AFDELING PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJEN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
De Invloed van Intrinsieke en Extrinsieke Motivatie op Creativiteit Evelina Anissimova
Bachelorthese Programmagroep Arbeids en Organisatiepsychologie 22/05/2012 Collegekaartnummer: 5958512 Begeleider: Daniel Sligte Aantal woorden: 5968 Aantal woorden abstract: 124
Inhoudsopgave
Abstract
2
Introductie
3
Extrinsieke motivatie is schadelijk voor creativiteit
8
Extrinsieke motivatie is bevorderlijk voor creativiteit
10
Extrinsieke motivatie als mediator
12
Discussie
15
Literatuur
18
Abstract
Organisaties leggen steeds meer focus op creativiteit ter bevordering van hun innovatie. Motivatie is een belangrijke factor die creativiteit beïnvloedt. Het effect van intrinsieke en extrinsieke motivatie op creativiteit wordt daarom besproken. Extrinsieke motivatie kan een positief en een negatief effect hebben op creativiteit. Extrinsieke motivatie vervult tevens een mediërende functie in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit. Ook kan extrinsieke motivatie derde variabelen beïnvloeden, zoals zelfdeterminatie en prestatiedruk. Deze variabelen beïnvloeden op hun beurt de intrinsieke motivatie. Het positieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit kan worden uitgelegd volgens de learned industriousness theorie en de belonende of straffende aard van de extrinsieke motivator. Een negatief effect op creativiteit kan ontstaan doordat de extrinsieke motivatie de intrinsieke motivatie voor de taak doet afnemen.
Introductie
Op de werkvloer is de laatste jaren de focus op creativiteit gestegen. Door de alsmaar groeiende globale competitie en de resulterende economische druk, proberen werkgevers in bedrijven en organisaties steeds vaker de creativiteit van werknemers in te zetten als hulpmiddel voor verandering en innovatie, om zo het voortbestaan van hun organisatie te waarborgen. Creativiteit wordt beschouwd als een sub-set van innovatie (Griffin, Sawyer & Woodman, 1993). Werknemers kunnen, door creatief te denken, nieuwe oplossingen vinden voor oude problemen die organisatorische groei in de weg staan. Bij een creatief denkproces kunnen concepten aan elkaar worden gekoppeld die normaliter niet met elkaar in verband staan. Zo kunnen organisaties waar werknemers een creatieve manier van denken toepassen, koplopers worden in hun markt, omdat zij originele producten of diensten kunnen bieden, of omdat zij, door creatieve ideeën te implementeren, een originele en efficiënte bedrijfsvoering hebben (Bharadwaj & Menon, 2000). Omdat creativiteit een belangrijk deel uitmaakt van het werkproces, hebben organisaties baat bij het begrijpen van de manieren waarop creativiteit kan worden beïnvloed. Hierdoor is onderzoek naar de factoren die een invloed hebben op creativiteit relevant voor ondernemingen. Met deze kennis kunnen zij hun bedrijfsvoering aanpassen zodat creativiteit gestimuleerd wordt op de werkvloer. In dit literatuuroverzicht wordt daarom gekeken naar een factor die creativiteit kan beïnvloeden: motivatie. Om een beeld te krijgen van het concept van creativiteit, alvorens te kijken hoe het kan worden beïnvloed, is het belangrijk om vast te stellen dat het concept creativiteit vier aspecten omvat. Deze vier aspecten zijn: de karaktereigenschappen van een creatief persoon, de stappen in een creatief denkproces, de eigenschappen en effecten van een creatief product, en een omgeving die creativiteit stimuleert (Rhodes, 1961). In dit literatuuroverzicht wordt aandacht besteed aan de manier waarop het creatieve proces van een persoon op een creatieve taak beïnvloed kan worden. Creativiteit is een continuüm (Amabile, 1983). Binnen het continuüm kan onderscheid worden gemaakt tussen creatieve en routinematige taken (Chen, Greenberg & Madjar, 2011). Routinematige taken zijn gericht op effectiviteit. Deze taken moeten zo veel mogelijk bijdragen aan de technische kern van een organisatie. Het ordenen van een archief; het notuleren, of het steriliseren van ziekenhuisgereedschap zijn voorbeelden van routinematige taken. Bij creatieve taken, daarentegen, staat het vinden van nieuwe, originele oplossingen voor oude problemen centraal. Hierbij kan gedacht worden aan het
maken van een nieuw softwareprogramma, het verzinnen van een reclamecampagne of het brainstormen over een naam voor een product. Creativiteit kan worden beïnvloed. De interactie tussen de cognitieve processen van een persoon en zijn context is belangrijk voor het beïnvloeden van zijn creatieve proces. Volgens twee modellen van creativiteit, het interactionist perspective model (Shoenfeldt & Woodman, 1989), en het componential model (Amabile,1983), is de motivatie van een persoon een vitale factor in het beïnvloeden van zijn creatieve proces. Als men gemotiveerd is, heeft men de neiging om naar iets toe te bewegen. In het componential model wordt gesteld dat intrinsieke motivatie de creativiteit van een persoon verhoogd, omdat een persoon die intrinsiek gemotiveerd is om aan het creatieve proces deel te nemen, hierdoor een betere creatieve prestatie zal leveren. Binnen onderzoek naar creativiteit heerst er een debat. Aan de ene kant wordt er uitgegaan van de bewering in het componential model: intrinsieke motivatie is bevorderlijk voor creativiteit en extrinsieke motivatie is schadelijk voor creativiteit (Amabile, 1983; 1996). Aan de andere kant heerst er het standpunt dat extrinsieke motivatie bevorderlijk is voor creativiteit, zowel direct als indirect. Om in te gaan op de argumenten van het debat, is het nodig om deze twee vormen van motivatie te definiëren. Als men intrinsiek gemotiveerd is, doet men iets omdat men het interessant of plezierig vindt. Door deze natuurlijke tendens groeit men in kennis en vaardigheid. De mate van intrinsieke motivatie die men ervaart kan een relatie hebben met de kwaliteiten van een taak. Men is immers niet voor alle taken intrinsiek gemotiveerd. (Deci & Ryan, 2000). Intrinsieke motivatie zorgt ervoor dat men zich cognitief flexibeler opstelt, meer risico's neemt en minder snel opgeeft als men een probleem tegenkomt (Shalley & Zhou, 2003). Deze aspecten faciliteren creativiteit. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat er een positieve correlatie is tussen intrinsieke motivatie en creativiteit (Aselage & Eisenberger, 2009). Naast intrinsieke motivatie bestaat er een tweede vorm: extrinsieke motivatie. Als men extrinsiek gemotiveerd is, doet men iets omdat het tot een aantrekkelijke afzonderlijke uitkomst leidt. Op de werkvloer vormen verschillende beloningen de aantrekkelijke uitkomst. Deze beloningen bestaan uit het salaris, een financiële bonus, een betere werkruimte zoals een ruimere of lichtere kamer, meer vrije tijd of vakantieuren, een hogere positie, interessantere taken en lof in de vorm van complimenten van klanten, collega's of management (Deci & Ryan, 2000). Een extrinsieke motivator kan zowel positief als negatief zijn. Als er een waardevolle beloning wordt gegeven voor een goed verrichte taak, is dit de positieve extrinsieke
