DE NEDERLANDSCHE JOURNALIST ORGAAN
V A N HET V E R B O N D V A N N E D E R L A N D S C H E
VERANTWOORDELIJK DIT
BLAD
REDACTEUR:
VERSCHIJNT
J. L E A R B U C H
ADRES r*^.
MAANDELIJKS
3e JAARGANG, No. 10
Q
VOOR
REDACTIE
slechts geoorh-rfd
EN
ADMINISTRATIE.
J. P. C O E N S T R A A T 3, S-GR A V E N H A G E . TEL. 720070*
OCTOBER 1943
iHO'v
Nadruk, ook van gedeelten,
JOURNALISTEN
na toestemming van de
redactie
P e r s eii Wereldbeschouwingd o o r J l i r M r S- JH. S. d e R a n i t z *
De uitvaardiging, van het Journalistenbesluit is een mijlpaal in de staatsrechtelijke geschiedenis van Nederland. Door dit besluit regelde de Staat de beroepsuitoefening van de belangrijkste groep van volksvoorlichters: de journalisten. E r werd een band gelegd tusschen den Staat en de journalisten. Het journalisten-beroep werd een openbare functie. Journalisten zijn bij de uitoefening van die functie verantwoordelijk tegenover den Staat. Dit journalistenbesluit is een duidelijk symptoom van een geheel nieuwe richting. Zoolang het individu op den voorgrond stond en er een tegenstelling bestond tusschen Staat en individu, welke zich zoo duidelijk afteekende, dat de Staat kon worden beschouwd als de natuurlijke vijand van het individu, zoolang moest elk individu in beginsel vrij zijn als volksvoorlichter op te treden. Zoodra echter de volksgemeenschap als primair werd beschouwd, mocht de volksvoorlichting niet meer gebonden zijn aan de willekeur van individuen, doch aan het orgaan, hetwelk de volksgemeenschap representeert: den Staat. De pers werd voor de eerste maal eèn zaak van voortdurende zorg voor den Staat. Deze volksgemeenschap, waarvan de Staat de vertegenwoordiger is, bestaat niet uit de som van een bepaald aantal individuen. De volksgemeenschap is een gemeenschap; een organisch gegroeid geheel, geenszins een fictie. De volksgemeenschap marcheert in een bepaalde richting. Een yolksgemeenschap zonder bindende idee is geen werkelijke volksgemeenschap gelijk een gemeenschap zonder bindende idee geen werkelijke gemeenschap is. De Staat, die het orgaan van de volksgemeenschap is, is gebonden aan de leidende idee dezer gemeenschap. De Staat kan dus volgens onze
opvattingen niet neutraal zijn. De Staat neemt de volksvoorlichting ter hand, omdat deze gebaseerd moet zijn op de leidende idee. Deze idee moet ook het richtsnoer zijn van de tot publieke functionarissen gepromoveerde journalisten. De volksvoorlichting moet dus in dienst staan van een idee, van een beginsel. Dat beginsel moet de geheele volksvoorlichting doordrenken. Ook het meest actueele gedeelte van de volksvoorlichting: de pers. Nu weet ik, dat men mij onmiddellijk zal tegenwerpen: ons volk is nuchter, zakelijk. Ons volk interesseert zich voor de nuchtere feiten; voor zijn stoffelijke belangen. Wij zijn een volk van handelslui en zeevaarders. Wij loopen niet warm voor een idee. Wij zijn niet schwarmerisch. Een idee, een mythe kan mogelijk het Duitsche volk warm maken; ons volk laat het koud. De redeneering negeert de duidelijk sprekende feiten onzer geschiedenis. Driekwart eeuw lang is ons geheele politieke leven beheerscht door den schoolstrijd. Het ging er om, dat de voorlichting van de jeugd zou moeten worden beheerscht door een wereldbeschouwing. Dit probleem was primair in den politieken strijd in ons land. Dit gold als belangrijker dan alle problemen van staatsstructuur en economie. In dezen strijd groeiden de groote politieke figuren: Groen van Prinsterer, Kuyper, de Savornin Lohman. De liberalen, die een beginsellooze school meenden te willen, konden slechts met zooveel hartstocht strijden, omdat het in werkelijkheid ging om een school met hun beginsel. Dat bleek duidelijk, toen de onderwijzers uit de kringen * Rede, uitgesproken op de bijeenkomst van hoofdredacteuren van dagbladen in Hotel Kasteel OudWassenaar, op 4 October 1943.
1
der marxisten werden gerecruteerd. De kinderen der liberale kringen werden van de rood geworden openbare school weggehaald en werden overgebracht naar de christelijke school. Daar — zoo meende men — week de christenhistorische richting niet zoo heel ver af van de liberale. Driekwart eeuw liep men in Nederland warm over een beginselstrijd. Deze strijd was zwaarwichtig; de debatten waren zwaar; gedragen door een Germaansche degelijkheid. En toen later het machtige voorlichtingsmiddel voor het gezin kwam: de radio, ontbrandde wederom een strijd om beginselen. Men zag zeer wel in, dat een beginsellooze voorlichting door middel van de radio onmogelijk was. Laten wij vooral niet onze geschiedenis van de 16de en 17de eeuw vergeten. Het valt niet te betwisten' dat de strijd tegen Spanje een strijd om beginselen is geweest. In dat tijdsbestek waren het godsdienstige beginselen. Maar het waren die beginselen, die ons volk zoo geheel aangrepen, dat vaders zich bij de eene partij, zoons zich bij de andere partij aansloten en elkander bestreden op leven of dood. Deze beginselstrijd verhitte dermate de gemoederen van onze „nuchtere" Nederlanders, dat veelal de in onze dagen zoo bekende Bijltjesdag-mentaliteit viel te constateeren. Ik haal U hier eenige staaltjes aan. Het ging hier niet in de eerste plaats altijd voor of tegen Alva; doch voor of tegen de nieuwe leer. P. C. Hooft schrijft: „Jan en Cornelis, beide Pieterszonen, holpen eikanderen in 't harnas; en op de onderlinghe vraaghe werwaarts het gemunt was zeide d'een: naa de markt bij die van den ouwden godsdienst, d'ander naa de straaten, bij die van den oudsten, dan zoo het op een slaan gaat, schoont mij niet, ik zal u ook niet schoonen". Ik lees in het Land van Rembrandt van Busken Huët: Gedurende het beleg van Haarlem zijn twee voormalige burgermeesters der stad, Lambert van Roosveld en Quirijn Dirkszoon, alleen omdat zij, hoewel tegenstanders van Alva, roomsch en koningsgezind waren, met nog een tiental andere personen door het geuzengrauw uit de gevangenis gehaald, naar de wallen gebracht en gehangen. Roosveld was 81 jaar. Ik lees verder: Het is van algemeene bekendheid op welke wijs in December 1570 het slot Loevestein voor een poos overrompeld werd door den onversaagden Herman de Ruyter. De man die het: „Gij zult niet doodslaan" als het heiligste aller geboden eert, glipt, dank zij zijn vermomming als pater in het zitvertrek van den gastvrijen slotvoogd, een nederlander als hij en stoot hem een lang mes in de borst. Later werd de strijd tusschen remonstranten en contraremonstranten, welker leer slechts zoo weinig verschilde, dat wij tegenwoordig het onderscheid nauwelijks vatten, aanleiding tot bijna even scherpe tegenstellingen tusschen volksgenooten.
