Universiteit van Amsterdam
De kunst van het beschermen
Gemeenten als ‘ontzamelaars’ van openbare collecties?
Marije van Mannekes Masterscriptie Studiejaar 2012/2013
Inhoudsopgave Voorwoord
3
1. Inleiding 1.1 Kwetsbaardere kunst 1.2 Bezuinigingen bij gemeenten en provincies 1.3 Musea 1.4 Probleemstelling 1.5 Opbouw van het onderzoek
4 4 5 5 6 7
2. Het huidige instrumentarium: voldoende bescherming? 2.1 De overheid als eigenaar en beschermer van kunst 2.2 De Leidraad Afstoting Museale Objecten 2.3 De Wet tot behoud van cultuurbezit 2.4 The Schoolboys van MuseumgoudA 2.5 De Afrikacollectie van Wereldmuseum Rotterdam 2.6 Vernietiging op basis van de Gemeente- en Provinciewet 2.7 Veranderde bestuurscultuur 2.8 Afbrokkelend draagvlak 2.9 Tussenconclusie
8 8 8 10 11 12 13 14 14 16
3. Herziening van het museale bestel 3.1 Advies Raad voor Cultuur 2011 3.2 Advies Commissie Asscher-Vonk 3.3 Advies Raad voor Cultuur 2013 3.4 Veranderingen LAMO 3.5 De wenselijkheid van een Museumwet 3.6 Beleidsbrieven Bussemaker 3.7 Tussenconclusie
17 17 17 18 20 21 24 25
4. Conclusies en aanbevelingen
26
Literatuuroverzicht
27
2
Voorwoord Voor u ligt mijn scriptie in het kader van de masteropleiding Rechtsgeleerdheid en de daarin gekozen richting Staats- en bestuursrecht met thema Kunst en recht, gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn interesse voor het Staats- en bestuursrecht is al in een vroeg stadium van mijn eerste studie, Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden, ontstaan toen ik daar twee vakken recht volgde. Voor mij stond het dan ook vast dat ik nog een master staats- en bestuursrecht zou gaan doen. Omdat het mogelijk was daarbinnen het thema Kunst en recht te kiezen, kon ik mijn interesse voor de kunst en het recht op een hele leuke manier combineren. Het schrijven van de scriptie heb ik als een leerzame periode ervaren. Graag wil ik daarom ook mijn scriptiebegeleider Professor Inge van der Vlies bedanken voor haar opmerkingen en suggesties en de prettige sfeer daarbij. Naar aanleiding van haar aankondiging heb ik de voorjaarsvergadering van de Vereniging voor Kunst, Cultuur en Recht bezocht, waaruit ik veel nuttige informatie en aanknopingspunten voor mijn scriptie heb kunnen halen. Collegeaantekeningen en literatuur van het vak Kunst en Recht keek ik regelmatig in bij het schrijven van mijn scriptie, wat veel houvast gaf. Ik wens u als lezer veel plezier met het doorlezen van dit onderzoek.
Leiden, juli 2013 Marije van Mannekes
3
1. Inleiding 1.1 Kwetsbaardere kunst De afgelopen jaren is de kunst kwetsbaarder geworden. Het kabinet Rutte I gaf met zijn regeerakkoord in 2010 het startsein voor flinke bezuinigingen in de cultuursector. Niet alleen in het kader van de algemene bezuinigingen, maar ook omdat het kabinet een omslag in het cultuurbeleid nodig vond. Onze samenleving is veranderd en het cultuurbeleid liep daarmee niet langer in de pas. Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Zijlstra stelde in zijn nota Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid van 10 juni 2011 dat de overheid teveel optreedt als financier bij verlening van subsidies en dat er te weinig aandacht is voor publiek en ondernemerschap. Culturele instellingen zouden minder afhankelijk van de overheid en zo flexibeler en krachtiger moeten worden. Vanaf de subsidieperiode 2013-2016 worden aan de culturele instellingen die onder de basisinfrastructuur (de subsidieregeling van het Rijk) vallen geen langjarige subsidies meer verleend en moet iedere culturele instelling eens in de vier jaar een aanvraag voor subsidie indienen. Voor musea zijn criteria voor subsidieverlening het trekken van publiek, het vervullen van een educatieve functie, een niveau van (inter)nationaal belang en een norm van 17,5% aan zelf verworven inkomsten (de eigen inkomstennorm), die jaarlijks gemiddeld met 1% omhoog gaat. Het geven aan cultuur door bedrijven en particulieren wordt gestimuleerd door de Geefwet die aan de hand van een goed fiscaal instrumentarium het geven aan cultuur aantrekkelijker zou maken. Uitgangspunt voor de betrokkenheid van het Rijk bij musea is de verantwoordelijkheid voor de rijkscollecties, die eigendom zijn van de Staat of die aan de zorg van de Staat zijn toevertrouwd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en het beheer van gemeentelijke collecties en musea en de provincies voor het regionaal erfgoed in provinciale collecties en musea. Daarnaast zijn er al dan niet gesubsidieerde private musea. Ten behoeve van de periode 2016-2020 wilde de staatssecretaris een zorgvuldige herijking van het museumbestel, waarvan de uitkomsten benut kunnen worden bij de vormgeving van het museumbestel na 2016. 1 Op 29 oktober 2012 bereikten de Tweede Kamerfracties van VVD en PvdA het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’. Het cultuurbeleid van kabinet Rutte II richt zich op een aantal speerpunten. Ten eerste een kwalitatief hoogstaand aanbod van podiumkunsten en musea van (inter)nationale betekenis. Deze internationalisering kan onder meer worden bereikt door uitwisseling van kunst of kunst- en cultuurprogramma’s. Daarnaast cultuureducatie, waarbij zoveel mogelijk kinderen en jongeren in aanraking komen met de rijkdom van cultuur. Vernieuwing en talent zijn andere kernpunten: kunstinstellingen krijgen de mogelijkheid kunst te ontwikkelen en te laten zien die nog niet bij een breed publiek bekend is. Ten slotte is aangegeven dat instellingen en kunstenaars zich reeds ontpoppen als cultureel ondernemers en daarbij nieuw publiek en nieuwe middelen aanboren, maar de focus ook in deze kabinetsperiode weer sterk op ondernemerschap gericht zal zijn. Voor het overige wordt aangesloten bij de eerdere nota ‘Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’. Zoals daarin reeds was aangekondigd is op 1 januari 2013 de nieuwe landelijke basisinfrastructuur ingegaan. De bezuinigingen zijn met zo’n 200 miljoen ook nog steeds fors. Wel ontziet het Rijk de eerdergenoemde topinstellingen, maar ook musea en het culturele erfgoed. 2
1
Kamerstukken II, 2010-2011, 32 820, nr. 1 http://www.Rijksoverheid.nl/onderwerpen/kunst-en-cultuur/kunst-en-cultuurbeleid, geraadpleegd op 21/5/2013 2
4
1.2 Bezuinigingen bij gemeenten en provincies Zoals gesteld zijn gemeenten en provincies verantwoordelijk voor respectievelijk de (financiering van) gemeentelijke en provinciale musea. Cultuurbeleid en culturele voorzieningen worden in een aantal gevallen door meer overheidslagen samen gefinancierd. De bezuinigingen bij provincies en gemeenten kunnen daardoor gevolgen hebben die ook de Rijksoverheid raken en bezuinigingen bij de Rijksoverheid raken gemeenten en provincies. 3 Een groot deel van alle gemeenten (69%) en provincies (9 van de 12) bezuinigen net als de Rijksoverheid ook op kunst en cultuur en dit aantal zal in de periode 2013-2016 verder uitbreiden. Naarmate de tijd vordert zal er ook een steeds hoger bedrag bezuinigd worden. De belangrijkste overweging hiervoor bij gemeenten is dat zij nu eenmaal moeten bezuinigen. De inkomsten uit het gemeentefonds en de opbrengsten uit grondexploitatie en bouwprojecten lopen terug, terwijl gemeenten er taken bij krijgen met krappe budgetten. Nu de gemeente op het gebied van kunst en cultuur veelal geen wettelijke taken heeft en dit grotendeels een autonome taak is, is erop bezuinigen relatief eenvoudig. Bij de interne zoektocht naar budget om te besparen komen de eigen organisatie en de autonome taken van de gemeente immers het eerst in beeld. Culturele instellingen (vooral musea, archieven en podia) die onderdeel zijn van de gemeentelijke organisatie hebben daarom te maken met een forse bezuinigingstaakstelling. 4 Ook bij provincies lopen de inkomsten uit het Provinciefonds terug, maar gaan de bezuinigingen ook gepaard met een kerntakendiscussie. In het bestuursakkoord tussen provincies en de Rijksoverheid staan op het gebied van kunst en cultuur alleen monumentenzorg en culturele infrastructuur als provinciale taken vermeld. 5 De omvang van de bezuinigingen alsmede de mate waarin musea daarbij worden geraakt is in de meeste provincies (nog) niet concreet. Het beëindigen of verminderen van subsidies voor structurele activiteiten en instellingen is verreweg de meest voorkomende wijze van bezuinigen. Gemeenten en provincies verwachten dat door het totaal aan bezuinigingen van Rijk, provincies en gemeenten de omvang en de spreiding van het cultuuraanbod in Nederland afneemt. Culturele instellingen zullen fuseren of verdwijnen en toegangsprijzen en tarieven van de culturele instellingen die blijven bestaan gaan omhoog. 1.3 Musea De term museum is niet beschermd en daarom voor iedereen vrij te gebruiken. 6 Het International Council of Museums (ICOM) heeft wel een internationale museumdefinitie opgesteld, die zij sinds haar oprichting in 1946 af en toe aanpast aan de ontwikkelingen binnen de mondiale museumwereld. De definitie zoals deze in 1974 voor het laatst is vastgesteld, luidt als volgt: 'Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat aan de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen'. 7
3
Bogaart&van der Horst 2011, p. 3 Bogaart&van der Horst 2011, p. 14 5 Bogaart&van der Horst 2011, p. 6 6 http://www.museumvereniging.nl/devereniging/museumdefinitieengetallen.aspx, geraadpleegd op 20/5/2013 7 http://icom.museum/the-vision/museum-definition/, geraadpleegd op 21/5/2013 4
5