motivatie. Deze wordt gain genoemd. Als de waardevolle beloning weggenomen of niet gegeven wordt als men de taak niet goed genoeg heeft verricht, is dit de negatieve vorm, oftewel non-gain. Dit kan gezien worden als straf. Verder kan er sprake zijn van een andere vorm van straf. Iets negatiefs wordt gegeven of iets negatiefs wordt gestopt. Men is gemotiveerd om een taak te verrichten om straf te voorkomen of om een straf te laten stoppen (Friedman, 2009). Sommige mensen worden meer gemotiveerd door lof dan door een financiële bonus, of meer door een straf dan door beloning. Dit laat zien dat de extrinsieke motivatie van een persoon beïnvloed kan worden (Deci & Ryan, 2000). De beïnvloedbaarheid van extrinsieke motivatie kan worden gebruikt in onderzoek naar het effect van verschillende extrinsieke motivatoren op creativiteit. Het standpunt dat extrinsieke motivatie schadelijk, en intrinsieke motivatie bevorderlijk is voor creativiteit, kan worden ondersteund door de volgende argumenten. Als men intrinsiek gemotiveerd is om een creatieve taak te verrichten, kan het introduceren van een extrinsieke motivator schadelijk zijn voor zijn intrinsieke motivatie omdat de beloning los komt te staan van de taak. Hierdoor richt men de focus op het afzonderlijke doel (Amabile, 1979). De beloning is niet meer het plezierige proces van de taak zelf. Het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit kan ontstaan omdat er bij extrinsieke motivatie een oriëntatie is op een doel. Dit doel is ofwel de beloning, ofwel het voorkomen of laten wegnemen van de straf. Om creatieve ideeën te krijgen, moet men soms anti-lineair denken en risico's nemen. Bij een taak met een extrinsieke motivator is dit moeilijker; men is bang de beloning te verliezen of de straf te krijgen of te behouden (Simon, 1967). Bij extrinsieke motivatie wordt hierdoor de aandacht van de heuristische aspecten van de creatieve taak weggenomen, en gevestigd op de technische en regel-gebonden aspecten. Dit is schadelijk voor creatief denken omdat de technische vorm van denken restricties met zich meebrengt, en cognitieve vrijheid nodig is voor het creatieve proces (Amabile, 1979). Ook lof als een externe motivator kan negatief zijn voor het creatieve proces. Lof heeft een negatief effect op creativiteit omdat het leidt tot verwachtingen voor toekomstige evaluaties. Als men is geprezen voor een bepaalde uitkomst, is men meer geneigd in dezelfde richting verder te gaan, in plaats van een originele richting te kiezen (Amabile, 1979). Tevens pleit de overjustification hypothese voor het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit (Greene, Lepper & Nisbett, 1973). Deze hypothese stelt dat een persoon die een taak verricht met als doel een beloning te krijgen, voor dezelfde taak zonder beloning minder intrinsiek gemotiveerd zal zijn dan een persoon die de taak altijd zonder extrinsiek doel heeft gedaan. Een creatieve taak zal later slechter gemaakt worden
als er eerst wel een beloning voor is gegeven, en later niet, dan als er nooit een beloning voor is gegeven. Dit kan worden verklaard doordat de a priori intrinsieke motivatie is vervangen door een verwachting van een beloning. Anderzijds, kan extrinsieke motivatie een positief effect hebben op de creativiteit, zowel direct als indirect. De directe verklaring voor een positief effect wordt geboden door de learned industriousness theorie (Eisenberger, 1992). Hierin wordt gesteld dat inspanning een onplezierige sensatie is die gepaard gaat met taakprestatie. Wanneer iemand beloond wordt voor een taak waarvoor hij zich veel heeft ingespannen, zal de negatieve sensatie van hoge inspanning enigszins worden gereduceerd. Hierdoor is de persoon meer geneigd om zich in te spannen op taken die beloond worden. Indirect heeft extrinsieke motivatie een positief effect heeft op de intrinsieke motivatie via een derde variabele, zoals prestatiedruk (Aselage & Eisenberger, 2009). Creativiteit gaat omhoog of omlaag door de ervaren intrinsieke motivatie. Deze relatie biedt een derde standpunt, waarbij er een compromis mogelijk is tussen de twee tegenovergestelde meningen van het debat. Extrinsieke motivatie kan namelijk een mediërende functie hebben in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit. Het kan de relatie versterken of verzwakken. Of extrinsieke motivatie de relatie versterkt of verzwakt is afhankelijk van de vorm waarin de extrinsieke motivator wordt aangeboden: als gain, non-gain, of als gegeven of weggenomen straf. Ook is het afhankelijk van welke derde variabelen de extrinsieke motivator beïnvloedt. Deze derde variabelen beïnvloeden op hun beurt de intrinsieke motivatie. In dit literatuuroverzicht zal worden besproken in welke gevallen extrinsieke motivatie een positief, dan wel een negatief effect heeft op creativiteit, en via welke variabelen extrinsieke motivatoren de creativiteit kunnen beïnvloeden. Hierbij zal worden uitgegaan van het componential model, een fundamenteel model in onderzoek naar creativiteit, waarin gesteld wordt dat intrinsieke motivatie bevorderlijk is voor het creatieve proces. In de eerste paragraaf komt het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit aan bod. In de tweede paragraaf wordt het positieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit besproken, en in de derde paragraaf wordt extrinsieke motivatie besproken als mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit.
