De Gouden Eeuw is dood, leve de Gouden Eeuw! De verbeelding van de Nederlandse zeventiende eeuw op de televisie; een audiovisuele historiografie
Jasper Haagsma Studentnummer: 5966078 MA Publieksgeschiedenis Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. P. Knevel Tweede lezer: prof. dr. C.J. Zandvliet Juli 2013 1
Inhoudsopgave
Inleiding
Hoofdstuk 1
4
De Gouden Eeuw is niet langer bakermat voor het heden
9
1.1
De Gouden Eeuw als referentiekader in de negentiende eeuw
9
1.2
1960-1980: ontzuilings- en denationaliseringtendens
12
1.3
58 Miljoen Nederlanders
18
1.4
Deelconclusie
21
Hoofdstuk 2
De jaren 1980: waar een klein land groot in kan zijn
23
2.1
De VOC én de WIC
24
2.2
De VOC als handelsonderneming
25
2.3
De slavernij in beeld
29
2.4
Receptie
30
2.5
Deelconclusie
33
Hoofdstuk 3
Jaren 1990: de opkomst van een multinational
35
3.1
De VOC als (eerste) multinational
36
3.2
De ‘mens’ aan boord van de Oost-Indiëvaarders
39
3.3
Receptie
41
3.4
2002: de viering
42
3.5
Deelconclusie
44
Hoofdstuk 4
Jaren 2000: op zoek naar historische wortels
46
4.1
Wie zijn wij?
48
4.2
De wijze les van verdraagzaamheid
52
4.3
Hebzucht, hoogmoed en de onvermijdelijke val
54
4.4
Receptie
55
4.5
Deelconclusie
57
Hoofdstuk 5 5.1
De Gouden Eeuw als bakermat voor het heden
Een moderne eeuw
59 61
2
5.2
Andere Tijden-format
64
5.3
Receptie
67
5.4
Deelconclusie
68
Conclusie
70
Literatuurlijst
75
Kranten
82
Bijlage: bestudeerde televisiedocumentaires
83
3
Inleiding De Nederlandse geschiedenis begon met een hoogtepunt. Een tijd waarin de Republiek het centrum van de wereld was op politiek, economisch en cultureel gebied. Deze periode, die de Gouden Eeuw is gaan heten, is sindsdien niet meer geëvenaard. Het was in de achttiende eeuw dan ook pijnlijk terugkijken, toen de maat van de zeventiende eeuw niet meer kon worden achterhaald. In de negentiende eeuw werd er steeds obsessiever teruggekeken naar de zeventiende eeuw. De natie werd bijeengehouden en gesterkt door herinneringen aan deze eeuw; het was de tijd van het ontstaan van de Gouden Eeuw als nationale mythe, de Gouden Eeuw als ijkpunt voor onze nationale identiteit. Deze mythe bestond uit talloze beelden – wisselend naar generatie, geloofsovertuiging, sociale afkomst en geografisch gebied – en hield aan tot de jaren 1960.1 Vanaf de jaren 1960 werd de geschiedschrijving over de Gouden eeuw als te nationalistisch gezien; zij zou de zeventiende eeuw teveel bejubeld hebben. De belangstelling na de Tweede Wereldoorlog ging vooral uit naar de recente oorlog en minder naar de Nederlandse zeventiende eeuw. Er kwam zelfs een taboe op de term ‘Gouden Eeuw’. Historicus Henk van Nierop zei over zijn studententijd in de jaren 1960 en begin jaren 1970: ‘We werden bijna doodgeschoten als we die term [Gouden Eeuw] zouden gebruiken. Die was eenzijdig, tuttig, rechts.’2 Tegenwoordig lijkt de Gouden Eeuw helemaal terug te zijn gekeerd als populair onderzoeksgebied. Zo verschijnen er veel studies naar deze periode en in de zomer van 2000 werd het studiecentrum Het Amsterdams centrum voor de studie van de Gouden Eeuw opgericht, onder andere door Henk van Nierop. In het publieke domein heeft de Gouden Eeuw ook een dominante plaats veroverd. De laatste jaren lieten bijvoorbeeld politici zich geregeld uit over deze periode in de vaderlandse geschiedenis en waren tal van tentoonstellingen te bezoeken. Deze toegenomen belangstelling is misschien het best waarneembaar op de Nederlandse televisie. Het aantal historische documentaires over de Gouden Eeuw nam in de afgelopen jaren fors toe. Wie in de zoekmachine van Beeld en Geluid zoekt op ‘Gouden Eeuw’ of ‘zeventiende eeuw’, ziet een duidelijke stijging in het aantal uitgezonden documentaires over de Gouden Eeuw in de afgelopen twintig jaar. Waren er voor de jaren 1990 nog maar enkele documentaires over deze periode, in de twintig jaar daarna wel tientallen. Geheel in lijn van deze ontwikkeling kwamen de omroepen NTR en VPRO eind 2012 met de tot nu toe grootste historische documentairereeks over de Nederlandse zeventiende eeuw, de dertiendelige serie De Gouden Eeuw.3
1
N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Leiden 2008) 51. Mar Oomen, ‘Het Gouden Eeuw gevoel’, Historisch Nieuwsblad 8 (2000) 13-19, aldaar 13. 3 http://www.publiekeomroep.nl/organisatie/pers/artikelen/ben voor-tv-seizoen-bij-publieke-omroep, voor het laatst geraadpleegd op maandag 8 oktober 2012. 2
4
De toenemende belangstelling voor de Gouden Eeuw gaat gelijk op met de steeds populairder wordende vaderlandse geschiedenis. De groei van de historische belangstelling valt in de eerste plaats te verklaren, doordat mensen meer de mogelijkheid hebben om zich met het verleden bezig te houden door de toegenomen welvaart en vrije tijd in de afgelopen decennia. De vergrijzing zorgt er op de tweede plaats voor dat er een steeds groter wordende groep ontstaat die graag terugkijkt. Kenmerkend is dat deze groep zich voornamelijk interesseert in haar ‘eigen’ verleden. Stamboomonderzoek en de lokale geschiedenis zijn bij deze groep erg populair. 4 In de tweede plaats groeide in de laatste decennia de belangstelling voor het ‘eigen’ verleden, door de globalisering van de economie, groeiende invloed van Europa en door de komst van migranten. Er is een groeiende belangstelling voor het ‘eigen’ verhaal door snelle sociale veranderingen.5 De toegenomen belangstelling voor het vaderlands verleden ging samen met de zoektocht naar de eigen identiteit. Aangezien de Gouden Eeuw voor 1960 vaak als ijkpunt diende voor de nationale identiteit en de laatste jaren deze periode uit de vaderlandse geschiedenis steeds meer in de belangstelling komt te staan, is het de vraag op welke wijze zij wordt weergegeven. Het centrale doel van deze studie is: het in kaart brengen van de documentaire weergave van de Gouden Eeuw op de Nederlandse televisie, in samenhang met ontwikkelingen in de wetenschappelijke en maatschappelijke wereld. Dit onderzoek biedt dus een audiovisuele historiografie. Vragen die hiervoor beantwoord dienen te worden zijn: Welke rol speelt televisie in de beeldvorming van de Gouden eeuw? Welk beeld wordt gegeven? Op welke wijze hangen wijzigingen in dit beeld samen met maatschappelijke ontwikkelingen? Op welke wijze hangen wijzigingen in dit beeld samen met de wetenschappelijke wereld? Welke veranderingen zijn zichtbaar in de vertelvorm? Over de mate van belangstelling voor, en waardering van, de Gouden Eeuw is door verschillende auteurs al onderzoek gedaan. Vooral de historicus Piet Blaas heeft veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de waardering van de Gouden Eeuw in de Nederlandse geschiedschrijving. In zijn bundel Geschiedenis en nostalgie (2000) schetst hij een historiografisch overzicht tot de jaren 1980.6 Er was ook aandacht voor de wisselende appreciatie voor de Nederlandse zeventiende-eeuwse kunst. Ontwikkelingen hierin zijn inzichtelijk gemaakt in de bundel De Gouden Eeuw in perspectief (1992). In deze bundel geven acht kunsthistorici, vijf historici en een neerlandicus niet enkel een overzicht van de waardering en beleving in de academische wereld, maar ook van de waardering in de politiek en maatschappij. Op deze wijze werd aangetoond dat het oordeel over de zeventiende-eeuwse kunst voortkwam uit politieke en maatschappelijke ideeën van 4
Leen Dorsman, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000) 48. 5 Carla van Boxtel, Geschiedenis, erfgoed en didactiek (Amsterdam 2009) 9. 6 P.B.M. Blaas, Geschiedenis en nostalgie. De historiografie van een kleine natie met een groot verleden. Verspreide historiografische opstellen (Hilversum 2000).
5
de eigen tijd.7 Deze scriptie verbreedt dus de studie van deze en soortgelijke historiografische werken door een overzicht te geven van de wisselende visies van de Gouden Eeuw in Nederlandse historische documentaireseries. Om de veranderende omgang met het verleden in te kaderen wordt wat de Franse historicus Francois Hartog het begrip ‘régimes d’historicité’ gebruikt, oftewel historiciteitsregimes. Met dit begrip doelt Hartog op de manier waarop in een cultuur wordt omgegaan met het verleden. Het is telkens de vraag welk belang een maatschappij hecht aan het verleden. Het gaat hierin over de manier waarop een cultuur omgaat met tijdsbesef en de temporele dimensies van ‘verleden’, ‘heden’ en ‘toekomst’. Hartog vraag zich dus af op welke manier geschiedenis betekenis krijgt. De overgang van het ene regime naar het andere is volgens Hartog altijd het gevolg van een ‘crisis’, waarbij de dimensies van ‘verleden’, ‘heden’ en ‘toekomst’ moeten worden aangepast om met het verleden te kunnen articuleren en op die manier de geschiedenis te kunnen begrijpen. Hartog hanteert hierin de concepten ‘ervaringsveld’ en ‘verwachtingshorizon’, die hij ontleend heeft van de Duitse historicus Reinhart Koselleck (1923-2006). In deze concepten gaat het er om dat historische tijdservaring bepaald wordt door de verhouding tussen de ervaringen uit het verleden en de verwachting naar de toekomst.8 Hartog onderscheidt drie regimes: het premoderne regime, het moderne regime en het presentisme. Volgens Hartog is er tegenwoordig sprake van het presentisme. In dit regiem wordt alles op het heden betrokken en op die manier wordt er ook met de geschiedenis omgegaan. Geschiedenis is in dit regiem niet enkel datgene dat het verleden beschrijft, maar is een geschiedenis van de herinnering aan gebeurtenissen in het verleden. De geschiedenis als herinneringscultuur kwam volgens hem op na de Tweede Wereldoorlog en uit zich volgens Hartog bijvoorbeeld in herdenkingen, monumenten en in een toename van historische televisiedocumentaires.9 De vraag is welke fundamentele veranderingen zichtbaar zijn in de omgang met het verleden van de Gouden Eeuw. Deze kenteringen zullen worden aangeduid als een ‘nieuw regime van historiciteit’. Wat het premoderne regime en het moderne regime precies inhouden en op welke manier zij zich van elkaar onderscheiden zal in het eerste hoofdstuk aan de orde komen. Voor de afbakening van het onderzoek moet worden vastgesteld wat een historische documentaire precies is. Een historische documentaire over de Nederlandse geschiedenis is: -
‘Een zelfstandig programma, eventueel als onderdeel van een serie uitgezonden
-
Geprogrammeerd door een van de zenders van de Nederlandse televisie voor een algemeen (televisie)publiek
7
Frans Grijzenhout en Henk van Veen ed., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992). 8 François Hartog, Régimes d’historicité. Présentisme et expériences du temps (Seuil 2003) 27-28. 9 Hartog, Régimes d’historicité, 119.
6
-
Waarin wordt getracht een samenhangende reconstructie en/of interpretatie te geven van gebeurtenissen en ontwikkelingen uit de sociale, economische, cultureel-mentale en/of politieke geschiedenis van Nederland en zijn voormalige koloniën
-
Met behulp van voornamelijk (maar niet noodzakelijkerwijs uitsluitend) niet-fictionele middelen als (…) deskundigen, (…) verfilmde artefacten en (historische) locaties.’10 Verder is het relevant een enkele opmerking te maken over de wisselwerking tussen het
maatschappelijk klimaat, ontwikkelingen in de wetenschap en de visies die worden uitgedragen in de historische documentaires. Documentaires worden beïnvloed door de wijze waarop het betreffende onderwerp – in dit geval de Gouden Eeuw – wordt bediscussieerd in de maatschappij. Documentaires ontstaan namelijk niet uit het luchtledige, maar vaak na aanleiding van de actualiteit. Op deze manier hebben documentairemakers op hun beurt ook invloed op het beeld van de Gouden Eeuw. Natuurlijk wordt het beeld ook door andere vormen – onderwijs, literatuur, de wetenschappelijke wereld enz. – bepaald, maar in toenemende mate zijn wetenschappers er van overtuigd dat het historisch besef vooral gevormd wordt door televisiebeelden en niet alleen bij de leek, ook bij historici. Frank van Vree spreek zelfs van een ‘kolonisatie van de historische verbeelding’.11 Nu lijkt dit misschien wat overdreven, maar dat televisie een gewichtige rol speelt in de beeldvorming moge duidelijk zijn. Het is een belangrijke informatiebron voor ons beeld van het verleden. De reactie van de maatschappij op de verschillende historische documentaires zal bestudeerd worden door middel van recensies en andere reacties in de pers. Deze uitwerking kan wellicht niet als volledig representatief worden beschouwd, maar buiten deze recensies en reacties in de pers bestaan er weinig gegevens over de ontvangst van een programma. Naast de receptie worden ook maatschappelijke ontwikkelingen meegenomen in het onderzoek. Programmamakers zullen ook aan het woord komen. Wat wilden zij bereiken met hun documentaire? Voor welke vorm kozen zij? Op welke actualiteit speelden zij in? En welke invloed denken zij dat ze hebben gehad op de publieke opinie? Niet alle historische documentaire series over de Gouden Eeuw worden onderzocht. Na het jaar 2000 belichtten meerdere series per decennium de Nederlandse zeventiende eeuw. Om dit onderzoek overzichtelijk en behapbaar te houden is uit deze series een selectie gemaakt, waardoor één serie per decennium geanalyseerd wordt. Deze series zijn: Verleden (2008) en De Gouden Eeuw (2012). Voor deze series is gekozen, omdat zij de meest grootschalige en ambitieuze series waren. Wat verder vastgesteld moet worden is welke tijd er onder de Gouden Eeuw moet worden verstaan. Het lijkt alleen om de zeventiende eeuw te gaan, de periode van de Gouden Eeuw zou dan
10 11
Vos, Televisie en bezetting, 31. Frank van Vree, ‘De kolonisatie van de historische verbeelding’, Groniek 121 (1993) 51-66.
7
lopen van 1600 tot 1700.12 Toch ligt dit niet zo eenvoudig. De Opstand (1568-1648) vindt bijvoorbeeld gedeeltelijk in de zestiende eeuw plaats en het faillissement van de VOC pas eind achttiende eeuw. Het begin en het einde van de Gouden Eeuw die beiden deels niet in de zeventiende eeuw vallen, maar ook in een andere eeuw zullen echter wel worden meegenomen in het onderzoek. De tijdsbegrenzing van de Gouden Eeuw ligt dus niet precies vast. In hoofdstuk 1 wordt allereerst uiteengezet hoe de Gouden Eeuw in de negentiende eeuw werd gezien – hoe werd de mythe gevormd? Vervolgens wordt er nader ingegaan op de jaren 1960 en 1970, de tijd waarin historici braken met de mythe van de Gouden Eeuw. Daarbij wordt ook de serie 58 Miljoen Nederlanders (1977-1979), waarin voor het eerst de vooroorlogse Nederlandse geschiedenis uitgebreid aan de orde kwam, geanalyseerd. De eerste grootschalige documentaireserie die enkel over de Gouden Eeuw ging, werd uitgezonden in de jaren 1983-1986. Deze serie – getiteld Nederlanders Overzee – wordt onderzocht in het tweede hoofdstuk. In de jaren 1990 was er wederom aandacht voor de overzeese gebieden van Nederland in de zeventiende eeuw. Deze serie, met de titel Vereenigde Oost-Indische Compagnie (1997), wordt in het derde hoofdstuk bestudeerd. Na de millenniumwisseling lag het accent niet langer alleen op de daden van de Nederlanders op zee, maar op de Gouden Eeuw in al haar facetten. In het vierde hoofdstuk worden de twee relevante afleveringen van de serie Verleden van Nederland bestudeerd en in het vijfde hoofdstuk komt de onlangs uitgezonden serie De Gouden Eeuw aan de orde.
12
G. de Bruin, ‘De geschiedschrijving over de Gouden Eeuw’ in: W.W. Mijnhardt, Kantelend Geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945 (Utrecht/Antwerpen 1983) 83-117, aldaar 83.
8
Hoofdstuk 1 De Gouden Eeuw is niet langer bakermat voor het heden In dit hoofdstuk wordt eerst nader ingegaan op de mythe van de Gouden Eeuw die in de negentiende eeuw ontstond. Welk beeld van de Gouden Eeuw werd wanneer gebruikt en waarom? Hierbij moet wel worden opgemerkt dat ‘het’ beeld van de zeventiende eeuw in de negentiende eeuw niet bestond. Net als nu waren er ook toen meerdere visies op het verleden, waardoor er tal van beelden over de zeventiende eeuw waren. In de eerste paragraaf zullen een aantal van deze beelden worden gegeven, waarbij is gezocht naar de substraat binnen deze verscheidenheid aan beelden. In de tweede paragraaf is vooral naar de ontwikkelingen in de geschiedschrijving in de jaren 1960-1980 gekeken, de decennia waarin met de mythe van de Gouden Eeuw werd gebroken. In de derde paragraaf is de serie 58 Miljoen Nederlanders geanalyseerd. Volgden de makers van de serie de geschiedschrijvers of speelde de mythe van de Gouden Eeuw nog steeds door?
1.1
De Gouden Eeuw als referentiekader in de negentiende eeuw
Onder invloed van de Verlichting was het belang van een natiestaat opgekomen en ontstond het ‘vooruitgangsgeloof’. In dit geloof is de toekomst altijd beter dan het verleden. Uit het verleden kan niet langer worden geleerd wat de toekomst zou brengen.13 Hartog noemt deze periode het ‘moderne regime’. Daarvoor leefde het idee dat de geschiedenis verliep via een cyclus. Men had het idee dat de geschiedenis verliep volgens een vast patroon van opkomst en verval. Hartog noemt deze periode het ‘premoderne regime’. In het moderne regime staan heden en verleden veel verder van elkaar af. Er is geen directe band tussen beiden.14 Paradoxaal genoeg was onderdeel van dit vooruitgangsdenken het ‘vervalsdenken’. Hierin werd de Gouden Eeuw als hoogtepunt gezien waaraan de achttiende eeuw niet meer kon tippen. De geschiedenis van de zeventiende eeuw werd zodoende ingezet om dit verval tegen te gaan en kreeg op die manier betekenis voor de toekomst van de natie.15 De mythe van de Gouden Eeuw ontstond ten tijde van de Franse overheersing. Het verleden van de Gouden Eeuw werd ingezet als strijd ten opzichte van andere naties. Het waren in het begin van de negentiende eeuw vooral letterkundigen die zich bezighielden met het nationale verleden: toneelschrijvers, dichters en romanschrijvers. De bekendste namen waren: Jan Frederik Helmers (1767-1813), Cornelis Loots (1764-1813) en Hendrik Tollens (1780-1856). Omdat zij zich in hun gedichten verzetten tegen de Franse overheersers worden zij ook wel aangeduid met de term
13
Van Sas, De metamorfose van Nederland, 73. Hartog, Régimes d’historicité, 116. 15 Van Sas, De metamorfose van Nederland, 73. 14
9
‘verzetspoëten’.16 Zij gebruikten in hun gedichten vooral de politieke, militaire en geloofshelden van de Gouden Eeuw. Het ging om de ‘grote’ mannen en hun daden. Dit is duidelijk zichtbaar in Helmers’ beroemde nationalistische gedicht De Hollandsche natie (1812). In dit gedicht komen de kunstenaars van de zeventiende eeuw pas in de laatste strofen ter sprake.17 De volgende crisis deed zich voor na het verlies van België in 1839. Door dit verlies werd Nederland gewezen op haar plek in de wereld als klein land tussen grootmachten. Om deze reden werd het verleden van de Gouden Eeuw opnieuw ingezet om Nederland een toekomstperspectief te bieden. Opnieuw waren verval, Verlichting en vooruitgang nauw met elkaar verbonden. Bijvoorbeeld in het bekende literaire maandblad De Gids, dat in 1837 opgericht werd door E.J. Potgieter (18081875) en R.C. Bakhuizen van den Brink (1810-1865). Het perspectief van waaruit beide auteurs schreven was sterk politiek-cultureel bepaald. Hun liberaal-nationale beweging verloor echter haar scherpte na 1848, want in politiek opzicht was in dat jaar – door de grondwetsherziening van Thorbecke – de belangrijkste buit binnengehaald. Op dit fundament konden achtergestelde groepen, zoals katholieken en protestantse ‘kleine luyden’, aan hun emancipatie beginnen. Geschiedschrijvers verenigden als gevolg daarvan partijdigheid met nationaliteit. Elke emanciperende groep realiseerde op die manier een eigen band met het verleden. De vaderlandse geschiedenis raakte zodoende al ver voor het verzuilde Nederland verzuild.18 Ondertussen verwetenschappelijkte de geschiedschrijving, vooral dankzij de historicus Robert Fruin (1823-1899). Terwijl tot die tijd de taak van de historicus in het algemeen die van schoolmeester van de natie was, ging Fruin op zoek naar ‘de’ waarheid. Het ironische is echter dat de liberale historicus Fruin, die de onpartijdigheid van de historicus predikte, meebouwde aan de mythe van de Gouden Eeuw. Hij benaderde de zeventiende eeuw dan wel met veel scepsis en bombardeerde de periode van de Republiek als een ‘voorgoed vervlogen tusschentijd’, daarentegen was Willem van Oranje volgens hem het symbool van de nationale eenheid. De verklaring voor deze toedekkende visie gaf de historicus C. Offringa. Volgens hem verzoende Fruin op deze manier de verschillende geloofsovertuigingen uit angst voor kerkelijke overheersing. Fruin was in zijn optiek van mening dat de kerkelijken de nationale eenheid in gevaar brachten door hun verschillende visies op de Nederlandse geschiedenis.19 Fruins geschiedbeeld stond dus, net als bij de katholieke en protestantse geschiedschrijvers, in dienst van de tegenwoordige en toekomstige tijd. Opvallend is dat de nationale gevoelens die eind achttiende eeuw bij een beperkte bovenlaag van de samenleving te vinden waren, aan het eind van de negentiende eeuw de massa hadden 16
Ibidem, 166. J.F. Helmers, De Hollandsche natie (Schiedam 1884) 108. 18 Van Sas, De metamorfose van Nederland, 557-561. 19 C. Offringa, ‘De wijsgerige geschiedkunde van Johannes van Vloten: Aufklärung en liberalisme’ in: J.A.L. Lancée ed., Mythe & Werkelijkheid (Utrecht 1979) 200-249, aldaar 228. 17
10
bereikt. Mensen voelden zich in de eerste plaats verbonden met de natie. Deze loyaliteit nam verschillende vormen aan. In de eerste plaats die van een nieuw soort nationalisme, het moderne imperialisme. Het ging hierin niet om het veroveren van nieuwe gebieden, maar om die gebieden waar de Nederlanders actief waren geweest in de Gouden Eeuw.20 Op de tweede plaats nam de kunst een steeds prominentere rol in beslag. Historieschilderstukken werden in de loop van de negentiende eeuw steeds populairder en tevens werden er tal van standbeelden voor historische figuren uit de zeventiende eeuw opgericht.21 Rembrandt was in dat opzicht de belangrijkste held geworden. Niet alleen kreeg deze schilder in 1852 een standbeeld in Amsterdam en werd ruim twintig jaar later (1876) het plein waar het beeld stond naar hem vernoemd, ook was er in 1906 een heuse Rembrandtverering naar aanleiding van zijn 300ste geboortedag.22 Gedurende de negentiende eeuw hebben zich dus een aantal veranderingen voorgedaan. Ten eerste nam de Gouden Eeuw als referentiekader voor de nationale identiteit een steeds belangrijkere plaats in. Er was sprake van een ‘top-down proces’. Aan het begin van de negentiende eeuw was de Gouden Eeuw vooral een ijkpunt voor de burgerlijke bovenlaag en aan het einde van diezelfde eeuw voor alle lagen in de Nederlandse samenleving. Ten tweede speelden de culturele helden, met Rembrandt als aanvoerder, gedurende de negentiende eeuw een steeds belangrijkere rol. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren het vooral militaire en politieke helden uit de Gouden Eeuw geweest die als boegbeeld fungeerden. Zij werden ingezet als strijdmiddel tegen andere naties. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er veel meer ruimte voor optimisme waardoor het verleden kon dienen als toekomstperspectief. Als gevolg daarvan werden de culturele helden uit de zeventiende eeuw steeds belangrijker geacht. Ten slotte valt het op dat de nationale identiteit die werd ontleend aan het verleden een meervoudig en meerduidig karakter had. De verzuiling van het verleden had ervoor gezorgd dat verschillende groepen zich een verschillende nationale identiteit toe-eigenden. Maar wat is de mythe van de Gouden Eeuw in de negentiende eeuw nu precies? In de mythe fungeerde de Gouden Eeuw als referentiekader, als bakermat en ijkpunt van de Nederlandse identiteit. Het moest het gevoel opwekken van nationale trots. Nederlanders gingen hun nationaliteitsbesef ontlenen aan deze geschiedenis. De geschiedenis werd daardoor voortdurend geconstrueerd, gemanipuleerd en gekneed naar de eigentijdse behoeften. De aandacht ging voornamelijk uit naar de glorierijke momenten en er vond een proces plaats van canonisering van dat verleden. De functie is duidelijk: het verleden van de zeventiende eeuw speelde een cruciale rol bij 20
N.C.F. van Sas, ‘Nationaliteit in de schaduw van de Gouden Eeuw. Nationale cultuur en vaderlands verleden 1780-1914’ in: Frans Grijzenhout en Henk van Veen red., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992) 83-106, aldaar 103. 21 Van Sas, De metamorfose van Nederland, 564-566. 22 Blaas, Geschiedenis en nostalgie, 50-58.
11
de vorming van de natie. Degene die hiervoor verantwoordelijk waren was de burgerlijke bovenlaag van de samenleving: schrijvers, dichters, schilders en historici. Daarnaast speelden de politieke leiders van Nederland ook een cruciale rol bij de vorming van de mythe van de Gouden Eeuw. Zo was het bijvoorbeeld Koning Willem III die in 1852 het gietijzeren standbeeld van Rembrandt in Amsterdam onthulde.23
1.2 1960-1980: ontzuilings- en denationaliseringtendens De geschiedschrijvers die in de eerste helft van de twintigste eeuw actief waren hadden over het algemeen één belangrijke overeenkomst: zij waren net als hun voorgangers nationaal georiënteerde geschiedschrijvers. Vooral in het beeld van de Opstand was dit nationale perspectief duidelijk zichtbaar. De Opstand werd, net als in de eerste helft van de negentiende eeuw, beschreven als gevecht tegen een vreemde mogendheid.24 Deze beginperiode van de Gouden Eeuw diende zodoende als referentiekader voor het heden. Er was wel een duidelijk onderscheid tussen de confessionele en de niet-confessionele geschiedschrijvers. De belangrijkste niet-confessionele geschiedschrijvers waren: P. Geyl (1887-1966), J.M Romein (1893-1962) en H.A. Enno van Gelder (1889-1973). Zij nuanceerden het beeld van het nationaal verleden en bewaarden meer afstand tot de geschiedenis.25 De confessionele geschiedschrijvers namen minder afstand van de geschiedenis. Naast
hun
nationaal
georiënteerde
geschiedschrijving
legitimeerden
zij
historisch
het
verzuilingssysteem. De belangrijkste confessionele historici waren de calvinist A.A. van Schelven (1880-1954) en de katholiek L.J. Rogier (1894-1974).26 Het nationaal perspectief op de Gouden Eeuw was ook aanwezig in de maatschappij, bijvoorbeeld in het Rijksmuseum. De belangstelling voor de tentoonstelling Weerzien der meesters van het Rijksmuseum – die opende op 15 juli 1945 – was zo groot, dat de tentoonstelling met een maand werd verlengd. Het hoogtepunt van de tentoonstelling was de Nachtwacht. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bijzondere omstandigheden – het schilderij had tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘ondergedoken’ gezeten en de directeur was tijdens het terugplaatsen bovenop het doek gevallen – er voor hadden gezorgd dat dit hét doek was dat je gezien moest hebben.27 Het Parool verwoordde de gevoelens van de bezoekers als volgt: ‘Men voelt zich gelukkig bij dit weerzien
23
J.J. Kloek, ‘Naar het land van Rembrandt. De literaire beeldvorming rond de zeventiende-eeuwse schilderkunst in de negentiende eeuw’ in: Frans Grijzenhout en Henk van Veen ed., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992) 139160, aldaar 152. 24 Blaas, Geschiedenis en nostalgie, 185-190. 25 Ibidem, 186-187. 26 Ibidem, 188-198. 27 Gijs van der Ham, 200 jaar Rijksmuseum. Geschiedenis van een nationaal symbool (Amsterdam 2000) 289290.