2
Het was hier geen belangenstrijd; het was een strijd om beginselen. En nu weet ik dat het theologische beginselen waren. Ons volk was in dien tijd een volk van theologanten. Hoofdzaak voor mij is aan te toonen, dat het beginselen waren, waardoor de gemoederen verhit werden. En later, toen het Calvinisme hier vasten voet had gekregen, werd onder de protestanten tusschen de verschillende groepen de strijd met evenveel felheid gestreden. Oldenbarnevelts hoofd is gevallen op het schavot; Hugo de Groot zat op Loevestein wegens betrekkelijk geringe afwijkingen van het orthodoxe geloof. Ons land was een land van ruige zeevaarders doch tevens van theologische debating-clubs. Ons geheel liep warm wegens theologische nuanceeringen, welke wij thans niet meer begrijpen kunnen. Maar daarna groeide iets groots op: onze Gouden Eeuw. Deze grootsche tijd zou ondenkbaar zijn zonder den geestelijken achtergrond van een hard, leven-aanvaardend, Germaansch gekleurd Calvinisme. Onze Germaansche aard zocht altijd de diepere beginselen; zelfs in een tijd van verslapping en vervlakking blijft deze neiging, het beginsel, de mythe te zoeken. In het tijdperk voor den oorlog trachtte men die behoefte te bevredigen door een soort mythe van het Oranjehuis. Ons volk leefde echter in zulke kleine verhoudingen, afgesloten van de overige wereld, zonder eenige daadkracht, dat deze mythe in wezen niet veel anders was dan een idylle van kleinburgerlijke mentaliteit. De Bijltjesdag-mentaliteit is niet ontstaan, doordat men van een idylle beroofd is, doch omdat men voelt, dat het hier gaat om een wereldbeschouwing, welke geen stuk van ons leven ongemoeid laat. Instinctief voelt men dat het nationaal-socialisme gedragen wordt door een nieuwe idee, een nieuwe mythe. Kort na de Meidagen van 1940 was het woord „landverrader" tegenover ons nationaal-socialisten een geliefdkoosd woord. Men hoort dit woord bijna niet meer. Kunt U dit verklaren? Stellig niet uit het feit dat de haat niet meer zou bestaan. Die haat bestaat misschien bij een kleinere groep. Maar daar bestaat die haat nog even fel. Die haat uit zich zelfs op een bestiale wijze* getuige de nog steeds plaatsgrijpende sluipmoorden. Het woord landverrader is niet meer gebruikelijk. Ongetwijfeld hebben de vuisten der nationaal-socialisten er veel toe bijgedragen dit woord uit het repertoire der tegenstanders te doen verdwijnen. Evenzeer de straffen die de vrederechters hebben uitgedeeld. Bovenal is het woord landverrader bijna verdwenen, omdat men voelde hier niet met het gewone specimen van verrader te doen te hebben. De verrader verraadt eigen land wegens zelfzuchtige motieven, meeral geld. De nationaalsocialisten handelden dikwijls kennelijk belangeloos; ja zij brachten soms gaarne hun eigen leven. Men voelde dat het ging om een ideaal.
©lllllilllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllN^
"
AFSCHEID PRESSECHEF W. DITTMAR P
LOTSELING heeft de heer Dittmar, de perschef van den Rijkscommissaris, afscheid van ons genomen. Als 17-jarige stond hij in den eersten wereldoorlog als jongste officier in het Duitsche leger, in den tweeden wereldoorlog stond hij opnieuw aan het front en nu, na een periode van bijna twee jaar als perschef in Nederland, gaat hij terug naar zijn kameraden in de Wehrmacht. Het was een mannelijk afscheid, zonder sentimentaliteit maar vol warmte. Want we waren kameraden geworden in de jaren, die hij bij ons was. Hij was geen man, die zich graag vertoonde en hooren liet. Velen onzer kenden hem slechts oppervlakkig, velen kenden slechts zijn naam. De wekelijksche persconferenties op het Departement van V. en K. werden bezocht door een kleine, uitgelezen schare en alleen zij, die daar kwamen, kunnen zich er op beroemen, onzen Dittmar meer van nabij te kennen. Slechts weinigen gunde hij in uitzonderlijke oogenblikken een blik in zijn hart. Daarover past het te zwijgen, want kameraad Dittmar was een bij uitstek zakelijk man en het zou niet passen bij zijn vertrek zijn hooge menschelijke eigenschappen te roemen. Hij kwam hier met een opdracht, een zakelijke opdracht, daarnaar moet hij beoordeeld worden. En voor zoover dat ons betreft, kunnen we niet anders zeggen, dan dat wij hem dankbaar zijn voor de wijze, waarop hij deze heeft vervuld. Hij kwam hier niet als leermeester, die politieke journalistiek doceerde, nog minder als machthebbende, die ons zijn visie op de dingen en zijn oordeel daarover opdrong. Hij beschouwde ons van den beginne af als gelijken, als collega's, weldra als kameraden, die staan voor een gemeenschappelijke taak. Samen moesten wij helpen bouwen aan het nieuwe Europa, maar ieder mocht en moest dat doen op zijn wijze. Vrij kon ieder spreken, vrijheid liet hij ons bij het schrijven. Maar ieder voelde en erkende tenslotte den invloed van zijn vaste overtuiging en de helderheid van zijn oordeel. Hij verborg ons niet de moeilijkheden en gevaren van een bepaalde
Wanneer men volkomen formeel staatsch denkt, dan is natuurlijk het strijden met Duitschland, terwijl Nederland nog in oorlog is, landverraad. Deze staatsche denkwijze in zijn meest consequenten vorm huldigt vrijwel geen sterveling meer. In deze staatsche denkwijze, welke elke volksche denkwijze uitsluit, was hetgeen wij nationaal-socialisten doen, heulen niet den vijand. Als motief werd alleen een zuiver
situatie, hij vertrouwde ons en sprak open en eerlijk over bestaande gevaren, om dan samen met ons te overleggen, welke de beste weg zou zijn om ons volk de noodige voorlichting te geven. Hij vroeg van ons het uiterste, maar nimmer het onmogelijke. Bij een afscheid in kleinen kring hebben wij den heer Dittmar als aandenken een schilderij gegeven van een kind van ons volk, geschilderd door een kind van ons volk, een stoeren zeemanskop, een visscher, starend in de verte. De vastbesloten mond zal den scheidende later herinneren aan de jaren, die hij hier doorbracht bij dit moeilijk te regeeren volk, dat onder zijn. zonen toch zulke prachtige karakters telt. Aan de achterzijde hebben we hem onzen dank betuigd met deze woorden: „De hoofdredacteuren der Nederlandsche pers danken den perschef van den Rijkscommissaris, den heer Dittmar, voor hetgeen hij in de jaren 1942 en 1943 deed voor de vrije ontplooiing van de Nederlandsche pers ten bate van een groeiende Germaansche gemeenschap." Naast onzen dank begeleiden hem onze beste wenschen op zijn verderen levensweg en in ons hart koesteren we den stillen wensch, dat we hem spoedig mogen wederzien op een belangrijken post. P. J. VAN MEGCHELEN.