Extrinsieke motivatie is schadelijk voor creativiteit
Zoals hierboven besproken, kan extrinsieke motivatie een negatief effect hebben op creativiteit. In deze paragraaf zal het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit worden besproken aan de hand van twee experimentele onderzoeken. Er zal uitgegaan worden van een positief effect van intrinsieke motivatie op creativiteit, zoals in het componential model van creativiteit wordt gesteld (Amabile, 1985). Het effect van intrinsieke en extrinsieke motivatie op creativiteit is onderzocht in een experiment met creatieve schrijvers; mensen die een hoge intrinsieke motivatie hebben om creatief bezig te zijn (Amabile, 1985). In de intrinsieke motivatieconditie werd de deelnemers gevraagd om een gedicht te schrijven, daarna een vragenlijst in te vullen over hun intrinsieke redenen om te schrijven, en tenslotte een tweede gedicht te schrijven. In de extrinsieke motivatieconditie verliep de procedure hetzelfde, behalve het feit dat de deelnemers werd gevraagd hun extrinsieke redenen voor het schrijven te beoordelen op een vragenlijst. De aangegeven redenen waren roem, financiële zekerheid en lof. De controleconditie kreeg geen vragenlijst. De gedichten werden door een derde partij beoordeeld. Er is geen verschil in de creativiteit van het eerste gedicht gevonden tussen de drie condities. Na de experimentele manipulatie is er echter een duidelijk verschil gevonden. De gedichten van de deelnemers uit de extrinsieke manipulatieconditie waren minder creatief dan de gedichten van de deelnemers uit de intrinsieke motivatieconditie en de controleconditie. Hiermee is er bewijs gevonden voor de hypothese dat creativiteit omlaag gaat bij het expliciet maken van extrinsieke redenen voor het schrijven in het algemeen. Het bewijs kan sterker zijn als extrinsieke motivatie daadwerkelijk wordt geoperationaliseerd in een experiment, en te maken heeft met het stuk dat de deelnemers in het onderzoek schrijven, in plaats van met schrijven in het algemeen. In het beschreven onderzoek zijn de deelnemers namelijk alleen maar blootgesteld aan het concept van extrinsieke motivatie. In een tweede experiment (Amabile, 1979) is extrinsieke motivatie geoperationaliseerd. Hierdoor is dit onderzoek ecologisch meer valide dan het vorige. In dit onderzoek werd gekeken naar het effect van een beloning in de vorm van evaluatie op creativiteit. Evaluatie kan positief, negatief of neutraal zijn. Het is een extrinsieke motivator omdat men een goede evaluatie wil krijgen (gain) en een slechte evaluatie, een vorm van straf, wil vermijden. Evaluatie kan worden geformuleerd als compliment. Een compliment is een vorm van lof. Net als lof, zorgt evaluatie voor een vooraf bepaalde richting waarin
een taak zal moeten gaan. Het schendt de complete vrijheid van de deelnemer om met een creatief idee een zelfgekozen richting op te gaan. De deelnemer zal zich afvragen wat de beoordelaar wil en zal zijn gedrag daarnaar richten (Amabile, 1979). In dit onderzoek maakten de deelnemers een artistieke collage. Er waren drie experimentele condities en drie controlecondities. In de experimentele condities kregen de deelnemers van tevoren te horen dat hun werk zou worden geëvalueerd. In de controlecondities zou er geen evaluatie plaatsvinden; de deelnemers wisten dit. Uit de resultaten is gebleken dat deelnemers in de condities waarin hun collage werd geëvalueerd, over het algemeen collages produceerden van lagere creatieve kwaliteit dan deelnemers in de controlecondities; de condities zonder evaluatie. In deze paragraaf is gekeken naar het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit. De twee experimenten laten op het eerste gezicht duidelijk een negatief effect van extrinsieke motivatie op creativiteit zien, zowel bij een algemene beoordeling van meerdere extrinsieke motivatoren: geld, lof, roem; als bij een specifieke extrinsieke motivator: evaluatie. Deze bevindingen pleiten voor de theorieën van Simon (1967) en Amabile (1979); door een focus op een extrinsiek doel, raakt men de focus op het intrinsieke doel kwijt, waardoor zijn creatieve prestatie omlaag gaat. In een opzet waar evaluatie als extrinsieke motivator wordt gebruikt, kiezen de deelnemers voor een veilige, minder risicovolle manier om de taak te verrichten. Hun creatieve denkproces lijdt hieronder. De experimenten leveren echter geen sterk bewijs. In het eerste experiment (Amabile, 1985) is extrinsieke manipulatie niet sterk genoeg geoperationaliseerd. Deelnemers werden gevraagd hun extrinsieke redenen voor het schrijven op te geven, en wellicht was het de afleiding van de taak die er voor zorgde dat hun creativiteit omlaag ging, en niet hun gedachten aan hun extrinsieke motivatie. De deelnemers in de intrinsieke motivatieconditie dachten namelijk na over de interessante aspecten van het schrijven en kregen hiermee geen afleiding van het creatieve proces, waardoor zij het moeiteloos konden oppakken tijdens het schrijven van het tweede gedicht. Daarbij is het onzeker in welke richting de causale relatie tussen extrinsieke motivatie en creativiteit werkt. Er is geen baseline meting gedaan naar extrinsieke motivatie, waardoor het onmogelijk is te concluderen dat er het effect door de manipulatie is veroorzaakt. In het tweede experiment (Amabile, 1979) is evaluatie als extrinsieke motivator gebruikt, maar er is geen onderscheid gemaakt tussen de twee motiverende krachten die van evaluatie een extrinsieke motivator maken: evaluatie als gain motivator en als een vorm van straf. De formulering van een extrinsieke motivator is van invloed op het effect
