de eerste jaren na de start. Onder de jongere starters ligt dit percentage duidelijk lager (ruim 40%). Deze benadering van het ondernemerschap komt ook tot uitdrukking in de doelstellingen die de oudere starters voor hun bedrijf hebben geformuleerd. Daarbij gaat het veeleer om het leveren van kwaliteit dan om uitbreiding van het personeelsbestand, uitbreiding van de bedrijfsvestiging of het behalen van een zo hoog mogelijke winst. De reden waarom oudere starters enkele jaren na de start geen personeel in dienst hebben, heeft onder meer te maken met het feit dat men voldoende inkomsten genereert uit het ondernemerschap (50%) en/of dat het type dienstverlening niet de noodzaak tot het aannemen van personeel met zich meebrengt (37%). Op deze punten verschillen de oudere starters duidelijk van hun jongere collega’s. Een ander belangrijk verschil tussen beide leeftijdscategorieën heeft te maken met het idee achter het bedrijf. Meer dan 40% van de oudere starters beschouwt het bedrijf feitelijk als een hobby en ziet daarom geen reden om personeel aan te nemen. Dit argument is onder de jongere starters slechts van toepassing op twee van de tien.
10
80
...maar realiseren niettemin relatief vaak wel groei Opvallend is dat oudere starters op voorhand geen groei nastreven, maar na verloop van tijd toch groei realiseren. Dit blijkt als we de balans opmaken vijf jaar na de start. Op basis van de EIMgroeivoet komt naar voren dat vier op de tien oudere starters in de periode 1994-1999 groei hebben gerealiseerd in het personeelsbestand. In vergelijking met de jongere starters (28%) is dit een opmerkelijke uitkomst. Mogelijk dat de oudere starters bij aanvang van het bedrijf geen groeiambities hebben, maar dat in de loop der jaren de markt zodanige kansen biedt dat zij daardoor wel groeien en uitbreiden. Oudere starters terughoudend over eigen kwaliteiten Ondanks hun werkervaring schatten oudere starters hun eigen (ondernemers)kwaliteiten in het geheel genomen lager in dan hun jongere collega’s. Deze terughoudendheid zien we terugkomen in hun eigen opvattingen over het durven nemen van risico’s, het aantrekken van vreemd vermogen en het openstaan voor nieuwe ontwikkelingen. Dit beeld is gedurende de jaren negentig nauwelijks veranderd. Het ontwikkelen van de markt en de concurrentie belemmeren oudere starters Het ondernemerschap verloopt voor de oudere starters niet zonder problemen. Het blijkt dat zij vooral problemen ervaren met het vinden van een afzetmarkt voor hun diensten en met de concurrentie op de markt. Gegeven de enorme stijging van het aantal starters in de dienstverlening in de afgelopen jaren is dit geen vreemde ontwikkeling. In vergelijking met de jongere starters ervaren ouderen op deze punten duidelijk meer problemen. Hierbij doet zich de vraag voor in hoeverre deze oudere starters voldoende voorbereid aan het ondernemerschap zijn begonnen. In vergelijking met de starters jonger dan 50 jaar, stellen ouderen iets minder vaak een ondernemingsplan op voorafgaand aan de start van het bedrijf, maar er is geen sprake van opvallende verschillen. Ook de informatiebehoeften van oudere starters blijken weinig verschillen te vertonen met die van hun jongere collega’s. Omdat oudere starters doorgaans met eigen geld het bedrijf opzetten en veelal aan huis werkzaam zijn, hebben ze op deze punten minder behoefte aan informatie. Uit het onderzoek blijkt niet dat ouderen specifieke informatiebehoeften hebben. Oudere starters minder vaak verzekerd tegen risico’s van ziekte en arbeidsongeschikt heid Aan de starters is de vraag voorgelegd of zij zich, aanvullend op wettelijke regelingen, hebben verzekerd tegen het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De uitkomsten laten zien dat zowel bij de start als enkele jaren na de start de oudere ondernemers zich minder vaak aanvullend hebben verzekerd tegen deze risico’s dan de jongere starters. Onder de oudere starters heeft ongeveer een kwart zich bijverzekerd, tegen ruim 40% onder de jongere starters. Mogelijk dat de oudere starters al eerder verzekeringen hebben afgesloten om deze risico’s af te dekken, waardoor aanvullende verzekeringen niet nodig zijn. Deze informatie is echter niet aan de panelgegevens te ontlenen.
11