egoïstisch motief begrepen: eigenbaat; partij kiezen wegens werkelijk voordeel. Langzamerhand is doorgedrongen, dat wij riationaalsocialisten streden voor een overtuiging; daarvoor zware offers over hadden, zelfs ons leven. Men voelde instinctief, dat het niet meer gaat om de belangen van een aantal staten of complexen van staten. Men voelde dat het gaat om hoogere dingen, voor een levens-
3
beginsel. En nu viel het begrip landverraad. Zij die stoer volhouden, ook dan wanneer de schijnbare militaire omstandigheden niet zoo gunstig zijn, worden dikwijls door hen, die vroeger den mond vol hadden met het begrip „landverraad" beschouwd als een stelletje onverbeterlijke idealisten. De Pers heeft tot taak ons volk voor te lichten. Niet alleen door een juiste berichtgeving, door de verschillende berichten op de juiste wijze te brengen, doch bovenal door voorlichtende beschouwingen te brengen. Nu weet ik dat de papiersituatie allerslechtst is. Ik weet dat U geen ruimte heeft. U heeft er echter voor te waken dat U niet degradeert tot zuivere nieuwsbronnen. U blijft een groote taak behouden. U zult een volksvoorlichting moeten geven in zeer gecomprimeerden vorm. U zult echter die volksvoorlichting, welke mede den geest van ons volk vormt, moeten geven. Bij onze geheele berichtgeving mag men nooit vergeten dat het hier een strijd om een wereldbeschouwing is. De huidige oorlog is een vorm van een revolutie, welke alomvattend is. De uitslag van den strijd zal beslissen of een volksche socialistische, uit onzen Germaanschen aard gegroeide gemeenschap*kan ontstaan, dan wel of onze kuituur zal vernietigd worden door die krachten, die in wezen vijandig staan tegenover onze Germaansche kuituur. In het midden van de nieuwe maatschappij staat niet een staatsche ordening. In het midden staat de volksgemeenschap en de groeiende volkerengemeenschap, een organische groeiende Germaansche gemeenschap, welke men het Rijk noemt. Deze gemeenschap kan alleen opgebouwd worden met menschen, die de gemeenschapsgedachte beleven. Zij kunnen het beleven, omdat de gemeensehapsgedachte een natuurlijke is, opgebouwd op de eeuwige wetten van het bloed. Het gaat hier om wezenlijke beginselen, welke elk gebied beheerschen. Ik denk hier aan de beteekenis van den arbeid; de beteekenis van het kapitaal; de opvattingen over recht; de beteekenis van den boerenstand, de verschijnselen van Kunst en Kuituur. Dat hier de voorlichting reeds overal vormend werkt, zal niemand met recht kunnen beweren. Ik ben ervan overtuigd, dat velen bepaalde problemen niet durven aansnijden, niet zoozeer omdat zij van kwaden wille zijn, doch omdat zij zelf deze problemen niet begrijpen. Veel journalisten missen de noodige vorming. De wartaal, welke b.v. ook onder goedwillende Nederlanders wordt geuit omtrent het rassenvraagstuk is ontstellend. En deze onkunde komt toch ook voort uit een gebrek aan voorlichting. Talloozen beweren wel iets voor onze nationaalsocialistische beginselen te voelen op het gebied van staatsbestuur en sociale maatregelen. Maar ons beroep op Germaanschen aard wordt met een schouderophalen begroet. En zij wijzen op menschen, die waarschijnlijk wat hun bloed aangaat van vreemde smetten 4
vrij zijn, en ellendelingen zijn en anderen, waar de vreemde inslag zonneklaar is, die zich als brave burgers gedragen. Zij begrijpen van de beteekenis van het ras niets. Zij verwarren de eigenschappen van een individu met de eigenschappen, die een ras prevaleeren. Clausz heeft er zoo nadrukkelijk tegen gewaarschuwd, tegen de opvatting alsof de noordrasmensch louter mooie karaktereigenschappen zou hebben: dadendrang, moed, heroïsche houding. Hij voerde het woord „rassenstijlen" in. Een tweede misverstand, hetgeen men dikwijls waarneemt, is, dat men zegt: „Wat kletsen de Nederlanders laat staan de Duitschers over het ras. Wij weten toch dat er geen sprake van is, dat de z.g. Germaansche volken een raseenheid vormen." Geen sterveling betwist dit. Het Duitsche volk is samengesteld uit noordras, Faalschras, Alpine-ras, Dinarisch ras, Westras, Oost-Baltisch ras. Ook bij ons volk vindt men Noordras, Westras, Oostras en Faalschras. Maar het Noordras heeft zijn stempel gedrukt op onze kuituur. Door de stijl van het Noordras is deze kuituur kunnen opbloeien. Nu wensch ik natuurlijk niet, dat de pers deze rasvraagstukken systematisch behandelt. Maar in Uw beschouwingen mogen deze problemen niet angstvallig gemeden worden. Want zoo schept U geen juist, doch een scheef beeld. Een journalist moet weten, dat sinds het meesterlijke werk van Chamberlain: „Die Grundlagen des 19en Jahrhunderts" geschiedenisbeschouwing, dus ook beschouwing omtrent het hedendaagsch wereldgebeuren niet meer mogelijk is zonder een grondige kennis omtrent de rassenleer. Hij moet bovenal weten, dat een sterke rasvermenging; een rasdood, onvermijdelijk den ondergang van onze kuituur beteekent maar dat omgekeerd groote kuituren konden ontstaan, omdat de stijl van het Noordras heerschte. Het is goed, dat de volksvoorlichters, die toch moeten wijzen op het verband der dingen, tenminste er zich van bewust zijn, dat alle groote kuituren slechts konden opbloeien uit een bepaalde rassamenstelling. Denken wij aan Perzië, Griekenland, Rome. De Grieksche wereld toonde ons een kunstzinnige volksgemeenschap, zooals nadien nimmer is vertoond. Schoonheid beheerschte het openbare leven. Kunst en Volk zijn nimmer zoo één geweest als bij de Hellenen. De heldendichten van Homerus, de architectuur en de beeldwerken waren alle typische uitingen van den noordschen mensch. Deze beschaving ging langzaam ten onder toen het noordras werd geïnfiltreerd met vele elementen uit Voorazie. De patriciërs ui het Romeinsche rijk bestonden ongetwijfeld uit zeer overwegend noordsche elementen. Zij bouwden een rechts- en staatssysteem op van een ongelooflijke fijnheid en \
soepelheid. Na den aanvang van onze tijdrekening werden de heerschende klassen in Rome steeds meer menschen van niet-noordsch bloed. Het einde van Rome werd zeer bespoedigd door den bastaard keizer Caracalla, die het burgerrecht algemeen maakte. En de vele vreemdbloedige rechtsgeleerden verstarden het Romeinsche recht tot iets anorganisch, tot iets dat niet meer aan het volk gebonden was. Veel van het juridisch formalisme, hetwelk thans nog heerscht, komt hieruit voort. Journalisten moeten volkomen weten en beleven, dat ook onze kuituur ten onder gaat, indien niet tegen een rasdood wordt gewaakt. Zij moeten dit steeds en overal tot uiting kunnen brengen. Zij moeten op elk gebied, voortdurend doen blijken, dat het hier gaat om de meest eigen waarden van ons volk en van de Germaansche volkerengemeenschap. Telkenmale verkrijgt men hiertoe gelegenheid. Gisteren was het de dankdag voor den oogst. Dit kan een aanleiding zijn zich te bezinnen op de positie van den boer. De boer, die in wezen bodemverbonden ia en zijn boerenland niet als handelswaar mag zien. Het is volkomen in strijd met eigen aard het verbouwen van het land te zien als een werkzaamheid waarmede men geld kan verdienen. De boerenstand mag
niet afhankelijk zijn van kapitalistische geldschieters. Onze maatschappij gaat ten onder, indien het boerenbedrijf zuiver commercieel wordt bezien. Waar de boerenstand verdwijnt, gaat een volk ten onder. Over het gevaar van versteedsching van het platteland valt zooveel te zeggen. Zoo ziet men hoe een actueel gebeuren aanleiding kan zijn tot principieele beschouwingen, waarvan ons volk kennis moet nemen. Elk optreden van het Nederlandsche Arbeidsf ront kan aanleiding zijn de aandacht te vestigen op het begrip „Eer van den Arbeid". Langzamerhand kent men dit begrip. Hier raken wij een principe aan, hetwelk regelrecht voortvloeit uit onzen noordras-stijl. Arbeid is voor ons vreugde, moet vreugde zijn. Wij zijn Leistungsmenschen. Vroeger stond als doel op den voorgrond zoo gering mogelijke arbeid en zoo groot mogelijk loon. Dit was een volksvreemde gedachte welke vooral de Joden hebben gepropageerd en welke bij hun aard past. Nog steeds beseft ons volk niet voldoende, wat de beteekenis is van de bedrijfsgemeenschap en van den bedrijfsleider. Het instituut van den socialen voorman is ondenkbaar, waar men deze typisch Germaansche gemeenschapsgedachte niet beleeft.
Stabsleiter Sündermann in gesprek met de heeren de Ranitz en van Megchelen bijeenkomst van hoofdredacteuren in Hotel Kasteel Oud-Wassenaar.
op den
openingsavond van de (Foto: C.N.F./Meyer).