ervan op creativiteit (Friedman, 2009). Omdat dit onderscheid in de formulering van evaluatie nodig is om het als extrinsieke motivator te kunnen beschouwen, en dit onderscheid niet is gemaakt in dit onderzoek, is er weinig informatie verkregen over het effect van evaluatie als extrinsieke motivator op creativiteit. Het gevonden effect kan toegeschreven worden aan het gebrek aan cognitieve vrijheid in de experimentele condities, en kan dus vergeleken worden met het effect van een instructie, wat ook geen extrinsieke motivator is. Om uit deze twee onderzoeken de conclusie te trekken dat extrinsieke motivatie een negatief effect heeft op creativiteit, is hierdoor problematisch.
Extrinsieke motivatie is bevorderlijk voor creativiteit
Uit de onderzoeken in de vorige paragraaf is gebleken dat extrinsieke motivatie een negatief effect kan hebben op creativiteit. De onderzoeken waren echter methodologisch zwak, en deze conclusie kan daardoor niet met zekerheid worden getrokken. De afgelopen jaren is er ook steeds meer onderzoek gedaan naar de positieve effecten van beloning op creativiteit. In deze paragraaf zal het positieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit worden besproken. Of extrinsieke motivatie bevorderend werkt op creativiteit, hangt er vanaf hoe de extrinsieke motivator geformuleerd is. Deze bevinding komt uit een onderzoek (Friedman, 2009) waarin het effect van de formulering van een beloning op creatieve prestatie werd onderzocht. De beloning werd geformuleerd als gain of als non-gain. In de gain conditie kregen deelnemers een bonuspunt als hun creatieve respons, het verzinnen van een titel voor een verhaal, tot de hoogste vijftig procent behoorde. In de non-gain conditie werden de deelnemers erop gewezen dat zij geen bonuspunt zouden krijgen als hun creatieve respons tot de laagste vijftig procent behoorde. Uit de resultaten is gebleken dat deelnemers in de non-gain conditie creatief betere titels verzonnen dan deelnemers in de gain conditie. De manier waarop een beloning wordt geformuleerd is een moderator in de relatie tussen extrinsieke motivatie en creativiteit. Het voorkomen dat iets plezierigs wordt weggenomen schijnt effectiever te motiveren tot een creatief denkproces dan het krijgen van iets plezierigs. Een verklaring hiervoor is niet te herleiden uit de besproken theorieën van Amabile (1979) en Simon (1967), omdat er zowel bij gain als bij non-gain een einddoel geformuleerd is, namelijk, het streven naar een beloning of het streven naar het vermijden van straf. Hierdoor zou men verwachten dat beide vormen voor een afname in creativiteit zouden zorgen, omdat men
minder snel zal afwijken van bekende denkwijzen. Dit is namelijk veilig en verhoogd de kans op het behalen van een doel. Anderzijds is er onderzoek gedaan naar het positieve effect van een beloning in de vorm van gain op creativiteit vanuit de learned industriousness theorie (Eisenberger & Selbst, 1994). De beloning zal stimulerend werken op creativiteit omdat het volgens het model de negatieve sensaties van inspanning reduceert bij taken die een hoge inspanning vergen, waardoor de persoon zich meer zal inspannen. Uit het onderzoek is gekomen dat een financiële beloning voor een cognitief inspannende taak, de creativiteit van de deelnemers op een tweede taak deed stijgen. Dezelfde financiële beloning voor een cognitief weinig inspannende taak had een negatief effect op de creativiteit van de deelnemers op de tweede taak. Dit is in lijn met de learned industriousness theorie. Als er weinig inspanning is geleverd, heeft de beloning geen compenserende werking; de beloning heeft eerder het effect dat de persoon zich minder inspant op een volgende taak omdat hij heeft geleerd dat een kleine inspanning ook een beloning oplevert. Het is daarom goed dat creativiteit met een tweede taak is gemeten, om zo een effect van de beloning te kunnen zien, en niet alleen van de belofte van een beloning. Een drietal andere onderzoeken die een positief effect van beloning op creativiteit hebben gevonden, kunnen worden uitgelegd met de learned industriousness theorie. Uit het eerste onderzoek kwam naar voren dat het financieel belonen van deelnemers op een specifieke taak hun creativiteit op taken daarna deed stijgen (Eisenberger & Rhoades, 2001). Dit pleit tevens tegen de overjustification hypothese, de hypothese waarin gesteld wordt dat een persoon die een taak verricht met als doel een beloning te krijgen, voor dezelfde taak zonder beloning minder intrinsiek gemotiveerd zal zijn dan een persoon die de taak altijd zonder extrinsiek doel heeft gedaan, omdat de intrinsieke motivatie is vervangen door een verwachting van een beloning. Wellicht is het wegnemen van de negatieve sensatie van een hoge inspanning doorslaggevender voor het op gang zetten van een creatief proces, dan het aantasten van de intrinsieke motivatie is voor het remmen van een creatief proces. Een tweede onderzoek richt zich op het bewustzijn van de positieve relatie tussen creativiteit en beloning (Armeli, Eisenberger & Pretz, 1998). Een beloofde financiële beloning deed creativiteit stijgen bij kinderen die zich van een eerdere positieve relatie tussen creativiteit en beloning bewust waren. Zij waren zich hiervan bewust omdat zij eerder in het onderzoek een creatieve taak hebben gedaan waarvoor zij beloond werden. Deze kinderen kregen te horen dat zij beloond zouden worden voor creativiteit op een volgende, cognitief inspannende taak, namelijk: bijzondere tekeningen maken met een