Sinds de ICOM-conferentie in Seoul, Zuid-Korea, in oktober 2004 bevat de definitie ook immaterieel erfgoed. In het kader van het Nederlands Museumregister is aan ‘een permanente instelling, niet gericht op het maken van winst’ de uitleg gegeven dat particuliere musea (bestuurd door een natuurlijk persoon) en musea die zijn ondergebracht in een personenvennootschap niet voor registratie in aanmerking komen, omdat de continuïteit ervan onvoldoende is gewaarborgd. Musea met de rechtsvorm naamloze vennootschap en besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid vallen ook niet onder de definitie, nu zij krachtens wetsduiding gericht zijn op het maken van winst en de uitkering daarvan aan aandeelhouders. Dat neemt niet weg dat nevenactiviteiten zoals museumwinkels of horecavoorzieningen wel mogen zijn ondergebracht in een N.V. of B.V. Een museum bestuurd door de provinciale overheid, de gemeentelijke overheid of door een stichting of vereniging is wel geschikt, nu deze rechtsvormen geen winstoogmerk hebben. De stichtingen en verenigingen mogen overigens wel winst maken, die zij vervolgens dienen te gebruiken overeenkomstig hun statutaire doelstelling. 8 Naast deze institutionele eisen zijn er nog andere eisen voor het Museumregister die gebaseerd zijn op de ICOM-definitie en enerzijds betrekking hebben op de collectiebeheerstaken, anderzijds op de publiekstaken. Een registratie in het Museumregister is een kwaliteitskeurmerk. Slechts geregistreerde musea of musea die dat binnen een jaar kunnen worden, kunnen (aspirant) leden worden van de Nederlandse Museumvereniging. Lidmaatschap van de Nederlandse Museumvereniging is een voorwaarde om de Museumjaarkaart te mogen voeren. 9 Er zijn in Nederland naar schatting 1.254 museale instellingen, waarvan zo’n 426 musea zijn geregistreerd. 10 1.4 Probleemstelling De omvangrijke bezuinigingen en het veranderde verwachtingspatroon jegens culturele instellingen roepen op hun beurt ook andere problemen in het leven. Gemeentelijke musea dreigen, met toestemming van de gemeenten, belangrijke stukken uit de openbare collectie te verkopen om de financiële gaten te dichten. De eerste daadwerkelijke ontvreemding is een feit en er zijn tevens nieuwe ontwikkelingen die in die richting wijzen. En dat alles zonder echte consequenties. Hoe is het mogelijk dat juist een overheidsinstantie de verkoop van een beschermwaardig stuk uit haar kunstcollectie oppert en zelfs uitvoert? Aan de andere kant kunnen we ons voorstellen dat niet alle kunst voor het publiek toegankelijk hoeft te blijven. Dit roept de vraag op of delen van de collecties die in eigendom zijn van gemeenten door het bestaande juridische instrumentarium wellicht teveel of andere delen juist onvoldoende tegen verkoop en onttrekking uit het publieke domein worden beschermd. 11 Deze vraag is van nog groter belang wanneer de overheid zich terugtrekt als financier en van musea meer ondernemerschap verwacht. Staan de belangen van de markt niet lijnrecht tegenover de belangen van cultuurbehoud, educatie en wetenschappelijk onderzoek? Ook wanneer het gaat om minder beschermwaardige stukken lijkt het huidige systeem niet met een
8
http://www.erfgoedwijs.nl/download.cfm?bijl_id=14, geraadpleegd op 21/5/2013 http://www.museumvereniging.nl/devereniging/museumdefinitieengetallen.aspx, geraadpleegd op 20/5/2013 10 Idem 11 De Rijkscollectie en de privé-collecties, die eveneens veelal ondergebracht zijn bij museumstichtingen, blijven hiermee buiten beschouwing. 9
6
marktgedachte te stroken. Moet er wellicht een Museumwet komen om het beheer en behoud van het cultureel erfgoed te regelen? 12 Bovenstaande vragen resulteren in de volgende probleemstelling, welke in dit onderzoek centraal staat: Dient tegen alle ontzameling van museale collecties die in eigendom zijn van gemeenten te worden beschermd en in hoeverre bieden de huidige juridische instrumenten bescherming tegen ongewenste ontzameling? Aan de hand van deze probleemstelling zal ik pogen een antwoord te geven op de vraag op welke wijzen meer waarborgen en/of garanties voor de bescherming van museale collecties kunnen worden bereikt, zonder hierin door te slaan. 1.5 De opbouw van het onderzoek Na dit inleidende hoofdstuk zal worden ingegaan op de vraag hoe het huidige juridische instrumentarium eruit ziet en in hoeverre dit er, gezien de uitdagingen waarvoor de culturele sector zich vandaag de dag gesteld ziet, op een juiste wijze in slaagt de museale collecties van gemeenten tegen ontzameling te beschermen. Het derde hoofdstuk richt zich op de mogelijke oplossingsrichtingen waarin de geschetste problematiek zou kunnen worden aangepakt. Ten slotte volgt een conclusie en worden aanbevelingen gedaan hoe de bescherming van publieke kunst in te richten.
12
Naast beheer en behoud kunnen uiteraard ook andere onderwerpen in een Museumwet geregeld worden, zoals bedrijfsvoering, financiering etc. Deze worden in dit onderzoek niet uitgewerkt.
7
2. Het huidige instrumentarium: voldoende bescherming? 2.1 De overheid als eigenaar en beschermer van kunst De collectie van de meeste Nederlandse musea is in overheidseigendom, waarvan een groot deel in eigendom van lagere overheden. 13 Lagere overheden beheren hun collecties meestal zelf door middel van ambtelijke diensten en hebben soms het beheer bij museumstichtingen ondergebracht. 14 Dit neemt niet weg dat de overheden nog steeds eigenaar zijn, althans van het grootste deel van de collectie. Er hangen uiteraard ook stukken die in bruikleen zijn gegeven door particulieren of de vriendenvereniging, legaten en zogenaamde ‘wezen’ waarvan niet (meer) bekend is van wie ze zijn, maar een belangrijk deel van de collectie is overheidsbezit. 15 De lagere overheden kunnen als eigenaar hun invloed doen gelden bij het verrichten van privaatrechtelijke handelingen zoals koop, bruikleen en huur. Nu kan het zijn dat musea, in samenspraak met de overheden als eigenaar, stukken uit de openbare collectie willen afstoten, bijvoorbeeld omdat een stuk niet (meer) tussen de bestaande collectie past, of elders beter tot zijn recht komt. Een levende collectie neemt op, maar stoot ook weer af. Zoals Siebe Weide, directeur van de Nederlandse Museumvereniging, treffend verwoordde: wanneer we doorgaan in het tempo waarin we in de afgelopen 200 jaar kunst hebben verzameld, is Nederland over 50 jaar één groot depot. Het afstoten van kunst is dan ook helemaal niet ongewenst. Wel is het uiteraard zaak dat de overheid op een verantwoorde manier met dat afstoten omgaat. Dit vertrouwen wij haar echter toe, nu wij de overheid van oudsher kwalificeren als beschermer van de kunst. Wanneer we nagaan waar deze veronderstelling vandaan komt kunnen we, kijkend naar de geschiedenis van het museaal bezit, kortweg stellen dat dit altijd een oorsprong had in particulier bezit. De gegoede burgerij en de adel, voor zover we die in ons land hebben gekend, hebben in de loop der tijd vrijwel al hun kunstbezit overgedragen aan de overheid in de veronderstelling dat het dan voor altijd bewaard zou blijven voor toekomstige generaties. Die veronderstelling leeft nog steeds bij particuliere schenkers en op basis hiervan is een bestuurscultuur ontstaan die deze impliciete veronderstelling tot norm heeft verheven. Musea hebben daarnaast zelf het gevoel ontwikkeld dat zij ten dienste staan van de samenleving en hebben hun hele handelen op dat besef gebaseerd. Dit uitgangspunt heeft dan ook geleid tot een ethische code waarin is bepaald hoe met het verzamelen, bewaren, onderhouden, bestuderen, tentoonstellen, uitlenen, inlenen en uiteindelijk afstoten dient te worden omgegaan. 16 2.2 De Leidraad Afstoting Museale Objecten Deze ethische code is gebaseerd op de International Code of Ethics, door de International Council of Museums (ICOM) vastgesteld. In Nederland is, evenals in alle staten waarin de museale leden van deze organisatie zijn gevestigd, de regeling omgezet in een Nederlandse variant die geschikt is gemaakt voor de lokale situatie: de Ethische Code voor musea. Deze regeling roept voor de aangesloten musea de verplichting in het leven op een ethische, professionele manier met de collectie om te gaan. De kerntaak van het museum is het behoud van de collectie. Het beheer van de collectie moet zijn gericht op het beschermen en bevorderen van de waarde van cultuur voor de mensheid en mag in beginsel niet worden gebruikt om winst te maken. 17 De Nederlandse Museumvereniging (NMV) is belast met de handhaving van de gedragsregels, voor bepaalde 13
Van der Vlies & Salomons 2012, p. 246 van der Vlies e.a. 2012, p. 243 15 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 247 16 Weide 2013 17 Van der Vlies e.a. 2012, p. 248 14
8