12
en erkent met een schok hoezeer we het contact met het beste en edelste dat onze cultuur heeft voortgebracht (…) ontbeerd hebben.’28 Blijkbaar stond de schilderkunst nog steeds in zeer hoog aanzien. De Rembrandtverering van 1906 kreeg vijftig jaar later een vervolg en de tentoonstelling Rembrandt in 1956 in het Rijksmuseum versloeg dan ook alle records. Nog nooit waren er zoveel mensen naar een tentoonstelling gekomen, er stonden immense rijen voor de deur. Maar liefst 450.000 bezoekers kwamen op de viering van de 350ste geboortedag van Rembrandt af.29 Niettemin had de tentoonstelling en herdenking in 1956 een heel ander karakter dan die in 1906. Ondanks het feit dat in beide jaren een connectie werd gelegd tussen de schilder en de natie Nederland, was de hoogdravende toon in 1956 verdwenen. De herdenking was veel serieuzer en minder een volksfeest.30 De breuk in de geschiedschrijving kwam pas rond het jaar 1960 en werd bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar op 16 februari 1959. Op die dag werd J.C. Boogman hoogleraar in de Algemene en Nederlandse Geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Rijksuniversiteit in Groningen. In zijn rede bij het aanvaarden van dit ambt stond ‘de teleologisch-deterministische zienswijze als gevaar voor wetenschappelijke
historie-beoefening‘
centraal.31
Volgens
hem
liep
de
Nederlandse
geschiedbeoefening achter in ontwikkeling ten opzichte van de Europese geschiedschrijving. In landen als Frankrijk en Engeland waren historici – onder wie Lucien Febvre en Lewis Namier – verder. De Franse Annales-school en de Engelse Namier-beweging hadden in hun land de geschiedbeoefening veranderd. In deze geschiedbeoefening lag de nadruk op het dagelijks leven van de modale mens en niet op de elite. De geschiedschrijving veranderde daardoor van politieke geschiedschrijving naar sociale geschiedenis, gebaseerd op kwantificeerbare gegevens.32 In navolging van deze historici pleitte ook Boogman voor een structuralistische methode in de Nederlandse geschiedbeoefening. In deze methode is het er om te doen het ‘historische milieu, het structurele kader, waarbinnen de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, in zijn essentiële trekken en aspecten (van economisch-sociale, politiek-institutionele en ideologische aard) te begrijpen en weer te geven.’33 Wat onderzoek voor de tijd van de Republiek betreft, wenste hij meer regionaal onderzoek en meer onderzoek naar de invloed van de Hollandse steden op de Opstand. Het politiek samenspel tussen gewesten moest onderzocht worden, omdat het gewest aan het begin van de zeventiende eeuw het vaderland was en niet het Nederlands grondgebied zoals wij dat nu kennen. Van een nationale economie kon volgens Boogman niet worden gesproken. Bovendien 28
Ibidem, 290. Ibidem, 310. 30 Marion Boers-Goosens, ‘Rembrandt gelauwerd’, Leidschrift 22 (2007) nr. 3, 99-111, aldaar 110-111. 31 J.C. Boogman, Vaderlandse geschiedenis (na de middeleeuwen) in hedendaags perspectief (Groningen 1959) 3. 32 Ibidem, 10-12. 33 Ibidem, 10. 29
13
hekelde hij de deterministische geschiedbeoefening van veel historici voor hem. Hij doelde hiermee op de actualiserende beschouwingswijze van historici die gemakkelijk tot anachronismen leidde. Het verleden werd volgens hem als te rechtlijnig gezien naar het heden. De uitkomst, het resultaat was dan wat telde. Hij realiseerde zich dat de Opstand ook niet had kunnen slagen.34 Een dergelijke geschiedopstelling valt ook af te lezen uit de inaugurele rede van I. Schöffer. In zijn oratie Ons Tweede Tijdvak (1962) ging hij in op Fruins artikel ‘De drie tijdvakken der Nederlandsche geschiedenis’ uit 1865. Hij zette zich af tegen Fruins deterministische geschiedbeoefening. Daarnaast had hij oog voor het internationale perspectief. Zo hoeven we volgens Schöffer de Republiek en haar staatsvorm niet te betreuren, zoals Fruin deed, want in de praktijk verschilde de structuur van de Republiek niet wezenlijk van landen waar een vorst aan de macht was, zoals Frankrijk. Een vorst als Lodewijk de XIV had dan wel grote persoonlijke macht, die een individu in de Republiek niet had, maar uiteindelijk geen absolute macht. In zowel Frankrijk als in de Republiek lag de macht uiteindelijk bij instellingen en provincies.35 Beide oraties illustreren de opinies van de nieuwe lichting historici. Deze historici hadden geen enkele affiniteit met de nationaal-deterministische en verzuilde geschiedbeoefening van hun voorgangers. De geschiedschrijving moest volgens hen worden gedenationaliseerd en ontzuild.36 Deze nieuwe generatie historici wilde meer sociaal en economisch onderzoek doen naar de Republiek. Regionale studies bleken hier een uitstekend middel voor te zijn. Op deze manier ontdekte bijvoorbeeld J.J. Woltjer (1924-2012) in zijn dissertatie Friesland in hervormingstijd (1962) de grote religieuze pluriformiteit tijdens de Opstand. Terwijl tot die tijd in de geschiedschrijving over de Opstand de extreem religieuze groepen – de katholieken en de protestanten – tegen over elkaar werden gezet, bracht Woltjer het bestaan van de ‘middengroepen’ aan het licht, mensen die niet wensten mee te doen aan de polarisatie tussen katholieken en protestanten. Volgens hem was er in Friesland aan het einde van de zestiende eeuw een kleine protestantse groep, een kleine katholieke groep en ‘een grote middengroep zonder uitgesproken opvattingen, maar afkering van alle scherpslijperij en extremisme.’ 37 Uit de studie van Woltjer bleek dat een regionaal perspectief uitermate geschikt was voor het zichtbaar maken van nieuwe inzichten. Ook D.J. Roorda (1923-1983) pastte deze methode toe. Uit zijn dissertatie Partij en factie: de oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties (1961) bleek het tweepartijenmodel van de Oranjegezinde tegenover de staatsgezinde minder relevant te zijn. Volgens hem behaalde de Oranjepartij in het 34
Ibidem, 2-10. e e I. Schöffer, ‘Ons tweede tijdvak’ in: C.B. Wels e.a. ed., Vaderlands verleden in veelvoud. Deel 1 16 -18 eeuw (Den Haag 1980) 170-185, aldaar 175-182. 36 J. Bruyn, Een gouden eeuw als erfstuk (Amsterdam 1986) 8. 37 J.J. Woltjer, Friesland in hervormingstijd (Leiden 1962) 313. 35
14
rampjaar 1672 een schijnoverwinning, want in werkelijkheid hadden de facties gewonnen. Gewestelijke of stedelijke onafhankelijkheid was het uitgangspunt voor de regenten in de Republiek, of men Oranje- of staatsgezind was, was van ondergeschikt belang.38 Roorda maakt dan ook onderscheid tussen partij en factie. Een partij is politieke groepering en zij heeft een ideële binding, bijvoorbeeld Oranje- of staatsgezind. Een factie is een plaatselijke groep machthebbers. Hun binding is veel zelfzuchtiger. Uiteraard kunnen factie en partij niet geheel gescheiden worden.39 De ‘Wageningse School’ kan in de ontwikkeling van politieke naar economische en sociale geschiedenis niet onbesproken blijven. Pionier van deze ‘school’ was B.H. Slicher van Bath (19102004). Hij verzamelde in Wageningen een team om zich heen die zeer baanbrekend onderzoek deden naar de regionale (agrarische) geschiedenis van Nederland in de vroegmoderne en moderne tijd. Voor hun geschiedschrijving hanteerden zij empirische onderzoeksmethodes, waarbij zij er alles aan deden zich te ontdoen van subjectieve elementen. Hun invloed was zo groot dat ook buiten Nederland onderzoek werd gedaan naar de agrarische geschiedenis. Zo deed de Amerikaanse historicus Jan de Vries onderzoek naar de plattelandseconomie van Nederland in de zeventiende eeuw.40 Terwijl er binnen de ‘Wageningse School’ aanvankelijk veel aandacht was voor de periode van de Gouden Eeuw, verschoof hun aandacht in het midden van de jaren 1970 naar de negentiende eeuw.41 In de jaren 1960 zien we in de historiografie over de zeventiende eeuw dus een duidelijke ontzuilings- en denationaliseringstendens. Van grote invloed hierop was het generatieconflict binnen de historische wereld. Uiteraard was de Tweede Wereldoorlog ook van grote invloed, want daardoor was het vooruitgangsgeloof onderuitgegaan. De opvatting dat aan de samenleving een proces ten grondslag ligt dat zich door de tijd heen in een stijgende lineaire lijn ontwikkelt, kon niet worden volgehouden. Dat niet direct na de Tweede Wereldoorlog met de verzuilde en nationale geschiedschrijving gebroken kon worden, kwam onder andere omdat de generatie historici die eind negentiende eeuw waren geboren nog een dominante plaats innamen in de wetenschappelijke wereld. In de jaren 1960 brak de nieuwe generatie historici door. Deze historici begonnen met het afbreken van de mythe van de Gouden Eeuw.42 Aan de grote verhalen die de mythe mede had
38
D.J. Roorda, Partij en factie: de oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties (Groningen 1961) 238. 39 Ibidem, 3. 40 Jan de Vries, The Dutch rural economy in the Golden Age, 1500-1700 (New Haven 1972). 41 Dirk Jaap Noordam, ‘Modernisering in de beroepsstructuur van Holland en Friesland in de vroegmoderne tijd’ in: Herman Diederiks e.a. ed., Het platteland in een veranderende wereld. Boeren en het proces van modernisering (Hilversum 1994) 141-154, aldaar 141-142. 42 Van Sas, De metamorfose van Nederland,63.
15
gecreëerd, hadden zij geen behoefte meer. In de jaren 1970 zou dit worden versterkt worden, omdat de studies uit de jaren 1960 soms nog wel te elitair werden gevonden.43 Zo werd in 1975 onder meer het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (TSG) opgericht. Voorbeelden van studies die in dit tijdschrift tot de jaren 1980 werden opgenomen waren: ‘Oproeren in de provincie Holland 1600-1750’ en ‘De rol van vrouwen in oproeren in de Republiek in de 17de en 18de eeuw’ door R.M. Dekker.44 Dit waren echter maar twee van de weinige studies die tot 1980 over de tijd van de Nederlandse Gouden Eeuw in de TSG verschenen. Het merendeel van de studies die in dit tijdschrift werden opgenomen hadden betrekking op de meer recente geschiedenis, de arbeidersgeschiedenis. Niet alleen deze cijfers bewijzen dat de interesse afnam in de studie naar de zeventiende eeuw. Relatief daalde het aantal studies naar de Gouden Eeuw in verhouding tot het totaal aantal geschiedwetenschappelijke studies ook.45 Historicus Guido de Bruin beweerde begin jaren 1980 zelfs dat er nauwelijks sprake was van vernieuwende studies naar de Gouden Eeuw door Nederlandse historici. Hij meende dat het beeld dat historicus Pieter Geyl (1887-1996) neerzette van de Gouden Eeuw in vijftig jaar weinig was veranderd.46 De Bruin kwam dan ook tot de conclusie dat ‘de Nederlandse geschiedschrijving zich, althans wat de politieke, institutionele, sociaal-politieke en mentaliteitsgeschiedenis van de 16e en 17e betreft, in een dal bevond.’47 Dit is wat overdreven als we kijken naar de geschiedschrijving van de jaren 1960, maar hij raakte wel een gevoelig punt, want het internationale perspectief van Schöffer had bij Nederlandse historici weinig vervolg gekregen. De belangrijkste bijdragen over de Gouden Eeuw kwamen in de jaren 1970 dan ook niet uit Nederland, maar uit het buitenland. Vooral de historici Jonathan Israel en Geoffrey Parker hebben een belangrijke bijdrage geleverd. Zij zetten de geschiedenis van de Gouden Eeuw bovendien wel in internationaal perspectief. In het boek The Dutch revolt (1977) stelt Parker als eerste de juiste vraag: waarom verloren de Spanjaarden de Opstand? In zijn onderzoek toont hij aan dat de Spanjaarden het niet alleen op moesten nemen tegen de opstandelingen in het noorden, maar ook tegen de Turken.48 Het is moeilijk te zeggen of deze de nationaliserings- en ontzuilingstendens ook aanwezig was in het publieke domein. Rembrandt bleef in ieder geval ongemeen populair. Niet alleen in de museumwereld, maar ook op de televisie. De confessionelen deden daar nog een poging zich Rembrandt toe te eigenen met het televisieprogramma Rembrandt’s weg tot het evangelie, in 1962 uitgezonden door de IKOR. De programmamakers gaven hun visie over Rembrandt als schilder van de 43
Blaas, Geschiedenis en nostalgie, 199. Ibidem, 212. 45 G. de Bruin, ‘De geschiedwetenschap over de Gouden Eeuw’, in: W.W. Mijnhardt, Kantelend geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945 (Utrecht 1983) 83-117, aldaar 116. 46 Ibidem, 83-116. 47 Ibidem, 116. 48 Geoffrey Parker, The Dutch revolt (Londen 1977) 43-44. 44
16
bijbel.49 Verder werd er in de jaren 1968 en 1969 een tweedelige documentaireserie over het werk en leven van Rembrandt uitgezonden door de AVRO.50 In de museumwereld was de populariteit van Rembrandt vooral te zien in het Rembrandtjaar 1969. De tentoonstelling die ter ere van zijn 300ste sterfdag in het Rijksmuseum werd gehouden trok in drie maanden 460.000 bezoekers, 10.000 mensen meer dan de Rembrandttentoonstelling in 1956.51 Bovendien trok het Rijksmuseum – het grootste en belangrijkste museum als het gaat om de zeventiende-eeuwse kunst – steeds meer publiek. Het publiek bleef in de jaren 1950 en 1960 toenemen. Dit had tot gevolg dat aan het einde van de jaren 1960 jaarlijks meer dan één miljoen mensen het museum bezochten, een verdubbeling van de bezoekersaantallen ten opzichte van de jaren 1950. Het Rembrandtjaar 1969 was een absolute uitschieter, in dat jaar bezochten maar liefst 1,4 miljoen mensen het Rijksmuseum.52 Toch moeten er een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij deze bezoekersaantallen. Ten eerste hadden mensen door de groeiende economie meer geld voor het bezoeken van musea. Ten tweede spoorde de overheid mensen aan om musea te bezoeken en hielp zij de musea financieel.53 Ten derde kwam het meeste publiek niet van eigen bodem. Het toerisme kwam op, waardoor in sommige jaren vier van de vijf bezoekers van het Rijksmuseum uit het buitenland afkomstig waren.54 Het is dan ook zeer de vraag of de belangstelling van de Nederlander voor de zeventiende-eeuwse kunst toenam. Als vier van de vijf bezoekers buitenlandse toeristen waren, dan betekent het dat eind jaren 1960 in sommige jaren ruim 250.000 Nederlanders het Rijksmuseum bezochten, dat is minder dan de helft van het totaal aantal bezoekers in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Na het midden van de jaren 1970 daalde zelfs de bezoekersaantallen van het museum. Aan het einde van dat decennium, bezochten jaarlijks maar net iets meer dan één miljoen mensen het Rijksmuseum. De eerste reden hiervoor was de ingetreden economische recessie, waardoor minder buitenlandse toeristen naar Nederland kwamen. De tweede reden moet net als in de jaren 1960 gevonden worden in de afgenomen publieke belangstelling voor de zeventiende eeuw, want landelijk was het aantal museumbezoekers in de jaren 1970-1980 verdubbeld, van 7,5 miljoen naar 15 miljoen.55 Concluderend kan dan ook gezegd worden dat niet alleen in de wetenschappelijke wereld, maar ook in het publieke domein de belangstelling voor de zeventiende eeuw afnam in de jaren 1960 en 1970. 49
‘Rembrandt’s weg tot het evangelie’, IKOR, 15 juli 1962. ‘Rembrandt’, AVRO, 15 december 1968 en 10 oktober 1969. 51 Van der Ham, 200 jaar Rijksmuseum, 333. 52 Ibidem, 315-334. 53 Ibidem, 309. 54 Ibidem, 333. 55 Ibidem, 370. 50
17
1.3
58 Miljoen Nederlanders
Historische documentaires werden voor de komst van de televisie in 1951 vertoond in de bioscoop. Met de komst van de televisie in 1951 veranderde dat aanvankelijk niet. De verzuilde omroepen besteedden in de eerste jaren van de televisie een groot gedeelte van hun zendtijd weliswaar aan documentaires, maar niet aan historische documentaires.56 Toch kwam er door innovatief gebruik van archiefbeelden en interviews meer aandacht voor de historische documentaire. Vooral vanaf 1975 is er sprake van een sterke groei van het aantal historische documentaires. Omroepen die zich hier voornamelijk mee bezighielden waren de VPRO, de IKON, de VARA en de NOS.57 Verreweg de meeste historische documentaires – tot 1990 36 procent – hadden de oorlogsjaren 1940-1945 als onderwerp.58 Begrijpelijk, want de oorlog was voor veel Nederlanders een actueel thema en makers konden gebruikmaken van archiefbeelden. Aan het einde van de jaren zeventig is echter een terugval zichtbaar in het aantal documentaires over de Tweede Wereldoorlog, vooral doordat er twee langlopende series kwamen die de oorlog grotendeels buiten beschouwing lieten: Voorwaarts en niet vergeten (1977) en 58 Miljoen Nederlanders (1977-1979). Deze ontwikkeling past overigens ook goed bij een eventueel ‘nieuw regime van historiciteit’.59 Vijftien jaar lang had de Tweede Wereldoorlog het zelfbeeld van de natie bepaald en de mythe van de Gouden Eeuw vervangen. Het verzet daar keken we naar als land, daar konden we trots op zijn. Nadat de mythe van de Tweede Wereldoorlog door de erkenning van Holocaust in de jaren 1960 aan het wankelen was gebracht, is het de vraag of het fundament van onze omgang met het verleden veranderde? En zo ja, of de mythe van de Gouden Eeuw door de documentaireserie 58 Miljoen Nederlanders hersteld werd? Allereerst nog iets meer over de serie. 58 Miljoen Nederlanders is een twintigdelige serie over de gehele Nederlandse geschiedenis aan de hand van schilderijen, prenten, manuscripten en reconstructies. Deze serie is thematisch opgebouwd, waardoor onderwerpen als beeldende kunst, zeevaart en misdaad & straf in verschillende afleveringen de revue passeren. Als gevolg van de keuze om de serie thematisch op te bouwen is er geen integrale uitzending die uitsluitend de zeventiende eeuw behandelt. Toch zal deze serie nader geanalyseerd worden, omdat zij de eerste historische documentaireserie is die veel aandacht heeft voor de Nederlandse Gouden Eeuw, gemiddeld 25 procent van elke aflevering gaat over de zeventiende eeuw. De afleveringen 58 Miljoen Nederlanders en de zeevaart en 58 Miljoen Nederlanders in andermans ogen gaan zelfs grotendeels over de Gouden Eeuw.60 56
Vos, Televisie en bezetting, 23. Ibidem, 168-170. 58 Ibidem, 47. 59 Van Sas, De metamorfose van Nederland, 43. 60 Zie bijlage. 57
18
De presentatievorm is het eerste dat opvalt in de serie 58 Miljoen Nederlanders. De meeste makers van historische documentaires kozen toentertijd veelal voor een centrale presentator. Deze vorm was afgekeken van de serie De bezetting gepresenteerd door Loe de Jong in de jaren 1960. De Jong presenteerde in deze serie de geschiedenis van de oorlogsjaren 1940-1945, ondersteund door getuigenissen en archiefmateriaal. De makers van 58 Miljoen Nederlanders kozen ervoor geen presentator te gebruiken, maar een commentaarstem. Deze alwetende stem vertelde de geschiedenis van verschillende thema’s door de tijd heen. Omdat er geen archiefbeelden zijn voor de periode voor 1900, zag de kijker vooral schilderijen, prenten en gedramatiseerde beelden. Deskundigen speelden geen rol, in ieder geval niet in beeld. Door de Nederlandse geschiedenis van voor de twintigste eeuw te vertellen, verlegden de makers van de serie 58 Miljoen Nederlanders de grenzen van de historische documentaire.61 Op verschillende manieren braken de makers met de mythe van de Gouden Eeuw. Ten eerste door geen gebruik te maken van ‘grote mannen-geschiedenis’. In zogenaamde ‘grote mannengeschiedenis’ worden door middel van personen grote thema’s zichtbaar gemaakt. Dit wordt vaak gedaan in historische documentaires, omdat op die manier de betrokkenheid van de kijker gemakkelijk vergroot kan worden: de kijker kan zich beter identificeren. De serie maakt hier echter nauwelijks gebruik van. Namen als Willem van Oranje, Van Oldenbarnevelt, Simon Stevin en Jacob Cats worden weliswaar genoemd, echter aan de hand van deze personen wordt niet het grote verhaal verteld. Zij worden slechts genoemd. Dit is weliswaar een logisch gevolg van een meer thematische invalshoek, maar canonisering van personen uit de Gouden Eeuw vindt niet plaats in de serie, terwijl dat in de negentiende eeuw wel gebeurde.62 Rembrandt wordt in de aflevering over de beeldende kunst niet eens genoemd. Ten tweede zien de makers de zeventiende eeuw niet als grondslag voor het heden. In meerdere afleveringen in de serie maken de makers dat duidelijk. Misschien wel het meest treffend komt dit naar voren in de afleveringen over de omgang met bejaarden in het verleden. Zo zijn de leefomstandigheden voor bejaarden in de zeventiende eeuw volgens de makers mensonwaardig en absoluut niet van deze tijd. De basis voor de tegenwoordige bejaardenzorg moet volgens hen worden gevonden in de verzorgingsstaat, die na de Tweede Wereldoorlog was opgebouwd. Een tweede voorbeeld is te vinden in de aflevering over misdaad en straf. Ook in die aflevering komt naar voren dat de zeventiende eeuw niet op onze tijd lijkt. Het martelen en het openbaar terechtstellen wordt door de makers middeleeuws bevonden. De makers lijken aan te willen tonen dat we tegenwoordig wel beter weten, want nu staat straffen voornamelijk in het teken van heropvoeding.
61 62
Vos, Televisie en bezetting, 170. Van Sas, De metamorfose van Nederland, 52.
19
Ten derde zien de makers de zeventiende eeuw niet als glorierijke periode, want zij leggen in de serie vooral de nadruk op de barre leefomstandigheden van toen. In de aflevering over zeevaart – vaak aanleiding om de heldendaden van toen te benadrukken – hebben de makers vooral oog voor het harde leefklimaat aan boord van een zeventiende-eeuws schip. De handelsgeest behoort volgens de makers weliswaar tot de karaktertrekken van de Nederlander, maar de narigheden aan boord van een VOC-schip – scheurbuik, dysenterie, scheepskoorts en de primitieve geneeskunde – hebben in de aflevering de overhand. Het kielhalen wordt onder meer nagespeeld. Het algemene gevoel dat de makers met deze aflevering willen oproepen is dat je er niet aan moet denken om in die tijd geleefd te hebben.63 Ten slotte spreken de makers nauwelijks van de ‘Gouden Eeuw’. In plaats van de ‘Gouden Eeuw’ gebruiken de makers de neutrale term ‘zeventiende eeuw’. Zij volgen hierin de naoorlogse historici, want ook die gebruiken de term ‘De Gouden Eeuw’ nauwelijks. Slechts drie keer wordt er in de serie gesproken over de ‘Gouden Eeuw’.64 Opvallend is dat als zij dat doen, zij kritiek hebben op deze periode. Blijkbaar is volgens de makers de Gouden Eeuw niet iets om trots op te zijn. Twee voorbeelden uit de aflevering 58 Miljoen Nederlanders en hun behuizing:
‘Aan nieuw gegraven grachten ontstaan woonbuurten. Kooplieden, advocaten, de rijken van de Gouden Eeuw vestigen zich daar bij voorkeur. Opmerkelijk is dat dan voor het eerst aparte arbeidsbuurten ontstaan. Meestal snel in elkaar getimmerd, waar speculanten hoge huren voor vroegen, zonder dat de overheid daar iets aan deed.’65
En:
‘Vooral als de rijkdom in de Gouden Eeuw toeneemt, vinden we bij de rijkgestelden pure pronkinterieurs.’66
Hoe werd de serie ontvangen? De serie werd niet uitgebreid besproken, maar het katern Beeldspraak van de krant De Waarheid schonk wel enige aandacht aan de serie. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze krant het partijblad was van de Communistische Partij Nederland (CPN). Het oordeel in deze krant kan dus verre van representatief worden beschouwd. Zij beoordeelde de
63
Aflevering 10, 58 Miljoen Nederlanders, 2-34. Slechts drie keer werd de term ‘Gouden Eeuw’ gebruikt: aflevering 3, 58 Miljoen Nederlanders, 14; aflevering 8, 58 Miljoen Nederlanders, 15-16 en 19. 65 Aflevering 8, 58 Miljoen Nederlanders, 15-16. 66 Ibidem, 19. 64
20
serie niet heel positief. De beelden werden weliswaar mooi gevonden, maar het thematisch indelen van de serie zorgde ervoor dat verschillende tijden tekort behandeld werden, waardoor de afleveringen aan inhoud te kort schoten. ‘Snelheid doet hier zodoende afbreuk aan grondigheid’, werd er op maandag 14 februari 1977 geschreven.67 Twee weken later werd er over de aflevering over landbouw geschreven: ‘Van begin tot eind werd louter ingegaan op uiterlijkheden, en verklaard werd er niets.’68 De relatief grote mate van aandacht voor de zeventiende eeuw werd ook niet positief ontvangen. Er was meer behoefte aan analyse van de meer recente geschiedenis.69 Deze behoefte sluit nauw aan bij de ontwikkelingen in de vaderlandse geschiedschrijving, ook daar lag de focus op de meer contemporaine geschiedenis. Ondanks het feit dat de serie door De Waarheid niet positief ontvangen werd, werd deze door de NOS wel verlengd met vijf afleveringen. Deze vijf afleveringen gingen allemaal over de omgang van de Nederlanders met hun kerken. De tweede aflevering behandelde de omgang met de kerk in de zeventiende en achttiende eeuw. Dit vervolg werd in De Waarheid positiever beoordeeld. Dit kwam ten eerste, omdat er meer tijd was om een thema uit te diepen. Het conflict tussen de remonstranten en de contraremonstraten kon rustig en uitgebreid verteld worden. De makers hoefden minder door de tijd heen te hollen, waardoor het geschiedenisverhaal meer inhoudelijk werd en als gevolg daarvan begrijpelijker. Ten tweede was de actualiteit sterk vertegenwoordigd in deze aflevering. Het calvinisme werd weggezet als exportproduct en als rechtvaardiging afgeschilderd van de slavenhandel. Bovendien zagen de makers hierin een regelrecht verband met de Apartheid in Zuid-Afrika. Deze kritische houding van de makers ten aanzien van de geschiedenis werd positiever ontvangen. Er werd geschreven: het werd ‘niet mooier voorgedaan dan het is geweest’.70
1.4
Deelconclusie
De makers van de serie 58 Miljoen Nederlanders braken, net als de geschiedschrijvers, met de mythe van de Gouden Eeuw. De manier waarop zij dat deden was min of meer dezelfde; de aandacht werd niet gelegd op de ‘grote’ mannen en hun daden en de zeventiende eeuw werd niet langer beschouwd als de bakermat van de nationale identiteit. De wetenschappelijke wereld was in deze trend leidend. De makers hadden in tegenstelling tot de geschiedwetenschappers van die tijd wel meer aandacht voor de Nederlandse zeventiende eeuw. Terwijl in de wetenschappelijke wereld relatief steeds minder studie werd gedaan naar de Gouden Eeuw, besteedde de serie gemiddeld 25 procent van haar tijd aan deze periode. De meeste aandacht ging echter uit naar de naoorlogse
67
‘Beeldspraak’, De Waarheid, 14 februari 1977. ‘Beeldspraak’, De Waarheid, 28 maart 1977. 69 ‘Beeldspraak’, De Waarheid, 4 april 1977. 70 ‘Beeldspraak’, De Waarheid, 19 april 1979. 68
21
geschiedenis; de opbouwperiode. De opbouw van de verzorgingsstaat stond centraal in de serie. Deze meer recente periode werd door de makers beschouwd als grondslag voor het heden.
22
Hoofdstuk 2
De jaren 1980: waar een klein land groot in kan zijn
In de jaren 1980 verscheen de eerste grootschalige historische documentaireserie over de Gouden Eeuw, getiteld Nederlanders overzee. Deze serie werd uitgezonden door de omroep Veronica tussen 1983 en 1986 in veertien delen van elk vijftig minuten. In de serie werd de beginperiode van de koloniale geschiedenis – eind zestiende eeuw, begin zeventiende eeuw – behandeld en dus niet de gehele Gouden Eeuw. Dit hoofdstuk zal dan ook behandelen waarom de makers uitsluitend oog hadden voor de beginperiode en welk beeld zij daarvan gaven. Daarnaast zal hun beeld van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) vergeleken worden met de geschiedschrijving uit die tijd.
Het idee voor de serie kwam tot stand toen Jan Dorresteijn – bedenker en presentator van de serie – voor de NOS in Zuid-Korea aan een documentaire werkte. Toen de Nederlandse ambassadeur aldaar, Drs. R. van den Berg, hem vertelde dat er in Korea overblijfselen uit de zeventiende eeuw waren van een Nederlandse expeditie was het idee voor de serie geboren.71 Nadat Dorresteijn zijn idee had uitgewerkt ging hij met zijn plan naar Rob Out, toenmalig directeur van Veronica. Out vond het meteen een geweldig idee, maar helaas ook een veel te duur project. Toen het Prins Bernardfonds besloot de serie met 300.000 gulden – toentertijd een gigantisch bedrag – te subsidiëren ging Veronica overstag en kon de historische documentaireserie gemaakt worden. Het Prins Bernardfonds had echter wel de voorwaarde dat er werd samengewerkt met de Rijksuniversiteit Leiden, want het fonds wilde wel dat het historische fundament gegarandeerd was.72 Als gevolg daarvan verzorgden de Leidse studenten Jaap de Moor en Ton Vermeulen het onderzoek. Zij brachten de historische feiten aan en plaatsten die in hun context. Zij leverden veel informatie aan over de leefgewoonten en reisomstandigheden van Nederlanders in de zeventiende eeuw. Om niet te vervallen in droge geschiedschrijving koos Dorresteijn voor een vorm waarin hij reisde naar de locaties die in zijn verhaal voorkwamen. Daar legde hij vervolgens de historische plekken zo sfeervol mogelijk vast en sprak hij ook het commentaar in. Naast deze historische locaties toonde Dorresteijn de kijker oude kaarten, schilderijen en prenten. Ter afwisseling en om de vaart er in te houden illustreerde hij het verhaal met korte, nagespeelde scènes. De stemmen van de acteurs hoorde je echter niet, wel een commentaarstem die de kijker verder informeerde. De teksten van de commentaarstem en die van Dorresteijn schreef de auteur Felix Thijssen, een schrijver die op dat
71 72
http://www.nederlandersoverzee.nl/ontstaanserie.html, voor het laatst geraadpleegd op 21 mei 2013. Uit een gesprek met Jan Dorresteijn op 27 maart 2013.