cirkel als basis. Omdat hun taak cognitief inspannend was, en de deelnemers bewust waren van de eerdere relatie tussen creativiteit en beloning, is hier de uitwerking van de learned industriousness theorie in de praktijk te zien. In deze paragraaf is gekeken naar de positieve effecten van extrinsieke motivatie op creativiteit. Er is gevonden dat de manier waarop de beloning wordt geformuleerd van invloed is op de creatieve prestatie (Friedman, 2009) . Een non-gain formulering heeft een positieve invloed op creativiteit, maar de reden hiervoor is niet logisch uit de theorieën te leiden. Volgens de besproken hypothesen, zou men men verwachten dat zowel gain als non-gain beloningen voor een afname in creativiteit zouden zorgen, omdat er bij beide een geformuleerd einddoel is, waar men naar wil streven. Hierdoor zal men minder snel afwijken van bekende en veilige denkwijzen, om zo zijn kans op het behalen van zijn doel te verhogen. Anderzijds, is er bewijs gevonden voor het positieve effect van een gain beloning op creativiteit. (Eisenberger & Selbst, 1994; Eisenberger & Rhoades, 2001). Door learned industriousness zijn er positieve effecten van beloning op creativiteit gevonden op cognitief inspannende taken. Door de beloning die de negatieve sensaties van inspanning reduceert, is de persoon geneigd zich meer in te spannen op een volgende beloonde creatieve taak. Omdat deze persoon zich extra inspant in het gebruik van nieuwe denkwijzen, stijgt zijn creativiteit. Dit blijkt tevens uit het onderzoek dat heeft aangetoond dat het bewustzijn van een beloning, en van de relatie tussen de taak en de beloning, de creativiteit op een volgende taak doet stijgen (Armeli, Eisenberger & Pretz, 1998).
Extrinsieke motivatie als mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit
In deze paragraaf wordt extrinsieke motivatie besproken als mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat extrinsieke motivatie een positief en een negatief effect kan hebben op creativiteit. Door deze gemengde resultaten, zijn er hypothesen ontwikkeld die de positieve en negatieve relatie tussen extrinsieke motivatie en creativiteit proberen te verklaren in een enkele studie. Deze onderzoekers gaan er vanuit dat het negatieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit wordt veroorzaakt door een afname in intrinsieke motivatie. Het is een mogelijkheid dat extrinsieke motivatie de creativiteit altijd via de intrinsieke motivatie beïnvloedt, maar in deze paragraaf worden onderzoeken besproken die extrinsieke
motivatie als een expliciete mediator benoemen. Er zijn voorbeelden waarin extrinsieke motivatie de positieve relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit schijnt te versterken en ook waar het de positieve relatie schijnt te verzwakken. In een onderzoek bij kinderen is het effect van de presentatie van een creatieve taak op de intrinsieke motivatie onderzocht (Dafoe, Greene, Lepper & Sagotsky, 1982). De deelnemers kregen twee creatieve taken om uit te voeren. De ene taak werd gepresenteerd als middel om na afloop een beloning voor te krijgen; de andere taak was een beloning op zich. Uit de resultaten kwam naar voren dat het niet uitmaakte welke van de twee taken als beloning of als middel werd gepresenteerd; de taak die als middel tot een beloning werd gepresenteerd had als resultaat een afname in interesse in de taak bij de kinderen. Dit werd gezien als een negatief effect van extrinsieke motivatie op de intrinsieke motivatie voor creativiteit van de kinderen. Wellicht komt dit effect doordat de taak in een negatief licht is geplaatst door het te plaatsen naast een taak die als beloning wordt gezien. In dit onderzoek is extrinsieke motivatie een directe mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit. Omdat volgens het componential model, intrinsieke motivatie een onmisbaar component van creativiteit is, vindt er logischerwijs bij een verminderde intrinsieke motivatie, verminderde creativiteit plaats. Er is echter geen baseline meting van intrinsieke motivatie gedaan. Als dit wel was gedaan, kon dit experiment inzicht bieden in de beïnvloedbaarheid van intrinsieke motivatie. De beïnvloedbaarheid van intrinsieke motivatie is belangrijk om vast te stellen in onderzoek naar extrinsieke motivatie als mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit. In een onderzoek met een financiële beloning (Armeli & Eisenberger, 1997) is een positief effect van extrinsieke motivatie op intrinsieke motivatie gevonden. Intrinsieke motivatie werd geoperationaliseerd door de deelnemers de keuze voor te leggen een nieuwe tweede tekening te maken, in plaats van een eerdere te herhalen. Er is gebleken dat kinderen die werden beloond, in tegenstelling tot kinderen die niet werden beloond, vaker een nieuwe tekening maakten dan dat zij een oude herhaalden. Alleen als zij werden beloond voor een niet-creatieve prestatie, ging de interesse in een nieuwe creatieve tekening omlaag. Extrinsieke motivatie had in dit onderzoek een positief effect op de intrinsieke motivatie om een creatieve taak te doen, behalve als een niet- creatieve prestatie werd beloond. In de volgende studies is extrinsieke motivatie een indirecte mediator. Het beïnvloedt intrinsieke motivatie via een derde variabele, en er wordt aangenomen dat