aspecten bijgestaan door de Ethische Commissie. 18 De Ethische Code voor musea heeft de overwegingen die tot afstoting kunnen leiden uitgewerkt in de Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO). 19 De LAMO, in 2013 voor het laatst herzien, heeft als doel te voorkomen dat belangrijke kunst uit het publieke domein verdwijnt. Met andere woorden: het dient voor het publiek toegankelijk te blijven. Dat raakt de essentie van de publieke functie van musea. Daarnaast is van groot belang dat kunstenaars, verzamelaars en andere particulieren objecten blijven schenken, legateren of verkopen tegen een vriendenprijs omdat ze het van belang vinden dat de objecten voor latere generaties bewaard blijven en aan het grote publiek worden getoond. Wanneer objecten worden afgestoten zonder respect voor deze uitgangspunten, verdwijnt die bereidwilligheid en zal het voor hen aantrekkelijker zijn het object voor een marktconforme prijs te verkopen. 20 Het ontneemt de burgers niet alleen de zin om financieel bij te dragen, maar ook om zich betrokken te voelen. De sector moet het bij schenkingen juist hebben van vertrouwen en geloofwaardigheid, wat op deze manier wordt aangetast. Een museum dat een werk wil afstoten moet het daarom eerst voor niets of bijna niets (tegen een kleine handling fee) aanbieden aan andere Nederlandse musea. Pas wanneer dat niet lukt kan een museum proberen een stuk onderhands te verkopen aan een particulier die bereid is het in bruikleen te geven aan het museum waar het object zich al bevindt. Via deze weg blijft het museum over het object beschikken en krijgt het toch de liquide middelen. 21 Dit lijkt de beste oplossing, maar een risico is dat de particulier het stuk ten alle tijden terug kan eisen. Het is immers zijn eigendom. De opbrengst van de afstoting moet ten goede komen van de collectie. Hoewel ook andere doelen denkbaar zijn valt hierbij met name te denken aan het aankopen van nieuwe stukken die de collectie verrijken en aan restauratie van de bestaande collectie. Belangrijke kunst mag dus niet gebruikt worden om een algemeen financieel tekort te dekken. Hierin ligt het principiële verschil tussen de eigenaar als overheid of als particulier. De laatste kan met de kunst doen wat hij wil. 22 De LAMO is zelfregulering, het bevat geen juridische, dus echt afdwingbare, regels om de collecties te beschermen. Het beoogt wel te binden maar de overheden hebben niet toegezegd zich aan de richtlijnen van de LAMO te houden. 23 De Nederlandse Vereniging van Gemeenten (VNG) heeft afstand gehouden. Ook de minister van Cultuur heeft de leidraad niet ondertekend. 24 Het niet treffen van juridische regels was een bewuste keuze. Nu de overheid als de beschermer van de kunst wordt gezien, was de gedachte dat overheden heel zorgvuldig zouden omgaan met belangrijke, publieke collecties. Door de LAMO wordt de kunst kortom niet juridisch beschermd. Desalniettemin kunnen musea alleen worden geregistreerd bij het Museumregister Nederland en lid worden van de Nederlandse Museum Vereniging (NMV), als zij zich verplichten bij het afstoten van objecten de LAMO te volgen. Doen zij dit niet dan kan hun lidmaatschap worden opgezegd. 25 De NMV heeft een traject voor de herziening van de LAMO opgestart wat recentelijk op hoofdlijnen
18
Van der Vlies & Salomons, p. 241 Van der Vlies e.a. 2012, p. 248 20 Van der Vlies e.a. 2012, p. 250 21 Van der Vlies e.a. 2012, p. 251 22 Van der Vlies e.a. 2012, p. 250 23 Van der Vlies e.a. 2012, p. 249 24 Van der Vlies & Salomons, p. 250 25 Van der Vlies e.a 2012, p. 249 19
9
is afgerond. 26 Wie weet verkleint die aanpassing de kans op ongewenste verkopen, maar dan nog zal de LAMO geen juridische afdwingbare bescherming bieden. 27 2.3 De Wet tot behoud van cultuurbezit Dan hebben we in de tweede plaats de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), waarvan soms wordt gedacht dat het de openbare collecties volledig beschermt. Echter, deze wet biedt slechts (een beperkt aantal) normen die transport van kunst naar het buitenland belemmeren. Voor bescherming in het kader van de Wbc moet een cultureel voorwerp op een lijst worden geplaatst, waarna verplaatsing van dit stuk naar het buitenland alleen maar met medeweten van de minister mogelijk is. Bij het verdwijnen van kunst uit het publieke domein gaat het nu juist ook om de binnenlandse verkoop aan particulieren die stukken bijvoorbeeld thuis ophangen. Bovendien wordt deze wet in principe niet op overheidseigendommen toegepast. Hoewel de tekst van de Wbc het plaatsen van museale voorwerpen die in overheidsbezit zijn toelaat (art. 14a Wbc), is dat tot op heden niet gebeurd en staan op de lijst tot dusverre alleen werken die in particulier bezit zijn en van landsbelang geacht worden. Het betreft op dit moment (naast verzamelingen) enkele honderden roerende cultuurgoederen. De bescherming van publiek bezit tegen export wordt niet nodig geacht. Wederom vanwege dezelfde reden: de overheid wordt beschouwd als beschermer van de kunst. Er werd niet verwacht dat voorwerpen in publiek eigendom die zo belangrijk zijn dat ze voor plaatsing op de lijst in aanmerking zouden komen, aan het buitenland zouden worden verkocht. Als de overheid dat zou doen zou dat tegen het Nederlandse culturele belang ingaan en dus, werd gedacht, ligt het niet voor de hand dat overheden op deze wijze handelen. Omgekeerd is de gedachte dat de Wbc-bescherming kan worden opgeheven, zodra beschermde werken in publiek bezit komen. De Raad voor Cultuur heeft gewaarschuwd dat het opheffen van de Wbc-bescherming niet in overeenstemming is met de nadrukkelijke stimulering van het ondernemerschap van musea. Vanuit ondernemersperspectief is naast de culturele ook de materiële waarde van de collectie in toenemende mate van belang. Zij geven aan dat musea zich steeds vaker genoodzaakt zien uit financiële overwegingen werken te verkopen, ook als deze eigendom zijn van een gemeente. De Raad heeft de minister in 2012 dan ook geadviseerd twee aan het Frans Hals Museum geschonken werken van Frans Hals en Verspronck op de Wbc-lijst te laten staan, omdat publiek bezit niet meer de bescherming biedt die eerder vanzelfsprekend was. 28 Nog een ander punt is dat de minister de export van een stuk op de lijst alleen maar kan tegenhouden door het aan te kopen. In de huidige tijden van bezuinigingen ligt het niet voor de hand dat de minister zijn toch al niet zo rijk gevulde portemonnee opentrekt ter voorkoming van de verkoop van kunst naar het buitenland. De staat heeft bij een stuk dat op de lijst staat feitelijk niet meer dan een recht van eerste koop en wanneer de minister voor die aankoop het geld niet heeft, is er geen enkel juridisch obstakel meer voor verplaatsing naar het buitenland. 29 De constructie van de Wbc geeft daarnaast, vooral in tijden van bezuinigingen, ruimte voor oneigenlijk gebruik. In het hypothetische geval dat een stuk in publiek eigendom op de lijst wordt geplaatst, zou de gemeente met de dreiging van verkoop naar het buitenland een aankoop door de staat kunnen bewerkstelligen. De kans is groot dat het stuk na aankoop als bruikleen weer in het 26
Raad voor Cultuur 2013 In hoofdstuk 3 wordt op de aangepaste LAMO verder ingegaan 28 www.cultuur.nl/Upload/Docs/wbc%20advies%20Frans%20Hals%20Museum.pdf, geraadpleegd op 20/5/2013 29 Van der Vlies e.a. 2012, p. 253 27
10
museum komt te hangen, nu het daar hoogstwaarschijnlijk het beste past. De gemeente heeft dan met én het stuk én het geld een win-win situatie bereikt, maar voor het Rijk is het inmiddels een kostbare aangelegenheid geworden. 30 Toch is de Wbc in zekere mate wel degelijk functioneel voor het toegankelijk houden van kunst voor het publiek. Joël Cahen, directeur van het Joods Historisch Museum, noemt de wet voor zijn museum zelfs een ‘godsgeschenk’. Het museum heeft in haar vaste collectie veel topstukken die ooit in bruikleen zijn gegeven en die de bruikleengevers graag zouden willen verkopen. Dit is in het verleden ook al meermalen gebeurd. Nu de Wbc de verkoop naar het buitenland moeilijker maakt, is het voortdurende probleem hoe dit af te houden een stuk minder groot geworden en is de continuïteit van de collectie beter gewaarborgd. 31 2.4 The Schoolboys van MuseumgoudA In de zomer van 2011 deed zich een situatie voor die in de museale wereld maar ook daarbuiten veel stof deed opwaaien. MuseumgoudA liet het schilderij The Schoolboys van Marlene Dumas bij Christies in Londen veilen, in plaats van het eerst aan andere musea voor weinig aan te bieden. De gemeente had het schilderij ooit voor 16.000 gulden gekocht uit de galerie van Dumas. Het was toentertijd bestemd voor de verzameling van een collectie van kunst door vrouwelijke kunstenaars, iets wat nog niet eerder op een dergelijke manier was gedaan. Ingegeven door bezuinigingen veranderde de koers in het museum en beperkt de collectie zich inmiddels tot historische objecten. Tijdens onderhandeling tussen de gemeente en het museum over de bezuinigingen kwam de verkoop aan de orde, maar wel op voorwaarde dat het geld naar het museum terug zou gaan. Dit is dan ook gebeurd.32 De verkoop leverde het museum ruim 900.000 euro op, waarmee het van sluiting werd gered, een verbouwing kon verwezenlijken en een nieuwe aankoop kon doen. Een zijdelingse opmerking hierbij is dat de prijs die voor het topstuk werd gekregen te laag bleek. Ook als een museumdirecteur zich laat adviseren door deskundige kunsthistorici, blijven museummensen buitenstaanders in de handel en hebben zij niet de expertise van de kunsthandelaar. De directeur van MuseumgoudA was verstrikt geraakt in een handel die hij onvoldoende begreep. Alle regels werden met voeten getreden, nu ook de kunstenares niet geraadpleegd was en de mogelijke verkoop niet aan de galeriehouder, Paul Andriesse was voorgelegd. 33 Dit leidde tot een terechtwijzing door de staatssecretaris. De museumwereld achtte deze gang van zaken zeer onethisch en eiste sancties. Een speciale ledenvergadering van de Nederlandse Museumvereniging (NMV) droeg vervolgens in september het bestuur op om een royement uit de NMV voor te bereiden.