23
moment vooral bekend was van sciencefiction boeken.73 Verder was een vast item binnen elke aflevering een beeld van een schip op volle zee. Voor deze opnamen werd gebruik gemaakt van een nagebouwd koopvaardijschip.74 Veel geacteerde scènes speelden zich op dit schip af.
2.1
De VOC én de WIC
In Nederlanders Overzee hadden de makers weliswaar niet evenveel aandacht voor de WIC als voor de VOC, maar de mate van belangstelling voor de WIC was wel opvallend. Na de eerste aflevering, die vooral inleidend van aard was, ging de tweede aflevering niet over de VOC, maar over de WIC. De Hollandse aanwezigheid in het Caribisch gebied werd in deze aflevering onder de loep genomen. Pas de derde aflevering ging geheel over de Oost. Bovendien werd er in de serie niet alleen aandacht besteed aan Indonesië of het Caribisch gebied, maar deed de serie tal van locaties aan in overzeese gebieden waar Nederlanders zich eind zestiende en begin zeventiende eeuw bevonden. Om er enkelen te noemen: Desjima in Japan, Goa in India, Elmina in Ghana en Olinda in Brazilië. Deze mate van aandacht voor de WIC is opvallend, omdat in de geschiedschrijving de VOC vanaf de negentiende eeuw veel meer aandacht heeft gekregen dan de WIC. Deze onevenredige grote aandacht voor de Oost was er niet alleen in de geschiedwetenschap, maar ook in de kunst, cultuur en amusement.75 De belangrijkste reden hiervoor was het economisch overwicht in de negentiende eeuw van de Oost op de West. Dit kwam deels door het verlies van de gebieden Berbice, Essequido en Demerara. Deze plantagekoloniën uit het Westen moesten worden afgestaan bij de Vrede van Parijs (1814) aan Groot-Brittannië. De verslechterde economische situatie in Suriname door de afschaffing van de slavernij in 1863 hielp ook niet. Als gevolg van het economisch belang van Nederlands-Indië, werden bovendien investeringen gedaan voor het aanleggen van een academische infrastructuur. Aan de Leidse en Utrechtse universiteit werden opleidingen voor indologen opgericht. In deze tijd ontstonden ook het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (1851) in Leiden en het Koloniaal Instituut voor de Tropen (1864) in Amsterdam. Deze instituten waren voornamelijk op Azië gericht. Voor het Atlantisch gebied ontbrak een dergelijke academische infrastructuur.76 Het ontbreken van een groot Atlantisch imperium speelde eveneens een rol voor de ongelijke mate van aandacht tussen VOC en de WIC. Daarnaast had de WIC ook een minder dominante positie gekend in het Atlantisch gebied. Bovendien was een groot deel van het archief van de WIC in 1821 verloren gegaan, doordat het Ministerie van Koloniën een gedeelte van
73
‘Nederlanders overzee peperdure serie’, De Gelderlander, 14 oktober 1983. ‘Jan Dorresteijn met Nederlanders overzee’, Geassocieerde Pers Diensten, 30 november 1985. 75 Victor Enthoven en Henk den Heijer, ‘Nederland en de Atlantische wereld, 1600-1800’, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 24 (2005) 147-166, aldaar 147. 76 Ibidem 147-149. 74
24
het archief had verkocht en vernietigd. Onderzoek naar de WIC is dan ook veel moeilijker en beperkter dan onderzoek naar de VOC. Daar zijn wel grote archiefcollecties voor.77 Toch ontbreken er twee belangrijke gebieden in de serie. Allereerst de voormalige kolonie Suriname. Graag hadden de makers van Nederlanders overzee een aflevering gemaakt over dit land, maar de Surinaamse overheid gaf de filmploeg begin jaren 1980 geen toestemming het land te bezoeken. Dit had alles te maken met de slechte banden tussen Suriname en Nederland na de decembermoorden in 1982.78 Ten tweede ontbreken in de serie de gebieden – Polen en Oost-Pruisen – waar de Nederlanders zich vestigden ten behoeve van de Oostzeehandel. Opmerkelijk, omdat deze handel van grote betekenis was voor de economische bloei van de Republiek. Dat deze handel in de serie geen aandacht kreeg kwam ten eerste omdat tot dan toe de Oostzeehandel in vergelijking met onderzoek naar de VOC altijd onderbelicht is gebleven. Dit veranderde pas na de val van de Berlijnse Muur (1989). Zo werd bijvoorbeeld in 1990 het Instituut voor Noord- en Oost-Europese Studies (INOS) opgericht. Dit instituut stelde zichzelf ten doel boeken uit te geven over Nederlands-Russische en/of Nederlands-Scandinavische betrekkingen en onderzoek hiernaar te ondersteunen.79
2.2
De VOC als handelsonderneming
Het beeld van de VOC is door de tijd zeer wisselend geweest. De compagnie is zowel verguisd als bejubeld. Zo was het beeld van de VOC begin negentiende eeuw niet bepaald positief, mede door het faillissement in 1799. Zij werd beschouwd als log en behoudend en de reden voor het in verval raken van het land in de tweede helft van de 18e eeuw. Het monopoliesysteem van de onderneming had volgens velen meer kwaads dan goeds gedaan.80 Met de komst van het Nederlands gezag in Nederlands-Indië verdween dit beeld. De VOC werd gezien als de oorsprong van het Nederlands gezag op de Indonesische archipel. De positie van de VOC in de Oost werd bepalend voor de houding van de historici. De VOC vóór 1680 werd daardoor als machtig gezien en positief beoordeeld. De VOC ná 1680 was veel minder een onderneming om trots op te zijn. Deze opvatting werd schitterend verwoord door Busken Huet in het al eerder genoemde Het land van Rembrandt (1882-1884). Hij stelde daarin dat ‘De bloei der Republiek werd
77
Ibidem, 153-160. http://www.nederlandersoverzee.nl/suriname.html, voor het laatste bekeken op 8 januari 2013. 79 Onder redactie van de voorzitter van het INOS, Jacques Lemmink, werd in 1990 de bundel Baltic affairs. Relations between the Netherlands and North-Eastern Europe 1500-1800 (Nijmegen 1990) gepubliceerd. 80 Karel Davids, ‘Van loser tot wonderkind. De VOC in de geschiedschrijving van 1800 tot heden’ in: Manon van der Heijden en Paul van Laar ed., Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad, en burgers 1600-1800 (Amsterdam 2002) 11-29, aldaar 11-12. 78
25
afgemeten naar het rijzen of dalen van de actiën der Compagnie. De kolonie was de pols die men raadpleegde bij het bepalen der gezondheid van het moederland.’81 De Tweede Wereldoorlog leidde niet tot een breuk in deze visie; de naoorlogse geschiedschrijving leek dan ook sterk op de vooroorlogse geschiedschrijving. Ook het uitroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno in 1945 en het in 1949 door Nederland verklaren van de onafhankelijkheid van Indonesië leidden niet tot ingrijpende veranderingen in de geschiedschrijving over de VOC. De in 1970 tot hoogleraar benoemde M.A.P. Meilink Roelofs merkte in zijn oratie dan ook op dat ‘nog te weinig Nederlandse historici en aspirant-historici’ in de koloniale archieven ‘stof voor een onderwerp van studie’ zochten.’82 Vernieuwend onderzoek naar de VOC kwam in de jaren 1950 en 1960 dan ook niet van Nederlandse bodem, maar uit het buitenland. De Deense historicus Kristof Clamann onderzocht bijvoorbeeld in zijn studie Dutch-Asiatic trade 1620-1740 (1958) als eerste de commerciële geschiedenis van de VOC. Clamann kwam tot de vernieuwende conclusie dat de VOC geen log bedrijf was dat enkel op zijn monopolie teerde, maar een flexibele handelsonderneming die op een markt opereerde die sterk aan verandering onderhevig was. Tot het midden van de achttiende eeuw deed de VOC dit volgens hem met succes.83 Naast het commercieel belang van de VOC, hadden de buitenlanders ook oog voor de gewone zeelieden. Vooral door de Britse historicus Charles Boxer kregen gewone zeelieden een plaats in de geschiedschrijving.84 Deze buitenlandse belangstelling zorgde er voor dat Nederlandse historici in de jaren 1970 meer onderzoek gingen doen naar de commerciële en maritieme activiteiten van de VOC. Daarbij kwam dat er door de democratiegolf van de jaren 1960 meer oog kwam voor het gewone volk. Geen traditionele politieke geschiedschrijving, maar sociale geschiedschrijving. Vragen die historici wilden beantwoorden waren: Hoe was het leven aan boord? Hoeveel schepen, mensen, goederen en geld ging er op en neer tussen Azië en de Republiek. Welke mensen gingen aan boord? Welk effect had de handel van de VOC op de economie van de Republiek? De eerste Nederlandse historici die deze vragen probeerden te beantwoorden waren de Leidse historici J.R. Bruijn en F.S. Gaastra. Zij stelden aan het einde van de jaren 1970 samen met I. Schöffer, de driedelige bronnenuitgave Dutch-Asiatic shipping in the seventeenth and eighteenth centuries, samen. Hun doel was niet om een volledig beeld te schetsen van de VOC geschiedenis, maar ‘to provide as complete a picture of the movements of ships between the Republic of the United Netherlands and Asia between seventeenth and eighteenth centuries.’85 Hun studie is dus 81
Conrad Busken Huet, Het land van Rembrandt (Den Haag 1974) 287. M.A.P. Meilink-Roelofs, Van geheim tot openbaar. Een historiografische verkenning (Leiden 1970) 4. 83 Kristof Glamann, Dutch-Asiatic trade 1620-1740 (Kopenhagen/Den Haag 1985) 1; 265. 84 Davids, ‘Van loser tot wonderkind’, 17-19. 85 J.R. Bruijn, F.S. Gaastra en I. Schöffer, Dutch-Asiatic shipping in the seventeenth and eighteenth centuries. Volume 1: introductory volume (Den Haag 1987) IX. 82
26
vooral een inventarisatie van schepen die in de zeventiende en achttiende eeuw tussen Nederland en Azië voeren. Deze historici hanteerden daarbij uitsluitend een kwantitatieve-economische onderzoeksmethodologie. De bekendste studie naar de koloniale geschiedenis in de jaren 1970 was de Maritieme geschiedenis der Nederlanden. Dit standaardwerk verscheen in vier delen in de jaren 1976-1978 en besloeg de gehele maritieme geschiedenis van Nederland. Aan dit boek werkten tal van auteurs mee, onder andere de Leidse historici Bruijn en Gaastra. Deel twee ging in zijn geheel over de zeventiende eeuw. Het ging in deze studie niet alleen over de politieke aspecten van de zeevaart, ook kwamen de sociale, technische en economische aspecten naar voren, vaak weergegeven in een internationale context.86 Deze ontwikkelingen uit de jaren 1970 zetten zich in de jaren 1980 voort. Het belangrijkste werk uit die tijd was De geschiedenis van de VOC (1982) door Gaastra. De twee hoofdstukken die de basis vormden van dit boek – over de VOC in Azië – waren echter al eerder verschenen in deel zeven en negen van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN), een vijftiendelig standaardwerk die verscheen in de jaren 1977-1983, waaraan zowel Nederlandse als ook Belgische auteurs hun bijdrage hadden geleverd.87 Deze was tot stand gekomen, omdat de oude AGN uit de jaren 1950 volgens deze historici verouderd was. Dit betekende dus dat er voor de nieuwe AGN een totaal andere benadering werd gekozen waarin de verouderde politieke geschiedenis plaats maakte voor economische, sociale en demografische geschiedenis. Gaastra was zich zeer bewust van deze breuk met het oudere onderzoek naar de VOC. Op de flaptekst van De geschiedenis van de VOC staat:
‘Dit boek toont aan dat twee eeuwen geschiedenis van de Verenigde Oostindische Compagnie vooral twee eeuwen geschiedenis van internationale handel zijn. Werd vroeger de VOC veelal beschreven vanuit een ‘koloniaal’ gezichtspunt – De Compagnie als grondlegger van een koloniaal rijk – thans wordt de VOC in de eerste plaats beschouwd als een handelsonderneming.’88
Het grote nadeel van deze ontwikkelingen in de geschiedwetenschap – zoals ook al uit het eerste hoofdstuk bleek – was dat de kloof tussen wetenschap en publiek groter werd. Studies waarin door middel
van
de
kwantitatieve-economische
onderzoeksmethodologie
resultaten
werden
gepresenteerd, waren over het algemeen niet goed leesbaar voor een groot publiek. Vaak waren deze studies gedetailleerd en zeer uitgebreid, waardoor het voor de ‘leek’ een bijna onmogelijke opdracht was om deze boeken tot zich te nemen. Het standaardwerk de AGN is hiervoor L.M. Akveld, S. Hart en W.J. van Hoboken, Maritieme geschiedenis der Nederlanden. Deel 2: zeventiende eeuw, van 1585 tot ca. 1680 (Bussum 1977). 87 D.P. Blok e.a. ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden (Haarlem 1977-1983) 15 delen. 88 F.M Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Haarlem 1982) boekomslag. 86
27
exemplarisch. Het boek van Gaastra De geschiedenis van de VOC was door haar omvang – 160 bladzijden – al een stuk toegankelijker, maar het zou tot de jaren 1990 duren voordat er meer leesbare maritiem-historische studies zouden verschijnen. Welk gevolg had deze geschiedwetenschappelijke benadering van de VOC op de serie? In overeenstemming met de geschiedschrijving van die tijd beschouwde de serie de compagnie in de eerste plaats als een handelsonderneming. De serie toonde in bijna elke aflevering dat de personen in dienst van de VOC uitsluitend handelden vanuit handelsmotieven. Een goed voorbeeld hiervan was te zien in aflevering 5, ‘Het begon met de liefde’, die gaat over de handelscentra van de Nederlanders in Japan. In deze aflevering toonden de makers van de serie dat de Nederlanders alles deden voor hun handelsmonopolie in Japan. Want dat de Nederlanders de enigen waren die daar handel mochten drijven, kwam volgens de makers omdat ‘de Hollanders de Japanse wetten eerbiedigden en bereid waren water bij de wijn te doen. Ja, zelfs in het stof te kruipen om hun handel veilig te stellen.’89 De Hollanders probeerden niet, zoals de Portugezen eerder hadden gedaan, hun geloof op te dringen aan de Japanners, want handel was het enige dat telde. De Heren XVII, de bestuursleden van de VOC, waren volgens de makers ‘pure zakenlieden’ en enkel uit op ‘handel en winst.’90 In tegenstelling tot veel geschiedwetenschappelijke studies was de serie veel minder specialistisch. Ondanks het feit dat de VOC enkel werd beschouwd als handelsonderneming, kreeg de kijker bijvoorbeeld niet te horen hoeveel schepen er precies op welk moment op welke bestemming voeren. De televisie is daar ook niet het geschikte medium voor. Dorresteijn vertelde vooral het verhaal van de Nederlanders. Waarom waren ze daar? Wat deden ze daar? En wat is daar vandaag de dag nog van te zien? Vaak maakte Dorresteijn deze geschiedenis zichtbaar aan de hand van bekende zeventiende-eeuwse personen als: Jan van Riebeeck, Cornelis Houtman en Jan Pieterszoon Coen. Op deze manier ging het dus ook over de Nederlandse pioniers, die weliswaar de wereldzeeën bevoeren op zoek naar handel en winst, maar ook allerlei spannende avonturen beleefden. In dat opzicht was het perspectief in Nederlanders overzee dan ook anders: de serie bood geen overzicht van de sociaal-economische aspecten van de VOC, maar vooral een spectaculair verhaal van Nederlands die aan de andere kant van de oceaan actief waren.
2.3
De slavernij in beeld
Een ander groot thema in de serie was het Nederlands slavernijverleden. Tegenwoordig zou niemand daarvan opkijken, want het Nederlands slavernijverleden is onderdeel geworden van het collectieve 89 90
Aflevering 5, Nederlanders overzee, 26. Aflevering 9, Nederlanders overzee, 5.
28
geheugen. Zo is de slavernij bijvoorbeeld onderdeel geworden van de historische canon, kwam er een vijfdelige serie over de slavernij en werd 150 jaar afschaffing slavernij op 1 juli 2013 herdacht. Dat was lange tijd wel anders, want tot rond het jaar 2000 was er in de maatschappij weinig aandacht voor het Nederlands slavernijverleden.91 De historicus Piet Emmer beweerde in 1998 zelfs dat er in de geschiedwetenschap weinig aandacht was voor deze geschiedenis, hij stelde: ‘the Atlantic economy is not a popular area of study among historians of the Low Countries’.92 Die opvatting – dat historici niet geïnteresseerd zouden zijn in die geschiedenis – moet echter worden bijgesteld. Vanaf de jaren 1970 nam de wetenschappelijke productie over dit verleden flink toe.93 In de geschiedschrijving over het slavernijverleden van de jaren 1970 lag, net als in de geschiedenis over de VOC, de focus voornamelijk op handel en de machthebbers. Bovendien kenmerkten deze studies zich door een koloniale ‘toon’. Het was geschiedenis van bovenaf, vanuit een
Nederlands
perspectief.
Het
bekeek
het
slavernijverleden
als
een
Nederlandse
resultatenrekening, waarin de kosten en de baten van de slavenhandel werden geanalyseerd.94 Voorbeelden van historici die in de jaren 1970 en 1980 de geschiedenis van de slavenhandel onderzochten waren Cornelis Goslinga, Piet Emmer en Johannes Postma. De dissertatie van Postma, getiteld The Dutch participation in the African slave trade: slaving on the Guinea coast, 1675-1795, is bijvoorbeeld rijk aan data van schepen, prijzen en sterftecijfers. Bovendien kwam hij tot een aantal verrassende conclusies. Zo was Nederland nooit de grootste slavenhandelaar geweest, landen als Portugal, Engeland en Frankrijk hadden een forser aandeel gehad in de slavenhandel. Daarnaast kwam hij tot de conclusie dat Nederlandse handelaren vreedzaam omgingen met Afrikaanse landen en dat zij hun slaven beter behandelden dan andere Europeanen. Zij deden dit niet, omdat ze humaner waren, maar omdat zij goede zakenmannen waren.95 De makers van de serie hanteerden hetzelfde perspectief. Het kader waarbinnen de slaven een plek kregen is hetzelfde als in de geschiedschrijving van die tijd, zij werden voornamelijk als onderdeel van handel, cru gezegd als handelswaar, gezien. De makers van de serie trokken dan ook dezelfde conclusies als de historici van die tijd. Bijvoorbeeld in aflevering 2, ‘Smokkelaars en vrijbuiters’, waarin de veroveringen van de eilanden in het Caribisch gebied centraal stonden. In deze aflevering toonde Dorresteijn de zoutvlaktes waar de slaven op zwoegden, vervallen slavenhuisjes en een voormalig slavendepot op Curaçao. In het slavendepot stond Dorresteijn stil bij de betekenis van 91
Alex van Stipriaan, Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: een stand van zaken (Amsterdam 2011) 5. Dit was een voordracht gehouden t.g.v. de start van de NiNsee-leerstoel aan de UvA, prof. dr. Stephan Small. 92 Piet Emmer, The Dutch in the Atlantic economy, 1580-1880 (Brookfield/Aldershot 1998) 1. 93 Alex van Stipriaan, ‘Slavery in the Dutch Caribean. The Books no one has read’ in: David Trotman e.a. ed., Beyond fragmentation; perspectives on Caribbean history 69-92, aldaar 69-70. 94 Ibidem, 70-73 95 Johannes Postma, The Dutch participation in the African slave trade: slaving on the Guinea coast, 1675-1795 (Michigan 1970) 214-218.
29
deze plek en zei vervolgens: ‘Het is bijna niet voor te stellen dat zich in deze ruimte meer dan 2000 slaven bevonden, maar ze werden goed behandeld, want uiteindelijk waren ze koopwaar voor de Hollanders.’96 Vervolgens stelde de commentaarstem dat zelfs in sommige gevallen de slaven het beter hadden dan de blanken, bijvoorbeeld bij ziekte: ‘Er was maar één dokter op het eiland, en die was er alleen voor de slaven, want dat was dure handelswaar. De blanken moesten zichzelf maar redden.’97 Een ander voorbeeld is te vinden in aflevering 10, ‘Bloed, zweet en tranen’. In deze aflevering, waarin de slavenhandel van Afrika naar Zuid-Amerika centraal stond, gaven de makers weliswaar ook de verschrikkingen weer die slaven ten deel viel, zoals seksuele uitbuiting en de beestachtige condities aan boord van een schip, maar werd de nadruk gelegd op de Hollanders en hun ‘handelswaar’. Tevens werd in deze aflevering – net als in de geschiedschrijving – het aandeel van de Nederlanders in de slavenhandel genuanceerd:
‘In voorbij eeuwen zijn er in totaal dertig miljoen slaven uit Afrika gehaald. Vijftien miljoen door de Arabieren uit Oost-Afrika en nog eens vijftien miljoen uit de Westkust door de Europeanen: Portugezen, Engelsen, Fransen en Zweden. Van die vijftien miljoen hebben de Hollanders 5% voor hun rekening genomen, oftewel 750.000 slaven.’98
Het gaat er niet om of zij met deze conclusies gelijk hebben, maar dat het perspectief te eenzijdig is. Wat het betekende om slaaf te zijn, kwam je nauwelijks te weten. Ook werden er nauwelijks vraagtekens gezet bij het moreel kompas van de Nederlandse machthebbers. De kritieke reflectie speelde in de serie, maar nog meer in de geschiedwetenschap, een ondergeschikte rol. Deze zou pas in de jaren 1990 aan belang winnen. Wel zorgden de makers van de serie er voor dat het slavernijverleden onder de aandacht kwam in de maatschappij. De rol van de Nederlanders in de slavernijgeschiedenis werd door hen overgebracht naar het grote publiek. Maar wat vond het publiek eigenlijk van de serie?
2.4
Receptie
Dat de serie, net als de geschiedschrijving koos voor een commercieel perspectief, zorgde er niet voor dat de serie ontoegankelijk was. Sterker, de serie trok een groot én breed publiek. Per aflevering keken er gemiddeld twee tot twee en een half miljoen mensen naar Nederlanders Overzee en de kritieken waren ronduit positief. Volgens Het Parool was de serie van Veronica ‘een schot in de 96
Aflevering 2, Nederlanders overzee, 25. Ibidem, 26. 98 Aflevering 10, Nederlanders overzee, 27. 97
30
roos’ en werd ‘op boeiende wijze de geschiedenis verteld’.99 Het Limburgs Dagblad schreef: ‘In een hoog tempo wordt met behulp van mooie plaatjes en uitgekiende teksten van Felix Thijssen de historie aantrekkelijk uit de doeken gedaan’ en De Telegraaf vond Nederlanders overzee een ‘indrukwekkende serie’.100 Zelfs de altijd kritische krant De Waarheid was na uitzending van de eerste aflevering positief en merkte op dat aan de eerste serie ‘zichtbaar veel zorg is besteed.’101 Daarnaast hadden de makers ook een Engelstalige versie gemaakt die gretig aftrek vond, want de serie werd in zijn geheel verkocht aan landen als Ierland, Australië, Finland, Hongarije en de Antillen. Andere landen hadden alleen belangstelling voor de aflevering die over hun eigen land ging. De serie werd ook verkocht aan scholen.102 Maar hoe hadden de makers er voor gezorgd dat ondanks het feit dat deels hetzelfde perspectief werd gebruikt als in de geschiedschrijving, de serie toch een groot en breed publiek trok? Naast eerder genoemde factoren, maakte Dorresteijn maakte nog een aantal specifieke keuzes waardoor de serie een groot publiek trok. Op de eerste plaats door de geschiedenis aanschouwelijk te maken door middel van reënactment. Tegenwoordig waagt geen enkele zelf respecterende Nederlandse documentaire maker zich hieraan, maar in de jaren 1980 werd op gedramatiseerde beelden veel minder afgegeven. Bovendien hadden deze gedramatiseerde beelden voor Dorresteijn een duidelijke functie: zij waren vooral bedoeld om de vaart er in te houden en de aandacht van de kijker vast te houden.103 Deze functionaliteit merkte de pers ook op, waardoor de gespeelde scènes over het algemeen werden gewaardeerd. Acteurs moesten het soms wel ontgelden, maar aan de functionaliteit van reënactment werd niet getwijfeld. De Gelderlander vermeldde: ‘Dat acteren is soms lachwekkend, omdat Dorresteijn met pure amateurs moest werken, maar heeft het voordeel dat historie aanschouwelijk wordt gemaakt.’104 Het Vlaamse tijdschrift TV Expres was nog positiever, want door het gebruik van reënactment ‘overstijgt Nederlanders overzee de louter historische dimensie van het originele basisgegeven en wordt het een voor iedereen genietbaar stuk televisie over een ongemeen interessant onderwerp.’105 Op de tweede plaats focuste Dorresteijn zich uitsluitend op de begingeschiedenis van de VOC en de WIC.106 Hij kon hierdoor het verhaal vertellen van een periode waarin de Hollanders op schepen het mirakel van de Gouden Eeuw tot stand brachten. Het was een geschiedenis waar je 99
‘Nederlanders overzee boeiend kijkspel’, Het Parool, 15 oktober 1983. ‘Nederlanders overzee in zeven delen bij Veronica’, Limburgs Dagblad, 14 oktober 1983; ‘De tragische liefde van Johan Kruyf’, De Telegraaf, 22 mei 1986 101 ‘Over niets’, De Waarheid, 18 oktober 1983. 102 ‘De tragische liefde van Johan Kruyf’, De Telegraaf, 22 mei 1986. 103 ‘Nederlanders overzee boeiend kijkspel’, Het Parool, 15 oktober 1983. 104 ‘Nederlanders overzee peperdure serie’, De Gelderlander, 14 oktober 1983. 105 ‘Voor het volle pond de wereld rond’, TV Expres, 10 oktober 1983. 106 Uit een gesprek met Jan Dorresteijn op 27 maart 2013. 100
31
volgens de makers dan ook best trots op mocht zijn. Niet voor niets kondigden zij hun serie aan als een verhaal ‘over de Nederlandse pioniers, die vanaf eind zestiende eeuw in kleine schepen hachelijke tochten ondernamen over de wereldzeeën, op zoek naar handel, winst en avontuur.’107 Hoewel het niet de opzet was van Dorresteijn, merkte De Gelderlander terecht op: ‘Wie de productie aanschouwt, moet of hij wil of niet, gevoelens van chauvinisme krijgen.’108 Deze chauvinistische gevoelens werden voornamelijk opgeroepen door teksten van de commentaarstem, geschreven door Thijsen. Enkele voorbeelden:
‘De Gouden Republiek der Nederlanden had niet voor niets de vorm van een leeuw, want in de zeventiende eeuw was Holland één grote vesting waarin de bevolking van nauwelijks twee miljoen mensen altijd klaar stond voor de strijd.’109
En:
‘Zeven weerbarstige provincies, die zich de vijand van het lijf hielden en intussen ijverig bouwden aan het Hollands mirakel van de Gouden Republiek.’110
Deze teksten zijn niet alleen chauvinistisch, ze verschillen ook nogal met die van de serie 58 Miljoen Nederlanders. Zo spraken de makers van Nederlanders overzee over een ‘Gouden Republiek’, terwijl de makers van de serie 58 Miljoen Nederlanders de voorkeur gaven aan de neutrale aanduiding de ‘zeventiende eeuw’. Als zij incidenteel de term ‘Gouden Eeuw’ gebruikten werd er bovendien onmiddellijk afbreuk gedaan aan die tijd. De makers van Nederlanders overzee gebruikten daarentegen de aanduiding de ‘Gouden Republiek’ uitsluitend in positieve zin. Kwamen er dan helemaal geen kritische geluiden? Jawel, sommige recensenten vonden de serie net iets te vaderlandslievend. Zo zouden de titels van sommige afleveringen (‘Een peperduur avontuur’, Het begon met De Liefde’, ‘De geur van kaneel’) te veel heroïek en romantiek uitstralen.111 De grootste kritiek kwam echter uit eigen gelederen. Zo had researcher De Moor naderhand commentaar op de ‘toon’ en de waarheidsgetrouwheid van het vertelde verhaal. In het alumnimagazine Leidraad, van de Universiteit Leiden, zei de Moor: ‘Ja, spanningen met de schrijver van het script, Felix Thijssen, waren er volop. Hij is in feite meer een schrijver van detective romans, dan iemand die zich bekommert om de waarheid zoals wij die zien.’ De Moor vertolkte hiermee de 107
Bijschrift op de hoes van de DVD-serie Nederlanders overzee, uitgebracht op 4 oktober 2006. ‘Nederlanders overzee peperdure serie’, De Gelderlander, 14 oktober 1983, 109 Aflevering 14, Nederlanders overzee, 2. 110 Aflevering 1, Nederlanders overzee, 5. 111 TV-verhaal, november 1983. 108
32
gevoelens van een deel van de historische wereld, die door middel van de toen bekende historische gegevens de rol van de Nederlanders ontmythologiseerden. Deze mythe, waarin de Nederlandse mannen werden neergezet als avontuurzoekende pioniers, zou volgens De Moor binnen de serie nog te veel de overhand hebben. De Moor zei hier over: ‘de Nederlanders waren wel avonturiers, maar de vaarten zijn geëxploreerd door de Portugezen. Zij waren Pioniers. Als wij niet ons best hadden gedaan, zou de rol van de Nederlanders eerder gemythologiseerd zijn.’ De Moor was dan ook gelukkig dat er naast de serie een boek kwam, waarin hij samen met Leonard Blussé meer informatie kwijt kon.112 Het boek diende voor hem zodoende als uitlaatklep en wetenschappelijke verantwoording. De trotse gevoelens die de serie kon opwekken werden ondersteund door de gebruikte klassieke muziek. Als leader voor de serie hadden de makers van de serie namelijk gekozen voor de ouverture uit de opera ‘Der Fliegende Holländer’ (1843) van Richard Wagner (1813-1883). Deze opera – waardoor de sage over het dolende spookschip bekendheid kreeg – behoorde tot de stroming van de Romantiek en kenmerkte zich door haar bombastische en epische karakter. Gevoelens van grootsheid over het ‘eigen’ verleden werden dan ook door dit pompeuze muziekstuk overgebracht.