intrinsieke motivatie de creativiteit direct beïnvloedt. In een van de studies (Clegg & Unsworth, 2010) wordt de nadruk gelegd op het begin van een creatief proces, namelijk, de beslissing om creatief te zijn. Extrinsieke motivatie speelt een rol bij het beginnen van een creatief proces. In het onderzoek werden interviews afgenomen over de manier waarop ingenieurs creatieve ideeën genereren en over hun motivatie. Uit de resultaten bleek dat de vraag of deelnemers een creatieve taak waardevol vinden een belangrijke factor is in hun beslissing om zich voor de taak in te zetten. Extrinsieke motivatoren zijn in zoverre belangrijk, dat zij de waarde van een taak doen stijgen. Als een taak waardevol is, spant men zich er meer voor in en heeft men er meer interesse in. Een verhoogde waarde van een taak heeft via de extrinsieke motivatie een positieve invloed op de intrinsieke motivatie en op de creativiteit. Er is ook een positief effect van extrinsieke motivatie op intrinsieke motivatie gevonden via andere derde variabelen (Aselage & Eisenberger, 2009). Uit een vragenlijstonderzoek naar verwachte beloningen, prestatiedruk en intrinsieke motivatie bij 421 werkenden kwam naar voren dat de verwachte financiële beloning voor een goede taakprestatie positief gerelateerd was aan prestatiedruk. Prestatiedruk was bij deelnemers weer positief gecorreleerd met een interesse in hun baan, ergo, een intrinsieke motivatie om hun baan te vervullen. Een beloning werd geassocieerd met een verhoogde intrinsieke motivatie. De resultaten van deze studie kunnen ook gebruikt worden om creativiteit te onderzoeken. In een studie studie met studenten is dit gedaan (Eisenberger & Rhoades, 2001). Er is gevonden dat een verwachte financiële beloning voor een hoge creatieve prestatie de zelf-determinatie doet stijgen. Zelf-determinatie is een som van persoonlijke factoren die ervoor zorgen dat men gedrag initieert op basis van zijn intrinsieke motivatie. Deze factoren zijn: een gevoel van autonomie- een vrijheid van beslissingen; een gevoel van beheersing en een gevoel van verwantschap. Als deze drie factoren aanwezig zijn, is de zelf-determinatie van een persoon hoog (Deci & Ryan, 2000). In dit experiment is gevonden dat intrinsieke interesse in een creatieve taak stijgt als de zelf-determinatie van een persoon stijgt. Omdat de intrinsieke motivatie stijgt, wordt er geconcludeerd dat de creativiteit ook stijgt. In deze paragraaf is gekeken naar extrinsieke motivatie als een mediator in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit, zowel via het direct proberen te beïnvloeden van intrinsieke motivatie als via het beïnvloeden van een derde variabele die de intrinsieke motivatie schijnt te beïnvloeden. In de onderzoeken met een directe invloed is gevonden dat een beloning geen positief effect heeft op de intrinsieke motivatie, en
daarmee op creativiteit (Dafoe, Greene, Lepper & Sagotsky, 1982). In een ander onderzoek is gevonden dat extrinsieke motivatie een positief effect heeft op de intrinsieke motivatie om een creatieve taak te doen, behalve als een niet- creatieve prestatie wordt beloond (Armeli & Eisenberger, 1997). Dit is al eerder gezien in de tweede paragraaf, vanuit het perspectief van de learned industriousness theorie, als reactie op een beloonde taak die een lage cognitieve inspanning vergt. ` Een beloning moet echt op de creativiteit ingaan, wil het effect hebben op de intrinsieke motivatie om creatief te blijven. Indirect, via het verhogen van derde factoren zoals waarde, prestatiedruk of zelf-determinatie, kan extrinsieke motivatie de intrinsieke motivatie verhogen (Clegg & Unsworth, 2010; Aselage & Eisenberger, 2009; Eisenberger & Rhoades, 2001). Een verhoogde intrinsieke motivatie om een creatieve taak te doen heeft weer een positief effect op de creativiteit van de persoon op de taak. Een cruciaal kritiekpunt op deze onderzoeken is dat er nergens een baseline meting van intrinsieke motivatie is genomen. Hierdoor is het onmogelijk vast te stellen of intrinsieke motivatie echt is beïnvloed. In Armeli en Eisenberger (1997) is intrinsieke motivatie geoperationaliseerd, maar bij de andere onderzoeken is het gemeten met vragenlijsten. Omdat het onduidelijk is of er echt een effect is gevonden op de intrinsieke motivatie, los van de zelf-gerapporteerde effecten, is het onmogelijk om een heldere conclusie te trekken uit deze resultaten, wat betreft het effect van extrinsieke motivatie op intrinsieke motivatie.