Marlene Dumas. The Schoolboys 30
Van der Vlies e.a. 2012, p. 254 Cahen 2013 32 Weide 2013 33 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 245 31
11
De Raad voor Cultuur had al in zijn advies van 22 november 2011 aan de Staatsecretaris van OCW gesteld dat de LAMO geen antwoord op het ontzamelingsvraagstuk biedt in een tijd waarin op bedrijfseconomische wijze naar collecties wordt gekeken in plaats van op inhoudelijke wijze. De Raad roept de betrokken instanties, waaronder de verschillende overheden, daarom op tot een ‘samenspel’ om voldoende garanties te vinden voor de borging van erfgoed, eventueel vast te leggen in een wet. 34 Een ledenvergadering in Utrecht kwam op 28 november 2011 met een ruime meerderheid op het royement van MuseumgoudA terug. Wel besloot de NMV de afstotingsregels aan te scherpen. 35 Was het museum daadwerkelijk uit de NMV gezet dan zou dat gezien de reputatieschade erg vervelend zijn geweest, maar had dit als enig direct gevolg gehad dat het museum niet meer kon deelnemen in het kennisnetwerk , niet meer kon meedoen met de Museumjaarkaart 36 en niet meer als geregistreerd museum bestaat, wat van belang kan zijn bij de beslissing over subsidietoekenning of sponsoring. 37 Dit is echter niet gebeurd. Gerard de Kleijn, directeur van het museum en ook de cultuurwethouder Daphne Bergman mochten aanblijven en het museum mocht blijven genieten van de voordelen van het lidmaatschap van de NMV. Het schilderij van Dumas zullen we echter, nu het zich bij een particulier in Azië bevindt, hoogstwaarschijnlijk niet meer terugzien. 38 Opvallend is daarnaast dat het schandaal zich helemaal richtte op MuseumgoudA. Het museum kreeg alle slechte pers, waar de gemeente Gouda, van wie de aanpak mede afkomstig was, nauwelijks door andere gemeenten of de bevolking werd aangesproken. Dit terwijl de moeilijkheden in de financiën van het museum in ieder geval ook de verantwoordelijkheid van de gemeente waren. Die treedt immers op als subsidiegever en is verantwoordelijk voor het toezicht op hoe het met een gemeentelijk museum gaat. 39 2.5 De Afrikacollectie van Wereldmuseum Rotterdam Ondanks dat naar aanleiding van het Goudse geval de musea hebben aangegeven zich over de bestaande regels te beraden en achter het beheer en behoud van de collecties te staan, 40 heeft Wereldmuseum Rotterdam de wens geuit zijn Afrikaanse kunstverzameling voor 70 tot 110 miljoen euro op de markt te brengen om bezuinigingen op te vangen. Kunstwetenschappers en andere musea uiten hiertegen grote bezwaren, nu de collectie beschermwaardig zou zijn vanwege het grote belang ervan voor de vaderlandse geschiedenis. Rotterdam heeft nog geen definitief besluit genomen, maar het is de vraag of de gemeente deze argumenten zal laten meewegen nu verkoop van de collectie simpelweg de onafhankelijkheid van de toch al afgenomen overheidssubsidie betekent. Wel zien we in Rotterdam een omdraaiing van de rollen. De directeur wil verkopen, maar de gemeente lijkt toch een verantwoordelijke rol op zich te nemen. Het standpunt van het Wereldmuseum is desalniettemin belastend voor de museumsector, vanwege de precedentwerking die zijn weerslag heeft op andere musea. We weten nog niet hoe het gaat aflopen, maar wellicht dat de gemeente er hier wel de schouders onder zet. 41
34
http://www.vkcr.nl/images/nieuwsbrieven/nieuwsbrief15%20voorjaar%202012.pdf, geraadpleegd op 1/4/2013 35 Idem 36 Van der Vlies e.a. 2012, p. 249 37 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 242 38 http://www.nrc.nl/heijne/2011/12/03/schandaal/, geraadpleegd op 8/4/2013 39 Van der Vlies 2013 40 http://www.nrc.nl/heijne/2011/12/03/schandaal/, geraadpleegd op 8/4/2013 41 Van der Vlies 2013
12
De Afrikacollectie van Wereldmuseum Rotterdam
De gevallen Gouda en Rotterdam staan niet op zichzelf. Een andere geruchtmakende zaak was die van het Haagse Gemeentemuseum, dat onder andere een schilderij van Masjkov wilde afstoten, dit aan andere musea aanbood maar het volgens sommigen te kort daarna al voor veel geld door het Londense veilinghuis Sotheby’s liet verkopen. Ook was er het Frans Halsmuseum dat schilderijen van Sweerts en West wilde verkopen om van de opbrengst het dak te repareren en een golf van kritiek over zich heen kreeg. Dit gebeuren liep met een sisser af. 42 2.6 Vernietiging op basis van de Gemeente- en Provinciewet Nu is het te kort door de bocht om te stellen dat er voor het Rijk geen enkel juridisch instrument voorhanden is om ongewenste afstoting te voorkomen. Wanneer het gaat om de dreiging van de verkoop door een gemeente, beschikt het Rijk over de instrumenten die het wettelijk toezicht op decentrale overheden biedt. 43 Op grond van art. 268 van de Gemeentewet kan een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het gemeentebestuur bij koninklijk besluit worden vernietigd. 44 Nu art. 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht regelt dat vernietiging mogelijk is wegens onder meer strijd met het algemeen belang, biedt de mogelijkheid tot vernietiging van de koopovereenkomst van een gemeente met de koper voor de staat een effectief middel. Desalniettemin is dit middel slechts repressief van aard. Het is gemakkelijk voor te stellen dat het kwaad reeds is geschied: het betreffende stuk is al verkocht. Ook wordt van dit middel in de praktijk nauwelijks gebruik gemaakt. Daarnaast wilde de gemeente met de voorgenomen verkoop haar financiële probleem oplossen. Wanneer een particulier een beschermd voorwerp bijna naar het buitenland had verkocht, zou de staat deze hebben moeten aankopen. Echter, wanneer de staat van haar vernietigingsrecht gebruik maakt staat de gemeente alsnog met lege handen. Het vernietigen maakt immers niet dat de staat de financiële problemen van de gemeente zou moeten oplossen. 45 Ondanks dat het vernietigingsrecht in het uiterste geval een uitkomst biedt, neemt deze mogelijkheid alsnog niet weg dat het de LAMO, zeker in tijden van bezuinigingen, in elk geval aan effectiviteit lijkt te ontbreken.
42
Van der Vlies & Salomons 2012, p. 244-245 Van der Vlies e.a. 2012, p. 253 44 Belinfante & de Reede, 2008, p. 274 45 Van der Vlies e.a. 2012, p. 253-254 43
13
2.7 Veranderde bestuurscultuur Het idee dat overheden in alle gevallen als beschermers van de kunst zijn aan te wijzen lijkt gezien het bovenstaande inmiddels achterhaald te zijn. In een tijd waarin de nadruk sterk is komen te liggen op het verkrijgen van eigen inkomsten door musea, bezuinigingen en de vrij plotselinge verslechterde financiële positie van musea sinds het beleid van staatssecretaris Zijlstra, hebben bestuurders van overheden lang niet altijd voldoende het besef dat zij een rol hebben in de bescherming van de collecties. De nobele bestuurscultuur wordt niet altijd (meer) nageleefd. 46 De verleiding voor gemeenten om zich niet aan de LAMO te houden door een werk te schenken of voor een zacht prijsje te verkopen maar juist stukken uit hun collectie op de markt te brengen, is daarom groot. 47 Dit is niet geheel onbegrijpelijk, nu dat hen veel meer geld oplevert dat ze op dit moment hard kunnen gebruiken en daar ook nog eens geen echte sanctie tegenover is te stellen. Het is gezien deze cultuurverandering dan ook niet uitgesloten dat overheden subsidies aan musea verminderen omdat zij van oordeel zijn dat via verkoop van belangrijke stukken in de financiële noden van musea kan worden voorzien. De museale depots zouden dan als schatkamers van de overheid kunnen gaan functioneren.48 Van musea wordt cultureel ondernemerschap verwacht, wat onder meer betekent dat zij voor een groot deel in hun eigen inkomsten moeten voorzien door commerciëler te worden, meer sponsoren aan te trekken en meer kaartjes te verkopen. In de lijn van deze gedachtegang is het niet gek dat musea kunst die kostbaar in onderhoud is of niet meer goed in de collectie past willen verkopen.49 Ingegeven door deze verwachting, worden op alle mogelijke wijzen inspanningen verricht om meer te doen dan het enkele bewaren en documenteren. Musea maken een functieverandering door naar maatschappelijke, communicatieve instellingen die veel doen aan educatie en zich door thematentoonstellingen zo aantrekkelijk mogelijk maken. Door deze wijziging in het denken over de functie van musea wordt ook het collectiebeheer op een andere manier gewaardeerd. Nu musea zich sterker dienen te profileren met een duidelijk karakter, zodat duidelijker wordt wat waar te zien is, wordt het beeld dat zoveel mogelijk kunst moet worden bewaard steeds meer losgelaten. 50 De focus op collectief collectiebeleid wordt verlegd naar individueel tentoonstellingenbeleid. 51 In die visie worden huurovereenkomsten met andere musea en verkoop van stukken op de markt veel aantrekkelijker. 52 Deze veranderde bestuurscultuur heeft nog een ander neveneffect. Juist vanwege het collectiebeleid ontvingen musea vaak giften of reductie bij aankoop. Gevers willen graag bijdragen aan het behoud van kunst en worden minder geneigd te schenken wanneer zij dit voor hen zo belangrijke doel van hun gift in rook zien opgaan door verkoop aan (buitenlandse) particulieren. 53 2.8 Afbrokkelend draagvlak Een hiermee samenhangend probleem is dat van het afbrokkelend draagvlak voor kunst. Wanneer Nederlanders gevraagd worden of zij vinden dat de Nachtwacht in Nederland zou moeten blijven, blijkt dat lang niet iedereen dit vindt.54 De waarde van kunst is moeilijk, dan wel onmogelijk, te 46
Weide 2013 Van der Vlies e.a. 2012, p. 250 48 Van der Vlies e.a. 2012, p. 252-253 49 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 121 50 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 242-244 51 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 245 52 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 251 53 Van der Vlies & Salomons 2012, p. 245 54 Van der Vlies 2013 47
14
bepalen. Wanneer we spreken over kunst spreken we vaak als eerst over de waarde ervan, uitgedrukt in geld. Echter, hoe zouden we de waarde van de Nachtwacht bepalen? 0 euro, nu het werk geen economische handelswaar is, niet te koop is en niet verzekerd? De Nachtwacht is op geen enkele manier vervangbaar, dus een waardebepaling op 0 euro zou het stuk ernstig tekort doen. Is de waarde dan hooguit wat er toentertijd voor is betaald toen Rembrandt het verkocht? Of wat een ‘gek’ er nu voor zou willen geven? Marktwaarde is slechts één vorm van waardebepaling. 55 Een andere gebruikelijke manier waarop over de waarde van kunst wordt gesproken is de kunstzinnige en artistieke waarde: de prachtige schilderkunst van Rembrandt. De waarde van kunst is in wat we een culturele opvatting zouden kunnen noemen echter een veel bredere en complexere aangelegenheid. Hoewel het de schilderkunst is die ons direct aanspreekt en voor het overbrengen van alle andere aspecten dus zeer van belang is, gaat het te meer om onze (democratische) cultuur, om de identiteit van personen en de gemeenschap. Dat gaat veel verder dan het feit dat Rembrandt mooi geschilderd heeft. Van groter belang is datgene wat hij laat zien en wat hij ons kan vertellen: de beeltenis van de groep, het gegeven dat mensen in groepen en in een stand leefden en op elkaar betrokken waren. Het symboliseert een democratische opvatting, omdat de groep verspreid is weergegeven en niet slechts op een hiërarchische manier. Het is het eerste begin van denken over gelijkheid en het doorbreken van de hiërarchie, waarbij echter nog steeds verschillende lagen te zien zijn in een gemeenschap waarin de één gelijkwaardiger is dan de ander.