5
Het rechtsleven in ons land is volksvreemd geworden. In beginsel is de regel dat de rechter recht moet spreken vanuit den wettekst, volksvreemd. Hitler heeft dit eens zeer duidelijk gezegd: „In den loop van een langen tijd is deels door overname van vreemde gedachten, deels door het ontbreken van een klaar inzicht, ons rechtsleven in een verwarring geraakt, die haar typische uitdrukking vond in de onklaarheid over het innerlijk doel van het recht als zoodanig. Twee polaire uitersten kenmerken dezen toestand : 1. De opvatting, dat het recht als zoodanig de rechtvaardiging van zijn eigen bestaan in zichzelf draagt (dus doel in zichzelf is) en daarom geen toets toelaat omtrent zijn nuttigheid noch in een enkel geval, noch in het algemeen. Het recht bestaat, zelfs als de wereld daaraan te gronde zou gaan. 2. De opvatting, dat het recht zijn wezenlijk doel vindt door zich tot taak te stellen de bescherming van het individu in zijn persoon en in zijn eigendom. Als een schuchtere garneering tusschen. beiden kon men dan de vertegenwoordiging van groote gemeenschapsbelangen slechts aantreffen in den vorm van een concessie aan het staatsraison. De nationaal-socialistische revolutie heeft hiertegenover het recht, de rechtswetenschap zoowel als de rechtspraak, een ondubbelzinnig en klaar uitgangspunt gegeven. Het is de taak der justitie mede te helpen aan de instandhouding en de veiligheid des volks tegenover die elementen, die zich als a-socialen aan de gemeenschappelijke verplichtingen trachten te onttrekken, hetzij zich aan de gemeenschappelijke belangen vergrijpen. Daardoor staat boven den persoon en de zaak ook in het Duitsche rechtsleven van nu af aan het volk." En wanneer nu ook in Nederland van tijd tot tijd iets geheel nieuws geboren wordt, dan mag de pers niet zwijgen. Ik herinner aan .het zoo belangrijke besluit, waarbij een volgens den tekst niet strafbaar feit toch uit een oogpunt van gezond rechtsgevoel strafbaar kan zijn, waarbij de Heer Hooykaas in de persconferentie een uitstekend referaat gaf. U hebt tegenwoordig iederen dag gelegenheid twee werelden te aanschouwen: de jeugd, die volkomen tuchteloos over de straat slentert, kattekwaad verricht, slechts belangstelling heeft voor flirt, jazz muziek, welks houding' karakterloos en slap is en den Nationalen Jeugdstorm. Jeugdopvoeding was zuiver intellectualistisch. Men klaagt over de gevolgen van een jarenlang gevolgd opvoedingssysteem. De opvoeding der jeugd, die een lichamelijke opvoeding en een karakter-opvoeding moet zijn, kan aanleiding zijn tot tallooze principieele beschouwingen.
Kunstbeschouwingen in de pers zijn onvolledig, ik zou bijna zeggen zinloos, indien de kunstuitingen niet getoetst worden aan de waarden van eigen ras en volk. Een internationalistische kunstuiting sterft, omdat zij geen voedingsbodem heeft. In breede kringen heeft men een zekere minachting voor het begrip „volksche kunst". Omdat men van dit begrip hoegenaamd niets begrijpt. Nog talloozen zijn er die „volksch" vereenzelvigen met populair, zelfs met vulgair. Men begrijpt nog niet dat „volksch" niets anders beteekent dan volgens den eigen aard van het volk. Misschien zijn wij te onduidelijk geweest en kunnen wij beter spreken over den Germaanschen aard van kunst en kuituur welke wij wenschen. De kultureele voorlichting van ons volk moet gebaseerd zijn op ons Germaansche levensbeginsel. Dit beginsel wordt bewust als norm gesteld, opdat er een kuituur kan opbloeien uit en door onze volksgemeenschap. In onze groote 16e en 17e eeuw was onze kuituur Germaansch, zonder dat de norm bewust gesteld werd. Thans, nu door vreemden inslag van een groote kuituur niet gesproken kan worden, moeten wij de norm duidelijk stellen. Op deze norm moet ook de kunstbeschouwing in de pers worden gebaseerd. De kunstbeschouwing, zooals deze thans meestal is, is te veel uitsluitend vaktechnisch. Deze grondbeginselen moet de kultureele medewerker aan een tijdschrift of een krant nimmer uit het oog verliezen. Anderzijds men kan deze dingen in de realiteit niet forceeren. Een kunstcriticus moet realist zijn: hij mag nooit vergeten dat een nieuwe stijl zich langzaam ontwikkelt. Hij mag evenmin b.v. vergeten dat de tooneelleider ook publiek moet trekken. Het begrip kasstuk is nu eenmaal een realiteit. Ik wil thans ter verduidelijking eens wijzen op de reactie van de pers op enkele actueele gebeurtenissen. » De bombardementen. Toen Duitschland publiceerde welke kultuurmonumenten door de luchtterreur verloren waren gegaan heeft de Nederlandsche pers op drieëerlei wijze gereageerd. E r zijn bladen geweest die .volkomen positief hebben gereageerd. Zij hebben er bij herhaling op gewezen wat deze kultuurmonumenten voor onze Germaansche en Europeesche kuituur beteekenden. Zij hebben erop gewezen dat ons besef van lotsverbondenheid zoo moet' zijn, dat ons volk ook het verlies van de kultuurmonumenten in Keulen, Lübeck, Hamburg, Neurenberg en zooveel andere steden voelt als een eigen verlies. Anderzijds heeft de pers er op gewezen dat men van Amerikanen, opgegroeid in een kultuurloozen rassenchaos, beinvloed door de joden die er op uit zijn onze kuituur te vernietigen, niet eenig begrip kan
verwachten voor de uitingen der Europeesche kuituur. Deze reactie is juist; is gebaseerd op onze wereldbeschouwing en is ook propagandistisch juist. De tweede wijze van protest is het gebruiken van felle bewoordingen: terreurdaden; barbarisme enz. Deze reactie is welwillend, doch niet diep genoeg. Ik sla haar propagandistische werking niet hoog aan. De derde wijze van reageeren is negatief. Er zijn bladen die slechts de berichten opnamen, doch nimmer een woord van protest deden hooren. De hoofdredacteuren van deze bladen verzaakten hun plicht. Doch bepaald ergerlijk wordt het, indien een blad op het oogenblik dat deze bombardementen in het centrum der belangstelling staan, wel gelegenheid vindt voor een hoofdartikel: Christendom en antieke kuituur of voor een hoofdartikel over een grootnederlandsch woordenboek, waarin het woord „antirevolutionnair'' ontbreekt. Ik heb ter voorbereiding van deze rede een aantal verslagen der persconferentie doorgelezen; ik heb daarna een groot aantal overzichten van de Nederlandsche pers bestudeerd. Tevreden kunnen wij nog niet zijn. E r is een aantal hoofdredacteuren, die den hoogsten lof verdienen, voor hetgeen werd gepresteerd onder zeer moeilijke omstandigheden. Zij konden dit doen, omdat een krachtige overtuiging en levenshouding hen leidde. Andere bladen brachten of geen eigen commentaar of commentaar over onderwerpen, welke zelfs niet in verwijderd verband staan met het groote wereldgebeuren. Hun hoofdredacteuren leven nog in een vooroorlogsch stadium. De onverzoenlijken zijn uit de journalistiek verdwenen. Zij die zich willen handhaven, moeten met zich zelf in het reine komen over de beginselen waarop de nieuwe wereld wordt opgebouwd. Elk volksvoorlichter zal op een zeker oogenblik voor de laatste consekwentie worden geplaatst. De pers mag nimmer een functie van den Staat worden. Het Departement kan leidend optreden. Het kan medewerken aan de vorming van de journalisten. Doch ten slotte is elk persorgaan het eigen product van den hoofdredacteur, die hierop zijn stempel drukt en voor de algemeene tendens verantwoordelijk is. De hoofdredacteur kan dan alleen zijn taak juist vervullen indien hij leeft uit een sterke overtuiging. Doch de hoofdredacteur heeft er voorts voor te zorgen dat ook de onder zijn leiding werkende journalisten begrijpen, waarom het hier gaat. Ik weet dat thans èn door de oorlogsomstandigheden èn door de papierschaarschte het actueele nieuws op den voorgrond staat. Ik weet dat velen Uwer medewerkers niet in staat kunnen worden gesteld hun eigen stem te doen hooren.