Discussie
In dit literatuuroverzicht is het effect van extrinsieke en intrinsieke motivatie op creativiteit onderzocht. Uit de besproken onderzoeken is naar voren gekomen dat extrinsieke motivatie zowel een positief als een negatief effect kan hebben op creativiteit. Ook kan extrinsieke motivatie een mediërend effect hebben op de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit, zowel direct, als via het beïnvloeden van variabelen die intrinsieke motivatie beïnvloeden. Intrinsieke motivatie beïnvloedt creativiteit. Aan dit standpunt uit het componential model is door het hele literatuuronderzoek vastgehouden. Een negatief effect van extrinsieke motivatie is gevonden in twee onderzoeken waar beloning niet sterk genoeg werd geoperationaliseerd of gemanipuleerd (Amabile, 1979; 1985). Een ander negatief effect van extrinsieke motivatie op creativiteit is gevonden in een onderzoek waar een creatieve taak als middel tot een beloning werd gepresenteerd,
in plaats van als beloning op zich (Dafoe, Greene, Lepper & Sagotsky, 1982). Een positief effect is gevonden in een aantal andere onderzoeken, waarbij het kon worden verklaard door de learned industriousness theorie (Eisenberger & Selbst, 1994; Eisenberger & Rhoades, 2001; Armeli, Eisenberger & Pretz, 1998; Armeli & Eisenberger, 1997). Het positieve effect van een beloning op creativiteit is gevonden omdat de beloning de onplezierige sensaties van een sterke cognitieve inspanning reduceert. Bij een volgende beloonde taak, is men meer geneigd om zich hard in te spannen. Dit geldt echter niet voor taken die cognitief niet uitdagend zijn. Bij dit soort taken is er een negatief effect op creativiteit te zien, omdat men leert dat een lage inspanning ook wordt beloond, en zich niet zal inzetten omdat inspanning een onplezierige sensatie is. Dit kan tevens de resultaten uit de eerste paragraaf verklaren. De taak in het experiment (Amabile, 1979) waarin een negatief effect van een extrinsieke motivator op creativiteit is gevonden was namelijk simpel: het maken van een collage. Een ander opmerkelijk resultaat is dat een extrinsieke motivator alleen een positief effect heeft op creativiteit als het geformuleerd wordt als non-gain, in de vorm van een straf (Friedman, 2009). De reden hiervoor is echter niet logisch uit de theorieën te leiden. Volgens de besproken hypothesen, zou men men verwachten dat zowel gain als non-gain beloningen voor een afname in creativiteit zouden zorgen, omdat er bij beide een geformuleerd einddoel is, waar men naar wil streven. Hierdoor zal men minder snel afwijken van bekende en veilige denkwijzen, om zo zijn kans op het behalen van zijn doel te verhogen. Misschien richt het vooruitzicht van een straf toch meer de aandacht op de prestatie. Het zou interessant zijn om de relatie tussen straf en prestatiedruk te onderzoeken. Wellicht biedt dit de verklaring, omdat er is gezien dat prestatiedruk de intrinsieke motivatie verhoogd. Dit is echter tot nu toe alleen met een gain motivator gedaan (Aselage & Eisenberger, 2009). De hierboven genoemde resultaten zijn in tegenspraak met de resultaten die laten zien dat een gain motivator, een beloning, een positief effect heeft op creativiteit (Eisenberger & Selbst, 1994). Hier speelt de keuze van de extrinsieke motivator wellicht een rol. In dit onderzoek was de motivator een financiële beloning, terwijl in het onderzoek van Friedman (2009) een niet-tastbare beloning is gebruikt. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de conflicterende resultaten, is het interessant om vervolgonderzoek te doen naar het effect van een financiële extrinsieke motivator geformuleerd als non-gain op creativiteit. Hier zou geld kunnen worden weggenomen als de taak niet goed genoeg is vervuld. Het kan namelijk zijn dat geld een ander effect teweegbrengt dan een andere extrinsieke motivator, omdat het tastbaar is. Omdat het meeste onderzoek in dit
literatuuroverzicht met geld is gedaan, is het ook informatief om het effect van niettastbare gain beloningen te onderzoeken. Een belangrijk kritiekpunt op alle studies is echter dat het positieve effect van intrinsieke motivatie op creativiteit wordt gezien als een gegeven, omdat dit in het componential model, het model wat aan onderzoek over creativiteit ten grondslag ligt, beweerd wordt. Er is geen direct causaal verband tussen intrinsieke motivatie en creativiteit aangetoond. Er is eerder alleen een correlationeel verband aangetoond (Aselage & Eisenberger, 2009). Dit is problematisch, omdat de resultaten uit het onderzoek waarbij extrinsieke motivatie een mediator is in de relatie tussen intrinsieke motivatie en creativiteit niet volledig serieus genomen kunnen worden. Het lijkt erop dat er wordt uitgegaan van een common sense benadering, als men zonder twijfel intrinsieke motivatie aan creativiteit verbindt, zoals in de meeste besproken onderzoeken wordt gedaan. Hierbij kan men zich echter wel afvragen of er wel een effect van extrinsieke motivatie op creativiteit kan bestaan, zonder dat deze relatie de intrinsieke motivatie beïnvloedt. Om een causaal verband aan te kunnen tonen zouden onderzoekers intrinsieke motivatie moeten manipuleren, maar de vraag is of dit wel mogelijk is. Het is immers iets wat men zelf moet voelen en ervaren. Wat wel meer inzicht kan bieden is vervolgonderzoek naar de effecten van extrinsieke motivatie op creativiteit bij mensen die niet intrinsiek gemotiveerd zijn voor de taak. Het effect van extrinsieke motivatie op creativiteit zal op deze manier geïsoleerd zijn. Verder is intrinsieke motivatie niet goed gemeten in de besproken onderzoeken. Hierdoor wordt het onmogelijk om een goede conclusie te kunnen trekken over het effect van extrinsieke motivatie, of een derde variabele, op intrinsieke motivatie. Een baseline meting van intrinsieke motivatie zou in al het verdere vervolgonderzoek verricht moeten worden. Dit zou de resultaten kunnen verhelderen. Ook zou er dan gekeken kunnen worden naar de invloed van extrinsieke motivatie bij zowel een hoge als een lage intrinsieke motivatie. Wellicht heeft extrinsieke motivatie pas een positief effect op creativiteit als er een lage intrinsieke motivatie voor de taak bestaat. Vervolgonderzoek zou dit kunnen verhelderen, ook al kan intrinsieke motivatie misschien niet gemanipuleerd worden. Al met al kan geconstateerd worden dat het positieve effect van extrinsieke motivatie op creativiteit kan worden uitgelegd met de learned industriousness theorie. Naar het negatieve effect, daarentegen, moet vervolgonderzoek worden gedaan. Het is nog niet duidelijk waarom het negatieve effect is gevonden, behalve dat de onderzoeken