Rembrandt van Rijn. De Nachtwacht.
De Victory Boogie-Woogie van Mondriaan symboliseert op haar beurt gelijkheid op een abstracte wijze in zijn tijd: een tijd van kiesrecht voor iedereen, iets waar bij Rembrandt nog nauwelijks sprake van was. De door vele als ‘democratisch’ bestempelde stoel van Rietveld staat voor toegepaste kunst die toegankelijk is voor iedereen. Men moest niet alleen kunnen participeren in de volksvertegenwoordiging maar ook in de wereld van welvaart en welzijn. 56 Hoe prachtig deze stukken de culturele waarden ook vertalen, niet iedere Nederlander lijkt van het belang van deze kunst overtuigd.
55 56
Weide 2013 Van der Vlies 2013
15
2.9 Tussenconclusie Overheden hebben zichzelf niet via een wet verplicht zorgvuldig met culturele voorwerpen om te gaan. Alle relevante zorgvuldigheidsnormen staan in regels van zelfregulering die zich tot de museumstichtingen richten. Overheden mogen eigendommen verkopen, dat is hun wettelijk recht. Zij worden echter geacht belangrijk museaal bezit niet te verkopen. De praktijk wijst echter anders uit. Kunnen we dat gemeenten en musea kwalijk nemen in tijden van forse bezuinigingen en een compleet veranderd verwachtingspatroon van wat een museum zelf zou moeten kunnen? Daar valt over te twisten. Evenals over de richting waarin we de mogelijke oplossingen voor dit probleem zouden moeten zoeken. Wat wel duidelijk is geworden, is dat de zelfregulerende en juridisch nietbindende LAMO in tijden van flinke bezuinigingen behoorlijk tekort schiet. Daarnaast lijkt het maatschappelijk draagvlak voor kunst af te brokkelen, als gevolg waarvan Nederlanders door het ontzamelingsvraagstuk minder worden geraakt en het probleem wellicht ten onrechte naar de achtergrond verschuift.
16
3. Herziening van het museale bestel 3.1 Advies Raad voor Cultuur 2011 De Raad voor Cultuur is het wettelijke en onafhankelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het terrein van kunst, cultuur en media. De Raad adviseert gevraagd en ongevraagd over beleidskwesties en subsidiebesluiten. Een advies van de Raad is overigens niet bindend. 57 De Raad voor Cultuur stelde in het advies ‘Noodgedwongen keuzen’ uit 2011 een herijking van het museumbestel wenselijk te vinden. De toenmalige staatssecretaris Zijlstra onderschreef deze opvatting. Bij die herijking is de vraag aan de orde welke collecties van (inter)nationaal belang zijn. Dit kan gevolgen hebben voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijksoverheid en andere overheden. 58 Het advies benoemde onder meer borging van collecties evenals een mogelijke Museumwet. Ten aanzien van dit laatste punt merkte de Raad op dat het beleggen van verantwoordelijkheid op decentraal bestuursniveau vraagt om meer coördinatie en het bestaan van een wettelijk kader waarbinnen de verschillende overheidslagen kunnen opereren. 59 Dit advies vergde echter meer tijd voor nader onderzoek en doordenking. 60 Op 23 november 2011 is de Raad dan ook gekomen met een vervolgadvies aan de staatssecretaris, waarin hij stelde er vanuit te gaan dat in het samenspel van de museumbranche, de verschillende overheden, de LAMO, de Wbc, het Museumregister en de Ethische Code Commissie voldoende garanties kunnen worden ingebouwd voor de borging van het cultureel erfgoed. Wel stelde de Raad dat het niet meer verplicht stellen van het onderschrijven van de ethische code bij het toen nieuwe Museumregister (2011) zorgwekkend is. De LAMO vloeit immers voort uit die code en hoefde dus niet meer te worden gevolgd om de kwalificatie geregistreerd museum te krijgen. De kwaliteitsstempel voor professionaliteit die het Museumregister biedt, had dus geen betrekking meer op de algemeen geldende ethiek ten aanzien van het verzamelbeleid. Hier zou herstel van de oude situatie wenselijk zijn. Het huidige instrumentarium zou daarnaast moeten worden ondersteund door een visie van de overheid die verlangt dat collecties op betekenis en erfgoedwaarde gewaardeerd zijn. Deze visie zou eventueel vastgelegd moeten worden in een wet. Voor de huidige LAMO beval de Raad ten slotte aan dat deze altijd wordt gevolgd bij ontzameling, de handhaving ervan aangescherpt werd en periodieke evaluatie een onderdeel van de regeling diende te worden om tijdig in te kunnen blijven spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. In dit korte advies werd verwezen naar het uitgebreidere advies over het museaal bestel in 2013, waarin de Raad uitgebreider zou ingaan op de problematiek rondom het behoud en het beheer van objecten en verzamelingen. Daarbij zou gekeken worden naar de manier waarop verantwoordelijkheden georganiseerd zijn, de wijze waarop bescherming van cultureel erfgoed is vormgegeven en het sanctioneringsbeleid is geregeld. Dit alles in de context van de maatschappelijke ontwikkelingen. 61 3.2 Advies commissie Asscher-Vonk In juli 2012 is de commissie Asscher-Vonk ingesteld door de Nederlandse Museum Vereniging (NMV) en de Vereniging van Rijksmusea (VRM). Zij kreeg de taak advies uit te brengen over de toekomst van het museumbestel en heeft op 22 oktober 2012 haar advies ‘Musea voor Morgen’ gepubliceerd. 57
Van der Vlies & Salomons 2012, p. 172-173 Raad voor Cultuur 2011, p. 17 59 Raad voor Cultuur 2011, p. 34 60 Raad voor Cultuur 2011, p. 17 61 http://www.cultuur.nl/Upload/Docs/advies%20LAMO.pdf, geraadpleegd op 20/6/2013 58
17
Daarin wijst zij namens de museumsector op de noodzaak voor een Museumwet: ‘Voor de musea is het van belang dat er een stabiele en permanente basis ontstaat voor hun functioneren. Het gaat erom dat het museale erfgoed wordt beschermd, net zoals monumenten of archieven beschermd worden. Het vastleggen van verantwoordelijkheden en de consequenties daarvan in een Museumwet biedt voor de toekomst houvast aan alle betrokkenen en is een mogelijkheid die onderzocht moet worden.’ Kortom, naar een Museumwet wordt verwezen als middel om verantwoordelijkheid te nemen en te delen. 62 Wat opvalt is dat dit advies weinig concreet is. Misschien werd het daarvoor te vroeg uitgebracht. Ook mist het een zeker urgentie. Het is te hopen dat er zich niet meer ontvreemdingen voordoen tot de urgentie van resoluut handelen daadwerkelijk doordringt. 3.3 Advies Raad voor Cultuur 2013 Op 31 januari 2013 heeft de Raad voor Cultuur op verzoek van staatssecretaris Zijlstra 63 zijn beleidsadvies ‘Ontgrenzen en verbinden. Naar een nieuw museaal bestel’ uitgebracht en gepresenteerd aan minister Jet Bussemaker. Aan de Raad voor Cultuur was onder meer gevraagd een beoordelingskader te ontwikkelen met het oog op de waardering van de collecties en de verantwoordelijkheid van het Rijk ten aanzien van het vervreemden van objecten die geen rijkseigendom zijn te bekijken, ook in relatie tot de effectiviteit van de LAMO en in relatie tot de Wbc. Omdat, aldus de Raad voor Cultuur, afspraken over de publieke werking en zorg voor erfgoed niet vrijblijvend kunnen zijn, moeten deze worden verankerd in een overkoepelende Erfgoedwet, in plaats van in een aparte Museumwet. De stabiliteit van het nieuwe bestel is gediend bij een kaderwet waarin onder meer wordt gesproken over een ‘Kerncollectie Nederland’, de contouren van het bestel worden getekend door de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden, collectie-eigenaren, musea en verwante organisaties te benoemen en duurzame borging van de Kerncollectie Nederland geregeld is. 64 Eén van de adviezen van het rapport is dat er uit alle bestaande openbare collecties, oftewel de Collectie Nederland, een uitsnede wordt geselecteerd die samen de Kerncollectie Nederland vormt. Naast rijksbezit bevat deze collectie ook objecten uit regionale of lokale verzamelingen. 65 Opname in de Kerncollectie betekent dat deze collectie extra bescherming geniet. 66 Dit idee is ontstaan vanuit de fundamentele opvatting dat we het als samenleving van belang vinden om juist deze objecten te behouden en door te geven aan volgende generaties. Dit belang verwijst veelal naar een band met het verleden, de zogenaamde symboolfunctie die ook in de Wbc een rol speelt. 67 De Kerncollectie wordt niet bepaald door middel van een zware selectie-exercitie, maar door aan te sluiten bij de zogenaamde A-collecties binnen de Deltaplan-categorieën en de collectieplannen van de instellingen waarin, voor doeleinden van aankoop, afstoting en presentatie, de museale Kerncollecties benoemd
62
Commissie Asscher-Vonk 2012, p. 38 www.cultuur.nl/Upload/Docs/2012/adviesaanvraag%20musea.pdf 64 Raad voor Cultuur 2013, p. 55 65 Raad voor Cultuur 2013, p. 57 66 Raad voor Cultuur 2013, p. 55 67 Raad voor Cultuur 2013, p. 29 63
18