2.5
Deelconclusie
Wie de series Nederlanders overzee en 58 Miljoen Nederlanders naast elkaar zet, ziet het grote verschil tussen beide series. Het grootste verschil was de ‘toon’ van de serie. Terwijl 58 Miljoen Nederlanders een langzame en ingetogen serie was, zat Nederlanders overzee vol bravoure. De Nederlandse zeventiende eeuw was een geschiedenis om trots op te zijn. Dat wil niet zeggen dat er geen momenten in de serie waren die kritischer waren of een genuanceerder beeld gaven, echter de serie ging grotendeels over zaken ‘waar een klein land groot in kan zijn’. In beide series was de zeventiende eeuw wel een ‘ver’ verleden. De geschiedenis werd niet ingezet voor het heden. Een koppeling tussen ‘de’ Nederlander van toen met die van nu werd in zowel 58 Miljoen Nederlanders als in Nederlanders overzee niet gemaakt. Door de komst van massademocratie in de jaren 1960 verschoof in de wetenschappelijke wereld de focus van politieke geschiedenis naar de gehele samenleving. Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat de nadruk lag op sociale en economische geschiedenis. In de geschiedschrijving vond daardoor een proces plaats van depersonalisatie. Tevens werden andere bronnen aangeboord, die tegemoetkwamen aan de eisen van strengere wetenschappelijkheid, zoals statistieken en cijfermateriaal. Dit zorgde er echter ook voor dat er een grotere afstand ontstond tussen de
112
‘In Nederlanders overzee toch de toon van stoere knapen’, Leidraad, januari 1986.
33
academische wereld en de brede maatschappelijke belangstelling voor de zeventiende eeuw. Het uitpluizen van details en onderzoek naar sociale en economische kwesties leidde er toe dat historici niet in staat waren en wellicht ook niet wilden voldoen aan de verhalende geschiedschrijving. In navolging van deze ontwikkeling in de academische wereld werd in Nederlanders overzee vooral het economisch belang van de VOC en de WIC weergegeven. Zij werden beschouwd als handelsondernemingen. De betekenis van de slavenhandel voor de slaven alsook kritieke zelfreflectie speelde nauwelijks een rol. De slavernijgeschiedenis werd op de eerste plaats vanuit het commerciële, economische en Nederlandse perspectief bekeken. Wel bracht de serie als één van de eerste series het slavernijverleden onder de aandacht in het publieke domein, waardoor de serie fungeerde als brug tussen de wetenschappelijke en maatschappelijke wereld. Het zou tot de jaren 1990 duren, voordat het perspectief waarbinnen onderzoek werd gedaan naar dit verleden zou veranderen. Ondanks het feit dat de makers van de serie de VOC en de WIC beschouwden als handelsonderneming, hanteerden zij in tegenstelling tot de meeste historici een verhalende geschiedenis. Op persoonlijke wijze werd het verhaal in beeld gebracht van de grootse daden en mooie avonturen van de zeventiende-eeuwse Nederlander. Op die manier voldeden de makers van de serie niet aan de verwetenschappelijking van de geschiedschrijving in de academische wereld. De makers van de serie behaagden hiermee wél het grote publiek.
34
Hoofdstuk 3
Jaren 1990: de opkomst van een multinational
De VOC werd in de jaren 1990 steeds populairder. Er werden VOC-feesten georganiseerd, VVV’s en reisorganisaties boden verschillende VOC arrangementen aan, kinderen speelden het computerspel VOC Heersers der zeven zeeën waarin zij volgens de makers ‘de glorietijd van de VOC konden herbeleven’, vermogensbeheerder Robeco introduceerde het aandelenfonds Hollands Bezit, accountantsbedrijf PriceWaterhouseCoopers bracht samen met het ministerie van Verkeer en Waterstaat een rapport uit over de financiële toekomst van Schiphol: De VOC van de 21ste eeuw (1999), in Amsterdam en in Lelystad werd de bouw van twee replica’s van Oost-Indiëvaarders voltooid, respectievelijk de Amsterdam (1991) en de Batavia (1995), en de ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen startten met de Stichting Cultuurhistorisch Toerisme het project Volg het spoor van de VOC (1996), waarin zij door middel van stadswandelingen ‘de erfenis van de roemruchte Verenigde Oostindische Compagnie’ onder het grote publiek probeerden te brengen.113 De populariteit van de VOC bereikte haar hoogtepunt in 2002. In dat jaar werd 400 jaar VOC herdacht, of liever gezegd, gevierd. De televisie bleef niet achter. In aanloop naar deze viering ontwikkelde het productiebedrijf Keravisual in de tweede helft van de jaren 1990 de achtdelige documentaireserie De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (De VOC). Het educatieve karakter van de Teleac/NOT was voor de makers de reden om de serie bij deze omroep uit te willen uitzenden. De serie viel bij de omroep onder ‘Volwasseneneducatie’ en was dus geen SchoolTV. Presentatrice van de serie was historica Els Jacobs. De keuze voor haar als presentatrice was niet onlogisch, aangezien Jacobs bekend stond als een historica die geschiedenis graag overbracht aan het grote publiek. Bovendien had haar boek Varen om peper en thee (1991) als inspiratiebron gediend voor de makers en bedenkers van de serie.114 Net als in de jaren 1980 was in de jaren 1990 slechts één historische documentaireserie over de Gouden Eeuw, namelijk De VOC. Bovendien behandelde deze serie tevens de Gouden Eeuw niet in al haar facetten. Kijkend naar het format van de serie vallen meer overeenkomsten op tussen Nederlanders overzee en De VOC. Zo reisde ook Jacobs af naar de locaties die in haar verhaal voorkwamen en sprak aldaar tot de kijker. Beelden werden daar zo sfeervol mogelijk vastgelegd. Daarnaast toonde de serie prenten, schilderijen, oude kaarten, en moderne productieprocessen 113
de
Els Jacobs, Koopman in Azië, De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18 eeuw (Zutphen 2000) 9-10; Alex van Stipriaan en Ellen Bal, ‘De VOC is een geloof. Kanttekeningen bij een populair Nederland imago’ in: Manon van der Heijden en Paul van Laar ed., Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad en burgers 1600-1800 (Amsterdam 2002) 213-243, aldaar 226-228; Jaap van Duijn, Met gemak betrouwbaar beleggen. Het verhaal van Robeco (Zutphen 2004) 64. 114 Uit emailverkeer met Ton Dirkse, producent bij Keravisual, op 14 februari 2013.
35
(bijvoorbeeld van peper en thee). Tevens maakte de serie De VOC gebruik van een commentaarstem en reënactment. Ook in deze kort gespeelde scènes waren de stemmen van de acteurs niet hoorbaar. Het grote verschil met de serie uit de jaren 1980 was dat de serie De VOC gebruik maakte van specialisten. Terwijl Dorresteijn zelf uitlegde hoe zeventiende-eeuwse schippers gereedschappen als de sextant en de jakobsstaf gebruikten om te navigeren, werd in de serie De VOC de historicus Willem Mörzer Bruijns, ingezet om dat te doen. De wetenschappelijke verantwoording was op deze manier direct aanwezig. Het educatieve karakter van de serie zal daar ongetwijfeld een rol in hebben gespeeld. Het educatieve karakter was ook duidelijk terug te zien doordat Jacobs zich presenteerde als geschiedenisdocente die haar kijkers iets bij wilde brengen. Zij was net als de specialisten een autoriteit. Zij vertelde alleen niet over een specifiek onderwerp, maar hield een algemeen geschiedenisverhaal. Zij vervulde de rol van objectieve verteller. Ten slotte viel op dat de teksten van Jacobs inhoudelijk niet te onderscheiden waren van de teksten die de commentaarstem uitsprak, vertolkt door Ton van der Horst. Jacobs en Van der Horst wisselden elkaar dan ook regelmatig af, zonder dat daar een directe aanleiding voor was. Dit werd waarschijnlijk gedaan om de vaart in de geschiedenisles te houden. Het was een montagetruc.115 Naast deze verschillen in het format is het misschien interessanter om te kijken hoe het beeld van de VOC in beide series zich tot elkaar verhouden. Daarnaast zal in dit hoofdstuk ook bekeken worden hoe de serie zich verhoudt ten opzichte van de geschiedschrijving over de VOC en maatschappelijke ontwikkelingen. Ten slotte zal er kort worden stilgestaan bij de viering van de VOC in het jaar 2002. Welk karakter had deze viering en was iedereen daar wel even tevreden mee?
3.1
De VOC als (eerste) multinational
Net als in Nederlanders overzee bekeken ook de makers van deze serie de compagnie op de eerste plaats vanuit haar bedrijfsmatige kant. Vier van de acht afleveringen gingen specifiek over de
115
Aflevering 6, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 19. Een voorbeeld uit aflevering 6 waaruit blijkt dat de commentaarstem en Jacobs elkaar regelmatig afwisselen zonder directe aanleiding: Jacobs: ‘Uit de scheepsongelukken en de vele ziektes die je aan boord kon oplopen mogen we niet de conclusie trekken dan de VOC slecht voor haar zorgde. Integendeel de Heren XVII probeerde de risico’s zoveel mogelijk te beperken.’ Commentaarstem: ‘Maar in Azië lopen VOC-dienaren allerlei onbekende ziekten op.’ Jacobs: ‘Bovendien was in de zeventiende en achttiende eeuw de medische kennis heel beperkt. Zelfs geleerde doctoren stonden vaak machteloos. Commentaarstem: ‘De medische kennis is nog zeer beperkt en de chirurgijn heeft geen medische opleiding. Hij moet zich behelpen met praktijkervaring en beperkte middelen.
36
ondernemerskant van de VOC.116 Het veranderde dus weinig. Het nieuwe element dat de serie De VOC toevoegde is dat zij de Compagnie vooral beschouwde als een ‘moderne’ onderneming. Zij beoordeelde de VOC als ‘eerste multinational’ en ‘eerste moderne naamloze vennootschap’.117 De makers van de serie zagen vier overeenkomsten tussen de VOC en hedendaagse multinationals. Net als bij moderne bedrijven gaf de VOC aandelen uit, werd zij gefinancierd door leningen, werden geldschieters beloond met een jaarlijks dividend en ontvingen werknemers van de VOC een vast salaris. Tijdens dit betoog toonden de makers beelden van de huidige Amsterdamse effectenbeurs.118 Maar waar kwam dit beeld vandaan? Wat bedoelden ze precies met deze begrippen en wat waren de consequenties daarvan voor het beeld van de VOC? Waarom gebruikten de makers moderne begrippen als ‘multinational’ en ‘naamloze vennootschap’? De VOC beschouwen als voorloper van de naamloze vennootschap was niet nieuw. De Duitse rechtshistoricus Karl Lehmann beschouwde al in 1895, in zijn studie Die Geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de Commerce, de VOC als voorloper van de naamloze vennootschap. Zo beschreef hij de VOC als een ‘Gesamtunternehmen’.119 Lehmann kreeg in het eerste kwart van de twintigste eeuw navolging van verschillende Nederlandse historici als W. Molengraaff, A. Oppenheim en J. van Dillen. Zij voerden diverse argumenten aan om aan te tonen dat de VOC eigenschappen bevatte die ook opgaan voor de naamloze vennootschap. Dit beeld is sindsdien weinig veranderd.120 Het aanduiden van de VOC met modern begrippen als (eerste) 'multinational’ en ‘naamloze vennootschap' is echter een veel recenter fenomeen. Het standaardwerk van Gaastra De geschiedenis van de VOC (1982) en de serie Nederlanders overzee gebruikten dit begrip nog niet. Blijkbaar was er het één en ander veranderd. Degene die de term als eerste gebruikte was de historicus Larry Neal. In zijn studie The rise of financial capitalism kwam hij tot de conclusie dat de multinationale bedrijven van tegenwoordig de erfgenamen zijn van de zeventiende-eeuwse OostIndische Compagnies uit Engeland, Frankrijk, maar vooral Nederland.121 De meeste auteurs die tot de jaren 1990 tot de conclusie kwamen dat de bedrijfsvoering van de VOC sterk leek op die van hedendaagse naamloze vennootschappen waren vooral geïnteresseerd in de organisatorische en juridische kenmerken van de compagnie. Op die wijze had de VOC een aantal kenmerken die overeenkwamen met moderne multinationals, zoals de handel in aandelen en
116
Aflevering 1, aflevering 2, aflevering 7 en aflevering 8. Aflevering 1, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 24; aflevering 2, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 3-4. 118 Aflevering 2, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 3-4; 119 Karl Lehmann, Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de Commerce (Berlijn 1895) 31. 120 Henk den Heijer, De geoctrooieerde compagnie. De VOC en de WIC als voorlopers van de naamloze vennootschap (Deventer 2005) 3. 121 Larry Neal, The rise of financial capitalism. International capital markets in the age of reason (Cambridge 1990) 230. 117
37
de beperkte aansprakelijkheid van aandeelhouders. Het gebruik van het begrip ‘multinational’ had echter na 1990 voor sommige historici een heel andere functie: door middel van deze (moderne) term brachten zij geschiedenis over naar het grote publiek. Een voorbeeld van een dergelijk boek aan het begin van de jaren 1990 is Varen om peper en thee (1991), waarin Jacobs ‘in het kort de geschiedenis van deze multinational’ uit de doeken deed. Een voorbeeld van een boek aan het einde van de jaren 1990 is het boek De VOC in bedrijf (1998) van Harm Stevens. In dit boek kon ‘kennis [gemaakt worden] met de vele gedaanten van de eerste multinational ter wereld.’122 Het gebruik van dergelijke moderne termen wordt problematisch als de verschillen tussen toen en nu worden weggelaten. Er zijn namelijk ook tal van redenen waarom de VOC helemaal niet lijkt op een hedendaagse multinational. De verhouding tussen aandeelhouders, bestuurders en overheid was in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld heel anders. In de zeventiende eeuw bemoeide de overheid zich juist met deze onderneming, het was de Staten-Generaal geweest die het initiatief had genomen voor de oprichting van de Compagnie. Zoiets zou nu ondenkbaar zijn. Ook kernrechten, zoals het zeggenschapsrecht, had je als aandeelhouder niet in de zeventiende eeuw.123 Opvallend genoeg gaven de makers van de serie zich wel rekenschap van de verschillen tussen multinational van toen en nu. Zij gaven aan dat de bevoegdheid om in naam van de overheid in het buitenland oorlog te voeren en aldaar de handelsbelangen te verdedigen in het licht van deze tijd ondenkbaar zouden zijn.124 Toch was dit voor de makers geen reden om de VOC geen multinational of naamloze vennootschap te noemen. Het gevolg was dat het Nederlands perspectief op de compagnie nog sterker aanwezig was dan in Nederlanders overzee. De makers van de serie vertelden vooral het verhaal van de Nederlandse bewindvoerders, Nederlandse scheepsbouwers, Nederlandse soldaten en Nederlandse matrozen, en niet het verhaal van de gekoloniseerde, inheemse bevolking of buitenlandse handelspartners. Opzienbarend was ook de omgang van de makers met de minder florissante geschiedenis. De gewelddadige kant van de VOC werd weliswaar getoond, maar volgens de makers waren het de omstandigheden die tot deze minder fraaie kanten van de VOC hadden geleid. Het op gruwelijke wijze uitmoorden van de inwoners van de Banda eilanden werd welhaast verteld alsof de VOC geen andere keuze had. Zo benadrukten de makers van de serie dat de VOC al meerdere keren ‘aan die smokkelhandel een einde [had proberen] te maken’. Toen dat geen succes had, was de VOC haast genoodzaakt om Jan Pieterszoon Coen te sturen om een definitief einde te maken aan de smokkelhandel.125 Dit impliceerde dat Coen het laatste redmiddel was om de smokkelhandel tegen te 122
Els Jacobs, Varen om peper en thee (Amsterdam/Zutphen 1991), omslag; Harm Stevens, De VOC in bedrijf, 1602-1799 (Amsterdam 1998) flaptekst. 123 Den Heijer, De geoctrooieerde compagnie, 216-217. 124 Aflevering 1, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 23. 125 Aflevering 2, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 18-19.
38
gaan. Bovendien zat onder deze scène opzwepende muziek, waardoor je als kijker eerder het gevoel kreeg naar een spannend deel van de VOC-geschiedenis te kijken, dan naar een ‘zwarte bladzijde’ in de Nederlandse geschiedenis. Zwarte bladzijden in de VOC-geschiedenis kwamen überhaupt niet voor in deze serie. De nadruk lag op de roemrijke VOC-geschiedenis. De zeventiende eeuw was daarom ook dominanter aanwezig in de serie dan de achttiende eeuw toen de VOC langzaam in verval raakte. Werd aan de oorsprong van de VOC een volledige aflevering gewijd, het faillissement van de Compagnie aan het einde van de achttiende eeuw kwam er van af met een enkel een hoofdstuk binnen de zevende en achtste aflevering. Bovendien trad er wederom een mechanisme op die tot deze minder fraaie kant in de VOC-geschiedenis had geleid. Zo vertelde Jacobs de kijker:
‘Maar voor een klein land als Nederland, bleek het op de lange termijn niet mogelijk zo’n uitgebreid handelsimperium in stand te houden. De concurrentie van Europese en Aziatische kooplieden was moordend. Bovendien waren in die tweehonderd jaar de machtsverhoudingen binnen Europa gewijzigd. De Republiek was niet langer opgewassen tegen grootmachten als Frankrijk en vooral Engeland.’126
3.2
De ‘mens’ aan boord van de Oost-Indiëvaarders
Naast de bedrijfsmatige en de ‘moderne’ kant van de Compagnie was er in de serie ook veel aandacht voor de ‘mens’ in dienst van de VOC, en niet alleen voor de bewindvoerders, scheepspersoneel, soldaten en scheepsbouwers. In aflevering 3, ‘Oost-Indiëvaarders’, werd het verhaal verteld van de scheepsbouwers en in aflevering 4, ‘Wie wil d’r mee naar Oost-Indië varen?’ en aflevering 6,‘Voor en achter de mast’, was er vooral aandacht voor de mensen die meegingen aan boord van een Oost-Indiëvaarder. Waarom was er zoveel aandacht voor de ‘mens’? Er zijn twee redenen. Ten eerste zien we in de geschiedschrijving van de jaren 1980 en 1990 dat de belangstelling voor de ‘mens’ toenam. Er deed zich een wending voor van sociale en economische geschiedenis naar cultuurgeschiedenis. In de jaren 1970 en 1980 waren de sociale wetenschappen onder druk komen te staan nadat duidelijk werd dat een crisis zich niet laat voorspellen en sociologen onrecht niet konden uitbannen. Dit riep in de geschiedwetenschap de vraag op of geschiedenis wel een sociale wetenschap was. Historici keerden veelal terug naar de schriftelijke bronnen en de geschiedwetenschap ontwikkelde zich meer als autonome wetenschap.127 Een belangrijke cultuurhistorische bijdrage werd geleverd door A. Th. van Deursen. Hij schreef Mensen van klein 126 127
Aflevering 8, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 22. Leen Dorsman, Het zoet en het zuur, 119-120.
39
vermogen. Het ‘kopergeld’ van de Gouden Eeuw (1991). Hij vertelde in dit boek hoe gewone mensen tijdens de oorlog met Spanje hadden geleefd. Dit boek was overigens al tussen 1978 en 1980 verschenen in vier aparte delen.128 De persoonlijke levens aan boord van Oost-Indiëvaarders kregen vooral een gezicht door literatuurhistorica Marijke Barend- van Haeften. In haar proefschrift OostIndië Gespiegeld (1991) beschreef Barend- van Haeften welke invloed de reisbeschrijvingen van de chirurgijn Nicolaas de Graaff in zijn tijd vervulden en hoe zijn teksten zich tot de werkelijkheid verhielden.129 Vijf jaar later analyseerde Barend- van Haeften In het boek Op reis met de VOC (1996) de reisbeschrijvingen van de zusters Swellengrebel (1751) en Lammens (1736). Door de analyse van beide zusters is er meer bekend geworden over vrouwen en hun ervaringen aan boord van VOCschepen.130 Het verhaal van de zusters Lammens werd door Barend- van Haeften ook kort verteld in de serie.131 Naar het lagere personeel was tot 1997 slechts incidenteel onderzoek gedaan.132 Dit had tot gevolg dat het persoonlijke verhaal van de zusters wel werd verteld in de serie, maar dat het eenvoudige personeel niet uitgewerkt werd tot op individueel niveau. Het verhaal van de lagere personeelsleden werd verteld aan de hand van clichés als scheurbuik, messentrekkerij en kielhalen.133 Ten tweede hadden de makers veel aandacht voor de ‘mens’, om een proces van identificatie bij de kijker te laten optreden.134 De makers wilden dat de kijker het verhaal meebeleefde.135 De makers hanteerden hiervoor verschillende technieken. Er werd onder andere gebruik gemaakt van de techniek van het conflict. In deze techniek wordt er een tweedeling gecreëerd. In de titel van aflevering 6 ‘Voor en achter de mast’ was deze tweedeling zichtbaar. In deze aflevering stonden bijvoorbeeld hiërarchische verschillen aan boord van een Oost-Indiëvaarder centraal. Aan het begin van de aflevering zegt de commentaarstem: ‘terwijl sommigen zich kunnen wentelen in betrekkelijke luxe en ruimte, kunnen anderen niet anders dan ronddraaien in hun eigen stof en vuil.’136 Het is of het één of het ander, dat is wat deze aflevering direct duidelijk maakte.
128
A. Th. van Deursen, Mensen van klein vermogen. Het ‘kopergeld’ van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991). Marijke Barend- van Haeften, Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC (Zutphen 1992). 130 Marijke Barend- van Haeften, Op reis met de VOC. De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en Swellengrebel (Zutphen 1996). 131 Aflevering 6, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 5. 132 Jan Parmentier en Ruurdje Laarhoven ed., De avonturen van een VOC-soldaat : het dagboek van Carolus Van der Haeghe 1699-1705 (Zutphen 1994); Roelof van Gelder, ‘Van Saksen naar Batavia: Gottfried Preller 17261735’ in: P.A.W. Zonneveld ed., Naar de Oost! Verhalen over vier eeuwen reizen naar Indië (Amsterdam 1996) 23-43. Eind jaren 1990 verschijnt de studie van Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de (1600-1800) (Nijmegen 1997). 133 Aflevering 6, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 5-18. 134 In gesprek met Els Jacobs op 12 februari 2012. 135 Chris Vos, Bewegend Verleden. Inleiding in de analyse van films en televisieprogramma’s (Amsterdam 2004) 155. 136 Aflevering 6, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 1. 129
40
Dit conflict werd nog groter op het moment dat de makers reënactment inzetten als techniek om een proces van identificatie bij de kijker te laten optreden. In de zesde aflevering krijgt de kijker zowel beelden te zien van het hoge personeel dat aan boord van een schip uitgebreid aan het dineren is als beelden van het lage personeel die elkaar de hersens in slaan voor een zeer eenvoudige maaltijd.137 De derde techniek die gebruikt wordt is muziek. Naast het eerder gegeven voorbeeld is er nog een goed voorbeeld. In de tweede aflevering worden actuele beelden getoond van de bouw van het replica-schip de Batavia. Onder deze beelden laten de makers van de serie de kijker heftige muziek horen. Het is deze bombastische en intense muziek die het gevoel bij de kijker moet opwekken: ‘Wat waren die Nederlanders toch een hardwerkend en vakkundig volkje’.138
3.3
Receptie
De serie werd goed ontvangen. Gemiddeld trok de serie 430.000 kijkers. Naar drie van de acht afleveringen keek zelfs meer dan een half miljoen mensen. Dat het gemiddeld aantal kijkers beduidend lager lag dan een half miljoen, kwam door het onaangekondigd vervroegd uitzenden van de tweede aflevering. Naar deze aflevering keken slechts 210.000 mensen.139 Naar Nederlanders Overzee en 58 Miljoen Nederlanders keken weliswaar meer mensen, maar de kijkcijfers zijn moeilijk met elkaar te vergelijken, omdat er tot 1988 maar twee televisiekanalen waren en De VOC niet door een van de grotere omroepen werd uitgezonden. Het succes van de serie blijkt ook uit het feit dat de reeks maar liefst vier keer werd herhaald, in de zomer, winter en najaar van 1998 en in het VOC-herdenkingsjaar 2002. Daarnaast kwam er na de reeks voor volwassenen een speciale bewerking van de serie voor SchoolTV. Deze tweedelige serie is getiteld: VOC, reilen en zeilen van een Compagnie en werd eind december 1997 uitgezonden. In 2002 werd deze serie bewerkt tot het SchoolTV-programma Vaar mee met de VOC, die nog altijd behoort tot het lesprogramma voor kinderen uit groep 7 en 8.140 Door het ontbreken van recensies is het moeilijk te zeggen hoe de serie VOC werd ontvangen door het publiek. Er lijken twee oorzaken te zijn voor het ontbreken van recensies. De eerste en misschien wel de belangrijkste oorzaak is het overlijden van prinses Diana op 31 augustus 1997. Zij werd begraven op zaterdag 6 september en TV-recensenten hadden het op deze zaterdag en op maandag 8 september uitsluitend over haar begrafenis. Aangezien de eerste aflevering van De VOC werd uitgezonden op zondag 7 september hadden de recensenten geen oog voor de serie. De oorzaak dat in de weken daarna ook geen recensies verschenen, kwam vermoedelijk door de serie
137
Aflevering 6, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 6-7. Aflevering 3, De Vereenigde Oost-Indische Compagnie, 10-12. 139 Kijkcijfers gekregen van Keravisual op 14 februari 2013. 140 Uit emailverkeer met Margriet Lambour van de Teleac op 6 februari 2013. 138
41
zelf. Blijkbaar leidde de serie tot weinig opschudding en werd de serie verre van controversieel bevonden. De aard van de omroep zal hierin ook van belang zijn geweest. Het educatieve karakter van de Teleac, zal er toe hebben bijgedragen dat er geen controversieel beeld werd weergegeven door de makers.
3.4
2002: de viering
Om toch beter inzicht te krijgen in hoe de VOC in de maatschappij werd gewaardeerd, zal het VOCjaar 2002, waarin de oprichting van de compagnie 400 jaar eerder werd gevierd, nader bekeken worden. Bovendien is deze viering interessant, omdat de serie in aanloop naar dit jaar was geproduceerd. De oogst was van de viering was indrukwekkend: tal van festivals werden georganiseerd in voormalige compagniesteden, musea organiseerden tentoonstellingen, uitgevers brachten een groot aantal publicaties op de markt, de regering herdacht de oprichting van de Compagnie in de ridderzaal, lespakketten werden bedacht en wandelroutes uitgezet. Wie eind 2002 nog niet wist waar die drie letters VOC voor stonden, had echt onder een steen gelegen.141 Ter ondersteuning was de stichting Viering 400 jaar VOC in het leven geroepen. In deze stichting zaten vooraanstaande politici en historici. Coördinatoren waren bijvoorbeeld de historici Gaastra en Jacobs. Dit project van 4,5 miljoen euro werd grotendeels door de overheid gesponsord en in kleinere mate door Nederlandse bedrijven die actief waren in Azië. De doelstellingen van de stichting werden in het programmaboekje door haar voorzitter, VVD-kamerlid Enriq Hessing, verwoord. Ten eerste zou de nadruk komen te liggen op de beginperiode van de VOC. Het ontstaan van de compagnie en de verkenning van nieuwe handelsroutes zou dus veel aandacht krijgen.142 Ten tweede wilde de stichting niet alleen benadrukken dat de VOC van grote betekenis was geweest in het verleden, maar ook belang had voor het heden en de toekomst. Het werd als volgt verwoord: ‘De betekenis van de VOC ligt niet alleen in het verleden maar ook in het heden en de toekomst. Daarom zal in het kader van de viering nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het belang van een wereldwijde oriëntatie, ondernemerschap, innovatie en vakmanschap, voor de toekomst van Nederland.’143 De ‘schaduw zijden’ konden natuurlijk niet gevierd worden, maar de stichting wilde ze niet onbesproken laten. Deze zouden aandacht krijgen in onder meer ‘het onderwijs, in wetenschappelijke en informatieve bijeenkomsten, in tentoonstelling en in de media.’144
141
Stichting Viering 400 jaar VOC, Viering 400 jaar VOC, 1602-2002. Programma van activiteiten (Den Haag 2002). 142 Ibidem, 7. 143 Ibidem, 7. 144 Ibidem, 7.
42
Toch speelde deze kritieke reflectie op het verleden – net als in de series Nederlanders overzee en De VOC – een ondergeschikte rol. Volgens historicus Gert Oostindie was de aandacht die er tijdens de viering aan de ‘zwarte bladzijden’ werd besteed niets meer dan ‘a ceremonial concession to politically correct twaddle.’145 Net als in meeste geschiedschrijving van die tijd en in de series Nederlanders overzee en De VOC lag de focus op de beginperiode en op de commerciële en maritieme aspecten, in plaats van op de gewelddadige en onderdrukkende kant van de compagnie. Ook werd de compagnie beschouwd als ‘multinational’ en ‘naamloze vennootschap’. Op deze manier werd aan de compagnie betekenis gegeven voor het heden en de toekomst: de VOC als lichtend voorbeeld van ondernemerschap en ondernemingszin in een internationale context. Het paradoxale was echter dat de feestelijkheden – in overeenstemming met de serie – vooral een nationaal en provinciaal karakter had. Het ging om de betekenis van de VOC voor Nederland.146 Het nationaal jubileumboek De kleurrijke wereld van de VOC had dezelfde focus en de flaptekst verwoordde het als volgt: ‘Het boek vertelt in heldere taal over de grote invloed die de VOC heeft gehad op de Nederlandse samenleving en over de wijze waarop de VOC in Azië, te midden van lokale en Europese concurrenten, kon uitgroeien tot de eerste multinational ter wereld.’147 Niet geheel verrassend was Els Jacobs redactielid van deze bundel. Landen als Indonesië en Zuid-Afrika deden niet mee aan de viering. Zij vonden de viering te chauvinistisch en beledigend. Dit was echter niet bijzonder, want dergelijke vieringen van het koloniale verleden hadden al eerder in landen als Portugal, Spanje, Engeland en Frankrijk tot spanningen geleid.148 Opmerkelijker was het dat de Molukse en Indonesische gemeenschappen in Nederland weinig van zich lieten horen. Er waren wel een paar demonstraties en een aantal websites waarop kritiek op de viering werd geuit, maar tot een grootschalig protest kwam het niet. Dit kwam volgens Oostindie omdat de Indische gemeenschap in Nederland eerder kwaad was over de manier waarop het dekolonisatieproces was verlopen dan over de kolonisatie zelf.149 Wat echter ook zal hebben meegespeeld is dat de Indische gemeenschap al goed was geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, waardoor de koloniale achtergrond een steeds minder belangrijke rol ging spelen in de bepaling van hun identiteit.150 De verschillende Caribische gemeenschappen – die in de jaren 1980 en 1990 naar Nederland kwamen en op dat moment minder goed geïntegreerd waren – stonden wel erg kritisch tegenover het koloniale verleden. Zij richtten dan ook organisaties op ter erkenning van het 145
Gert Oostindie, Postcolonial Netherlands. Sixty-five years of forgetting, commemorating, silencing (Amsterdam 2011) 134. 146 Ibidem, 132. 147 Leo Akveld en Els Jacobs ed., De kleurrijke wereld van de VOC. Nationaal jubileumboek VOC, 1602-2002 (Amsterdam 2002) flaptekst. 148 Oostindie, Postcolonial Netherlands 132-133. 149 Ibidem, 134. 150 Ibidem, 217 en 242.