Doch ook voor het juist redigeeren en plaatsen van nieuws is het noodig, dat de journalist volkomen beleeft waarom het hier gaat. Gij volksvoorlichters moet U er steeds van bewust zijn, dat de strijd, dien wij thans beleven, gaat om het bestaan van Germanje en om het bestaan van ons volk, hetwelk niet kan bestaan zonder de banden van het bloed, welke ons binden aan de overige volken van de Germaansche gemeenschap. Adolf Hitler heeft in 1937 het volgende gezegd — en daarmede wil ik eindigen —: „evenals de ontdekking van de baan der aarde om de zon een hervorming van het algemeene wereldbeeld te weeg bracht, zoo zal uit de bloed- en rassenleer van de nationaal-socialistische beweging een omwenteling der inzichten en daarmee van het beeld der geschiedenis van het menschelijk verleden en toekomst voortkomen. Dit zal niet tot een vervreemding der volkeren, doch, integendeel voor de eerste maal tot een waarlijk wederzijdsch begrijpen leiden!" Toen ik gisteren de buitengewoon indrukwekkende rede van den Rijkscommissaris hoorde, kwam bij mij de gedachte op dat de pers hierop wederom op verschillende manieren zou kunnen reageeren. De minst positieve wijze van reageeren is den inhoud van de rede opnemen en er verder nimmer op terug komen. Een andere wijze van reageeren welke onbegrijpelijk positief kan genoemd worden, is dit dat men verschillende feitelijkheden uit de rede nog eens nader toelicht en wijst op het belang ervan. De rede echter bevat vele passages welke een uiting zijn van een diep beleefde wereldbeschouwing en welke zeker een aanleiding kunnen zijn hierop te gelegener tijd terug te komen. Wanneer de Rijkscommissaris zegt dat hij zich eens heeft voorgesteld wat op een dergelijken dag gebeurd zou zijn wanneer de liberaal economische en maatschappelijke orde zich tot taak had gesteld een dergelijken dankdag te vieren; ik geloof het zou noch een feest noch een dank geworden zijn, doch er zouden balansen opgemaakt worden. Dan wordt een verschil in fundamenteele opvattingen aangesneden, wanneer de Rijkscommissaris zegt: „vrijheid is begrip dat hier onder ons Germanen en Arische volken een bijzondere beteekenis heeft, het is in geen ander ras zoo levendig", dan kan er zeker een aanleiding in worden gevonden eens de aandacht te vestigen op het begrip vrijheid volgens onze Germaansche opvattingen en het begrip vrijheid gelijk onze plutocratische tegenstanders dit verbasteren. En wanneer de Rijkscommissaris zegt dat hij als zijn taak beschouwt de biologische substanties van het Nederlandsche volk zoo goed als dit op eenigerlei wijze mogelijk is door dezen tijd heen te helpen, is er stellig aanleiding te wijzen op de waarde van deze biologische substanties voor het Nederlandsche Volk.
7
De herfst is het seizoen der rijpheid. Zoo behoort de vroege zomer met zijn prille groen en zijn aarzelenden thermometer aan de jonge ontdekkers van den Cannenburgh, het najaar aan het in vele steekspelen des levens beproefde en in vreugden niet minder dan in zorgen vergrijsde collectief der Nederlandsche hoofdredacteuren. Zooals deze eerste Octoberweek (het zij voor de annalen gepreciseerd: van den vierden tot den negenden) over Oud-Wassenaar lag, — nu eens met een ongedroomde zonne-overdaad over de weelde der herfsttinten, dan weer met juist genoeg nevel om (gelijk de afdeeling fotoretouche het zegt) in het werkelijke landschap èn in dat van onzen geest ,,den achtergrond wat weg te spuiten" en sommige onderdeelen uit de volheid der dingen naar voren te brengen, — was ze bij uitstek een week der rijpheid. Nu zijn er nuances in rijpheid. Er is een rijpheid, die de herinnering aan kwajongensachtige uitbundigheid ternauwernood van zich afschudden kan en die ook hier op zijn minst den tol van Cannenburghsche ochtendgymnastiek zou willen zien opgelegd. Er is een andere, die meer neigt naar een achturigen werkdag en een deugdelijke partij bridge ter overbrugging van het middernachtelijk uur. Maar onder alle omstandigheden en in alle nuances wil deze rijpheid iets anders zijn dan gemakzucht, zelfvoldaanheid, zatheid. Ze wil het leven kennen en er nieuwen vorm aan geven, omdat ze ook den vorm-van-nu méé hielp bepalen en dien daarom deel van zichzelf weet. Met Faust is deze rijpheid „zu alt um nur zu spiel en, — zu jung um ohne Wunsch zu sein."
W a a r blijft een Nederlandsch Pershuis? Er zijn weinig Europeesche landen, die zooals ons land nog niet over een representatief Pershuis als centrum, en brandpunt van hun nationaal journalistiek leven beschikken. In Duitschland komt het systeem van Pershuizen nog in plaatsen buiten de hoofdstad voor. Zoo telt o.a. zelfs 'een stad als Düsseldorf een Pressehaus. In Parijs bestaat een pershuis. In Engeland en U.S.A. hebben de journalisten hun eigen clubs. In de Scandinaafsche landen bezitten de journalisten ook reeds lang een representatief gebouw. Een land als Italië, waar journalisten voorbeeldig behandeld worden, is natuurlijk niet achter gebleven. Alleen in Nederland is de oprichting van een specifiek gebouw voor de pers en de journalisten tot dusverre nog uitgebleven. Van dit gemis kan men het jonge Verbond geen verwijt maken. Het heeft zijn werkzaamheden eerst tijdens den oorlog met een leege kas moeten beginnen,
8
HOOFDREDACTEUREN Oud-Wassenaar en de herfst, ze waren de ideale plaats en tijd voor een samenzijn in zulk een sfeer. Men vond er genoeg eenzaamheid om tot zelfinkeer te komen, maar ook genoeg banden naar buiten om midden in de werkelijkheid van een heftig tijdgebeuren te blijven staan. Men leefde er in voldoende beslotenheid om zonder ochtendpost en zonder middag-muizenissen te zijn, maar men greep toch ook met dringende- en ijlgesprekken in het tasten der verweesde redacties in. Zoo kon het rijke en (waarachtig!) zonder wijzigingen afgewikkelde programma drieërlei winst afwerpen: leering, contact en activeering. Wie wil echter de systematiek zoover drijven, dat hij de tien spreekbeurten ook over deze drie resultanten uitmeet ? Bracht de ontmoeting met enkele weinig toegankelijke autoriteiten dan niet tevens een verruiming van inzichten? Werkte niet een zorgvuldig gedocumenteerd betoog discussies los die het persoonlijkste isolement doorbraken ? Viel niet een informatief gewaande toespraak als een stormwind over ons heen, geloof wekkend door geloof, onstuimig makend door onstuimigheid? Rückert heeft ergens gedicht: „Der Lehrer strebe nur, sich selber zu entfalten, — Der Schuier lerne nur sein Eignes zu gestalten". In dezen zin wil ook de rijpheid gaarne leerling zijn, in dezen zin spraken allen, die op OudWassenaar een spreekbeurt vervulden. Tusschen de brandende bewogenheid van Stabsleiter Sün-
terwijl bovendien voor het op- en inrichten van een zoodanig representatief gebouw heel wat komt kijken, wat nu niet direct op het oogenblik zoo maar voor het opladen gereed ligt. Dat we desondanks dit thema op dit oogenblik gaarne in het Verbondsblad willen aansnijden, vindt zijn oorzaak in het feit, dat er juist in deze oorlogsdagen met hun tallooze ongemakken, meer dan ooit behoefte aan een zoodanig centrum bestaat. Een Pershuis, indien dit op het oogenblik bestond, zou zelfs een zeer nuttige functie kunnen vervullen. Deze bewering zal beter begrip ontmoeten, wanneer we ze met enkele voorbeelden verduidelijken. Door het instituut der persconferenties heeft een aantal journalisten als vertegenwoordigers van de grootere provinciale bladen, die meer en meer een eigen redactielid als Haagsch redacteur of correspondent willen hebben, in de laatste jaren een specialen werkkring in Den Haag gevonden. Door een reeds lang bestaand woningtekort werd een aan-