worden.68 Binnen dit Deltaplan worden objecten of deelcollecties gecategoriseerd in de categorieën A, B, C of D, wat iets zegt over hun waarde. 69 Voor dit deel van de Collectie Nederland neemt het Rijk verantwoordelijkheid. 70 Dit betekent niet zozeer dat het Rijk hiervoor ook de financiële verantwoordelijkheid draagt. Die blijft bij de eigenaren van de collecties. In de Erfgoedwet worden in brede zin de bestelverantwoordelijkheid van het Rijk en de verantwoordelijkheden van andere overheden vastgelegd, onder meer ten aanzien van de borging van behoud van erfgoed. 71 Nu het Rijk verantwoordelijk wordt voor erfgoed van nationaal belang, vraagt dit om een uniform borgingskader voor collecties dat in alle overheidslagen geldig is. Voor dat deel van de collectie Nederland dat aangewezen is als de Kerncollectie wordt bescherming in de Erfgoedwet geregeld. 72 Dit zal de beperkte mogelijkheden tot borging van de LAMO ondervangen. Een ‘vier-ogen-regeling’ bijvoorbeeld voorziet bij afstoting in een behandeling door meer personen of instituten. 73 De Erfgoedwet zou verkopen als die van Gouda of de voorgenomen veiling van de Afrikacollectie door Wereldmuseum Rotterdam strakker kunnen reguleren of sanctioneren dan tot nu toe met de LAMO mogelijk is. Met de Erfgoedwet kan men eigenaren van museumcollecties (bijvoorbeeld wethouders van cultuur) direct aanspreken. Daarnaast houdt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) samen met de museumconsulenten toezicht op de Kerncollectie inzake beheer en behoud. 74 Bestaande instrumenten voor kwaliteitszorg en collectiebeleid, te weten de LAMO, het Museumregister en de Wbc, blijven voor het overige deel van de Collectie Nederland een rol spelen. 75 Deze wet moet ook de bestaande Archiefwet en Monumentenwet omvatten en zo een overkoepelend karakter krijgen. Ter overbrugging kunnen tijdelijke afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke convenanten. 76 Wat opvalt aan het advies is dat het wederom weinig concreet is. Vooralsnog blijft onduidelijk hoe de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden er precies uit zouden moeten zien. Ook is niet duidelijk gemaakt wat de inhoud van het uniforme borgingskader voor de Kerncollectie zou moeten zijn, in hoeverre de regels voor afstoting aansluiten bij de bestaande LAMO, het voor dit deel van de collectie een wettelijke vastlegging van de LAMO betekent of juist een wat andere inhoud heeft. Ook worden de ‘vier-ogen-regeling’ en sancties bij overtreding onvoldoende geduid. Vraagtekens kunnen geplaatst worden bij het aansluiten bij de A-collecties binnen de Deltaplancategorieën omdat de ABCD-labels per museum, dus los van elkaar, zijn gesteld. Ze zijn niet in onderlinge samenhang van de gehele collectie bekeken, waardoor geen rekening is gehouden met overlapping of juist schaarste van objecten. Als iedereen zijn A-collectie behoudt betekent dit dus niet dat we meteen de Kerncollectie Nederland te pakken hebben. 77
68
Raad voor Cultuur 2013, p. 30 http://wiki.collectiewijzer.nl/index.php?title=Deltaplancategorie%C3%ABn, geraadpleegd op 21/6/2013 70 Raad voor Cultuur 2013, p. 29 71 Raad voor Cultuur 2013, p. 55 72 Raad voor Cultuur 2013, p. 46 73 Raad voor Cultuur 2013, p. 47 74 Raad voor Cultuur 2013, p. 50 75 Raad voor Cultuur 2013, p. 57 76 Raad voor Cultuur 2013, p. 61 77 Weide 2013 69
19
3.4 Veranderingen LAMO Vorig jaar boog een werkgroep van vier museumdirecteuren met een onafhankelijke voorzitter en secretaris zich, op verzoek van de Museumvereniging, over de herziening van de LAMO. Dit leidde tot een advies met daarin een aantal voornemens de LAMO aan te scherpen, die door het bestuur en op 19 november 2012 ook door de Algemene Ledenvergadering werd goedgekeurd. In de loop van 2013 worden deze voornemens onder regie van de Museumvereniging praktisch uitgewerkt. Dan zal ook pas duidelijk worden wat er precies gaat veranderen. De werkgroep herziening LAMO 2012 kwam tot de slotsom dat de LAMO zelf niet wezenlijk hoeft te veranderen, afgezien van de precisering van enkele formuleringen. Met name de volgende aanpassingen zijn van belang: Verplichte melding en transparantie Musea dienen alle voorgenomen afstotingsbeslissingen actief onder de aandacht te brengen van het collectief, met andere woorden de leden van de Museumvereniging. Daarom wordt er een meldpunt met website gecreëerd waarop alle leden de voorgenomen afstotingen kunnen bekijken. Collectieplan Aan de voorgenomen afstoting moet een duidelijk collectieplan ten grondslag liggen dat voldoet aan de normen van het Museumregister en daarmee van de Ethische Code voor Musea. Procesregie Een commissie gaat beoordelen welke procedure op welke voorgenomen afstoting van toepassing is. Bepaling toepasselijke procedure Er komen nu expliciet verschillende procedures voor verschillende soorten afstotingen, van licht tot zwaar, eventueel met een extra toetsingsprocedure. Dit is een belangrijk verschil met de huidige LAMO. Bepaling beschermwaardigheid De commissie zal gaan beoordelen of een object dat voor afstoting in aanmerking komt een object of deelcollectie is van Collectie Nederland-erfgoedwaarde. Is dat het geval, dan wordt de afstoting beoordeeld door een peer group van collega’s en/of een groep van externe deskundigen, die op grond daarvan met een voorstel komt. Is dit niet het geval, dan is het museum (behoudens verdere beperkende voorwaarden) vrij in zijn wijze van afstoting. Bepaling bestemming opbrengst De eventuele opbrengst van een afstoting, door verkoop in geval van niet-beschermwaardigheid of door herplaatsing in een ander museum tegen een bepaald bedrag, zal het museum besteden conform zijn collectieplan. Sanctionering niet-naleving Het uitgangspunt van deze aanpassingen is dat de procedure van collectief overleg en de nieuwe procedure van toetsing verkeerde beslissingen door musea voorkomt. Wanneer een museum zich toch niet aan de regels houdt zullen (proportionele) sancties moeten worden opgelegd: uitsluiting
20
van lidmaatschap van de Museumvereniging en van deelname aan de Museumkaart voor een bepaalde periode. Daarnaast kan mogelijk uitschrijving uit het Museumregister volgen. 78 3.5 De wenselijkheid van een Museumwet De principiële vraag waar het in de discussie over een Museumwet om gaat is of kunst moet worden beschermd door zo’n wet en waarom dat in een wet beter zou gaan dan nu het geval is. 79 Ondanks verschillende inzichten binnen de museale wereld, zijn een aantal hoofdpunten te onderscheiden: Ten eerste zou een Museumwet nuttig kunnen zijn om de verantwoordelijkheden tussen overheden en musea te duiden. Zoals reeds aangegeven is de overheid eigenaar van een groot deel van onze meest waardevolle collectie. Het is de primaire taak voor de overheid als eigenaar om ervoor te zorgen dat al die kunstvoorwerpen in goede conditie blijven en dat ook de economische waarde verzekerd blijft. Het merkwaardige aan het systeem zoals wij dit hebben ontwikkeld is echter dat de overheid kan zeggen dat het beheer bij musea is ondergebracht, zij zodoende voor de kunst dienen te zorgen en zij (om hen daar daartoe in staat te stellen) aan de overheid subsidie kunnen vragen. Echter, in geval van geldgebrek geven de overheden minder subsidie en stellen zij hiermee de musea onvoldoende in staat om hun eigendom goed te kunnen onderhouden. Musea moeten dat in zo’n geval zelf maar kunnen, op de een of andere manier. Dat is een curieuze beweging waarin overheden veel sterker hun eigen verantwoordelijkheden zouden moeten erkennen. Zij zouden zichzelf de vraag moeten stellen of de musea wel voldoende in staat zijn om hun eigendom te onderhouden. De overheid zou een grotere rol toebedeeld moeten krijgen en tegelijkertijd moet duidelijker zijn dat de verantwoordelijkheid voor publieke collecties bij de overheid ligt en niet bij de musea. Door in een Museumwet vast te leggen dat de overheid als eigenaar verantwoordelijk is voor de collectie, de kwaliteit en het bewaren ervan, voor het plegen van de selectie op basis van de bredere waarde van kunst (door selectiecriteria en procedures voor afstoting en aankoop te ontwikkelen) en voor het levend houden van de betekenis van die kunst, verdwijnen de musea veel meer uit de wind. Het levend houden van de betekenis is vooral van belang in het kader van wat eerder aan de orde is gesteld ten aanzien van het draagvlak van kunst. De taak van het uitdragen van het idee dat de Nachtwacht in Nederland zou moeten blijven omdat het een icoon is van onze nationale identiteit moeten we niet teveel bij musea leggen, nu deze vaak kunsthistorisch gedreven zijn, maar moet op veel bredere wijze door de overheid worden opgepakt. Door het debat aan te zwengelen wordt de legitimatie van datgene wat we met zijn allen besteden aan kunst en cultuurvoorwerpen sterker dan ze nu is. Musea daarentegen zouden verantwoordelijk moeten zijn voor het actualiseren en het uitdragen van de cultuur en daarbij door de ‘muren van het museum heen moeten breken’. Dit staat ook in het advies van de Raad voor Cultuur en zien we ook heel mooi terug bij het Amsterdam Museum dat mensen aanmoedigt allemaal kleine musea te maken in (voormalige) buurtwinkels in de Amsterdamse wijken, zodat zij leren te collectioneren en te kijken naar dagelijkse objecten alsof ze een andere waarde hebben dan alleen maar de functionele. Op deze wijze worden mensen bewust gemaakt van hun eigen identiteit, staat de cultuur losser van de collectie die bewaard moet blijven en is het veel meer opgevat als het gereedschap voor het betrekken van het publiek. 80 Siebe Weide spreekt zich niet duidelijk voor of tegen een Museumwet uit. Als we zonder een wet kunnen, ziet hij dat liever. Zelfregulering past bij de verzelfstandigde musea en als de wens bestaat 78
