DE INBREKER
Rikus Koops 2014
In de dagen dat ik nog een jongeman was, werd ik geregeld wakker in een vreemd bed of op een onbekende bank. Na verloop van tijd had ik er een gewoonte van gemaakt om na het ontwaken uit een benevelde slaap mijn ogen gesloten te houden en in mijn geheugen te graven naar voorstellingen van de mij omringende ruimte. Het lukte zelden. Vaak herinnerde ik mij niet meer dan het gezicht van het meisje wiens drank ik een halve avond had betaald en de schoenen die ze had gedragen. Soms zelfs dat niet. De pijn in mijn hoofd is deze maal echter geen resultaat van een avondje drinken, deze pijn komt in steken. Van de voorafgaande avond kan ik me in het geheel geen voorstelling maken, net zo min als van een gezicht of een schoen. Ik probeer mijn gedachten te ordenen maar de steken in mijn hoofd werken tegen en de pijn in de schouder waarop ik lig helpt evenmin. Het voelt alsof ik op een vloer lig in plaats van op een bed of bank. Traag open ik mijn ogen. Het eerste dat ik zie is een lompe mannenschoen, op enkele decimeters van mijn gezicht. Het is mijn eigen. De smerige zool is mijn kant uit gekeerd en de lange veter kronkelt over een donkere houten vloer. Langzaam wordt mijn troebele blik scherper en kan ik voorbij de schoen kijken. Ik zie enkel een verzameling poten. Recht voor mij de dikke lage poten van wat een luxe bank moet zijn. Meer naar boven de ranke bewerkte poten van een stoel. Een vreemde combinatie, een zware
bank met een stoel die bij een eettafel hoort, een fauteuil was passender geweest. Een streep licht valt over de vloer en schijnt een stukje onder de bank, net genoeg om de laag stof zichtbaar te maken dat bij elke wekelijkse poetsbeurt iets meer wordt opgehoogd. Een nijvere schoonmaker zou de bank verschuiven. Ik sluit mijn ogen weer. Met de hand die achter mijn rug ligt strijk ik over de vloer. Mijn vingers volgen de nerven in de planken tot ik iets kleins raak. Ik pak het tussen duim en wijsvinger en laat het ronddraaien, het moet een ring zijn van dun metaal, zonder steen. Ik laat hem vallen en bij het neerkomen klinkt een doffe tik, gesmoord door de rijke stoffering in de kamer. Dikke gordijnen, vandaar het gedempte licht. Nog steeds zoek ik naar aanknopingspunten. Vroeger vergat ik altijd snel, onthield geen namen, alleen gezichten. Als ik op een bank wakker werd en merkte dat het huis nog stil was, sloop ik de deur uit zonder een woord, zonder een herinnering. Dat was mijn regel. Als ze al wakker was, zei ik ook niet veel en vertrok zodra het kon. Een gezellige vent was ik alleen in de kroeg. Nooit twee keer met dezelfde. Nog zo’n regel. Het onthouden van een gezicht was daarvoor voldoende. De gordijnen houden niet alleen licht tegen maar ook geluiden dringen niet door. De stilte geeft alle ruimte aan het bonzen in mijn hoofd. Voorzichtig richt ik mijn hoofd
op en kijk door mijn wimpers. Boven de bank, die nu verder weg lijkt dan net, hangt een liggend naakt in een potsierlijke lijst. De streep licht loopt over haar navel. De muur rond het schilderij is voorzien van een ouderwets behang in donker groen en bordeauxrood. Geen behang voor mensen van mijn leeftijd. Het is een naakt van niks maar desondanks in staat om het liggende naakt van Breitner voor mijn ogen te brengen. De laatste keer dat ik wakker werd in een vreemd bed vond ik naast mij een meisje dat als twee druppels water op dat schilderij van Breitner leek. Zwart haar, het blanke mollige lichaam met licht opgetrokken knieën op witte lakens. Er lag een werkelijkheid naast mij die een schilderij nabootste. Net als de eerste keer dat ik het schilderij zag, bleef ik kijken en net als het schilderij maakte dit meisje diepe indruk. Ik wist zelfs haar naam nog. Ik bleef liggen en Sophie liet mij mijn regels vergeten. Ik bleef kijken naar mijn liggend naakt van Breitner. Ik knipper met mijn ogen. Ik zie een tweede streep licht die over een paneeldeur valt. Er moeten twee ramen zijn. De deur staat op een kier maar de kier is te klein om te kunnen zien wat erachter ligt. Waarschijnlijk een gang. Naast de deur een laag tafeltje op hoge krullende poten. Ik kan alleen de bovenkanten van een aantal goedkope fotolijstjes zien maar kan wel raden waarmee het tafeltje vol staat. Oude foto’s van kinderen, nieuwe foto’s van
kleinkinderen, waarschijnlijk een vergeelde foto van de ouders. In de grootste lijst de overleden echtgenoot met een pafferig hoofd. Lelijke foto maar goed voor de nagedachtenis. Boven het tafeltje hangt een tweede schilderij, alleen de lijst is iets waard. Niets in de kamer komt me bekend voor, behalve de vuile schoen. De vraag hoe ik hier kom wordt steeds pregnanter maar zelfs het begin van een antwoord komt niet. Sophie vult mijn gedachten. Het is een aantal jaren geleden, maar nog steeds kan ik me de zomerse geluiden herinneren en het heldere licht dat door een groot raam de slaapkamer in viel. Sophie had ’s avonds niet de moeite genomen de gordijnen te sluiten. Ik keek naar haar ademende buik, de kleine borsten en het warrige haar. Ik verloor al mijn reserves daar in dat witte bed, bleef liggen, wachtte en gaf mij volledig over aan het slapende wezen naast mij. Maar Sophie had haar regels, haar eigen regie. Toen ze ontwaakte verdween de zachtheid, maakte plaats voor een kille duidelijkheid. Regels en regie, altijd was ik voorbereid, hield alles in de hand en nu ik me eindelijk overgaf trof haar afwijzing me als een klap. Langzaam heldert mijn geest en dringt het besef door waar ik ben. Ik zie mezelf morrelen aan het slot dat beter blijkt dan gedacht. Eenmaal binnen loop ik door de keuken en vind meteen de plek van de autosleutels waar ook nog twee ringen liggen. De plek voor autosleutels
kent bij iedereen dezelfde logica - niet in het zicht en toch voor het grijpen. Een van de wetmatigheden die mij de weg doet vinden in vreemde huizen. Met de sleutels en ringen in de hand ga ik de woonkamer binnen. Het schilderij vangt meteen mijn blik. Ik blijf kijken zoals ik naar Sophie bleef kijken en hoor het zachte geruis pas als het vlak achter me is. Ik wil een stap naar voren zetten en me tegelijk omdraaien maar voordat ik dit kan doen voel ik een harde klap op mijn achterhoofd. In de reeds ingezette beweging zwalkt mijn been onder mijn lichaam en langzaam zakt mijn lijf ineen. Verslagen blijf ik liggen.
Rikus Koops Geschreven: februari 2014 Versie 160314 www.rikuskoops.nl
[email protected] Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.