43
slavernijverleden als onderdeel van de Nederlandse geschiedenis. Deze ontwikkeling leidde ertoe dat in hetzelfde jaar van de viering van de VOC ook het Nationaal monument slavernijverleden werd onthuld. Kritiek op de viering kwam voornamelijk uit de academische wereld en uit de media. De historicus Alex van Stipriaan en de antropoloog Ellen Bal betoogden in 2002 bijvoorbeeld dat de VOC in de jaren 1990 een geloof was geworden. Dit geloof omschreven zij als een discours, een ‘Nederlands VOC-discours’, dat gekenmerkt werd ‘door een zeer beperkte, nationalistische en op Nederland gerichtte focus, dat nauwelijks aandacht besteedt aan ingewikkelde wereldhistorische processen.’151 Zij misten in de geschiedschrijving over de VOC de sociaal/culturele context, de genderrelaties en de koloniale verhoudingen. Wat volgens hen niet tot nauwelijks doordringt in de geschiedschrijving is het slavernijverleden van de VOC, terwijl in omvang de VOC weinig afweek van de WIC. Het perspectief waaruit de VOC geschiedenis beschreven werd, noemen zij ‘Nederlandscentrisch’.152 Rond 20 maart, de dag waarop de officiële viering van start ging, verschenen er ook veel kritische krantenartikelen.153 Een voorbeeld hiervan is het artikel ‘400 jaar VOC – viering met een bijsmaakje’ in het NRC Handelsblad. In dit artikel had historicus Kees Zandvliet, toenmalig hoofd van de afdeling geschiedenis van het Rijksmuseum, kritiek op de stichting Viering 400 jaar VOC. Volgens Zandvliet was er ‘sprake van kortzichtigheid en gebrek aan echte interesse voor geschiedenis.’154 Hij hekelde vooral de eenzijdige benadering van de viering en vond dat de complexiteit van de VOCgeschiedenis meer aandacht had moeten krijgen. Hij kreeg bijval van onder andere de historicus Remco Raben. Volgens hem bleef de viering van de VOC aan de oppervlakte steken. De kop van zijn artikel in het Historisch Nieuwsblad luidde dan ook toepasselijk: ‘Herdenking ontloopt iedere controverse’.155 Hij merkte op dat vooral de bedrijfsmatige kant van de VOC aandacht kreeg en dat vooral de Nederlandse kant werd belicht.156
151
Alex van Stipriaan en Ellen Bal, ‘De VOC is een geloof. Kanttekeningen bij een populair Nederland imago’ in: Manon van der Heijden en Paul van Laar, Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad en burgers 16001800 (Amsterdam 2002) 213-243, aldaar 214. 152 Ibidem, 219. 153 Een greep uit de kritische krantenartikelen: ‘VOC-viering ongepast’, Algemeen Dagblad, 5 maart 2002; ‘400 jaar VOC – viering met een bijsmaakje’, NRC Handelsblad, 19 maart 2002; ‘Vierhonderd jaar VOC: meer polonaise dan introspectie’ De Volkskrant, 20 maart 2002; ‘Polderherdenking van 400 jaar VOC’ NRC Handelsblad, 21 maart 2002. 154 ‘400 jaar VOC – viering met een bijsmaakje’, NRC Handelsblad, 19 maart 2002. 155 Remco Raben, ‘Herdenking ontloopt iedere controverse’ Historisch Nieuwsblad 10 (2002) 26-30. 156 Ibidem, 29.
44
3.5
Deelconclusie
Tot 2002 werd de VOC steeds sterker neergezet als dynamische (moderne) onderneming: de compagnie als lichtend voorbeeld van ondernemingslust en handelsgeest. Er kan dan ook gesproken worden van een ‘nieuw regime van historiciteit’. Werd in 58 miljoen Nederlanders en Nederlanders overzee de Gouden Eeuw weergegeven als een ‘ver’ verleden, in De VOC en vooral tijdens de viering 400 jaar VOC werd de geschiedenis van de compagnie deels ingezet als voor het heden. Zo moest bijvoorbeeld door middel van de viering in 2002 de handelsbelangen tussen Azië en Nederland een impuls krijgen. Bij dit eenzijdige perspectief, waarin het ‘goede’ van de Nederlander werd benadrukt, voelde veel mensen zich echter steeds minder comfortabel. Een belangrijke reden hiervoor was de komst van immigranten uit voormalig gekoloniseerde gebieden. Voornamelijk de immigranten uit het Caribisch gebied (meer dan de helft van de populatie kwam naar Nederland) hadden ervoor gezorgd dat er opnieuw moest worden nagedacht over de gezamenlijke Nederlandse geschiedenis. Dit had tot gevolg dat in de wetenschappelijke studies van de jaren 1990 steeds meer onderzoek werd gedaan naar het Nederlandse slavernijverleden, waarin meer oog was voor de ‘ander’. Het perspectief verschoof van een Nederlands naar een steeds meer Caribisch perspectief.157 In populairwetenschappelijke studies had het Nederlands perspectief echter nog de overhand. Dit perspectief, dat door de politiek werd gesteund, kwam tijdens het jubileumjaar in botsing met historici die er een ander perspectief op nahielden en met immigranten uit voormalig gekoloniseerde gebieden. Wat het effect was van het nieuwe geluid zal aan de orde komen in de volgende hoofdstukken.
157
Stipriaan, ‘Slavery in the Dutch Caribean’ 82-83.
45
Hoofdstuk 4
Jaren 2000: op zoek naar historische wortels
In de jaren 2000 vond er een explosie plaats van historische documentaireseries over de Nederlandse geschiedenis. Voorbeelden van dergelijke series waren: Bestaat Nederland wel? (2000), Nederland in twaalf moorden (2008) en Verleden van Nederland (2008). In Bestaat Nederland wel? presenteerde historicus Herman Beliën in een reeks van tien afleveringen de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Vaak wist hij op humoristische wijze Nederlandse mythes als tolerantie en vredelievendheid te ontrafelen. Nederland in 12 moorden was een familieproductie van Jan Blokker en zijn zonen. Ook bij hen moest de zogenaamde tolerantie het ontgelden. Zij deden dit door in te zoomen op de ‘zwarte bladzijden’ in de vaderlandse geschiedenis en vergelijkingen te trekken met gebeurtenissen in de twintigste eeuw. In de eerste aflevering, ‘Gebroeders De Witt gelyncht’, werd bijvoorbeeld de vergelijking gemaakt tussen de omstandigheden voorafgaand aan de moord op de broers Johan en Cornelis de Witt en de situatie na de moord op Pim Fortuyn.158 Hun serie was een pamflet tegen het verheven zelfbeeld van de Nederlander. Verleden van Nederland behandelde de vaderlandse geschiedenis juist in vogelvlucht en op chronologische wijze, zoals in een handboek. De overeenkomst tussen de series was dat zij alle-drie ingingen op Nederlandse identiteit. Ze probeerden de vraag te beantwoorden: ‘Wie zijn wij?’ Maar waarom deden de series dat eigenlijk? En welk antwoord gaven zij dan? Dit zijn vragen die dit hoofdstuk beantwoordt. Aangezien Verleden van Nederland (Verleden) het grootschaligste project was over de vaderlandse geschiedenis zal deze serie geanalyseerd worden. Hier en daar verwijst dit hoofdstuk ook naar de andere series. Aangezien Verleden chronologisch is opgezet, komen niet alle afleveringen in aanmerking voor dit onderzoek. Alleen aflevering 3, ‘Religie, Rebellie, Republiek’, en aflevering 4, ‘De Gouden Eeuw’, zullen nader worden onderzocht. De serie Verleden was onderdeel van een grootschalig project, waarin tal van regionale, lokale en multimediale activiteiten werden georganiseerd. De serie stond in dit project centraal.159 De doelstelling van het project was dat heel Nederland in de ban moest raken van zijn ‘eigen’ geschiedenis.160 Spil van dit project, documentairemaakster Ireen van Ditshuysen, vond namelijk dat mensen te weinig wisten van het vaderlands verleden. Door meer betrokkenheid te kweken met de Nederlandse geschiedenis hoopte zij dat debatten over de nationale identiteit en immigratie minder populistisch zouden worden. Zij wilde door middel van geschiedenis mensen bij elkaar brengen.161 De campagne van de serie werd ondersteund door politieke figuren. Bij de presentatie van het project
158
Aflevering 1, Nederland in 12 moorden, 8-10. www.verledenvannederland.nl, voor het laatst geraadpleegd op 14 maart 2013. 160 ‘Vraag werd monsterproject’, De Pers, 10 oktober 2008. 161 ‘Tegenwoordig weten heel veel Nederlanders niet meer hoe het precies zit’, Sallands Dagblad, 28 mei 2008. 159
46
waren de ex-premiers Ruud Lubbers en Wim Kok en de toenmalige minister-president Jan Peter Balkenende aanwezig. Daarnaast vormden verschillende vooraanstaande historici – Geert Mak, Jan Bank en Piet de Rooy – het wetenschappelijk hart van de serie.162 De serie werd uitgezonden door de NPS en presentatie was in handen van voormalig correspondent van de NOS in de Verenigde Staten, Charles Groenhuysen. In acht afleveringen van elk vijftig minuten nam hij de kijker mee door 2000 jaar Nederlandse geschiedenis. De eerste twee afleveringen liepen van de prehistorie tot en met de middeleeuwen. Daarna volgden zes afleveringen die elk een eeuw voor hun rekening namen. Als voorbeeld voor de serie diende de in 2000 op de BBC uitgezonden serie A history of Britain.163 In die serie deed de vooraanstaande historicus Simon Schama op locatie de geschiedenis van Groot-Brittannië uit de doeken. Net als in die serie maakte Verleden geen gebruik van interviews met deskundigen. Aanvankelijk was het wel de bedoeling geweest dat er in Verleden af en toe een gesprek met een enthousiaste deskundige of amateurhistoricus zou zitten, maar later in het proces is daar toch van afgezien. De historicus was wel voortdurend ‘aanwezig’, want achter de schermen voorzagen veel historici de makers van advies.164 Daarnaast verscheen onder dezelfde titel ook een begeleidend boek, waarin de wetenschappers meer informatie kwijt konden.165 De serie had een educatief karakter, een opfrisbeurt voor diegenen die zich na de middelbare school weinig verdiept hadden in de vaderlandse geschiedenis.166 Een canon van het Nederlands verleden in documentaire vorm zou je kunnen zeggen. De serie maakte van maar liefst vier commentaarstemmen gebruik. Naast Groenhuysen vertolkten ook Jan Decleir, Krijn ter Braak en Elsie de Brauw de commentaarstemmen. Hiervan waren vooral die van Decleir en De Brauw opvallend aanwezig. Decleir las allerlei citaten (o.a. kronieken, citaten van historische personen, Wilhelmus) voor en De Brauw sprak in de ‘wij‘-vorm en vertolkte hiermee de gevoelens van de ‘gewone’ Nederlander uit die tijd. Over Willem van Oranje zei ze bijvoorbeeld: ‘Het is een mooie jongen, die Willem.’167 En de gevoelens van de Nederlanders ten opzichte van andere grootmachten in de Gouden Eeuw verwoordde ze als volgt: ‘Wij buigen voor niemand.’168 Door middel van deze commentaarstem maakten de makers van de serie de geschiedenis persoonlijk. Er was echter nog een ander verschil tussen de teksten van beide commentaarstemmen. De teksten van Decleir waren afkomstig uit officiële bronnen en die van De 162
‘History of Britain – in de polder’, NRC Handelsblad, 7 juli 2008. ‘Vraag werd monsterproject’, De Pers, 10 oktober 2008. 164 Ad van Liempt, ‘Verleden van Nederland: geen re-enectment, geen interviews’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 388-390, aldaar 389-390. 165 Geert Mak e.a., Verleden van Nederland (Amsterdam 2008). 166 ‘History of Britain – in de polder’, NRC Handelsblad, 7 juli 2008. 167 Aflevering 4, Verleden van Nederland, 11. 168 Ibidem, 30. 163
47
Brauw niet. Haar teksten waren door de makers zelf bedacht. Het is echter de vraag of het publiek dat wel in de gaten had. Een tekst als ‘Wij buigen voor niemand’ is natuurlijk zeer subjectief.169 Dacht de zeventiende-eeuwer dat echt? Bovendien waren haar teksten soms gebaseerd op basis van kennis over de afloop van de geschiedenis. Over Willem van Oranje, die aan het hof in Brussel opgroeide, zei ze bijvoorbeeld: ‘Hij zal het nog ver schoppen.’170 Dat is finalistische geschiedbeoefening. In de serie werden grote sprongen gemaakt in de geschiedenis. Dit was bijvoorbeeld goed zichtbaar in de aflevering ‘De Gouden Eeuw’. In deze aflevering leidden de makers van de serie de kijker binnen enkele minuten van schilder Johannes Vermeer via wetenschapper Antoni van Leeuwenhoek naar raadpensionaris Johan de Witt.171 De beelden waren echter gedurende de hele aflevering in hetzelfde monotone en trage tempo gemonteerd, waardoor het ritme nooit veranderde. De makers maakten daarmee doelbewust een statement in een tijd van steeds hijgerige televisie documentaires. Eindredacteur Ad van Liempt noemde het ‘slow-tv’.172 De muziek en de filmische laag sloten daar goed bij aan en zijn wellicht het meest bijzonder aan deze serie. Het gebrek aan archiefbeelden werd ook niet opgevuld door reënactment, zoals we zagen in de vorige twee series, maar door het gebruik van beelden van ‘echte’ Nederlandse landschappen, zoals veenlandschappen, rietkragen en zeegezichten. Naast deze beelden waren er ook beelden die meer de sfeer moesten weergeven van bepaalde episodes in de Nederlandse geschiedenis. Een voorbeeld hiervan is het beeld van de samenpakkende wolken die de makers toonden in hun vertelling over het begin van de Opstand. Ondertussen hoorde de kijker onheilspellende muziek van knisperend vuur en brekende takken.173 Henny Vrienten maakte de muziek, die overigens voortdurend op de achtergrond aanwezig is. De muziek ondersteunde op deze wijze de gevoelens die de beelden en het commentaar moesten oproepen.
4.1
Wie zijn wij?
‘Wie zich afgesneden denkt van de herinnering aan zijn herkomst, groei en lotgeval, staat redeloos voor het leven.’174
In dezelfde periode als waarin de series gemaakt werden, zijn ook tal van boeken over de vaderlandse geschiedenisboeken gepubliceerd. Deze waren geschreven voor een breed publiek en
169
Aflevering 4, Verleden van Nederland, 30. Aflevering 3, Verleden van Nederland, 11. 171 Aflevering 4, Verleden van Nederland, 34-37. 172 Van Liempt, ‘Verleden van Nederland’ 390. 173 Aflevering 3, Verleden van Nederland, 14. 174 J. Huizinga, Nederland’s geestesmerk (Leiden 1935) 3. 170
48
canoniseerden als het ware het verleden.175 Tevens ging de politiek zich actief bezighouden met de overdracht van de ‘eigen’ geschiedenis. Zo stelde het ministerie van Onderwijs bijvoorbeeld twee commissies in ter verbetering van het geschiedonderwijs. De Commissie De Rooij kwam als gevolg daarvan in 2000 met de aanbeveling tien chronologische tijdvakken in het onderwijs in te voeren en in 2006 bood de Commissie Van Oostrom De canon van Nederland aan, waarin zij vijftig vensters had geselecteerd, die een overzicht moesten bieden van de Nederlandse geschiedenis en cultuur.176 Ten slotte werden er ook pogingen ondernomen voor het opzetten van een Nationaal Historisch Museum. Dat deze er uiteindelijk niet kwam, doet geen afbreuk aan de reveille die de vaderlandse geschiedenis in deze jaren beleefde. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze reveille niet een specifiek Nederlandse ontwikkeling was. Ook in andere Europese landen als Denemarken, Frankrijk, Engeland en Duitsland deed dit verschijnsel zich voor.177 Maar waar kwam deze belangstelling vandaan en op welke manier werd de Nederlandse geschiedenis gepresenteerd? Tot de jaren 1960 hadden historici vaak geen probleem met het definiëren van de Nederlandse identiteit. Het begrip ‘Nederlandse identiteit’ gebruikten zij echter niet, zij gaven de voorkeur aan ‘volksaard’ of ‘volkskarakter’. De zeventiende eeuw, en dan vooral de Opstand, was voor deze historici vaak de tijd waarin de Nederlandse identiteit was ontstaan. Robert Fruin (18231899) typeerde al in 1871 het Nederlands volkskarakter als bedaard, gesteld op vrijheid en werkzaam.178 Johan Huizinga (1872-1945) typeerde de Nederlander bovenal door zijn ‘burgerlijke’ karakter. Dit karakter was volgens hem vrijheidslievend en had ‘het besef voor recht en redelijkheid’.179 Volgens Huizinga was vrijheid zelfs ‘de gist van onze natie geweest.’180 Deze vrijheidszin vonden historici vaak terug in de persoon van Willem van Oranje. Voor historicus Jan Willem Berkelbach van der Sprenkel (1897-1944) was de geestelijke vrijheid die Willem van Oranje bewerkstelligde door zich tegen de Spanjaarden te keren zelfs een ‘nationaal erfgoed dat waard is verdedigd te worden met alle kracht, voor welke behoud geen offer waard is.’181 Wat hierbij moet
175
Enkele voorbeelden: Herman Beliën en Monique van Hoogstraten, De Nederlandse geschiedenis in een notendop. Wat elke Nederlander van de geschiedenis zou moeten weten (Amsterdam 1999); Bas Blokker, Gijsbrecht van Es en Hendrik Spiering, Nederland in een handomdraai. De vaderlandse geschiedenis in jaartallen (1999); Peter W. Klein, 1000 Jaar vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 2004); Jos Palm, De vergeten geschiedenis van Nederland. Waarom Nederlanders hun verleden zouden moeten kennen (Amsterdam 2005). 176 De canon van Nederland bestaat uit vijftig ‘vensters’ die een samenvatting geeft van de Nederlandse geschiedenis. De Gouden Eeuw werd hierin goed vertegenwoordigd. Van de vijftig hadden veertien vensters betrekking op de Gouden Eeuw. 177 E.H. Kossmann, ‘Verdwijnt de Nederlandse identiteit? Beschouwingen over natie en cultuur’, in: Koen Koch en Paul Scheffer ed., Het nut van het algemeen. Opstellen over soevereiniteit en identiteit (Amsterdam 1996) 56-68, aldaar 62. 178 Robert Fruin, ‘Het karakter van het Nederlandse volk’, in: P.J. Blok e.a. ed., Roberts Fruin’s verspreide geschriften (Den Haag 1900) 1-21, aldaar 8-11. 179 J. Huizinga, Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw (Groningen 1984) 152. 180 Huizinga, Nederland’s geestesmerk, 39. 181 J.W. Berckelbach van der Sprenkel, De vader des vaderlands (Haarlem 1941) 217.
49
worden opgemerkt is, dat de typering van het volkskarakter bij Huizinga en Berkelbach van der Sprenkel duidelijk onder invloed stonden van de Tweede Wereldoorlog. Zij wilden waarschuwen tegen het nationaalsocialisme en antisemitisme. De historici uit de jaren 1960 wilden het verleden niet in dienst stellen van de politiek om vast te leggen wat een ‘goede’ Nederlander definieerde. Dit kwam ten eerste door de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening. Zoals we in het eerste hoofdstuk hebben gezien zochten verschillende historici in deze jaren toenadering tot de sociale wetenschappen, waardoor zij geschiedenis vooral vanuit planmatige en empirische modellen gingen bedrijven. Zij wilden niet meer dat geschiedenis in teken stond van de politiek en subjectiviteit wilden zij zoveel mogelijk uitsluiten. Zij wilden de geschiedenis ontideologiseren.182 Ten tweede was de Tweede Wereldoorlog van grote invloed, want in de naoorlogse jaren kon het historisch zelfbeeld van de kleine, maar dappere natie niet worden volgehouden.183 Vanaf de jaren 1990 kwam echter steeds meer debat over de nationale identiteit.184 Dit kwam door drie veranderingen. Ten eerste door de globalisering van de economie, ten tweede door soevereiniteitsverlies door de groeiende invloed van Europa en ten derde – en misschien de belangrijkste reden – door de komst van migranten. Vooral de komst van migranten uit overwegend islamitische landen leidde tot het debat over de Nederlandse identiteit.185 Dit debat kwam het meest treffend naar voren in de bundel Het nut van Nederland (1996), samengesteld door Koen Koch en Paul Scheffer, waarin sociologen, filosofen, historici en politicologen zich uitlieten over de Nederlandse identiteit. Uit deze bundel bleek, dat historici het nog vaak moeilijk vonden om zich uit te laten over het ‘nut’ van de Nederlandse identiteit. Zij analyseerden dit begrip liever vanuit historisch perspectief. Deze houding werd treffend duidelijk gemaakt door historicus Ernst Kossmann (1922-2003). Hij gaf het advies: ‘Loop er liever met aandacht omheen, bekijk het van alle kanten, maar stap er niet in, behandel het kortom als een enorme kwal op het strand.’186 Diegenen die zich in de jaren 1990 nadrukkelijk uitlieten over de Nederlandse identiteit, waren dus niet geschiedwetenschappers, maar vooral sociale wetenschappers. Deze kunnen grofweg in twee kampen worden verdeeld. Zij die de Nederlandse identiteit wilden benadrukken en zij die 182
Jo Tollebeek, De Toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1996) 388390. 183 Jos Palm, De vergeten geschiedenis van Nederland. Waarom Nederlanders hun verleden zouden moeten kennen (Amsterdam 2005) 82-87. 184 Er verschenen veel publicaties over de nationale identiteit. Enkele voorbeelden: Herman Pleij, Het Nederlandse onbehagen (Amsterdam 1991); Ernst H. Kossmann, Een tuchteloos probleem, de natie in de Nederlanden (Leuven 1994) en Ben Knapen, Nederland en omstreken, opstellen over desoriëntatie en democratie (Amsterdam 1995). 185 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Identificatie met Nederland (Amsterdam 2007) 11. 186 E. H. Kossmann, ‘Verdwijnt de Nederlandse identiteit? Beschouwingen over natie en cultuur’, in: Koen Koch en Paul Scheffer ed., Het nut van Nederland. Opstellen over soevereiniteit en identiteit (Amsterdam 1996) 5668, aldaar 68.
50
vonden dat de Nederlandse identiteit niet bestond of ervan overtuigd waren dat deze steeds minder van belang werd. Leden van deze laatste groep worden ook wel ‘kosmopolieten’ of ‘cultuurrelativisten’ genoemd. Zo was volgens Abram de Swaan het enige ‘nut’ van de Nederlandse natie dat het een ‘perron’ naar de rest van de wereld was.187 Diegenen die de Nederlandse identiteit benadrukten wilden veel eerder – net als Huizinga – waarschuwen. Paul Scheffer waarschuwde bijvoorbeeld tegen xenofobie. Hij was van mening dat de natie bijeen werd gehouden door universele waarden als tolerantie en gelijkheid.188 Deze waarden waren echter verkwanseld doordat de ‘eigen’ identiteit niet gekoesterd was. Volgens Scheffer was het nationaal besef ondermijnd door het verkwanselen van historische kennis. Hiervan moest volgens Scheffer snel afscheid worden genomen, want, zo stelde hij: ‘Een samenleving die zichzelf verloochent, heeft nieuwkomers niets te bieden.’189 Het debat over de nationale identiteit werd actueler na de moorden op Pim Fortuyn, Theo van Gogh en de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001. Nederlanders wilden weer stilstaan bij de vraag: ‘wat zijn onze kernwaarden?’ De rol van de politiek was hierin – zoals we al gezien hebben – bepalend, want zij initieerde bijvoorbeeld de Viering van 400 jaar VOC in 2002 en stelde een commissie aan voor het maken van een canon over de Nederlandse geschiedenis. Wel was er het één en ander veranderd. Terwijl de viering in 2002 een kritiekloze kennismaking was met het VOC-verleden, was er in de Canon meer plaats voor de ‘zwarte bladzijden’ uit de Nederlandse geschiedenis. Zo hadden het slavernijverleden en het dekolonisatieproces in Indonesië een venster gekregen binnen de canon. Deze ‘zwarte bladzijden’ moesten dus ook een plek krijgen in het collectief geheugen. In Verleden gingen de makers ook actief op zoek naar de nationale identiteit. In elke aflevering werden expliciet of impliciet de vragen gesteld: wie zijn wij? En waar komen wij vandaan? Op die manier werd er door de makers naar continuïteit gezocht tussen heden en verleden. Zij verloren hiermee de geest van Kossmann uit het oog, want de makers van de serie gingen midden in het debat over de nationale identiteit staan. Dit deden zij, omdat zij vonden dat de debatten over de nationale identiteit tot dan toe te oppervlakkig waren. Door het overbrengen van meer kennis van het vaderlandse verleden waren zij ervan overtuigd dat mensen een betere mening konden vormen over kwesties die toen speelden, bijvoorbeeld de multiculturele samenleving.190 Hun opvatting over de Nederlandse identiteit gaven zij het meest treffend weer in het begeleidende boek, Verleden van Nederland (2008), geschreven door de historici Piet de Rooy en Jan Bank, de journalisten Geert Mak en Gijsbert van Es en de neerlandicus René van Stipriaan. In dit boek 187
Abram de Swaan, Perron Nederland (Amsterdam 1991) 137. Paul Scheffer, ‘Nederland is een open deur’, NRC Handelsblad, 7 januari 1995. 189 ‘Multiculturele drama’, NRC handelsblad, 29 januari 2000. 190 ‘Vraag werd monsterproject’, De Pers, 21 oktober 2008. 188
51
vergeleken zij de Nederlandse identiteit met de stroom van een rivier, die onveranderlijk lijkt, maar die bepaald wordt door ‘gestaag meanderen, plotselinge overstromingen en grote verschillen in stroomsnelheid.’191 Door middel van deze opvatting waren de makers van de serie ervan overtuigd zich tussen twee uitersten te positioneren. Zij deelden namelijk niet de optiek van prinses Máxima, die in 2007 bij de presentatie van het rapport ‘Identificatie met Nederland’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, zei: ‘De Nederlander bestaat niet’.192 Aan de andere kant waren de makers het ook niet eens met diegenen die vonden dat ‘de’ Nederlander wel bestaat’, ‘de Nederlander’ liet zich volgens hen niet zo gemakkelijk definiëren. Er moest volgens de makers gezocht worden naar ‘het gelijkblijvende én het veranderende.’193 Op deze manier sloot de opvatting van de makers over de Nederlandse identiteit toch dicht aan bij de optiek van Máxima.