tal van hen gedwongen buiten Den Haag, in de voorsteden te gaan wonen. Dit heeft begrijpelijk nogal eenig ongerief met zich meegebracht. Wanneer ze dan al in Den Haag zelf een onderkomen gevonden hebben, is dit meestal te klein en kan er nauwelijks eenige ruimte voor kantoor af. Ideaal zou voor deze journalisten natuurlijk zijn, indien zij op kosten van het door hen vertegenwoordigd dagblad of voor eigen beurs ergens in het centrum van de stad een klein kantoortje zouden kunnen inrichten, waar zij onmiddellijk na de persconferentie hun verslag en andere werkzaamheden zouden kunnen verrichten. Zij zouden deze correspondenties dan direct in de buurt op het hoofdpostkantoor kunnen posten, zoodat deze redelijke kans nebben, nog denzelfden dag verzonden te worden. Andere journalisten, die uit geëvacueerde gebieden moesten vertrekken, kregen moeilijkheden met hun telefoon. Daarnaast doet zich het ongerief voor, dat een aantal journalisten gedwongen is dagelijks, doordat de
OP OUD-WASSENAAR dermann's openingswoord en de overtuigende klaarheid der afsluitende woorden van Oberregierungsrat Stampe stond in het kloppende hart der conferentieweek de eerste ontmoeting met den wnd. Generalkommissar z.b.V. Dienstleiter Ritterbuseh. En men was méér dan een officieele plechtigheid rijker: een nobel woord geboren uit innerlijk evenwicht, het woord van een vurig Hegeliaan en nog vuriger mensch. Éénzelfde dag vond in onderlinge aanvulling twee facetten van actueele politiek en levensbeschouwing tegenover elkaar, 's Ochtends ir. Huijgen, die sprak over de N.S.B, in ons volk en de problemen van nu ontwikkelde uit een kleurig beeld van tien jaar politieke geschiedenis, 's Middags de Voorman der Germaansche SS, voor wiens onstuimige beleving van den eigen tijd de stoffigste bezadigdheid capituleerde, — voor wiens robuuste eerlijkheid alle persoonlijke reserves wegdooiden, zoodat een gedachtenwisseling van record-duur en recordspanning volgde. Op volgende dagen voorts Van Caspel over Pers en jeugd, dr. Rudolf Steinmetz over Amerikanisme, actualiteiten van uiteenloopende orde, maar als zoodanig verstaan en verwerkt. Nog iets anders echter had zich, gistend en woelend onder de officieele uiterlijkheid der dingen, al in de eerste uren van het samenzijn aangekondigd: de erkenning, dat deze tijd er geen van groote beslissingen zou zijn, als hij niet ook den journalist in de werveling der persconferentie om het middaguur valt, in de stad ergens nauwelijks verteerbaren kost naar binnen te slikken, hetgeen hetzij maag- en darmóf hevige pecuniaire stoornissen tengevolge heeft. Een Pershuis zou aan dit alles een goede mouw kunnen passen. Die journalisten, die daaraan behoefte gevoelen, zouden in dit gebouw kantoprkamertjes tegen een civielen prijs kunnen huren, met beschikking over telefoon, leeszaal — met leggers van alle in Nederland verschijnende dag-, nieuws-, week- en maandbladen! •— en een goede boekerij, daar vélen hun eigen boeken meestal bij hun verhuizing naar Den Haag moesten achterlaten. Een kantine sou hun tegen soepelen prijs een warm middagmaal kunnen verschaffen, sooals dat op de meeste dagbladbureaux reeds gebruikelijk is. Het Persgilde, dat naar ik meen, nogal klein behuisd is, zou tevens in dit pershuis, dat even zoo vroolijk Het Persgilde mag heeten, ondergebracht kunnen worden. De zakelijke leider van het Verbond, die
dingen sleurde, tegelijk van hem vorderend uit hoofde van opdracht en roeping vóór-lichter te zijn. In jhr mr. S. M. S. de Ranitz' schildering van zin en wezen van het journalistenbesluit vond het vermaan reeds aanduiding. In het onderlinge woord van enkele der verzamelde collega's rijpte iets dat op een onweer geleek. In de besliste en ondubbelzinnige uiteenzettingen van Pressechef Dittmar en van Max Blokzijl kreeg het vermaan tenslotte zijn openhartige verklanking. Er is geen twijfel over: hier lag het centrale punt van deze conferentie, omdat in fel-bewogen tijd geen levend mensch er aan ontkomt, dat hijzelf een spil is in het groote gebeuren, het groote gebeuren omgekeerd het middelpunt is van zijn denken en handelen. De journalist kan niet vergeten een levend mensch te zijn, — hij kan niet nalaten zich uit te spreken. „Was wahr in dir wird sich gestalten, •— das Andre ist erbarmlich Ding", wist Eichendorff. Wanneer in een overbruisenden tijd in den journalist geen duidelijk oordeel vorm krijgt, is er in het „journalist" geheeten karkas niets waars en verdient het „erbarmelijke ding" het schaarsche papier niet waarvan het zich bedient Leering, contact, activeering, — een drievoudige vrucht, gedragen door gemeenschapszin en kameraadschap en besloten door een caricaturaal veemgericht vol ongedwongen dwaasheid en verborgen zin. Leering, contact, activeering, — mogelijk gemaakt door de onvermoeide zorgen van Jan Learbuch en de blijmoedige leiding van verbondsvoorzitter Van Megchelen. HENDRIK LINDT.
op het gebied van organisatie sowieso zijn sporen al verdiend heeft, zou dan tevens als Directeur van het Pershuis kunnen fungeeren. Van zulk een middelpunt zou niet alleen een nuttige sociale, doch tevens kultureele werking kunnen uitgaan. Indien daarin tegelijkertijd een vergaderzaal werd ingericht, sou van hieruit van tijd tot tijd de een of andere persoonlijkheid, die iets belangwekkends te vertellen heeft, wat schot in de journalistenbeweging kunnen brengen. Er wordt nogal eens onder collega's vastgesteld, dat er aan het geregelde onderlinge contact een en ander ontbreekt. Men zal tegen dit voorstel direct in het midden brengen, dat de idee misschien nog soo kwaad niet is, doch dat de middelen en vooral de mogelijkheden ontbreken. Ik waag 't dit te betwijfelen. Een gebouw zou, nademaal er toch nog al soo een en ander leeg staat, gemakkelijk gevonden kunnen worden. Een prachthuis sou het gebouw van de Bonneterie geweest zijn. Dit heeft helaas reeds
tijdelijk een andere bestemming gevonden, zoodat de eigenaar, die voordien soo gaarne met het predicaat „koninklijke leverancier" kwispelstaartte, de kans gemist heeft, in stijl te blijven, indien hij zijn huis aan de „Koningin der Aarde" had moeten afstaan. Het mag verwacht worden, dat de autoriteiten, die in de laatste jaren toch herhaaldelijk hun medeleven met het wel en wee van de Nederlandsche journalistiek hebben doen blijken, voor de uitvoering van een project als voorgesteld gaarne hun medewerking zullen verleenèn. Nog één opmerking! Mocht sich desalniettemin evenwel nochtans (om in stijl te blijven!) de noodsakelijkheid voordoen, dat er naar beproefd oud-vaderlandsch gebruik een commissie ad hoc benoemd worde, laat dan deze commissie op haar reis van onderhandelingen, enz. de bindende voorwaarde meegegeven worden, dat sij met haar ondersoekingswerk vóór den lsten Januari 191flf gereed moet sijn! H. J. J. MARINUS.