Timmer 2013, p. 5 Van der Vlies 2013 80 Van der Vlies 2013 79
21
stukken op grond van het collectiebeleid af te stoten, biedt de LAMO hiervoor een geschikte procedure. Echter, als men de regels die op vrijwillige basis worden omarmd overtreedt hebben we (zoals reeds gesteld) geen sanctie. 81 Dit werd na de beroering in Gouda in het korte advies van 23 november 2011 al door de Raad voor Cultuur onderkend: ‘een rekkelijke interpretatie of inconsequente toepassing van de LAMO ondermijnt de werking van de leidraad, mede omdat er sancties ontbreken.’ Bescherming van het cultureel erfgoed zou zo worden overgeleverd aan de willekeur van de eigenaar. 82 Dit impliceert dat een tweede reden waarom een wet nuttig zou zijn, ligt in het creëren van een wettelijke basis voor (waterdichte) sancties. Overtreding van de verboden in de Wbc is strafbaar op grond van de Wet economische delicten (art. 1 onder 2° WED). Met de handhaving van de Wbc is de Erfgoedinspectie belast, in samenwerking met douaneambtenaren (art. 16 lid 1 onder a en b Wbc). Zodra een object door een overheidslichaam wordt verworven verdwijnt het van de Wbc-lijst, waarmee ook deze bescherming verdwijnt. Het is dan ‘overgeleverd’ aan het niet-wettelijke beschermings-instrument van de LAMO, waaraan geen sancties verbonden zijn. Om effectieve bescherming te blijven waarborgen zouden deze objecten in het vervolg dan ook niet van de Wbc-lijst moeten worden geschrapt als zij in overheidsbezit komen. Dit zou belangrijke stukken in elk geval beschermen tegen verplaatsing naar het buitenland. Nu de Wbc niet bedoeld is bescherming te bieden tegen verplaatsing binnen Nederland, iets wat evengoed met zich mee kan brengen dat belangrijke kunst niet meer zichtbaar is voor het publiek, is het bovenstaande niet voldoende. Ondanks dat de aanscherping van de LAMO met zich meebrengt dat bij het overtreden van de regels uitsluiting van lidmaatschap van de Museumvereniging en van deelname aan de Museumkaart voor een bepaalde periode (en mogelijk uitschrijving uit het Museumregister) volgt, in plaats van zou kunnen volgen, kunnen we constateren dat dat niet heel veel meer betekent dan wat we al tot onze beschikking hadden als sanctie-instrument. Dat er nu ook daadwerkelijk toe wordt overgegaan (wat niet het geval was bij MuseumgoudA), neemt niet weg dat een museum door uitsluiting van de Museumvereniging en de Museumkaart alsnog niet hard getroffen wordt. Waar een museum door cultureel ondernemerschap een collectie niet louter op zijn culturele maar ook op zijn economische waarde gaat bekijken, zijn effectieve sancties wel degelijk noodzakelijk. Dit kan bereikt worden door commerciële afstoting in strijd met de LAMO-procedures te verbieden en aan te merken als economisch delict. De wettelijke basis hiervoor kan gecreëerd worden in een Museumwet. Musea doen het zelf meestal heel goed en gewetensvol, maar als het een keer niet gewetensvol gebeurt dan is er de wet. In de lijn van het gewetensvolle, kan een derde mogelijk nuttig punt van een wet worden onderstreept: het vastleggen van de nobele bestuurscultuur. Siebe Weide geeft aan dat hij liever slechts de nobele bestuurscultuur heeft dan een wet die deze ook vastlegt, maar plaatst hierbij wel de vraag of we het enkel hiermee nog redden. Zeker in het licht van de eerder aan de orde gekomen bijzondere vervreemding van de overheid van haar collectietaak, waarbij het lijkt of de overheid de zorg niet meer heeft. Wettelijke erkenning van (het idee achter) de zelfregulering door de overheden zou daarom erg prettig zijn. De sector is op deze manier zelf verantwoordelijk voor haar afstotingsregels, die zo dan ook het dichtst op de werkpraktijk aangesloten blijven, en de lichte uitvoeringsvorm is daarnaast wenselijker dan het plaatsen van de afstotingregels in de handen van een ambtelijk apparaat. Tegelijkertijd wordt op deze wijze voorkomen dat musea vanwege een overheid die enkel nog de kosten ziet en niet meer de opbrengsten, in de problemen raken en zich 81 82
Weide 2013 http://www.cultuur.nl/Upload/Docs/advies%20LAMO.pdf, geraadpleegd op 18/6/2013
22
genoodzaakt zien tot verkoop. We dienen ons er wel voldoende van bewust te zijn dat een wet uiteindelijk de vastlegging is van een overtuiging. De overtuiging dat de overheid de beschermer van de kunst is moet daadwerkelijk bestaan, anders zal een wet nooit werken. 83 Een vierde argument voor een wet is het nut van het vastleggen van selectiecriteria, op basis waarvan op een niet-bureaucratische wijze bepaald wordt of een object dat voor verkoop in aanmerking komt ook daadwerkelijk verkocht mag worden. Zoals Siebe Weide al stelde: afstoting is voor een levende collectie noodzakelijk. In de huidige situatie staat vast dat wanneer een object een museaal object is, je het als museum aan andere musea aanbiedt en het pas verkoopt wanneer zij het niet willen hebben. Daarbij wordt de vraag of het object ook daadwerkelijk beschermwaardig is niet gesteld. De Raad voor Cultuur sprak in zijn advies in 2012 over een ‘Kerncollectie Nederland’. Bij iets waarvan we voelen dat het bij de Kerncollectie Nederland hoort zouden we niet zo makkelijk moeten verkopen, maar verdient het object meer bescherming. Anderzijds beschikken musea over allerlei ‘oneerbiedige prullen’ (de oliestellen en koekoeksklokken), die ook depotruimte innemen en geld kosten. In het huidige systeem moeten we ook met die spullen even zorgvuldig omgaan. Het is daarom wenselijk de regels te versoepelen voor prullen en te verscherpen voor wat we beschermwaardig vinden. 84 Het hanteren van het begrip Kerncollectie Nederland is daarbij echter moeizaam. 85 Het vereist namelijk dat je deze Kerncollectie van tevoren uitvoerig beschrijft, analyseert en van een label voorziet, wat niet alleen veel tijd kost maar ook het idee kan doen ontstaan dat wanneer iets geen label heeft het zonder meer te verkopen is. Hierdoor zou het systeem te ver naar de andere kant kunnen doorslaan. Het zou goed zijn een toets te ontwikkelen op basis waarvan we bij afstoting kunnen nagaan: is dit beschermwaardig? Is dat het geval, dan moet het worden aangeboden aan andere musea en moeten deze elk geval met elkaar praten. Langs die lijn constateren we dan of we met een object van de Kerncollectie Nederland te maken hebben, zonder al het voorwerk. Per geval of incident en tijdovereenkomstig, ontstaat indirect een Kerncollectie van dit land. 86 Vastleggen van deze selectiecriteria in een wet brengt transparantie en over eventuele interpretatievragen zou jurisprudentie kunnen worden gevormd. Ieder museum zal in zijn depot objecten hebben staan waarvan zij met zekerheid kunnen zeggen dat we er met zijn allen voldoende over hebben nagedacht. Het is makkelijk om bij de verkoop in elk geval aan die onderkant te beginnen. 87 Uiteraard zijn er ook kanttekeningen bij een wet te plaatsen. Joël Cahen is sceptisch. Wetten en regels die ‘ons als museumdirecteuren in het gareel houden’, vindt hij op zichzelf een goede zaak. De overheid is als partner in het verleden echter volstrekt onbetrouwbaar gebleken. Toenmalig minister Plasterk zette het Joods Historisch Museum samen met vele andere musea in 2008 op een ‘altijd subsidie’-lijst, maar deze eeuwigheid duurde nog geen vier jaar. De vraag is volgens hem daarom hoe lang een Museumwet stand zal houden, nu er altijd weer een andere wet tegenin kan worden gehouden als de wind anders gaat waaien. 88
83
Weide 2013 Weide 2013 85 Van der Vlies 2013 86 Weide 2013 87 Van der Vlies 2013 88 Cahen 2013 84
23