4.2
De wijze les van verdraagzaamheid
‘Dit is een verhaal over macht, geloof en verdraagzaamheid. Over moed, wanhoop en stug doorgaan. Over hoe toeval de gebeurtenissen bepaalt. Dit is misschien wel een verhaal over de spannendste periode van onze geschiedenis. Dit is het verhaal over het ontstaan van de Republiek der Nederlanden.’194
In de openingsscène van aflevering 3 ‘Religie, rebellie, republiek’ liep Groenhuysen rond in de omgeving waar de Slag bij Heiliger (1568) plaatsvond, traditioneel gezien als het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Hij vertelde op deze plek over Willem van Oranje als aanvoerder van de Opstand en hoe hij de eerste slag verloor. Vervolgens stelde Groenhuysen de vraag: ‘Welk onrecht dwingt hem, welk ideaal leidt hem?’195 Het motief is opvallend. Volgens de makers ging het bij Willem van Oranje om de principiële vrijheid van godsdienst en tolerantie. Economische motieven en machtsverhoudingen speelden volgens de makers een minder belangrijke rol in het handelen van de prins. Vervolgens maakte de serie aannemelijk dat de idealen die Willem van Oranje leidden afkomstig waren uit het gedachtegoed van Erasmus. Diens ideeën hadden de prins ertoe gebracht zich te verzetten tegen de Spaanse koning, Filips II, en te strijden voor godsdienstvrijheid. Het dienen van de Spaanse koning door het vervolgen van ketters kon hij niet. De serie verwoordde het als volgt: ‘En dan neemt hij [Willem van Oranje] een krachtig besluit. Hij gaat de confrontatie aan met de 191
Mak, Verleden van Nederland, 8. http://www.youtube.com/watch?v=zt0pHmZuDz0, de toespraak van Máxima op 24 september 2007. 193 Mak, Verleden van Nederland, 8. 194 Aflevering 3, Verleden van Nederland, 1-2. 195 Ibidem, 4. 192
52
koning van Spanje. Niet met het zwaard, maar met de pen. Geïnspireerd door de ideeën van Erasmus, schrijft hij een vlammend pleidooi voor redelijkheid en verdraagzaamheid.’196 Deze overtuiging zou volgens de makers tot zijn beroemde woorden – die niet geheel onomstreden zijn – in de Raad van State hebben geleid. Hij zou daar hebben gezegd: ‘Ik kan niet goedkeuren, dat vorsten over het geweten en de geloofsovertuiging van hun onderdanen willen heersen en hun de vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen.’197 Dit principiële karakter van Willem van Oranje is vooral terug te vinden in de geschiedschrijving rond de Tweede Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog hield deze principiële stellingname van Van Oranje aanvankelijk stand, maar het nationale kader zwakte wel af waardoor Willem van Oranje na de oorlog langzaam als boegbeeld voor de Nederlander van het toneel verdween. De verbinding tussen Van Oranje en Erasmus werd begin jaren 1970 gemaakt door de katholieke historicus L.J Rogier. Volgens hem droeg Willem van Oranje een ‘Erasmiaans stempel.’198 Hierbij moet worden opgemerkt dat de katholieke Rogier baat had bij een dergelijke interpretatie. In de geschiedschrijving over de Opstand hadden de katholieken het namelijk vaak moeten ontgelden. Volgens Rogier was de strijd tussen het katholicisme en het protestantisme van geen belang voor Willem van Oranje om tot verzet over te gaan tegen de Spaanse koning Filips II. Van Oranje zette zich in voor het tolerantie ideaal, de vrijheid van ideeën. Eind jaren 1970 week de historicus K.W. Swart af van deze lijn. In zijn studie Willem de Zwijger (1978) schetste hij Willem van Oranje in een politieke- in plaats van in een religieuze context. Hij plaatste Van Oranje tussen de edelen, die hun invloed zagen afnemen door centralisatie van de macht door de Spaanse koning. Daarnaast was Swart van mening dat het een persoonlijke strijd was die Willem van Oranje voerde tegen de koning van Spanje.199 Na het overlijden van Swart in 1992 waren historici nieuwsgierig naar de staat van de biografie van de prins, waar de historicus de laatste 25 jaar van zijn leven aan had gewerkt. Wat bleek, er lag een min of meer voltooid boek over Willem van Oranje. Als eerbetoon besloten de historici Raymond Fagel, Nicolette Mout en Henk van Nierop het boek uit te geven. Het enige probleem was dat Swart over de jaren van de prins voor de Opstand enkel aantekeningen had achter gelaten. De Britse historicus Alastair Duke onderzocht de aantekeningen en verwerkte deze tot het artikel ‘Van ‘trouwe dienaar’ tot ‘onverzoenlijke tegenstander van Spanje’. Zijn artikel werd als inleiding gebruikt in de biografie van Swart. Hieruit bleek dat het beeld van Swart over de prins enigszins was bijgesteld. Naast persoonlijke
196
Ibidem, 19. Ibidem, 20. 198 L.J. Rogier, ‘Oranje en de Nederlandse staat’, in: L.J. Rogier ed., Herdenken en herzien: verzamelde opstellen (Bilthoven 1974) 271-292, aldaar 279. 199 K.W. Swart, ‘Willem de Zwijger’, in: C.A. Tamse ed., Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen aan den Rijn 1979) 46-82, aldaar 57-60. 197
53
wraakoefening en politieke overwegingen, speelde het ideaal geloofsvrijheid een steeds belangrijkere rol in de interpretatie van Swart.200 Voor de makers van de serie was Willem van Oranje vooral een principiële vrijheidsstrijder. Hij koos voor geloofsvrijheid, omdat hij gewetensbezwaren had bij de kettervervolging van Filips II. Hierin ging het niet om een strijd tussen het katholicisme of het protestantisme, maar om vrijheid van geloof voor eenieder. Kernwoorden voor Willem van Oranje waren volgens de makers van de serie: tolerantie en humaniteit.201 Dat dit ook de kernwoorden waren in het debat over de multiculturele samenleving kan de makers niet zijn ontgaan. Per slot van rekening veronderstelt het slagen van de multiculturele samenleving tolerantie en humaniteit. Op deze manier werd door de makers van Verleden geschiedenis ingezet om hun ideeën over een actueel maatschappelijk debat over te brengen.
4.3
Hebzucht, hoogmoed en de onvermijdelijke val
In de vierde aflevering, die in zijn geheel is gewijd aan de Gouden Eeuw, toonden de makers van de serie niet alleen de hoogtepunten van de Nederlandse zeventiende eeuw – schilderkunst, handel en wetenschap –, maar ook de minder verheffende gebeurtenissen. De aflevering opende in het New York van nu. Groenhuysen maakte daarbij de vergelijking tussen het hedendaagse New York en het zeventiende-eeuwse Amsterdam. ‘Nu is dit [New York] misschien de financiële hoofdstad van de wereld, maar in de zeventiende eeuw is dat Amsterdam. Daar staat het hoofdkwartier van de eerste multinational ter wereld, de Verenigde Oost-Indische Compagnie.’202 Het beeld De VOC als moderne onderneming had dus stand gehouden. Maar welk beeld gaven de makers verder van de VOC? Er werd in de serie vooral stilgestaan bij de wandaden van Coen en de VOC op het Indonesisch archipel. Door het uitmoorden en platbranden van huizen kwam Jakarta in bezit van de Nederlanders, stelden de makers van de serie. Ook maakten ze een directe koppeling naar het kolonialisme. Groenhuysen verwoordde dit als volgt: ‘Wat gouverneur Coen niet kan weten is dat hij daar op Java de basis legt voor meer dan 350 jaar Nederlandse uitbuiting in heel Indonesië.’203 Dat de VOC in de zeventiende eeuw helemaal geen machtspositie had in héél Indonesië (zij had slechts handelsposten en enkele gebieden in bezit) en dat er voor 1815 feitelijk gezien geen sprake was van kolonialisme, werd door de makers niet mede gedeeld. Het verschil met de vorige series was dan ook aanzienlijk. Terwijl de series Nederlands overzee en De VOC de compagnie vooral vanuit economisch
200
Alastair Duke, ‘Van ‘trouwe dienaar’ tot ‘onverzoenlijke tegenstander van Spanje’: K.W. Swarts interpretatie van Willem van Oranje, 1533-1572’, in K. W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584 (Den Haag 1994) 19-33, aldaar 30-31. 201 Aflevering 3, Verleden van Nederland, 17. 202 Aflevering 4, Verleden van Nederland, 3. 203 Ibidem, 28.
54
oogpunt bekeken, hanteerde Verleden eerder een moreel-ethische benadering. De serie had dan ook – in tegenstelling tot de vorige series – oog voor de omgang van de Indonesische bevolking met dit verleden. Zo bezocht Groenhuysen bijvoorbeeld een Javaans schimmenspel (wajang), waarin dit verleden werd nagespeeld. Uit dit schimmenspel bleek dat dit verleden bij de Indonesische bevolking nog altijd leeft en dat zij de Nederlandse overheersers uit de zeventiende eeuw beoordelen als verschrikkelijke machthebbers. Groenhuysen kwam in de serie dan ook tot de conclusie: ‘Ooit waren de Nederlanders de dappere opstandelingen tegen de brute wereldmacht Spanje. Nu zijn ze zelf een wereldmacht, rijk en groot geworden door anderen te overheersen.’204 De behandeling van de VOC is ook als omslagpunt gebruikt in de aflevering. De hoogtepunten van de Gouden Eeuw kwamen vooral aan bod voordat de makers inzoomden op de VOC en de schaduwkanten – armoede, hebzucht – vooral na de behandeling van de compagnie. Volgens de makers van de serie vond er dan ook een mentaliteitsomslag plaats bij de zeventiende-eeuwse Nederlander gedurende de Gouden Eeuw. Van dappere opstandelingen tijdens de Opstand naar brute overheersers op de Indonesische archipel. Bovendien was de Nederlander schaamteloos geworden in zijn vertoon van rijkdom, macht en hebzucht. Groenhuysen vatte deze laatstgenoemde omslag in de serie als volgt samen: ‘Misschien is die vrijemarkteconomie, waar iedereen beter van wordt, verworden tot een graaicultuur van een kleine elite.’205 Aan de hand van de persoon van Cornelis de Wit toonden de makers de decadentie van een kleine elite in die tijd. Als je als kijker even niet oplette, kon je zelfs denken dat de gebroeders De Witt om die reden waren gelyncht. Als we enkel kijken naar de laatste twintig minuten, had de titel van de vierde aflevering ook kunnen zijn: ‘Hebzucht, hoogmoed en de onvermijdelijke val’. Het zijn namelijk deze karaktereigenschappen – hebzucht en hoogmoed – die volgens de makers het einde van de Gouden Eeuw inleidde. Deze cultuuromslag is echter niet de enige reden die de makers aanreikten als oorzaak voor het einde van de Gouden Eeuw. De veranderende internationale machtsverhoudingen noemden de makers ook. De aflevering eindigde dan ook in het Rampjaar 1672, het jaar waarin de gebroeders De Witt werden vermoord en Engeland, Frankrijk en twee Duitse bisdommen de Republiek aanvielen.206
4.4
Receptie
Gemiddeld keken 600.000 mensen naar Verleden. Hiermee was de serie in vergelijking met andere historische documentaires over de vaderlandse geschiedenis – Nederland in twaalf moorden en Bestaat Nederland wel? – het best bekeken programma. Door de makers werden de kijkcijfers als 204
Ibidem, 28. Ibidem, 39. 206 Ibidem, 43-49. 205
55
‘mooi’ bestempeld.207 De hoogtepunten van de serie waren volgens tv-recensent Hans Beerenkamp de afleveringen over de Opstand en de Gouden Eeuw. Het minst vond hij de eerste twee afleveringen.208 Maar niet alleen tv-recensenten lieten van zich horen, ook geïnteresseerde leken hadden een mening over de serie. En ja, zelfs historici wilden de serie bediscussiëren. Aan het aantal reacties in de pers had de serie in ieder geval geen gebrek. Blijkbaar had de serie heel wat teweeg gebracht. De meningen waren over zowel de vorm als over de inhoud zeer verdeeld. Allereerst de vorm. De regie kreeg veel lof. De beelden van Hollandse landschappen en zeegezichten, de weergave van historische locaties en de hypnotiserende muziek van Henny Vrienten werden bijzonder en mooi gevonden. Volgens Beerenkamp waren het ‘beelden die je bijblijven en die verbazen, ontroeren, meeslepen.’209 Het Teleactempo waarop deze beelden werden getoond, werd evenzeer gewaardeerd.210 Over de vele voice-overs was men minder te spreken. Vooral de stem van De Brauw, die de ‘gewone’ burger van toen moest vertolken, kreeg veel negatieve reacties. Haar stem werd vooral als verwarrend ervaren. Maar zelfs de stem van Jan Decleir, die door de meeste critici zeer gewaardeerd werd, kreeg kritiek. In de Groene Amsterdammer stond over Decleir: ‘zelfs de beste, kunnen ook averechts werken in hun professionaliteit.’211 De rol van Groenhuysen als presentator was ook niet onomstreden. Hoewel hij op een overzichtelijke en heldere manier de geschiedenis presenteerde werd er door verschillende auteurs opgemerkt dat Groenhuysen niet bepaald een rasverteller is.212 Chris Vos had liever een vooraanstaand historicus de presentatie op zich zien nemen. Hij noemde de serie daardoor minachtend ‘de geschiedenis van Groenhuysen.’213 Beerekamp miste een persoon die op gepassioneerde wijze de kijker goed door de geschiedenis leidde. In dat opzicht had Verleden geen voorbeeld genomen aan de serie A History of Britain, waarin Schama wel een persoonlijke stempel op het verhaal wist te drukken. In Nederland wisten Beliën en vooral de Blokkers ook een eigenzinnige stempel te drukken. Dat Groenhuysen dat niet lukte had verschillende oorzaken. Ten
207
Kijkcijfers verkregen van Kijk- en Luisteronderzoek (KLO) op 9 april 2013. ‘De beste televisie van november, december; Zakkliklees’, NRC Handelsblad, 31 december 2008. 209 Hans Beerenkamp, ‘De beste televisie van september en oktober; beeldenstorm’, NRC Handelsblad, 24 oktober 2008. 210 ‘Gouden Eeuw 2’, Dagblad van het Noorden, 3 november 2008; Marchien den Hartog, ‘Mooi verhaal over het verleden van Nederland’, Historisch Nieuwsblad 8 (2008) 76-77. 211 ‘Wie niet vergeet wordt gek’, Groene Amsterdammer, 5 december 2008. 212 ‘Zondagavond, geschiedenisavond; beeldenstorm’, NRC Handelsblad, 24 november 2008; Chris Vos, ‘Op zoek naar een Nederlandse identiteit. De verbeelding van de vaderlandse geschiedenis in Verleden van Nederland en Nederland in twaalf moorden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 377-383, aldaar 379; Eric van de Beek, ‘Geen beeld, geen historie’, Elsevier 41 (2008) 102. 213 Chris Vos, ‘Op zoek naar een Nederlandse identiteit. De verbeelding van de vaderlandse geschiedenis in Verleden van Nederland en Nederland in twaalf moorden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 377-383, aldaar 379. 208
56
eerste ontbrak een persoonlijke visie omdat Groenhuysen niet zijn eigen teksten schreef. Ten tweede presenteerde hij zich eerder als objectieve nieuwslezer dan als enthousiast historicus. Ten derde had Groenhuysen – door de vele commentaarstemmen en de kunstzinnige beelden – een bescheiden rol in de serie, waardoor hij ook minder de gelegenheid kreeg om een eigen visie uit te dragen. Over één zaak in de geschiedvertelling waren de critici het eens: in Verleden vond een zoektocht plaats naar de Nederlandse identiteit. Geschiedenis werd ingezet om de discussie over de nationale identiteit historische diepgang te geven. Het Verleden van Nederland liep daarmee keurig in het spoor van het nationale debat over de Nederlandse identiteit. Over de manier waarop die identiteit werd besproken waren de meningen verdeeld. Aan de ene kant waren er critici die vonden dat de toon van Verleden te chauvinistisch was. Het zou de geschiedenis te veel canoniseren en populariseren en de nationale identiteit zou te veel staan in het licht van continuïteit.214 De existentiële crisis werd volgens journalist Jos Palm zelfs gevoed door de serie, omdat de makers een mythische voorstelling maakten van ‘onze’ nationale identiteit.215 Aan de andere kant waren er critici die van mening waren dat de serie het debat daadwerkelijk hielp door historische diepgang aan te brengen.216 Volgens literair criticus Carel Peeters moest Palm zich zelfs gelukprijzen met zulke historici, omdat zij al enige tijd vrij zijn van nationalistische sentimenten. Hij kwam tot deze conclusie, omdat in het bijbehorende boek ook de keerzijde van de Gouden Eeuw - zoals corruptie en fraude – werden genoemd.217
4.5
Deelconclusie
De discussie over Verleden is eigenaardig verlopen. Recensenten gingen meestal niet diep in op de inhoud van het vertelde verhaal, maar bediscussieerden de vorm. Zelfs Van Vree en Vos, die hun commentaar schreven in het Tijdschrift voor Geschiedenis, gingen vooral in op de vorm in plaats van op de inhoud van de serie. Het probleem bij Verleden was dan ook niet zo zozeer de inhoud – die was er voornamelijk een van een handboek waarin de belangrijkste gebeurtenissen en personen aan de orde kwamen –, maar de manier waarop de geschiedenis gepresenteerd werd. In tegenstelling tot de serie A history of Britain, was er bij Verleden niet één meesterbrein. In de Britse historische documentaire was het duidelijk wie het voor het zeggen heeft: de historicus Schama. Hij bepaalde en presenteerde zijn visie van de geschiedenis. In Verleden presenteerde Groenhuysen de geschiedenis, 214
‘Ik glunder en gloei’, NRC Handelsblad, 8 november 2008; Jos Palm, ‘Het vaderland heeft weer grootheid nodig’, De Groene Amsterdammer 8 november 2008; Frank van Vree, ‘De mythe Nederland’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 384-387, aldaar 384. 215 Jos Palm, ‘Het vaderland heeft weer grootheid nodig’, De Groene Amsterdammer, 8 november 2008. 216 Chris Vos, ‘Op zoek naar een Nederlandse identiteit. De verbeelding van de vaderlandse geschiedenis in Verleden van Nederland en Nederland in twaalf moorden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 377-383, aldaar 379; Carel Peeters, ‘Zonder gelukwensen’ Vrij Nederland, 18 november 2008. 217 Carel Peeters, ‘Zonder gelukwensen’ Vrij Nederland, 18 november 2008.
57
maar hij gaf veel minder zijn kijk op de geschiedenis. Hij presenteerde de geschiedenis – in tegenstelling tot Schama – niet als een verhaal. Hij had hier ook minder de gelegenheid voor gekregen, doordat de makers van de serie hadden gekozen meerdere commentaarstemmen te gebruiken. Het lijkt er op dat de makers van de serie niet goed konden kiezen tussen het format waarin de geschiedenis werd verteld aan de hand van een centrale presentator of door commentaarstemmen. Wellicht hebben te veel mensen aan de serie meegewerkt. Van de twee historici Vos en Van Vree ging de laatstgenoemde wel het meest in op de inhoud van de serie. Hij was bijvoorbeeld van mening dat de Opstand een teveel humanistische lading kreeg in de serie en dat er teveel gezocht werd naar continuïteit tussen heden en verleden. Het viel hem op dat de teksten in de serie vaak woorden als ‘wij’ en ‘ons’ bevatten.218 Een verklaring voor deze omgang met het verleden gaf hij echter niet. In dit hoofdstuk heb ik wel naar een verklaring gezocht. Vanaf de jaren 1990 hebben we gezien dat in de maatschappij de belangstelling voor geschiedenis toenam. Aan deze belangstelling werd in toenemende mate het opkomende identiteitsdebat gekoppeld. In het verleden werd steeds vaker antwoord gezocht op de vraag: ‘Wie zijn wij?’. Dit identiteitsdebat werd gekoppeld aan het integratiedebat. Er moest meer aandacht komen voor geschiedenis ter bevordering van de integratie van nieuwkomers. Vanuit opiniemakers, politici en de onderwijswereld werd er steeds vaker gesproken over de gebrekkige kennis van het ‘eigen’ verleden bij ‘de’ Nederlander. De politiek speelde hier handig op in en stelde bijvoorbeeld de Canon van Nederland vast en discussieerden over een Nationaal Historisch Museum. Politiekmaatschappelijke vraagstukken kwamen op die manier ook dichter bij de historicus te liggen, want in de vaderlandse geschiedenis werd de ‘eigen’ identiteit gezocht. Zo ook bij de makers van Verleden. Zij wilden Nederlanders meer bijbrengen van het ‘eigen’ verleden, omdat zij vonden dat het identiteitsdebat nog vaak te populistisch verliep. Het nieuwe regime van historiciteit, het presentisme, zette zich dus voort na de millenniumwisseling, want net als in De VOC legden de makers van Verleden de nadruk op het heden. Het perspectief binnen dit regime was wel veranderd. Ondanks het feit dat de gloriemomenten nog steeds de overhand hadden, was er veel meer aandacht gekomen voor de schaduwkanten van de Gouden Eeuw. Het in de maatschappij afspelende identiteitsdebat lijkt daaraan ten grondslag te liggen, want een vaderlandse geschiedenis waarin enkel de nadruk lag op de hoogtepunten zou te weinig Nederlanders vertegenwoordigen. Bovendien, zo lijkt de gedachte van de makers, is kritieke reflectie noodzakelijk voor een goed zelfbeeld.
218
Frank van Vree, ‘De mythe Nederland’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 384-387, aldaar 386-387.
58
Hoofdstuk 5
De Gouden Eeuw als bakermat voor het heden
‘Laten we blij zijn met elkaar! Laten we optimistisch zijn! Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die VOC-mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek! Toch?’219
Het waren deze woorden van toenmalig minister-president Jan Peter Balkenende tijdens de Algemene beschouwingen van 2006 die Hans Goedkoop aan het denken zette. Maar omdat dit onderwerp in zijn eigen programma, Andere Tijden, niet paste, bedacht Goedkoop een dertiendelige documentaireserie over de Nederlandse zeventiende eeuw, getiteld De Gouden Eeuw.220 Hijzelf nam de presentatie in handen en hij werd omringd door mensen die eerder historische documentaire series hadden gemaakt als De Oorlog (2009) en De Slavernij (2011), of die werkzaam waren bij Andere Tijden. Marja Ros, opgeleid als historicus, werd eindredacteur. Zij vroeg Maarten Prak, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht, als wetenschappelijk adviseur. Prak had in 2002 het overzichtsboek Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek geschreven, waarin hij het historisch onderzoek van de laatste decennia had proberen samen te stellen. De serie De Gouden Eeuw bestreek ook verschillende domeinen van de Nederlandse zeventiende eeuw en was daardoor een samenstelling van onder andere economische, politieke en sociale geschiedenis. De Gouden Eeuw werd eind 2012 en begin 2013 uitgezonden door de NTR en VPRO.221 De makers hadden een aantal doelen voor ogen. Ten eerste wilden zij aan de Gouden Eeuw vragen stellen die vandaag de dag ook relevant zijn. De Gouden Eeuw zou hierdoor als spiegel voor het heden dienen. Zij zagen dan ook tal van verschijnselen die toen speelden en nu ook weer. Denk aan fenomenen als globalisering, immigratie, wapenhandel, consumentisme, armoede en (in)tolerantie. Ten tweede wilden ze bestaande beelden moderniseren. Nieuwe bevindingen moesten een plek krijgen binnen de serie, zodat het bestaande beeld van de zeventiende eeuw bij het grote publiek bijgesteld werd.222 Ten derde moest er meer aandacht worden besteed aan de minder roemrijke kanten van de Gouden Eeuw, zoals armoede, onderdrukking en intolerantie. Wel moest het uitzonderlijke van de zeventiende eeuw de boventoon voeren, want de Gouden Eeuw was bovenal ‘het verhaal van een wereldwonder.’223 De serie was thematisch opgebouwd, maar bezat ook een chronologische draad. Op die manier passeerden onder andere de schilderkunst, handel, rijkdom en armoede in verschillende 219
Jan Peter Balkenende zei dit tijdens de Algemene Beschouwingen 2006. ‘Niet alles veranderde in goud’, De Telegraaf, 11 december 2012. 221 ‘Mensen met meer bravoure’, NRC Handelsblad, 8 december 2012. 222 Ibidem. 223 Opzet van de serie Dertien televisievertellingen. 220
59
afleveringen van veertig minuten de revue. De vorm waarin dit gegoten werd, was bijzonder. In voorgaande series was het ontbreken van archiefbeeld vervangen door het filmen van historische locaties, reënactment en met beelden van Hollandse landschappen, zoals we zagen in Verleden van Nederland. In De Gouden Eeuw werd dat anders opgelost. Naast historische locaties toonde de serie ook hedendaagse equivalenten van historische plaatsen. Goedkoop kwam hierdoor op verrassende locaties terecht zoals de Nederlandse marinevloot, een Pools Graanbedrijf en een moskee. Allemaal plekken die op enige wijze nog verbonden zijn met de Gouden Eeuw, aldus de makers. Vernieuwend waren ook de 3D bewerkingen van prenten en schilderijen. Historische figuren – zoals Michiel de Ruyter, Van Oldenbarnevelt en Willem van Oranje – kwamen zo volgens de makers meer tot ‘leven’.224 In elke aflevering sprak Goedkoop met zes tot acht personen, waaronder altijd een aantal historici. Zij vertelden het geschiedenisverhaal. Goedkoop fungeerde dan ook niet als geschiedenisdocent zoals in de voorgaande series over de Gouden Eeuw het geval was, maar als oor en oog van de kijker. Hij stelde zich op als ‘leek’ die op zoek ging naar de geheimen van het verleden. Om een aflevering een ‘gezicht’ te geven had elke aflevering één, soms twee hoofdpersonen. Dit waren doorgaans bekende figuren als Willem van Oranje, Johan van Oldenbarnevelt, Jan Pieterszoon Coen, Michiel de Ruyter en Joost van den Vondel. De levens van deze personen werden echter niet volledig uitgediept, zij werden vooral ingezet als ingang op een thema. Zo was de hoofdpersoon in de aflevering over religieuze tolerantie Joost van den Vondel. Door middel van zijn persoon lieten de makers de positie van religieuze minderheidsgroeperingen in de Republiek zien, omdat Van den Vondel in zijn leven doopsgezind, remonstrant en katholiek was geweest.225 Naast de serie kwam er ook een website, een tentoonstelling, een boek en een jeugdserie. De tentoonstelling De Gouden Eeuw, proeftuin van onze wereld, die te zien was in het Amsterdam Museum, was opgezet door historicus Kees Zandvliet. Hij schreef samen met Goedkoop ook het begeleidende boek. De achtdelige jeugdserie Welkom in de Gouden Eeuw bestond uitsluitend uit dramafragmenten en werd uitgezonden door Zapp. Wat dus begon als enkel een idee voor een serie mondde uit in een multimediaal project. Goedkoop had dit niet verwacht. ‘Je gooit wat lijntjes uit in de verwachting dat ze niet allemaal zullen bijten, maar het gebeurde wel’, aldus Goedkoop.226 Toch was het niet geheel verbazingwekkend dat zijn project uitdijde als een sneeuwbal. De vaderlandse geschiedenis, en dan met name de Gouden Eeuw, was – zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien – populair geworden.
224
Opzet van de serie Dertien televisievertellingen.Voorbeelden uit de afleveringen zijn respectievelijk: ‘ aflevering 12, aflevering 4, aflevering 10, aflevering 3 en aflevering 1. 225 Aflevering 10, De Gouden Eeuw. 226 ‘Terug naar de Gouden Eeuw’, BN/DeStem, 8 december 2012.
60
In de politieke wereld had de Gouden Eeuw ook haar herintrede gaan, want naast de ongelukkige woordkeuze van Balkenende gebruikten ook andere politici de Gouden Eeuw in hun retoriek. Bijvoorbeeld burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan. Volgens hem zou Amsterdam een derde Gouden Eeuw tegemoet kunnen zien.227 Opzienbarend was ook de liefde van Geert Wilders voor een zeeheld uit de Gouden Eeuw. Hij liet zich voor Veronica Magazine in 2010 fotograferen als zeeheld Michiel de Ruyter.228 Op de Nederlandse televisie bleef de zeventiende eeuw ook onverminderd populair, en er was met de historische documentaireserie De Slavernij (2011) en de dramaserie Rembrandt en Ik (2011) zowel oog voor een ‘zwarte bladzijde’ als voor een hoogtepunt in de vaderlandse geschiedenis.
5.1
Een moderne eeuw
De makers van de serie lieten vooral zien dat de Nederlandse zeventiende eeuw van grote betekenis is geweest voor het Nederland van nu. De Gouden Eeuw werd door hun beschouwd als grondslag voor het heden. ‘Modern’ was dan ook het sleutelwoord in de serie. Onder andere het ‘moderne kapitalisme’ en de ‘moderne wetenschap’ waren volgens de makers uitvindingen van de Nederlandse zeventiende eeuw.229 Dit uitgangspunt maakten de makers van de serie in het openingsshot van aflevering 1, ‘Land in zicht’, direct duidelijk. In deze scène stond Goedkoop in het stadhuis van Amsterdam, waar op dat moment Lodewijk Asscher, oud-locoburgemeester van Amsterdam, een naturalisatieceremonie voor nieuwe Nederlanders afnam. Op het moment dat de nieuwe Nederlanders het Wilhelmus begonnen te zingen, hoorde de kijker de stem van Goedkoop zeggen:
‘Een tijd van stormachtige veranderingen, ongekende welvaart, handel van over de hele wereld en burgers die zich steeds minder laten vertellen. De zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw zoals die in de boeken is gaan heten. De eeuw van Neerlands glorie, toen ons land de wereldzeeën bevoer en alle vijanden trotseerde. En toch een eeuw die verbluffend op de onze leek. In dertien delen maak ik de komende maanden een reis naar die tijd, op zoek naar de levende werkelijkheid van toen. Een land van tolerantie en immigratie, maar ook een tijd van fundamentalisme en huiver voor het vreemde. Volks en elite, polder in de politiek en crisis in de financiële wereld. Al die verschijnselen ontstonden toen, net als Nederland zelf.’230
227
http://www.folia.nl/nieuws/kans-op-een-derde-gouden-eeuw-1952.html, voor het laatst geraadpleegd op 22 april 2013. 228 http://www.veronicamagazine.nl/entertainment/backstage/128-geert-wilders-als-michiel-de-ruyter, voor het laatst geraadpleegd op 22 april 2013. 229 Aflevering 5, De Gouden Eeuw, 38; aflevering 11, De Gouden Eeuw, 1. 230 Aflevering 1, De Gouden Eeuw, 3.
61
De Nederlandse zeventiende eeuw beschouwen als ‘modern’ of als bakermat voor het heden is overigens helemaal niet nieuw. Al enige tijd zijn verschillende historici er van overtuigd dat dit op verschillende aspecten het geval was. Zo schreven Jan de Vries en Ad van der Woude in 1995 het boek Nederland 1500-1815, waarin zij betogen dat de eerste moderne economische groei in het zeventiende-eeuwse Nederland was begonnen. Nederland had volgens beide historici al anderhalve eeuw voor de Industriële Revolutie een ‘moderne’ economie.231 Volgens de Neerlandica Marijke Spies en cultuurhistoricus Willem Frijhoff liep de Republiek ook op cultureel gebied voorop. Zo was de discussiecultuur van de Republiek modern te noemen en waren zij van mening dat ‘de ingewikkelde besluitvorming, het brede debat, het horizontale overlegmodel, de consensuspolitiek’ het kenmerk was ‘van de moderniteit van haar politieke cultuur.’232 In de studie Radical enlightenment (2001) verkondigde de Britse historicus Jonathan Israel zelfs dat de wortels van de Verlichting moesten worden gezocht in de Republiek bij figuren als Spinoza en de gebroeders Koerbagh.233 De serie spande wel de kroon. Er is geen historisch werk verschenen dat op zoveel terreinen de Gouden Eeuw als ‘modern’ typeerde. Daarin verschilt de serie De Gouden Eeuw van alle geschiedwetenschappelijke studies. In het benadrukken van de moderniteit van de Republiek schuilt echter wel een gevaar. Door de moderniteit te benadrukken loop je het risico geen aandacht te schenken aan de middeleeuwse tradities van de zeventiende eeuw. Opmerkelijk genoeg hadden de makers van de serie daar ook oog voor. Bijvoorbeeld in aflevering 6, ‘Arme Elsje’ waarin het verhaal van Elsje Christiaens centraal stond, die haar hospita met een bijl de hersens insloeg en opgehangen werd op het galgenveld.234 Deze aflevering ging dus over de middeleeuwse-wijze van het straffen van misdadigers. In de serie trokken de makers ook allerlei parallellen tussen toen en de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld in aflevering 7, ‘Moderne manieren’, waarin de rijken van de zeventiende eeuw centraal stonden. Goedkoop vroeg zich in deze aflevering onder andere af hoe het uitgaansleven van jongeren in de zeventiende eeuw was. Het antwoord op deze vraag kreeg Goedkoop van de historicus Benjamin Roberts – die voor zijn studie Sex and Drugs before Rock 'n' Roll (2012), onderzoek had gedaan naar de jeugdcultuur in de Gouden Eeuw – op een drukke uitgaansavond op het Rembrandtplein in Amsterdam. Aldaar vertelde Roberts over de jeugdcultuur van toen. Goedkoop zag gelijk allerlei parallellen tussen de studenten in de Gouden Eeuw en die van de jaren 1960. Hij verwoordde het als volgt: ‘Maar dat doet mij ontzettend denken aan de sixties. Het roken, 231
Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 1995). 232 Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 2000) 221. 233 Jonathan Israel, Radical enlightenment: philosophy and making of modernity 1650-1750 (Oxford 2001). 234 Aflevering 6, De Gouden Eeuw.