9
„VAN MANNEN IN OORLOG, VAN MANNEN IN VREE..." N a a r aanleiding van een boekje over journalistiek
In de boekwinkels en aan de kiosken is een boekje verkrijgbaar, onder den titel „Vóór de persen draaien", waarin de journalisten M. Reckman en J. Heyn Jr., volgens hun eigen verklaring in den ondertitel, uit de school klappen. In de inleiding wordt de lezer vermaand, niet een soort Baedeker voor het krantenwezen te verwachten. Het boekje dient slechts „om u binnen te leiden in de keuken. E r worden en passant w a t deksels opgelicht en de geuren zullen zonder twijfel herinneringen bij u opwekken. Ge zegt: Och heden ja tóén. Wel wel E n is dat schoteltje zoo toebereid?" Ik onderdruk de neiging, om mijn meening te zeggen omtrent de vraag, of een journalist, die in dezen tijd papier t e r beschikking krijgt voor publiciteit-buiten-de-krant, het niet anders zou moeten besteden dan voor het welwillend onthullen van journalistieke keukengeheimpjes. E r worden ongetwijfeld aardige bijzonderheden vermeld in dit boekje, die zoowel door ons als door niet-vakgenooten met een zeker genoegen gelezen kunnen worden. H e t is evenwel niet mijn bedoeling deze uitgave op h a a r waarde te toetsen. De vlotte schetsjes doornemend, m a a k t e n zich echter gevoelens van wrevel van mij meester jegens die collega's, die zich immer zooveel hebben laten voorstaan op hun titel van „oude rot", op hun activiteit, hun breede belangstelling en h u n allround-bekwaamheid, en wier arbeid t h a n s slechts gekenmerkt wordt door oppervlakkige plichtmatigheid en onverschilligheid, een volkomen gebrek aan actieve belangstelling en levendige deelneming aan het dagelijksche gebeuren. Ik doel niet in het bijzonder op Reckman en Heijn — misschien is mijn verwijt op hen wel heelemaal niet van toepassing! — doch ik heb het oog op een geheele groep van collega's, die secuur de noten van de Presse-Abteilung en d e dringende verzoeken van Van H u u t opvolgen, doch aan wie sinds eenige jaren ieder initiatief vreemd schijnt te zijn. Wanneer ik b.v. de boeiende relazen lees, die de beide Amsterdamsche journalisten over h u n speurtochten in de misdadigerswereld geven, waarbij zij niet alleen op primeurs jaagden, doch evenzeer, in het bewustzijn van hun m a a t s c h a p pelijk verantwoordelijkheidsbesef en overeenkomstig de activiteit en de dynamiek van hun vak ook de politie bij h a a r werk belangrijke diensten bewezen, dan vergelijk ik daarmee de minimale; correctheid, waarmee de bladen — de
10
goede uitzonderingen niet te na gesproken — de laffe misdaden noteeren die tegenwoordig aan den loopenden band bedreven worden. W a a r blijven nu de verontwaardigde comment a r e n — indien d a a r niet van hoogerhand op wordt aangedrongen — en w a a r blijft nu het klassieke type van den journalist-rechercheur? Een vermakelijk interview met de juffrouw die een der hoofdprijzen in de Sweepstake heeft gewonnen. Is er al één interview met een gelukkige van de Winterhulploterij verschenen? Een geestdriftig verhaal over Cornells die van een heftoren in de Rotterdamsche haven dook! en een plaatje van den held op de schouders van zijn vrienden. — Welke Oostfrontstrijder of Oostlandboer wordt, in het blad van zijn geboorteplaats, een redactioneel stukje met een foto waardig gekeurd, al was h e t dan m a a r n a d a t hij het hoogste geofferd heeft? Onder den titel „Vrouwenmoed" worden we herinnerd aan het moedige gedrag van juffrouw P e y t e r s en h a a r dochter Marie, bij den brand eenige jaren geleden in de Pieter Nieuwlands t r a a t en we lezen een dramatisch verhaal over den grooten brand van 7 op 8 Februari 1936 aan den Oude Zijds Voorburgwal. „Acht menschen, onder wie zes kinderen, vonden den dood in de schier onweerstaanbare vlammen, die van 's n a c h t s twee uur tot vroeg in den ochtend huizenhoog uitloeiden boven A m s t e r d a m " . Zóó moet een journalist gegrepen worden door de gebeurtenissen die hij beleeft, zóó bewogen door meegevoel met de slachtoffers! Dan zal hij zich niet met een A.N.P.-stukje of met onpersoonlijke vaagheden, van een brisant- en fosforbornbardement afmaken, waarbij duizenden vrouwen en kinderen omkomen E n is de eigen inspanning, die vele onzer confraters zich getroostten om de Vólksdienstinzameling voor R o t t e r d a m — om m a a r een voorbeeld te noemen — te vergelijken met den ijver w a a r m e e in die dagen Van den Bergh, De Groot, Posch, Raken, Reckman, Thomas en Van de Weg in hun bladen een gezamenlijk onderteekend beroep op de Amsterdamsche burgerij deden voor de slachtoffers van den brand ? Wij worden herinnerd aan interviews met Hugo Eckener, Bertil van Zweden, Lindbergh, C a m e r a . — W a a r zijn de interviewers der groote bladen gebleven, of verschijnen er tegenwoordig in Nederland geen figuren meer die dezelfde belangstelling door hun persoonlijkheid of prestaties verdienen als Prins Bertil en de andere genoemde celebriteiten ?
Hoe de helpers en redders bij groote rampen in die dagen in de bladen gehuldigd werden, hoe de headliners bij den strijd tegen de zwendelbanken in radicalisme met elkaar wedijverden, hoe actief en hoe vruchtbaar de journalistieke belangstelling voor het sociale werk van kinderpolitie en zedenpolitie en geneeskundigen dienst was — aan dit alles worden wij door Reckman en Heyn ongevraagd herinnerd. — En wederom vragen wij ons af, of dit alles niet slechts kinderspel was bij de gelijksoortige verschijnselen van heden! En toch, hoe karig is thans de lof voor hen die met doodsverachting de slachtoffers van bombardementen te hulp snellen, hoe tam de journalistieke strijd tegen de zwendelaars van de zwarte markt, hoe afgemeten en wéinigspontaan de belangstelling voor het sociale werk van den Volksdienst. Inderdaad: „Ge zegt: Och heden ja tóén. Wel wel En is dat schoteltje zoo toebereid?" Waren de belangstelling, de geestdrift en de verontwaardiging van toen door mode en publieke opinie bepaald, evenals het gebrek aan deze innerlijke drijfveeren thans? Of ontgaan de actieven van toen de maatschappelijke en journalistieke belangrijkheid, de grootheid ook van menschen en daden die iets met een nieuwe geestesgesteldheid hebben uit te staan? Of schiet hun journalistieke dynamiek eenvoudig te kort om de dynamiek van het nieuwe op te vangen? Of waren zij wel in staat om met geest en hart de dagelij ksche incidenten van den vredestijd te omvatten, doch missen zij het vermogen om de geweldige kenteringen van het grootsche heden als mensch èn als journalist te beleven?
I2en dubbele J u b i l a r i s Het wereldje der journalisten heeft weder een jubilaris in zijn midden! Ons rijkje is maar klein en dus zijn jubilarissen er dun gezaaid. En journalisten die op denzelfden dag een dubbel jubileum mogen vieren behooren in de samenleving der krantenschrijvers tot de categorie der zeldzamen. Zoo eene is O. H. B. Kniep, sportredacteur van het Dagblad van Rotterdam en hoofdredacteur van het Maandagochtendblad. Want niet alleen herdenkt hij op den 16den November a.s. het feit, dat hij 25 jaar geleden de eerste schrede zette op het glibberige pad der journalistiek, maar hij schouwt bovendien op dezen dag terug op een kwart eeuw journalistieken arbeid voor ééne krant, het Dagblad van Rotterdam. Die eerste schrede is de aanvang geweest van een succesrijke loopbaan. Nadat Kniep als jong broekje na een kortstondigen werktijd bij een van Rotterdams grootste handelsfirma's de boeken voor altijd in het laatje had opgeborgen en aan zijn directeur had medegedeeld, dat hij voor een zittende levenswijze het rechte bloed
En laat men zich nu niet verontschuldigen met de beperkende bepalingen van hoogerhand! Ook vroeger lieten het begrip voor het werk van den journalist en de medewerking van sommige instanties veel te wenschen over en bleven bepaalde publicaties in het belang van een politieonderzoek of iets van dien aard in de pen. Ook hiervan bieden Reckman en Heyn ongevraagd verschillende voorbeelden. Zelf ondervinden wij dagelijks deze belemmeringen, die meestal uit de oorlogsomstandigheden, soms ook uit gebrek aan begrip voor ons werk voortkomen. Er blijven echter nog ontzaggelijk veel mogelijkheden over! En laat men ook niet vluchten in het ruimtegebrek! Schrijver dezes met zijn armzalige 12 pagina's per week weet daar minstens zooveel van als de bevoorrechten die in dit opzicht in een eenigszins of aanmerkelijk betere positie verkeeren. En niet in de laatste plaats zijn de hier geuite verwijten voor deze bevoorrechten bestemd, de enkele zeer loffelijke uitzonderingen natuurlijk daargelaten. Overigens is het hier gezegde minder van toepassing op datgene wat niét in de krant staat dan wel op de slappe, geestdriftlooze, on-oorspronkelijke woordkeus, toon, stijl en ideologie van wat er wel in staat, en waarvan de lezer intuïtief voelt, dat de redacteur tegen wil en dank en op hoog bevel in zijn pen is geklommen. Niet die journalist die op zijn prestaties in den zoogenaamden „goeien tijd" kan bogen en van plan is in zoogenaamde „betere tijden" weer actief te worden, is voor zijn taak in het heden berekend, doch hij die nu, ondanks hinderpalen en ruimtegebrek iets presteert. Enschede. MAARTEN VAN NIEROP.