3.6 Beleidsbrieven Bussemaker Op dinsdag 11 juni 2013 verscheen de beleidsbrief van minister Jet Bussemaker, met de titel: Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving. Deze brief is agenderend voor het toekomstige beleid van de minister. In de brief gaat zij vooral in op de betekenis van cultuur in een veranderende samenleving en de rol van de overheid daarbij. In het eerste gedeelte van de brief benadrukt zij de artistieke, maatschappelijke en economische waarden van cultuur in onze samenleving. Het stelsel van behoud en beheer van erfgoed rekent zij in het veranderende speelveld expliciet tot haar verantwoordelijkheid. 89 Hoe zij dit behoud en beheer graag vormgegeven ziet, werkt zij verder uit in haar Museumbrief. Samen werken, samen sterker, eveneens op 11 juni 2013 aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarin stelt zij de collecties te willen beschermen en ervoor te willen zorgen dat niet alleen de huidige, maar ook toekomstige generaties daar optimaal toegang toe hebben. Daarvoor gaat zij collecties van nationaal belang publiekrechtelijk beschermen, een afstotingsprocedure regelen, toezicht verankeren en de musea structurele financiële zekerheid bieden voor hun taken op het gebied van behoud- en beheer van de collectie. Dit alles wordt geregeld in een Erfgoedwet. Collecties van nationaal belang die eigendom zijn van een overheid dienen in het publieke domein te blijven. De leidraad op basis van zelfregulering werkt in veel gevallen goed, maar kan op dit moment niet voorkomen dat objecten en collecties van nationaal belang op enig moment worden verkocht en uit het publieke domein verdwijnen. Deze opvatting wordt onderschreven door de Raad voor Cultuur en beide museumverenigingen. Daarom heeft de minister het voornemen om naast de huidige zelfregulering door de sector ook publiekrechtelijk te regelen dat de afstoting van objecten en collecties door overheden gebonden wordt aan een expertadvies. In deze afstootregeling wordt tevens voorzien in een eenvoudige procedure voor het afstoten van objecten van minder cultuurhistorische waarde, nu musea hebben aangegeven dat voor het afstoten van deze objecten de procedure nu te bewerkelijk is. De discussie over de waarde van een collectie of object vindt pas plaats bij een voornemen tot afstoting, wat betekent dat niet reeds nu alle collecties door worden gelicht en een Kerncollectie wordt aangewezen, zoals de Raad adviseerde. Deze aanpak is minder bewerkelijk dan die in het advies van de Raad en biedt waarborgen op het moment dat er daadwerkelijk een voornemen tot verkoop is. Er is gekozen voor een Erfgoedwet en geen aparte Museumwet om (onder meer) de regels voor afstoting wettelijk te regelen, omdat ook de Monumentenwet en archeologische wetgeving in beweging zijn. Deze worden vanuit het oogpunt van overzichtelijke en kenbare regelgeving geïntegreerd in één Erfgoedwet waarin de overheid vastlegt hoe met ons erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De minister heeft bij het nemen van het besluit tot deze wet haar gesprekken met het veld laten meewegen, waarin het belang van het wettelijk vastleggen van (onder meer) afstotingsregels meermalen werd onderschreven. Bij het tot stand brengen van de wet betrekt zij ook de Wbc. 90
89
http://www.Rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/06/11/cultuur-beweegt-debetekenis-van-cultuur-in-een-veranderende-samenleving.html, geraadpleegd op 14/6/2013 90 http://www.Rijksoverheid.nl/onderwerpen/kunst-en-cultuur/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/06/10/museumbrief-samen-werken-samen-sterker.html, geraadpleegd op 18/6/2013
24
3.7 Tussenconclusie In 2011 gaf de Raad voor Cultuur aan dat het huidige wettelijke en niet-wettelijke instrumentarium (mits ook bij het nieuwe Museumregister het onderschrijven van de ethische code verplicht werd) in principe voldeed voor de borging. Wel diende de handhaving van de LAMO te worden aangescherpt en diende er een periodieke evaluatie in te worden opgenomen. Een wet zou kunnen dienen voor de waardering van collecties. Het advies van de commissie Asscher-Vonk in 2012 zag het nut van een wet juist in het duiden van de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. In 2013 adviseerde de Raad voor Cultuur voor een overkoepelende Erfgoedwet die regelt dat een Kerncollectie Nederland meer bescherming toekomt en die tevens de verantwoordingsstructuur duidt. Voor het overige deel van de collectie kan de bescherming zoals wij die nu kennen blijven bestaan. De museumwereld uitte de wens om in een wet nog eens vast te leggen wat de verantwoordelijkheid en rol van de overheid is. Dit haalt de musea meer uit de wind en legt de taken bij de overheid terug. Er kan een wettelijke basis voor sancties bij overtreding gecreëerd worden. Ook zou een wettelijke erkenning voor de overheid als beschermer van kunst niet misstaan en kunnen selectiecriteria wettelijk worden vastgelegd, waarbij moet worden onderkend dat verkoop vanaf de ‘onderkant’ wel degelijk en op eenvoudigere wijze mogelijk moet zijn. In de Museumbrief uit minister Bussemaker de wens collecties ‘van nationaal belang’ (waarbij het idee van de Kerncollectie wordt losgelaten) publiekrechtelijk beschermen waarbij afstoting word gebonden aan een expertadvies. Objecten van minder waarde dienen eenvoudiger te worden afgestoten. Ook moet het toezicht worden verankerd en de musea structurele financiële zekerheid worden geboden voor behoud en beheer van de collectie. Dit alles wordt geregeld in een (geïntegreerde) Erfgoedwet.
25
Conclusies en aanbevelingen De nieuwe kijk op cultuurbeleid is er de aanleiding voor geweest dat musea zich steeds meer als cultureel ondernemers zijn gaan gedragen. Deze ontwikkeling mag echter niet ten koste gaan van het cultureel erfgoed van Nederland. Bij de recente (voorgenomen) afstotingen zien we dat de verkoop vooral ingezet wordt om een zo hoog mogelijke opbrengst te behalen, met als doel exploitatietekorten te dekken of een financieel fundament te creëren. Voor de hoogste opbrengsten lijkt verkoop van beschermwaardige kunst het aantrekkelijkst. De juridische instrumenten die we nu kenen, lijken onvoldoende geschikt om een dergelijk verkoop te blokkeren. Dit probleem is niet alleen door de museale wereld maar ook door de Raad voor Cultuur en de politiek erkend. Een wet die meer waarborgen biedt is daarbij meermalen als oplossingsrichting genoemd. Opvallend is dat de geluiden vanuit de Raad en de politiek weinig concreet zijn, urgentie missen en soms incompleet ogen nu sommige aspecten geheel buiten beschouwing blijven. Minder beschermwaardige kunst zou daarentegen makkelijker moeten kunnen worden verkocht dan nu het geval is, want ook voor de ‘onderkant’ van de collectie gelden nu nog dezelfde afstotingsregels. Ontzameling van dat deel wordt doorgaans niet zo problematisch geacht. Bijna 2 jaar na de verkoop van The Schoolboys is er een Museumbrief verschenen. Er komt een Erfgoedwet. Hierin worden mogelijk alle wensen vervuld, behalve vermoedelijk de wettelijke erkenning van de nobele bestuurscultuur en het creëren van een wettelijke basis voor sancties. Nu Bussemaker de musea financiële zekerheid voor behoud en beheer wil geven en verkoop van minder beschermwaardige zaken wil versoepelen, wordt het probleem van het niet gewetensvol handelen deels geadresseerd. De oorzaak hiervan ligt immers voornamelijk in de financiële nood. Daarnaast dwingt het verankeren van het toezicht de nobele bestuurscultuur wellicht voor een deel af. Dit gebeurt echter nooit zo adequaat als via een wet. Plus, wat écht afdwingt ontbreekt: sancties. We kunnen ons daarom afvragen of de Erfgoedwet zoals Bussemaker deze voorstaat wel voldoende waarborgen biedt voor de collecties waaraan wij zoveel belang hechten.
Literatuuroverzicht 26
Belinfante & de Reede 2008 A.D. Belinfante, J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlands staatsrecht, Deventer: Kluwer 2008. Bogaart & van der Horst A. Bogaart & A. van der Horst, Bezuinigingen van gemeenten en provincies op kunst en cultuur. Amsterdam: DSM-groep 2011, p. 1-30. Commissie Asscher-Vonk Commissie Asscher-Vonk, Musea voor Morgen. Advies commissie Asscher-Vonk. 2012, p. 1-52. Raad voor Cultuur 2011 Raad voor Cultuur, Advies bezuiniging cultuur 2013-2016. Noodgedwongen keuzen. 2011, p. 1-48. Raad voor Cultuur 2013 Raad voor Cultuur, Ontgrenzen en verbinden. Naar een nieuw museaal bestel. Den Haag: Romer bv 2013, p. 1-81 Timmer 2013 P. Timmer, ‘Wat verandert er aan de LAMO?’, Museumvisie 2013-1, p. 5. Van der Vlies & Salomons 2012 I.C. van der Vlies, A. Salomons, Kunst, recht en beleid, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012. Van der Vlies e.a. 2012 I.C. van der Vlies, A. Bergman, M. Bremer, N. Idsinga, N. Verhaar, R. van der Vlies, L. van Silfhout, J. Wessels, Kunst, recht en geld, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012. Vereniging voor Kunst, Cultuur en Recht I.C. van der Vlies, S. Weide. Voorjaarsvergadering van de Vereniging voor Kunst, Cultuur en Recht over: Taken van de overheid bij het beheer van collecties door musea – gedachten over een Museumwet, gehouden op 19 april 2013 te Amsterdam.
27