niet goed zijn ontworpen, en er niet-tastbare beloningen zijn gebruikt. Een andere gevonden reden is de afname in intrinsieke motivatie, maar om dit als goede reden te kunnen zien moet er een causale relatie aangetoond worden tussen intrinsieke motivatie en creativiteit, en moet een baseline meting van intrinsieke motivatie plaatsvinden. Om meer informatie te kunnen verkrijgen, zou de niet-tastbare beloning naast een tastbare, financiële beloning moeten worden getoetst, zowel met een gain formulering, als met een non-gain formulering, en het liefst zonder de aanname dat intrinsieke motivatie een duidelijke rol speelt in het bevorderen van de creativiteit. Er heerst echter twijfel of dit wel kan. Ook al zijn de resultaten niet allemaal met elkaar in overeenstemming, en wellicht niet allemaal even sterk, kunnen organisaties voor nu in ieder geval de vaakst gevonden bevindingen gebruiken voor de inrichting van hun werkstructuur. Uit de onderzoeken is het vaakst gekomen dat financiële gain beloningen een positief effect hebben op creativiteit, via learned industriousness. Volgens de besproken resultaten zullen de werknemers creatiever werk verrichten als zij financieel worden beloond voor cognitief moeilijke taken. Werkgevers kunnen financiële beloningen nu doelgericht inzetten, per taak of project, als zij willen dat de werknemers creatief te werk gaan. Ook kunnen organisaties beloningen gebruiken om prestatiedruk, de zelf-determinatie van de werknemer of de persoonlijke waarde van een taak voor de werknemer te verhogen. Deze factoren zullen op hun beurt de intrinsieke motivatie verhogen, maar vervolgonderzoek moet nog uitwijzen of dit inderdaad een positief effect heeft op creativiteit.
Literatuur
Amabile, T. M. (1979). Effects of external evaluation on artistic creativity. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 37. No. 2, 221-233.
Amabile, T. M. (1983). The social psychology of creativity: A componential conceptualization. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 45, 2,
No.
357-376.
Amabile, T. M. (1985). Motivation and creativity: Effects of motivational orientation on creative writers. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 48, No. 2, 393399.
Amabile, T. M. (1996). Creativity in context. Boulder, CO: Westward Press.
Armeli, S., Eisenberger, R., & Pretz, J. (1998). Can the promise of reward increase creativity? Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 74, No. 3, 704-714.
Aselage, J., & Eisenberger, R. (2009). Incremental effects of reward on experienced performance pressure: Positive outcomes for intrinsic interest and creativity. Journal of Organizational Behavior, Vol. 30, 95–117.
Bharadwaj, S. S., & Menon, A. (2000). Making innovation happen in organizations: Individual creativity mechanisms, organizational creativity mechanisms or both? Journal of Product Innovation Management, Vol.17, 424–434.
Brown. R. T. (1989). Creativity: What are we to measure? In Glover, J. A., Ronning, R. R., & Reynolds, C. R. Handbook of creativity: (3rd ed.). New York: Plenum Press.
Chen, Z., Greenberg, E., & Madjar, N. (2011). Factors for radical creativity, incremental creativity, and routine, noncreative performance. Journal of Applied Psychology, Vol. 96, No. 4, 730–743.
Clegg, C. W., & Unsworth, K. L. (2010). Why do employees undertake creative action? Journal of Occupational and Organizational Psychology, Vol. 83, 77–99.
Dafoe, J. L., Greene, D., Lepper, M. R., & Sagotsky, G. (1982). Consequences of superfluous social constraints: Effects on young children’s social inferences and subsequent intrinsic interest. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 42, 51-65.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: Classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, Vol. 25, 54-67.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, Vol. 55, No. 1, 68-78.
Eisenberger, R. (1992). Learned industriousness. Psychological Review, Vol. 99, 248-267.
Eisenberger, R., & Rhoades, L. (2001). Incremental effects of reward on creativity. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 81, No. 4, 728-741.
Eisenberger, R., & Selbst, M. (1994). Does reward increase or decrease creativity? Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 66, 116- 1127.
Friedman, R. S. (2009). Reinvestigating the effects of promised reward on creativity. Creativity Research Journal, Vol. 21, 258-264.
Greene, D., Lepper, M. R., & Nisbett, R. E. (1973). Undermining children's intrinsic interest with extrinsic rewards: A test of the “overjustification” hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 28, 129–137.
Griffin, R. W., Sawyer, J. E., & Woodman, R. W. (1993). Toward a theory of organizational creativity. The Academy of Management Review, Vol. 18, No. 2, 293-321.
Schoenfeldt, L. F., & Woodman. R. W. (1989). Individual differences in creativity: An interactionist perspective. In Glover, J. A., Ronning, R. R., & Reynolds, C. R. Handbook of creativity: (3rd ed.). New York: Plenum Press.
Simon, H. (1967). Motivational and emotional controls of cognition. Psychological Review, Vol. 74, 29-39.
Shalley, C. E., & Zhou, J. (2003). Research on employee creativity: A critical review and directions for future research. In J. Martocchio (Ed.), Research in personnel and human resource management: 165–217. Oxford, England: Elsevier. Rhodes, M. (1961). An analysis of creativity. Phi Delta Kappan, 42, 305-310.