62
het lange haar, debat daarover.’235 Roberts bevestigde vervolgens deze parallellen en gaf als reden dat beide groepen jongen opgroeiden in een periode van vrede en toenemende welvaart. Opvallend was dat het verschil – studeren in de Gouden Eeuw was enkel weggelegd voor vooraanstaande families – niet werd genoemd. Een tweede vergelijking werd gemaakt in de derde aflevering, ‘Staat zonder hoofd’. Goedkoop vroeg zich in deze aflevering af hoe de verhoudingen waren tussen de gewesten. Antwoord kreeg hij van Ben Knapen – toenmalig staatssecretaris van Europese Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en tevens biograaf van Johan van Oldenbarnevelt. Knapen vergeleek de gewesten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met de lidstaten van de huidige Europese Unie. Hij verwoordde het als volgt:
‘Je had toen geen krantenkoppen, maar als je ze had gehad, hadden ze verdraaid veel geleken op krantenkoppen die je kunt maken over de Europese Unie. Die gaan bijna altijd over gevechten in Brussel, meningsverschillen in Brussel, met overal veto-rechten, gebrek aan eenheid en slagvaardigheid. En aan de andere kant de werkelijkheid die daar onder ligt, waarin heel veel boven verwachting goed loopt.’236
Knapen heeft wellicht gelijk, want de autonomie van de gewesten in de Republiek die moesten schipperen tussen eigen belang en algemeen belang is goed te vergelijken met de Europese lidstaten, maar de verschillen werden wederom niet genoemd. Zo hadden de gewesten van de Republiek een gemeenschappelijke vijand: Spanje, bloeide de economie enorm en had één gewest, Holland, verreweg de meeste macht in handen. Dit gewest kon zelfs een leger op een ander gewest afsturen als dat nodig was. Allemaal aspecten die tegenwoordig niet in Europa aanwezig lijken te zijn. Alhoewel, met een beetje moeite kun je Duitsland met het gewest Holland vergelijken. Een derde opmerkelijke vergelijking werd gemaakt in aflevering 2, ‘Nieuw volk’. In deze aflevering, waarin de komst van migranten naar de Republiek centraal stond, maakten de makers van de serie al snel de vergelijking tussen de gevluchte Nederlanders uit de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Opstand en de komst van de gastarbeiders in de jaren 1950 en 1960.237 Vervolgens werd in deze aflevering duidelijk gemaakt dat er zonder migranten helemaal geen Gouden Eeuw was geweest. Zij brachten kennis, handelscontacten en kapitaal. Door hen kon de Opstand gefinancierd worden. Het verschil tussen toen en nu was volgens de makers dat tegenwoordig ‘een veel grotere
235
Aflevering 7, De Gouden Eeuw, 17. Aflevering 3, De Gouden Eeuw, 8. 237 Aflevering 2, De Gouden Eeuw, 7. 236
63
maat van pessimisme in plaats van optimisme zich meester heeft gemaakt van de samenleving.’ 238 Onder deze woorden toonde de regisseur toepasselijk een moslima met hoofddoek. De impliciete les die de makers hierdoor leken uit te dragen was: voel je niet bedreigd door mensen die naar deze samenleving toekomen, ze brengen meer voorspoed dan dat je op het eerste moment denkt. Misschien een wijze les, maar de verschillen tussen beide migrantengroepen – gastarbeiders uit de jaren 1950 en 1960 waren geen rijke kooplieden en namen een andere cultuur mee – werden niet genoemd. Natuurlijk is er niks mis mee om door middel van deze vergelijking de worsteling te laten zien tussen verschillende bevolkingsgroepen en het ontstaan van een gemengde samenleving, maar ook daar werd door de makers nauwelijks op ingegaan. Het lijkt er op dat de makers door middel van de genoemde voorbeelden inzicht wilden geven in het heden. Het zou de Britse historicus John Tosh in ieder geval tot tevredenheid hebben gestemd, want volgens hem is het de taak van de historicus om geschiedenis praktische relevatie te geven voor het heden. Door meer kennis van de geschiedenis zouden mensen volgens Tosh beter in staat zijn te denken in processen en leren dat de toekomst niet vast ligt. Mensen zouden zich dan beter kunnen oriënteren in de hedendaagse wereld. Deze omgang met geschiedenis noemt hij: ‘thinking with history’.239 Wat hem echter minder tot tevredenheid zou stemmen, is dat de makers vooral overeenkomsten benoemden en minder de verschillen tussen toen en nu. Bij het terugblikken moeten volgens hem ook de verschillen worden benoemd, omdat anders een verkeerd beeld van het verleden kan ontstaan.240 In de serie werden weliswaar nauwelijks de verschillen genoemd tussen toen en nu, toch waren de meeste vergelijkingen onschuldig. Vergelijkingen dienden meestal enkel als toegangspoort tot het verleden. Door middel van vergelijkingen verduidelijkten de makers de geschiedenis. Het heden was niet het doel, maar het middel om het geschiedenisverhaal van de zeventiende eeuw beter te vertellen. Vergelijking tussen toen en nu werden dan ook meestal terloops gemaakt. Tevens hadden deze vergelijkingen een duidelijke functie: het bracht het verleden dichterbij, waardoor een proces kon optreden van identificatie tussen de ‘moderne’ mens en de zeventiende-eeuwer. Een dergelijke omgang past wellicht ook bij het medium televisie, waarin makers van een historische documentaire graag een groot en breed publiek willen trekken. De vergelijkingen werden echter minder onschuldig naar mate deze meer te maken hadden met actuele maatschappelijke debatten als migratie en Europese eenwording. Doordat essentiële verschillen werden weggelaten kon er bij de kijker niet alleen een verkeerd beeld ontstaan van het verleden, maar ook van het heden.
238
Ibidem, 27. John Tosh, Why history matters (Londen 2008) 6-7. 240 Ibidem, 141. 239
64
5.2
Andere Tijden-format
In zowel Verleden als De Gouden Eeuw speelde reënactment geen rol. Dit was wel het geval in de series Nederlanders overzee en VOC. Hoewel acteurs in deze serie slechts een minimale rol hadden, is het verschil opmerkelijk. De reden hiervoor moet worden gezocht bij de mensen van de geschiedenisafdeling van de NTR en VPRO, die sinds 2000 een steeds vastere plek hebben gekregen bij de publieke omroep. Het eerste programma dat zij maakten was Andere Tijden. Geestelijk vader van dit programma was Ad van Liempt, en hij had zo zijn eigen ideeën over geschiedenis op de televisie. Voor reënactment was in ieder geval geen plaats. Hij had hiervoor drie redenen. Ten eerste miste Nederland volgens hem ervaring in het maken van zulke historische documentaires. Ten tweede zijn de budgetten in Nederland te klein. Omdat in een land als bijvoorbeeld Duitsland het bereik groter is, hebben documentairemakers een veel groter budget ter beschikking waardoor goede acteurs en topregisseurs aangetrokken kunnen worden. De derde, en tevens zijn belangrijkste reden, is dat Nederland volgens hem liever naar informatieve documentaires kijkt. De Nederlander zou niet zitten te wachten op speculatieve dialogen en sensationele nagespeelde gebeurtenissen. Deze zouden te ongeloofwaardig zijn.241 Toch lijkt het vooral een kwestie van smaak. Het programma Andere Tijden heeft meer journalistieke elementen dan andere historische documentaireseries. In komt in de eerste plaats omdat elke uitzending wordt gemaakt naar aanleiding van de actualiteit. Het heden staat in dienst van het verleden. Het gaat in dit programma vooral om de vraag wat er vooraf is gegaan aan maatschappelijke vraagstukken die vandaag de dag spelen. De geschiedenis wordt in dit programma dus geactualiseerd. Een tweede oorzaak is dat het programma zoveel mogelijk verteld wordt door mensen die de gebeurtenissen zelf hebben meegemaakt. Dit heeft bovendien als voordat dat op die manier geschiedenis persoonlijk wordt gemaakt. Dit bekent echter niet dat het enkel oral history is, want deskundigen spelen wel degelijk een rol. Zij zitten in het onzichtbare deel van het programma, de research.242 Aangezien dezelfde makers van Andere Tijden werkten aan series als Verleden van Nederland (2008), De Oorlog (2009), De Slavernij (2011) en De Gouden Eeuw werd er nooit gebruik van reënactment. Daarnaast zijn in de serie De Gouden Eeuw ook andere uitgangspunten van Andere Tijden gebruikt. Bijvoorbeeld die van ‘ooggetuigen’. Natuurlijk zijn er geen levende ooggetuigen meer uit de zeventiende eeuw, maar deze zijn vervangen door mensen die een persoonlijke band hebben met dit verleden. Net als in Andere Tijden staat de emotie van mensen met het verleden centraal. Voor nagespeelde scenes door professionele acteurs is dan ook geen plaats in de serie, maar voor amateur 241
http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2011/februari/Column-Ad-van-Liempt.html, voor het laatst geraadpleegd op 4 juni 2013. 242 ‘Een Leven Lang’, Radio 5, 11 mei 2013. In deze radio-uitzending werd Ad van Liempt geïnterviewd.
65
reënactment wel. Een mooi voorbeeld hiervan vond plaats in de derde aflevering, ‘Staat zonder hoofd’ waarin een reënactmentgroep veldslagen uit de zeventiende eeuw naspeelde. De man die Prins Maurits naspeelde is heel serieus als hij zegt dat hij ‘nog niet eens in de schaduw kan staan’ van de legeraanvoerder uit de zeventiende eeuw. Een ander voorbeeld komt uit aflevering 11, ‘Helden op zee’. Om een goed beeld te krijgen van de zeeoorlogen ging Goedkoop naar Terschelling waar hij Nico Brinck ontmoet, een verzamelaar van zeventiende-eeuwse kanonnen. Brinck weet zoveel van kanonnen dat hij vooral bekend is onder zijn bijnaam: ‘Nico Kanon’. Om zijn naam eer aan te doen, schoot hij ter gelegenheid, in bijzijn van Goedkoop, een kanon af. Vervolgens vertelde Brinck over de hel van Terschelling in het jaar 1666. Het jaar waarin de Engelsen Terschelling plunderde en de onbewapende bevolking aanviel. Brinck noemde het een ‘laffe daad van de Engelsen’.243 Bij het vertellen van dit verhaal raakte Brinck zichtbaar geëmotioneerd. Hiermee werd zijn verhaal ‘echt’ en ‘authentiek’. Met authenticiteit verwijs ik overigens niet naar de historische adequaatheid, maar naar de geloofwaardigheid van het geuite gevoel. Door mensen te tonen die de zeventiende eeuw nog altijd ‘vóélen’, lieten de makers van de serie zien dat voor veel mensen het verleden geen abstract gegeven is, maar een levende geschiedenis. De makers van de serie gingen dus vooral op zoek naar het gevoel van mensen met de zeventiende eeuw. Dit leidde zelfs, zoals Huizinga dat noemde, tot momenten waarin een ‘historische sensatie’ werd beleefd. Huizinga doelde met deze term op ‘een dronkenschap van een oogenblik’, waarin ‘een onmiddellijk gevoel het met verleden’ werd beleefd.244 Een mooi voorbeeld waarin Goedkoop dit zelf overkomt is te zien in aflevering 5, ‘Een wereldonderneming’, waarin de geschiedenis van de VOC centraal staat. Als Goedkoop aankomt bij het fort op Batavia – vroeger het centrum van de compagnie in de Oost – staat hij plots stil. Hij kijkt naar de oude luiken van het fort, wrijft dan door zijn haren en zegt langzaam: ‘Het is echt krankzinnig. Het is van een ongelofelijke vreemde schoonheid.’245 Dat geschiedenis leeft lieten de makers ook zien door te wijzen op bloedverwantschap tussen de zeventiende-eeuwer en de 21ste-eeuwer. De serie maakte op deze manier gebruik van de steeds groter wordende belangstelling voor genealogie.246 Zo volgde Goedkoop een groep Amerikanen, die naar Leiden waren gekomen om hun wortels op te zoeken.247 Ook bezocht Goedkoop in Zweden de nazaten van handelaar Louis de Geer. Deze nazaten lieten zich nog altijd inspireren door hun voorvader.248 Tevens bezocht Goedkoop Jan Six (de Elfde), de directe afstammeling van Jan Six (de
243
Aflevering 12, De Gouden Eeuw, 28. Johan Huizinga, Verzamelde werken II (Haarlem 1948) 565. 245 Aflevering 5, ‘Een wereldonderneming’, 14. 246 Dorsman, Het zoet en het zuur, 47. 247 Aflevering 2, De Gouden Eeuw, 35-36. 248 Aflevering 4, De Gouden Eeuw, 27-29 244
66
Eerste). Doordat Jan Six (de Elfde) hetzelfde beroep uitoefent als zijn voorvader, lieten de makers van de serie zien dat geschiedenis doorwerkt tot op het individuele niveau toe.249 Bovendien liet de serie zien dat al deze mensen zich bewust zijn van hun afkomst en dat zij daar een deel van hun identiteit aan ontlenen.
5.3
Receptie
‘Monumentale serie’, ‘de Publieke Omroep op zijn best’ en ‘effectief en mooi gemaakt’. 250 Dit is, zomaar een greep uit de vele loftuitingen die de serie ten deel viel. Ook de kijkcijfers van gemiddeld bijna 800.000 kijkers per aflevering, bevestigden deze hoge waardering. In vergelijking met Verleden, keken er gemiddeld per aflevering 150.000 mensen meer naar De Gouden Eeuw. De best bekeken aflevering was ‘Een maakbaar land’, met maar liefst ruim 1 miljoen kijkers.251 In deze aflevering stond de aanleg van de Amsterdamse grachtengordel en de drooglegging van de Beemster centraal, of zoals tv-recensent Beerekamp opmerkte ‘de oorsprong van de democratische traditie van symmetrie en maakbaarheid.’252 De slechtste kritieken kreeg aflevering 1, ‘Land in zicht’, waarin Goedkoop op zoek ging naar het verhaal achter het Wilhelmus. Het was een moeizaam en ingewikkeld verhaal, waarin de Opstand, de val van Antwerpen in 1585 en het ontstaan van de Republiek aan bod kwamen. Er werd te veel van de kijker gevraagd. Het is dan ook de vraag hoeveel de ‘leek’ van deze aflevering heeft begrepen. De hoofdpersoon, Marnix van Sint-Aldegonde, bleef ook te veel op de achtergrond waardoor het geen pakkend verhaal werd. TV-recensent Jean Pierre Geelen merkte dan ook niet geheel onterecht op: ‘De eerste aflevering van het nieuwe NTR/VPRO-project, wilde nog niet metéén schitteren.’253 De vergelijkingen tussen heden en verleden werden over het algemeen positief beoordeeld. In De Groene Amsterdammer werd er bijvoorbeeld geschreven: ‘De actualisering van de zeventiende eeuw is een ontnuchterend lesje in hardvochtigheid en cynisme.’254 In De Groene Amsterdammer werd wel commentaar geuit op de vergelijking tussen de wreedheden van Coen op de Banda eilanden met hedendaagse bedrijfsschandalen. Deze vonden zij te ver doorschieten. De wandaden van Coen zouden volgens de makers van de serie direct voortgekomen zijn uit de bedrijfsvorm van de VOC, namelijk die van de Naamloze Vennootschap (NV). Coen zou zich als persoon minder verantwoordelijk hebben gevoeld, omdat hij opereerde onder een grote organisatie. Aan de 249
Aflevering 9, De Gouden Eeuw. ‘Niet alles veranderde in goud’, De Telegraaf, 11 december 2012; ‘Goede sociale drama’s’, NRC Handelsblad, 21 december 2012; ‘Terugkijken’, Het Parool, 19 januari 2012. 251 Kijkcijfers van Stichting KijkOnderzoek. 252 ‘Trots op de polder’, NRC Handelsblad, 16 januari 2012. 253 ‘Goud’, De Volkskrant, 12 december 2012. 254 ‘Onze Coen; de herontdekking van de Gouden Eeuw’, De Groene Amsterdammer, 28 november 2012. 250
67
bedrijfsschandalen van de laatste jaren zou volgens de makers eenzelfde grondslag hebben gezeten. De bedrijfsschandalen als ‘erfenis van opereren die begon bij de VOC’, concludeerde Goedkoop.’255
5.4
Deelconclusie
Net als Verleden nam De Gouden Eeuw stelling in het huidige identiteitsdebat. De posities die de makers van beide programma’s innamen in het identiteitsdebat verschilden echter wezenlijk van elkaar. Terwijl het Verleden een gulden middenweg bood tussen aan de ene kant verstokte nationalisten en aan de andere kant blinde kosmopolieten, koos De Gouden Eeuw eerder de kant van de kosmopolieten, door haar politiek-maatschappelijke lessen. Deze leerde ons dat migratie en globalisering niet tegen maar juist vóór Nederland werken. Kennis van het nationale verleden werd op die manier ingezet voor het idee van noodzakelijke openheid en verandering in de toekomst. Dit verschil van toon kwam doordat het debat over de multiculturele samenleving grotendeels voorbij is en de makers van de serie minder een nationaal georiënteerde blik hadden op het vaderlands verleden. De Gouden Eeuw was in de serie ook niet bij voorbaat een periode van nationale glorie. Er werd bewust meer afstand genomen van het klassieke negentiende-eeuwse beeld van de zeventiende eeuw. Zo werd er in de serie bijvoorbeeld afstand gedaan van de negentiende-eeuwse mythes rond de helden Pieter Adriaensz. van der Werff en Jan Andriaensz. Leeghwater. In deze mythes zou burgemeester Van der Werff tijdens het Tweede beleg van de stad Leiden (26 mei – 3 oktober 1573) zijn lichaam hebben aangeboden aan de hongerige bevolking van zijn stad en zou Leeghwater de bedenker en initiatiefnemer zijn van de droogmakerijen, zoals die van de Beemster.256 De series verschilden ook qua vorm wezenlijk van elkaar. Verleden bracht een meer droge geschiedvertelling waarin de nadruk op educatie lag, terwijl De Gouden Eeuw de geschiedenis veel minder presenteerde als een geschiedenisles. De serie was veel toegankelijker door de actualisering en interviews met ‘leken’. De serie wekte daardoor veel meer het gevoel op van nieuwsgierigheid en verwondering. De rol van Goedkoop was daarin ook bepalend. Hij was spontaner en enthousiaster dan Groenhuysen. Bovendien kon de kijker zich met Goedkoop identificeren door de rol die hij aannam. Goedkoop ging op zoek naar het verleden en zocht naar wat er van de Gouden Eeuw nog over is. Hierdoor leek hij, net als de kijker, af en toe net zo verrast te zijn. Zijn rol, de actualisering van het verleden en de momenten waarin te zien was hoe mensen omgaan met dat verleden droegen bij aan het succes van de serie. Door de nadruk te leggen op de omgang en het gevoel met het verleden, hanteerden de makers
255 256
niet
uitsluitend
een
historisch-wetenschappelijke
benadering,
maar
ook
een
Aflevering 5, De Gouden Eeuw, 39. Aflevering 6, De Gouden Eeuw, 29-33; aflevering 2, De Gouden Eeuw, 4-6.
68
erfgoedperspectief. In de serie werd namelijk geen scherp onderscheid gemaakt tussen de ‘officiële’ geschiedenis en herinneringen aan de Gouden Eeuw. De serie was dus niet enkel een geschiedenisverhaal, maar ook een herinneringsmanifestatie door middel van getuigenissen van individuen. Het nieuwe historiciteitsregime, het presentisme, was op die manier nog sterker aanwezig in De Gouden Eeuw, dan in de voorgaande series. Heden en verleden werden nog sterker met elkaar verbonden. Dit had tot gevolg dat het verleden deels werd overschaduwd door het heden.
69
Conclusie In deze audiovisuele historiografie zijn drie perioden te onderscheiden. In de eerste periode, die loopt vanaf de komst van de televisie in 1951 tot de jaren 1980, werd er op de Nederlandse televisie nauwelijks aandacht besteed aan de Gouden Eeuw. De aandacht van documentairemakers ging vooral uit naar de Tweede Wereldoorlog. In de enige historische documentaire die wel de zeventiende eeuw behandelde, 58 Miljoen Nederlanders, was de ‘denationaliseringstendens’ in de geschiedschrijving, duidelijk waar te nemen in het beeld van de Gouden Eeuw. De makers van deze serie braken met de mythe van de Gouden Eeuw, deze eeuw werd niet langer als ijkpunt ingezet voor de nationale identiteit. Dit deden zij op drie manieren. Ten eerste door de zeventiende eeuw niet als voorbeeld voor het heden te zien. Ten tweede door weinig aandacht te besteden aan bekende personen als Rembrandt, Michiel de Ruyter en Van Oldenbarnevelt. En ten slotte door deze periode in de vaderlandse geschiedenis niet te beschouwen als een glorierijke periode. De tweede periode loopt van de jaren 1980 tot rond de millenniumwisseling. In deze jaren kwam er meer aandacht voor de Nederlandse zeventiende eeuw. Deze ontwikkeling liep gelijk met de groeiende belangstelling voor geschiedenis als gevolg van de toename van welvaart en vrije tijd, vergrijzing en snelle sociale veranderingen. De twee series die in deze periode aandacht hadden voor de Gouden Eeuw – Nederlanders overzee en De VOC – behandelden deze geschiedenis echter niet in al haar facetten, maar hadden uitsluitend belangstelling voor maritieme geschiedenis. In beide series werd ook hetzelfde perspectief gehanteerd. De makers van zowel Nederlands overzee als De VOC bekeken de handelscompagnieën vanuit een Nederlands commercieel en economisch perspectief. Dit perspectief kwam voort uit de geschiedschrijving vanaf de jaren 1970, waarin vooral aandacht was voor de commerciële en economische activiteiten van de VOC. Geen traditionele politieke, maar sociaal-economische geschiedschrijving, gebaseerd op een kwantitatieve onderzoeksmethodologie. Moreel-ethische kwesties kwamen in beide series nauwelijks aan bod. Vooral de serie De VOC had weinig oog voor de gevolgen van de handelswijze van de compagnie voor anderen. Het verschil tussen beide series was dat in de serie De VOC de compagnie werd beschouwd als moderne onderneming, als (eerste) multinational. Het lijkt er op dat de makers van de serie De VOC dat voornamelijk deden om geschiedenis over te brengen naar een groot publiek. Langzaam veranderde echter ook de manier waarop werd omgegaan met het begrip tijd. Terwijl in zowel 58 Miljoen Nederlanders als in Nederlanders overzee nog sprake was van een voltooid verleden tijd, kwam het verleden in De VOC al ietwat in dienst te staan van het heden. Het verschil in de omgang met tijd was tussen de series was echter nog te klein, om van een ‘nieuw regime van historiciteit’ te spreken. In de samenleving was deze veranderde omgang met het verleden wel steeds meer
70
zichtbaar. Illustratief hiervoor was de omgang met het verleden tijdens de viering in 2002 van de oprichting van de VOC 400 jaar eerder. Hedendaagse multinationals werden door de organisatie van deze viering beschouwd als een erfenis van de VOC. De VOC-geschiedenis werd ingezet om handelsrelaties een impuls te geven en ondernemerschap aan te moedigen. Het paradoxale was dat de feestelijkheden een nationaal en provinciaal karakter hadden. Deze ontwikkeling in de omgang met het verleden moet in het licht worden gezien van het opgekomen identiteitsdebat als gevolg van globalisering, Europese eenwording en immigratie. In het verleden werd steeds vaker antwoord gezocht op de vragen ‘wie zijn wij’ en ‘wat zijn onze kernwaarden’, waardoor er een continuïteit werd gecreëerd tussen heden en verleden. Daarbij komt dat het verleden steeds meer in dienst werd gesteld voor ontspanning en vermaak, in plaats van voor lering. In de derde periode, vanaf de millenniumwisseling, vond er een ‘explosie’ plaats van historische documentaires over de Nederlandse geschiedenis. Nadat de multiculturele samenleving onder druk was komen te staan was het identiteitsvraagstuk nog urgenter geworden. Vanuit verschillende hoeken werd de oplossing gezocht in het bijbrengen van meer kennis over het verleden bij zowel nieuwe als ook autochtone Nederlanders. Deze toename in de belangstelling voor het vaderlands verleden werd ook opgepakt in de televisiewereld. Televisiemakers probeerden de Nederlandse identiteit te ontwarren door in te zoomen op de Gouden Eeuw. In zowel Verleden als in De Gouden Eeuw werd er daardoor naar continuïteit gezocht tussen heden en verleden. In deze series werd duidelijk anders omgegaan met het begrip ‘tijd’ ten opzichte van de series daarvoor. In deze series is er sprake van een ‘nieuw regime van historiciteit’, het presentisme. De historische analyse werd geïntroduceerd vanuit het heden. Ook was er niet langer een breuk met het verleden, maar was er sprake van een grote mate van continuïteit. In deze periode was er ook meer aandacht voor de schaduwkanten van de Nederlandse zeventiende eeuw, zoals intolerantie, armoede en slavernij. Het verheven zelfbeeld onderging een kritische reflectie. Concluderend kan gezegd worden dat de inhoud van de series meestal achterliep op zowel publieke/politieke discussies als ook academische geschiedschrijving. Televisiemakers liepen niet voorop in het door hun geschetste beeld van de geschiedenis. Zij verstrekten de maatschappij voornamelijk het al heersende beeld uit de academische wereld en gebruikten de in de maatschappelijke levende gevoelens als aanleiding voor hun series. Er zijn twee series die hier echter enigszins van afweken, dat waren de series Nederlanders overzee en De Gouden Eeuw. In Nederlanders overzee werd afgeweken van de verwetenschappelijking in de academische wereld door geschiedenis over te brengen als een spannend avontuur. In De Gouden Eeuw namen de makers van de serie meer stelling in politiek-maatschappelijke vraagstukken en benadrukten zij sterker het ‘moderne’ karakter van de Gouden Eeuw dan geschiedschrijvers.
71
De vorm De technieken die gebruikt werden om de geschiedenis te presenteren liepen zeer uiteen. Deze technieken waren: commentaarstemmen, reënactment, een centrale presentator, interviews en animaties. Maar welke ontwikkelingen hebben zich hierin voorgedaan? Welke technieken worden door documentairemakers niet (meer) gebruikt? En welk format heeft mijns inziens de voorkeur? Voor de komst van de geschiedenisafdeling van de NTR en VPRO, gebruikten verschillende series reënactment als techniek om de geschiedenis te presenteren. Ondanks het feit dat deze gedramatiseerde beelden nooit een groot aandeel in deze series hebben gehad, maakten de makers van deze series wel gebruik van deze techniek. Zij deden dit om een grotere doelgroep aan te spreken. Het maakte de geschiedenis wat hen betreft toegankelijker. Sinds 2000 werd deze techniek niet meer toegepast in historische documentaires over de Gouden Eeuw op de Nederlandse televisie. Dit komt omdat de mensen van de geschiedenisafdeling van de publieke omroep van mening zijn dat reënactment afbreuk doet aan de ‘authenticiteit’ van het verhaal. Toch lijkt het vooral een kwestie van smaak. De historische documentaireseries Nederlanders overzee en De Gouden Eeuw waren volgens de kijkcijfers en de reacties in de pers het meest succesvol. Er lijken hiervoor twee oorzaken aan ten grondslag te liggen. Ten eerste spraken beide series aan, doordat zij de geschiedenis presenteerden als een zoektocht. Dorresteijn zocht naar restanten van zeventiende-eeuwse expedities in exotische gebieden en Goedkoop ging op zoek naar de betekenis van de zeventiende eeuw voor het heden. Je kon je als kijker identificeren met de rol die zij aannamen. Ten tweede presenteerden beide presentatoren de geschiedenis met meer enthousiasme dan de andere presentatoren. Zij straalden uit: dit verhaal moet verteld worden. Bij de andere presentatoren ontbrak een dergelijke noodzaak. Wellicht kwam dit omdat zowel Dorresteijn als Goedkoop hun serie zelf bedacht hebben. Wel werd in alle onderzochte Nederlandse historische documentaireseries de ‘officiële’ geschiedenis gepresenteerd. Geen van de makers maakten een opiniërende documentaire, waarin het persoonlijke perspectief centraal stond, iets wat de Blokkers in hun serie Nederland in twaalf moorden bijvoorbeeld wel deden. Zij presenteerden een persoonlijke visie op de geschiedenis. Zij maakten dan ook geen aanspraak op een zekere mate van objectiviteit. Een persoonlijke visie op de geschiedenis gaf bijvoorbeeld ook Schama in zijn series A history of Britain en The American future: a history (2008). Zijn series waren essayistisch van aard, waardoor er ruimte was voor allerlei subjectieve interpretaties. Hij maakte dan ook niet tot nauwelijks gebruik van interviews met deskundigen, maar gaf zijn persoonlijke visie op de ontwikkelingen in de geschiedenis. Bij de ene serie deed hij dat door de geschiedenis chronologisch te behandelen (A history of Britain) en bij de ander thematisch (The American future: a history).