niet had, belandde hij bij de krant en daar kreeg zijn vitaliteit en levenslust alle ruimte. Met welk een pleizier vertelt hij niet van zijn belevenissen als verslaggever, hoe hij, toen de vliegerij nog in de kinderschoenen stond, sensationeele proefvluchten mee mocht maken, hoe hij vanuit een kolenwagen van een trein een wedstrijd versloeg en voor zijn directeur uit een oude kist presentexemplaren van zijn krant op de hoofden der verbaasde menigte moest doen neerdalen! Wie kent O. H. B. Kniep, wie kent „Oscar" niet? Kundig in zijn sportartikelen, ziel van vele sportpersconferenties, vlot en geestig spreker op vele bijeenkomsten en jubilea van anderen, vriend van vele voetballers, gezien gast in artisten-milieu's, altijd opgewekt en immer tot lachen bereid. Wij, zijn collega's van de redactie, die dit feest van trouw aan vak en blad blij meevieren, waardeeren vele kwaliteiten hoogelijk in hem. Maar bovenal is er erkentelijkheid voor zijn kameraadschap en levensvreugde; karaktereigenschappen, die altijd steun gaven in de soms ook wel sombere kamers der redactie. H. A. M. THOMASSEN.
11
Portretten SS-PK. — Wanneer ge het gebouw van de SSKriegsberichter Abteilung binnentreedt — het ligt in een van de mooiste buitenwijken van Berlijn, tusschen veel sappig groen verborgen — brengt een breede trap U eerst in een hal, die als wachtkamer voor bezoekers wordt gebruikt. Vlijt ge u dan in een der gemakkelijke fauteuils neer, dan kan het wel niet anders, of uw oog wordtj getrokken door twee groote borden, die de zijwanden van dit vertrek versieren. Tegen een grijzen ondergrond steken in stralend wit de zegerunen af, vergezeld van het trotsche devies: „Ihre Ehre heiszt treue" (hun eer is trouw). En daarboven het lapidaire opschrift: „Es gaben ihr Leben für Führer und Reich als Kriegsberichter der Waffen-SS" (Zij gaven hun leven als Oorlogsverslaggevers der Waffen-SS voor, Führer en Rijk). De zijpaneelen van beide borden dragen de namen van deze helden, met plaats en datum, waar zij een eervollen dood vonden. Wie de moeite neemt, deze opsomming door te lezen, kan de Waffen-SS stap voor stap in de roemrijke veldtochten, van thans reeds meer dan vier jaren volgen. De muren van het trappenhuis en van de gangen dragen een groot aantal ingelijste portretten. Het zijn jonge glimlachende gezichten, maar ook zien wij de ernstige gelaatstrekken van rijpe mannen. Bij allen vinden wij echter het hooge en klare voorhoofd, waarachter wij een rijkdom van gedachten vermoeden, allen hebben ook dien rechten mannelijken blik van menschen, die een hoog ideaal volgen. Eenigen lachen met de onbezorgdheid van hun jonge, stralende jeugd, anderen hebben den evendroefgeestigen glimlach van hen, die weten, dat de dood voor' hen bestemd is. Anderen weer schijnen diep in gedachten verzonken. Allen zijn gevallen bij het vervullen van hun taak Die taak was het PK-bericht, het was hun trots daarin het uiterste te volbrengen. Als journalisten wilden zij alles, wat zij beschrijven moesten, beleven, en zoo zijn ze met hun soldaten-kameraden in den strijd gegaan. Als fotografen hebben zij honderd maal hun leven op het spel gezet, om met de camera een tragisch moment, een ontploffing of een aanval vast te leggen. Als radiosprekers hebben zij hun microfoon tot in de voorste linies gedragen om hun luisteraars een werkelijken indruk van den strijd te kunnen geven. Als teekenaars of schu-
ld J B I T B E A U - J 0 1 T K 3 r A I ^ I S T ^ gezocht, volledig: op de hoogte met het be- en verwerken van' copie en met redactioneel-administratief werk. Gewend zelfstandig op te treden. Instemming met nationaal-socialistische beginselen noodzakelijk Brieven onder no. 58, aan het bureau van dit blad.
ders hebben zij op het slagveld zelf de schetsen gemaakt voor de afbeeldingen, die straks de berichten van hun collega's-journalisten moeten illustreeren. Als chauffeurs en technici hebben ze hun laatste krachten gegeven om hun taak tot een goed einde te brengen. Zij allen waren door de algemeene idealen van de SS bezield, zij werkten daarenboven met den edelen ijver van hen, die naar de perfectie van hun kunnen streven. Maar bovenal: zij dachten niet in de eerste plaats aan de persoonlijke voldoening, die hun werk hun zou brengen, maar wilden vooral hun volk meesleepen, het geestdrift bijbrengen voor de militaire deugden, voor een levenshouding van tot elk offer bereide dapperheid. Op zekeren dag heeft de dood ze weggemaaid, mid.den in hun werk, zonder rekening te houden met hun talent. Wat zij nalieten was niet alleen het erfgoed van hun werk, maar ook die vlam, die de jongeren in gloed zet en hen het spoor hunner voorgangers volgen doet. In een gemakkelijken zetel rustend, ziet de bioscoop-bezoeker het Journaal voor zich afrollen. Wat hij hier ziet is werkelijkheid, maar het is een dikwijls zoo gruwelijke werkelijkheid, dat men geneigd is te denken, dat de opnamen trucs zijn. 's Avonds, in de rustige huiskamer, bekijkt de krantenlezer de foto's en leest de frontberichten. Zij verplaatsen hem in een voor hem onbekende wereld, in een wereld van leed en verschrikking, waar de offerzin alle menschelijke grenzen overschrijdt. Misschien denkt ook hij: het papier is geduldig, men vertelt zooveel Tot hen willen wij zeggen: twijfelt niet. Om deze film, deze foto of teekening te maken moest de verslaggever duizend werkelijke gevaren doorstaan. Dit artikel is met verve geschreven, omdat het werkelijk beleefd is, en misschien heeft de verslaggever de laatste woorden geschreven met zijn bloed. En als ge nog altijd twijfelt, komt dan met mij die lange rij portretten bekijken, waarover ik zoojuist sprak. Adellijke geslachten bezitten vaak portrettengalerijen, waarin bekende schilders uit vroeger tijden hun voorouders hebben afgebeeld. Maarschalken in schitterende uniformen, rechters in hun strenge toga, kardinalen in alle pracht van hun kerkelijk gewaad volgden elkaar dikwijls in bonte rij. Onze portrettengalerij is eenvoudiger, geen vergulde lijsten omgeven ze, de afbeeldingen zijn maar eenvoudige foto's. De helden zijn dikwijls gewone soldaten en aller uniformen zijn van onaanzienlijk veldgrijs. In hun eenvoud zijn deze portretten de getuigen van werkelijke grootheid. En daaraan is ons veel gelegen. Temidden van onzen dagelijkschen arbeid glimlachen zij ons toe van over de grens van den dood. Hun blik is ons een lichtend baken op den weg, dien de plicht ons wijst. SS-Oorlogsverslaggever MAX DEVREUX.
Verantwoordelijk redacteur: J. LEARBUCH te 's-Gravenhage. Riviervischmarkt 2, 's-Gravenhage. — Verschijnt maandelijks.
12
- Uitgever en drukker: N.V. De Residentiebode, Geen abonnementsprijs. P 2087/1 K 1128