72
Mijn voorkeur voor een historische documentaire over de Gouden Eeuw gaat ook uit naar een serie waarin de persoonlijke visie van de presentator centraal staat. Omdat de Nederlandse zeventiende eeuw zich niet laat samenvatten in één of twee afleveringen – dat heeft de serie Verleden wel bewezen – prefereer ik tevens een thematische ingang. Een thema die dan niet zou mogen ontbreken is de staatsinrichting van de Republiek. In de eerste plaats omdat deze nauwelijks werd behandeld in de vorige series en in de tweede plaats omdat er goed te discussiëren valt over de kracht van de staatsinrichting voor de Republiek. Vragen die ik graag beantwoord zou willen zien, zijn: Hoe verhielden de gewestelijke en stedelijke instellingen zich ten opzichte van het politieke centrum? Was de wankele positie van de Nederlandse staat nu zijn kracht of zijn zwakte? En in hoeverre kunnen we de Nederlandse staatsinrichting in de zeventiende eeuw ‘modern’ noemen? Het vinden van antwoorden op deze vragen zou de centrale presentator kunnen vinden bij andere historici. Andere onderwerpen die goed in hetzelfde format behandeld zouden kunnen worden zijn tolerantie, slavernij en de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt. Deze onderwerpen spreken waarschijnlijk ook een groter publiek aan. Mijns inziens zou het ook interessant zijn als er een historiografische documentaire gemaakt wordt, die laat zien hoe er door de tijd heen tegen verschillen onderwerpen is aangekeken. Het spannendste zou dan zijn om gevoelige onderwerpen te nemen als de zeventiende-eeuwse tolerantie en de VOC. Op die manier heeft geschiedenis belang voor het heden, omdat mensen dan bewust worden gemaakt van het feit dat de interpretatie van geschiedenis afhankelijk is van tijd en ruimte. Mensen kunnen dan beter hun eigen tijd beoordelen, omdat ze bewust worden gemaakt van de vergankelijkheid van perspectieven en denkramen. In dit format worden anderen aangezet om te leren met geschiedenis
De mythe van de Gouden Eeuw Is er tegenwoordig weer sprake van een mythe van de Gouden Eeuw? Wordt de Gouden Eeuw wederom gemythologiseerd? In de negentiende eeuw fungeerde de Gouden Eeuw als referentiekader, als bakermat en ijkpunt van de Nederlandse identiteit. De geschiedenis werd voortdurend geconstrueerd, gemanipuleerd en gekneed naar de eigentijdse behoeften. Partijdigheid werd boven objectiviteit gesteld. De geschiedenis werd gebruikt als grabbelton om vaderlandsliefde op te wekken. Door middel van de geschiedenis van de zeventiende eeuw werd de natie opgebouwd. Als gevolg daarvan werd in de mythe de nadruk gelegd op de glorierijke momenten, want het verleden moest het gevoel opwekken van nationale trots. In series als Verleden en De Gouden Eeuw zagen we dat de geschiedenis van de zeventiende eeuw deels werd ingezet als richtsnoer voor het heden. Het verleden werd bekeken vanuit actuele politiek-maatschappelijke thema’s, zoals bijvoorbeeld de financiële crisis maar vooral vanuit het 73
identiteitsvraagstuk. Uit deze series bleek dat politiek en geschiedenis weer dichter bij elkaar kwamen te liggen. Het verleden kreeg net als in de negentiende eeuw weer ‘nut’ voor het heden. Deze keer niet voor het opwekken van vaderlandsliefde, maar eerder voor het beschermen van de nationale identiteit. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er tegenwoordig een veel evenwichtiger beeld wordt neergezet van de Nederlandse zeventiende eeuw, dan in de negentiende eeuw. Tegenwoordig is er bijvoorbeeld niet alleen aandacht voor de hoogtepunten, maar ook voor de schaduwzijden. Ook wordt de Gouden Eeuw tegenwoordig veel meer in een internationaal perspectief geplaats en is het ‘nationalistische’ beeld uit de negentiende eeuw grotendeels bijgesteld. Maar de Gouden Eeuw leeft wel weer. Leve de Gouden Eeuw!
74
Literatuurlijst Akveld, L.M., S. Hart en W.J. van Hoboken, Maritieme geschiedenis der Nederlanden. Deel 2: zeventiende eeuw, van 1585 tot ca. 1680 (Bussem 1977).
Akveld, Leo, en Els Jacobs ed., De kleurrijke wereld van de VOC. Nationaal jubileumboek VOC, 16022002 (Amsterdam 2002).
Barend- van Haeften, Marijke, Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC (Zutphen 1992).
Barend- van Haeften, Marijke, Op reis met de VOC. De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en Swellengrebel (Zutphen 1996).
Beliën, Herman en Monique van Hoogstraten, De Nederlandse geschiedenis in een notendop. Wat elke Nederlander van de geschiedenis zou moeten weten (Amsterdam 1999).
Berckelbach van der Sprenkel, J.W., De vader des vaderlands (Haarlem 1941).
Blaas, P.B.M., Geschiedenis en nostalgie. De historiografie van een kleine natie met een groot verleden. Verspreide historiografische opstellen (Hilversum 2000).
Blok, D.P. e.a. ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden (Haarlem 1977-1983) 15 delen.
Blokker, Bas, Gijsbrecht van Es en Hendrik Spiering, Nederland in een handomdraai. De vaderlandse geschiedenis in jaartallen (1999).
Boers-Goosens, Marion, ‘Rembrandt gelauwerd’, Leidschrift 22 (2007) nr. 3, 99-111.
Boogman, J.C., Vaderlandse geschiedenis (na de middeleeuwen) in hedendaags perspectief (Groningen 1959).
Boxtel, Carla van, Geschiedenis, erfgoed en didactiek (Amsterdam 2009).
75
Bruin, G. de, ‘De geschiedschrijving over de Gouden Eeuw’ in: W.W. Mijnhardt, Kantelend Geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945 (Utrecht/Antwerpen 1983) 83-117.
Bruyn, J., Een gouden eeuw als erfstuk (Amsterdam 1986).
J.R. Bruijn, F.S. Gaastra en I. Schöffer, Dutch-Asiatic shipping in the seventeenth and eighteenth centuries. Volume 1: introductory volume (Den Haag 1987).
Busken Huet, Conrad Het land van Rembrandt (Den Haag 1974).
Davids, Karel, ‘Van loser tot wonderkind. De VOC in de geschiedschrijving van 1800 tot heden’ in: Manon van der Heijden en Paul van Laar ed., Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad, en burgers 1600-1800 (Amsterdam 2002) 11-29.
Deursen, A. Th. Van, Mensen van klein vermogen. Het ‘kopergeld’ van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991).
Duijn, Jaap van, Met gemak betrouwbaar beleggen. Het verhaal van Robeco (Zutphen 2004).
Duke, Alastair, ‘Van ‘trouwe dienaar’ tot ‘onverzoenlijke tegenstander van Spanje’: K.W. Swarts interpretatie van Willem van Oranje, 1533-1572’, in K. W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584 (Den Haag 1994) 19-33
Emmer, Piet, The Dutch in the Atlantic economy, 1580-1880 (Brookfield/Aldershot 1998).
Enthoven, Victor en Henk den Heijer, ‘Nederland en de Atlantische wereld, 1600-1800’, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 24 (2005) 147-166.
Frijhoff, Willem en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 2000).
Fruin, Robert, ‘Het karakter van het Nederlandse volk’, in: P.J. Blok e.a. ed., Roberts Fruin’s verspreide geschriften (Den Haag 1900) 1-21.
Gaastra F.M, De geschiedenis van de VOC (Haarlem 1982).
76
Glamann, Kristof, Dutch-Asiatic trade 1620-1740 (Kopenhagen/Den Haag 1985).
Gelder, Roelof van, ‘Van Saksen naar Batavia: Gottfried Preller 1726-1735’ in: P.A.W. Zonneveld ed., Naar de Oost! Verhalen over vier eeuwen reizen naar Indië (Amsterdam 1996) 23-43.
Gelder, Roelof, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de (1600-1800) (Nijmegen 1997).
Grijzenhout, Frans en Henk van Veen red., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992).
Ham, Gijs van der, 200 jaar Rijksmuseum. Geschiedenis van een nationaal symbool (Amsterdam 2000).
Hartog, François, Régimes d’historicité. Présentisme et expériences du temps (Seuil 2003).
Helmers, J.F., De Hollandsche natie (Schiedam 1884).
Heijer, Henk den, De geoctrooieerde compagnie. De VOC en de WIC als voorlopers van de naamloze vennootschap (Deventer 2005).
Huizinga, J., Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw (Groningen 1984).
Huizinga, J., Nederland’s geestesmerk (Leiden 1935).
Israel, Jonathan, Radical enlightenment: philosophy and making of modernity 1650-1750 (Oxford 2001). Jacobs, Els, Koopman in Azië, De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18de eeuw (Zutphen 2000).
Jacobs, Els, Varen om peper en thee (Amsterdam/Zutphen 1991).
Jensen, Lotte, ‘De Gouden Eeuw als ijkpunt van de nationale identiteit. Het beeld van de Gouden Eeuw in verzetsliteratuur tussen 1806 en 1813’, De Zeventiende Eeuw: Cultuur in de Nederlanden in Interdisciplinair Perspectief 28 (2012) 161-175. 77
Klein, Peter W., 1000 Jaar vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 2004).
J.J. Kloek, ‘Naar het land van Rembrandt. De literaire beeldvorming rond de zeventiende-eeuwse schilderkunst in de negentiende eeuw’ in: Frans Grijzenhout en Henk van Veen ed., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992) 139-160.
Knapen, Ben, Nederland en omstreken, opstellen over desoriëntatie en democratie (Amsterdam 1995).
Kossmann, Ernst H., Een tuchteloos probleem, de natie in de Nederlanden (Leuven 1994).
Kossmann, E.H., ‘Verdwijnt de Nederlandse identiteit? Beschouwingen over natie en cultuur’, in: Koen Koch en Paul Scheffer ed., Het nut van het algemeen. Opstellen over soevereiniteit en identiteit (Amsterdam 1996) 56-68.
Lak, Martijn, ‘Handel met Oostzeegebied bracht meer rijkdom dan de VOC’, Historisch Nieuwsblad 6 (2007) 26-29.
Lehmann, Karl, Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de Commerce (Berlijn 1895).
Liempt, Ad van, ‘Verleden van Nederland: geen re-enectment, geen interviews’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 388-390.
Mak, Geert e.a., Verleden van Nederland (Amsterdam 2008).
Meilink-Roelofs, M.A.P., Van geheim tot openbaar. Een historiografische verkenning (Leiden 1970).
Neal, Larry, The rise of financial capitalism. International capital markets in the age of reason (Cambridge 1990).
78
Noordam, Dirk Jaap, ‘Modernisering in de beroepsstructuur van Holland en Friesland in de vroegmoderne tijd’ in: Herman Diederiks e.a. ed., Het platteland in een veranderende wereld. Boeren en het proces van modernisering (Hilversum 1994) 141-154.
Offringa, C., ‘De wijsgerige geschiedkunde van Johannes van Vloten: Aufklärung en liberalisme’ in: J.A.L. Lancée, Mythe & Werkelijkheid (Utrecht 1979) 200-249.
Oomen, Mar, ‘Het Gouden Eeuw gevoel’, Historisch Nieuwsblad 8 (2000) 13-19.
Oostindie, Gert, Postcolonial Netherlands. Sixty-five years of forgetting, commemorating, silencing (Amsterdam 2011).
Palm, Jos, De vergeten geschiedenis van Nederland. Waarom Nederlanders hun verleden zouden moeten kennen (Amsterdam 2005).
Parker, Geoffrey, The Dutch revolt (Londen 1977).
Parmentier, Jan en Ruurdje Laarhoven ed., De avonturen van een VOC-soldaat : het dagboek van Carolus Van der Haeghe 1699-1705 (Zutphen 1994).
Pleij, Herman, Het Nederlandse onbehagen (Amsterdam 1991).
Rogier, L.J., ‘Oranje en de Nederlandse staat’, in: L.J. Rogier ed., Herdenken en herzien: verzamelde opstellen (Bilthoven 1974) 271-292.
Postma, Johannes, The Dutch participation in the African slave trade: slaving on the Guinea coast, 1675-1795 (Michigan 1970).
Roorda, D.J., Partij en factie: de oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties (Groningen 1961).
Sas, N.C.F. van, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Leiden 2008).
79
Van Sas, N.C.F., ‘Nationaliteit in de schaduw van de Gouden Eeuw. Nationale cultuur en vaderlands verleden 1780-1914’ in: Frans Grijzenhout en Henk van Veen red., De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd (Heerlen 1992) 83-106. Schöffer, I., ‘Ons tweede tijdvak’ in: C.B. Wels e.a. ed., Vaderlands verleden in veelvoud. Deel 1 16e18e eeuw (Den Haag 1980) 170-185.
Stevens, Harm De VOC in bedrijf, 1602-1799 (Amsterdam 1998).
Stichting Viering 400 jaar VOC, Viering 400 jaar VOC, 1602-2002. Programma van activiteiten (Den Haag 2002).
Stipriaan, Alex van, Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: een stand van zaken (Amsterdam 2011).
Stipriaan, Alex van, ‘Slavery in the Dutch Caribean. The Books no one has read’ in: David Trotman e.a. ed., Beyond fragmentation; perspectives on Caribbean history 69-92.
Stipriaan, Alex van en Ellen Bal, ‘De VOC is een geloof. Kanttekeningen bij een populair Nederland imago’ in: Manon van der Heijden en Paul van Laar ed., Rotterdammers en de VOC. Handelscompagnie, stad en burgers 1600-1800 (Amsterdam 2002) 213-243.
Swaan, Abram de, Perron Nederland (Amsterdam 1991).
Swart, K.W., ‘Willem de Zwijger’, in: C.A. Tamse ed., Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen aan den Rijn 1979) 46-82.
Vos, Chris, Bewegend Verleden. Inleiding in de analyse van films en televisieprogramma’s (Amsterdam 2004).
Vos, Chris, ‘Op zoek naar een Nederlandse identiteit. De verbeelding van de vaderlandse geschiedenis in Verleden van Nederland en Nederland in twaalf moorden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 377-383.
80
Vos, Chris, Televisie en bezetting. Een onderzoek naar de documentaire verbeelding van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Hilversum 1995).
Vree, Frank van, ‘De kolonisatie van de historische verbeelding’, Groniek 121 (1993) 51-66.
Vree, Frank van, ‘De mythe Nederland’, Tijdschrift voor Geschiedenis 3 (2009) 384-387.
Vries, Jan de, The Dutch rural economy in the Golden Age, 1500-1700 (New Haven 1972).
Vries, Jan de en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam 1995).
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Identificatie met Nederland (Amsterdam 2007).
81
Kranten
BN DeStem
Elsevier
De Gelderlander
De Groene Amsterdammer
Leidraad
Limburgs Dagblad
NRC Handelsblad
Het Parool
De Pers
De Telegraaf
De Volkskrant
Vrij Nederland
De Waarheid
82
Bijlage: de bestudeerde televisiedocumentaires over de Gouden Eeuw Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (1)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun strijdmacht
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 09-01-1977
Lengte: 038min GE:010min
Omschrijving
: Serie documentaires waarin verschillende aspecten van de Nederlandse geschiedenis belicht worden aan de hand van historische reconstructies, prenten, schilderijen, foto´s en manuscripten. Deze aflevering over het Nederlandse leger.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (2)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun ziekten
Regiss/samenst : Kees van Langeraad(r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 16-01-1977
Lengte: 040min
GE: 012min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over ziekten en de ontwikkeling van de medisch professie.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de mooie natuur (3)
Regiss/samenst : Kees van Langeraad(r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 23-01-1977
Lengte: 040min
GE:010min
Omschrijving
: Deze overlevering geeft een historisch overzicht van de Nederlander en zijn relatie tot de natuur.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (4)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun voedsel
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 30-01-1977
Lengte: 041min GE:009min
Omschrijving
: Deze overlevering gaat over het nuttigen en bereiden van voedsel.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (5)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de lagere school
Regiss/samenst : Kees van Langeraad(r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 06-02-1977
Lengte: 038min
83
Omschrijving
: Deze aflevering een historisch overzicht van het onderwijs in Nederland sinds de 17e eeuw.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (6)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders: misdaad en straf
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 13-02-1977
Lengte: 040min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over misdaad en straf door de eeuwen heen.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (7)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de textielnijverheid
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 20-02-1977
Lengte: 039 min
GE: 010min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de ontwikkeling van de textielindustrie in Nederland.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (8)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun behuizing
Regiss/samenst : Manus van de Kamp (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 27-02-1977
Lengte: 039min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de huizen die de Nederlanders in de loop der eeuwen hebben bewoond.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (9)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun bejaarden
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 06-03-1977
Lengte: 036min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de positie van bejaarden in de maatschappij.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (10)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de zeevaart
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 13-03-1977
Lengte: 043min
Omschrijving
: Deze aflevering behandelt de zeevaart.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (11) 84
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de erotiek
Regiss/samenst : Manus van de Kamp (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 20-03-1977
Lengte: 040 min
GE: 008min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de opvattingen over liefde, erotiek, en seks in Nederland vanaf de middeleeuwen.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (12)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en de landbouw
Regiss/samenst : Kees van Langeraad(r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 27-03-1977
Lengte: 043min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de ontwikkeling van de Nederlandse landbouw sinds de middeleeuwen.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (13)
Ondertitel
:58 Miljoen Nederlanders en de beeldende kunst
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 03-04-1977
Lengte: 042min
Omschrijving
: Deze aflevering de houding ten opzichte van kunst en kunstenaars.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (14)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun leiders
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 10-04-1977
Lengte: 043min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de veranderde opvattingen over leiderschap.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (15)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders in andermans ogen
Regiss/samenst : Kees van Langeraad(r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt) Omroep
: NOS Datum uitz: 17-04-1977
Lengte: 033min
Omschrijving
: Deze aflevering geeft een historisch overzicht van reacties en opmerkingen van buitenlanders ten aanzien van Nederlanders door de eeuwen heen.
Titel
: 58 Miljoen Nederlanders (17)
Ondertitel
: 58 Miljoen Nederlanders en hun kerken – Afl.2: De 17e en de 18e eeuw
Regiss/samenst : Jan Bosdriesz (r), Gerard Soeteman (s), Hans Tiemeyer (cmrt 85
Omroep
: NOS Datum uitz: 24-04-1979
Lengte: 052min
Omschrijving
: Deze aflevering de tweede uit een serie van vijf over de rol van de kerk en de invloed van het geloof op de Nederlandse samenleving.
Titel
: Nederlanders Overzee (1)
Ondertitel
: Het Hollands mirakel
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 16-10-1983
Lengte: 050min
Omschrijving
: Serie documentaires over de Nederlandse koloniale activiteiten in de 17e eeuw. Deze aflevering: de opkomst van Nederland als zeevarende natie en oprichting van de VOC en WIC.
Titel
: Nederlanders Overzee (2)
Ondertitel
: Smokkelaars en vrijbuiters
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 13-11-1983
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over veroveringen in het Caribische gebied.
Titel
: Nederlanders Overzee (3)
Ondertitel
: Een peperduur avontuur
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 11-12-1983
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de kolonisatie van Nederlands-Indië.
Titel
: Nederlanders Overzee (4)
Ondertitel
: De geur van kaneel
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 08-01-1984
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de bezetting en kolonisatie van Ceylon.
Titel
: Nederlanders Overzee (5)
Ondertitel
: Het begon met ‘De Liefde’
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 05-02-1984
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de handelssteunpunten in Japan. 86
Titel
: Nederlanders Overzee (6)
Ondertitel
: Barbaren in de Chinese Zee
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 04-03-1984
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de handel met China vanuit Macao, Formosa (Taiwan) en Thailand.
Titel
: Nederlanders Overzee (7)
Ondertitel
: Eenzaam tussen miljoenen
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 21-11-1985
Lengte: 050min
Omschrijving
: Gaat over de koloniale activiteiten van Nederlanders, met name in de 16e en 17e eeuw.
Titel
: Nederlanders Overzee (8)
Ondertitel
: Van waalstraat tot Wallstreet
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 16-01-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de geschiedenis van Brazilië als Nederlandse kolonie, afgewisseld met oude prenten en historische reconstructies.
Titel
: Nederlanders Overzee (9)
Ondertitel
: Verzuimd Brasil
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 16-01-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de geschiedenis van Brazilië als Nederlands kolonie, afgewisseld met oude prenten en historische reconstructies
Titel
: Nederlanders Overzee (10)
Ondertitel
: Bloed, zweet en tranen
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 30-01-1986
Lengte: 049min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de Westkust van Afrika. Shots Goudkust, afgewisseld met stukjes docudrama en oude prenten. 87
Titel
: Nederlanders Overzee (11)
Ondertitel
: De Herberg aan de Kaap
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 06-03-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: Deze aflevering gaat over de ontdekking en ontwikkeling van Zuid-Afrika.
Titel
: Nederlanders Overzee (12)
Ondertitel
: Van koopman tot kolonist
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 27-03-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: In deze aflevering gaat het over Indonesië en Maleisië.
Titel
: Nederlanders Overzee (13)
Ondertitel
: de ontdekking van het Zuidland
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 17-04-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: In deze aflevering gaat het over de ontdekking van Australië en Nieuw-Zeeland en de reizen van Abel Tasman.
Titel
: Nederlanders Overzee (14)
Ondertitel
: De laatste getuigen
Regiss/samenst : Jan Dorresteijn (r), Felix Thijssen (s), Bart van Leeuwen (cmrt) Omroep
: VOO Datum uitz: 22-05-1986
Lengte: 050min
Omschrijving
: In deze aflevering gaat het over de Nederlandse architectuur overzee.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (1)
Ondertitel
: Specerijenkoorts
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 07-09-1997
Lengte: 025min
Omschrijving
: Achtdelige documentaire over de geschiedenis van de VOC, een bedrijf dat een grote stempel heeft gedrukt op een van de meest glorieuze perioden van de Nederlandse geschiedenis, de Gouden Eeuw. In deze aflevering aandacht voor de oprichting van de VOC en de handel in met name peper.
88
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (2)
Ondertitel
: Heren in zaken
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 14-09-1997
Lengte: 026min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor de manier waarop de VOC werd bestuurd.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (3)
Ondertitel
: Oostindiëvaarders
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 21-09-1997
Lengte: 026min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor de scheepsbouw.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (4)
Ondertitel
: Wie wil d’r meer naar Oost-Indië varen?
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 28-09-2997
Lengte: 025min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor het leven van de zeelieden die werkten voor de VOC.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (5)
Ondertitel
: De zeeweg naar Azië
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 05-10-1997
Lengte: 025min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor de route naar Azië en de 17e-eeuwse navigatie.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (6)
Ondertitel
: Voor en achter de mast
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 12-10-1997
Lengte: 026min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor het leven aan boord van een VOC-schip en de grote verschillen tussen elite (achter de mast), soldaten en matrozen (voor de mast).
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (7)
Ondertitel
: Koopman in Azië
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) 89
Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 19-10-1997
Lengte: 025min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor de handelsmethode en het handelsnetwerk dat de Nederlanders in Azië opbouwde om aan de noodzakelijke producten te komen.
Titel
: De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (8)
Ondertitel
: Tropisch Nederland
Regiss/samenst : Ton Dirkse (r), Arts Jos (s), Ton van der Horst (cmrt), Els Jacobs (prst) Omroep
: NOT/TELEAC Datum uitz: 26-10-1997
Lengte: 025min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor het dagelijks leven van de VOC-medewerkers van de handelsposten in Azië.
Titel
: Nederland in 12 moorden (1)
Ondertitel
:Gebroeder De Witt gelyncht
Regiss/samenst : Paul Cohen (r), Jan Blokker (s), Omroep
: Teleac/NOT
Datum uitz: 12-10-2008 Lengte: 024min
Omschrijving
: Serie over bekende en minder bekende moorden uit de Nederlandse geschiedenis. In deze aflevering staat de moord op de broers Johan en Cornelis de Witt centraal.
Titel
: Verleden van Nederland (1)
Ondertitel
: Religie, rebellie, Republiek
Regiss/samenst : Noud Holtman (r), Noud Holdman (s), Charles Groenhuijsen (prst) Omroep
: NPS
Datum uitz: 26-10-2008 Lengte: 049min
Omschrijving
: Serie documentaires over het verleden van Nederland, waarin ruim 250.000 jaar geschiedenis de revue passeert. Talloze plekken waar eerdere bewoners van de Lage Landen hun sporen hebben nagelaten worden in beeld gebracht om de verhalen en de geschiedenis te illustreren. In acht delen, in tijdvakken chronologisch onderverdeeld van de prehistorie tot aan de modernste geschiedenis, licht presentator Charles Groenhuijsen het verleden van Nederland toe in woord en beeld. In deze aflevering: het leven van Willem van Oranje en het ontstaan van de Republiek der Nederlanden vanuit een opstand tegen de Spaanse katholieke overheersers in de Lage Landen in de 16e eeuw.
Titel
: Verleden van Nederland (2)
Ondertitel
: De Gouden Eeuw
Regiss/samenst : Noud Holtman (r), Noud Holtman(s), Charles Groenhuijsen(prst) 90
Omroep
: NPS
Datum uitz: 2-11-2008 Lengte: 049min
Omschrijving
: In deze aflevering staat de Gouden Eeuw (1600-1700) centraal, de eeuw waarin overzeese handel, kunsten en wetenschappen floreren.
Titel
: De Gouden Eeuw (1)
Ondertitel
: Land in zicht
Regiss/samenst : Roel van Dalen (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 11-12-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: Geschiedenisprogramma over de Gouden Eeuw, het tijdperk in de 17e eeuw van economische en culturele voorspoed in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Presentator Hans Goedkoop bezoekt plaatsen en landen die voor de Gouden Eeuw en de wording van Nederland zoals we het nu kennen van grote betekenis zijn geweest. In deze eerste aflevering staan het Nederlandse volkslied, het Wilhelmus, en de auteur ervan, Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, centraal.
Titel
: De Gouden Eeuw (2)
Ondertitel
: Nieuw volk
Regiss/samenst : Suzanne Raes(r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 18-12-2012
Lengte: 039min
Omschrijving
: In deze aflevering staat de stad Leiden centraal, en de hervormingen door stadssecretaris Jan van Hout.
Titel
: De Gouden Eeuw (3)
Ondertitel
: Staat zonder hoofd
Regiss/samenst : Roel van Dalen (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 25-12-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: In deze aflevering staat de machtsstrijd centraal tussen stadhouder Maurits van Oranje en raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt.
Titel
: De Gouden Eeuw (4)
Ondertitel
: Markt en moraal
Regiss/samenst : Roel van Dalen (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 01-01-2013
Lengte: 040min
91
Omschrijving
: In deze aflevering staat de Oostzeehandel centraal, ook wel de moedernegotie genoemd. Met aandacht voor de kooplieden Gabriël Marselis in Denemarken en Louis de Geer in Zweden.
Titel
: De Gouden Eeuw (5)
Ondertitel
: Een wereldonderneming
Regiss/samenst : Gerda Jansen Hendriks (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 08-01-2013
Lengte: 041min
Omschrijving
: deze aflevering staat de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) centraal, de eerste multinational ter wereld.
Titel
: De Gouden Eeuw (6)
Ondertitel
: Een maakbaar land
Regiss/samenst : Matthijs Cats(r), Hans Goedkoop(prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 15-01-2013
Lengte: 039min
Omschrijving
: In deze aflevering staan de uitbreidingsplannen van Amsterdam en de inpoldering van de Beemster centraal.
Titel
: De Gouden Eeuw (7)
Ondertitel
: Moderne manieren
Regiss/samenst : Gerda Jansen Hendriks, Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 22-01-2013
Lengte: 040min
Omschrijving
: deze aflevering staan de nieuwe rijken centraal, burgerfamilies die voor het eerst opgroeien in vrede en welvaart. Met aandacht voor de muziek, de kleding, het uitgaansleven en de gewoonten van de nouveau riche.
Titel
: De Gouden Eeuw (8)
Ondertitel
: Arme Elsje
Regiss/samenst : Suzanne Raes(r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 20-01-2013
Lengte: 039min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor armoede en armenzorg in de Gouden Eeuw. Ook staat het lot van Elsje Christiaens centraal, die haar hospita met een bijl de hersens insloeg en opgehangen werd op het galgenveld.
Titel
: De Gouden Eeuw (9) 92
Ondertitel
: De prijs van kunst
Regiss/samenst : Gerda Jansen Hendriks (r), Hans Goedkoop(prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 05-02-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: In deze aflevering aandacht voor de waarde van schilderijen en de rol van de kunsthandelaar, toen en nu.
Titel
: De Gouden Eeuw (10)
Ondertitel
: Veel geloven op één kussen
Regiss/samenst : Matthijs Cats (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 12-02-2012
Lengte: 039min
Omschrijving
: In deze aflevering staat de Nederlandse tolerantie centraal. Vooral veel aandacht gaat uit naar de omgang tussen mensen van verschillende religieuze stromingen.
Titel
: De Gouden Eeuw (11)
Ondertitel
: Een nieuwe wetenschap
Regiss/samenst : Matthijs Cats (r),hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTRO/VPRO Datum uitz: 19-02-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: In deze aflevering staat de wetenschap centraal. Er gaat vooral veel aandacht uit naar de nieuwe uitvindingen.
Titel
: De Gouden Eeuw (12)
Ondertitel
: Helden op zee
Regiss/samenst : Suzanne Raes (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRo
Datum uitz: 26-02-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: In deze aflevering staan de zeventiende-eeuwse zeehelden centraal. Er gaat vooral veel aandacht uit naar de manier van oorlogsvoeren en hoe de Nederlanders de Engelsen op zee de baas was.
Titel
: De Gouden Eeuw (13)
Ondertitel
: Het begin van het einde
Regiss/samenst : Roel van Dalen (r), Hans Goedkoop (prst) Omroep
: NTR/VPRO
Datum uitz: 05-03-2012
Lengte: 040min
Omschrijving
: In deze aflevering tonen de makers hoe de Republiek haar macht verloor en niet langer het centrum van de wereld was.
93
94