•
DE GESCHIEDEN~ DER NEDERLANDSE ANTILLEN VERTELD VOOR JONGE MENSEN DOOR Fs. VAN TILBURG
UITGAVE VAN DE R. K. BOEKHANDEL "ST. AUGUSTINUS." CURAÇAO
,
.. :·1
DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSE ANTILLEN VERTELD
VOOR
JONGE
MENSEN
DOOR
Fs. VAN TILBURG
UITGAVE VAN DE R. K. BOEKHANDEL "ST. AUGUSTINUS:' CURAÇAO,
Ter aanbeveling. L. S. Een woord ter aanbeveling voor een boekje. dat de geschiedenis der Nederlandse Antillen behandelt. is eigenlijk overbodig; de term "in een behoefte voorzien". hoe vaak ook misbruikt. is hier zeker op zijn plaats. daar er reeds zeer lang vraag was naar een dergelijk werkje. Ik meen deze "Geschiedenis der Nederlandse Antillen" dan ook een hartelijke ontvangst te mogen voorspellen. temeer daar de samenstellers erin geslaagd zijn. de stof in een bevattelijke vorm te gieten. en zij' bovendien het gelukkig idée gehad hebben. de geschiedenis der West-Indische eilanden niet als een los geheel te behandelen. doch haar te zien in samenhang met de geschiedenis van het Moederland en die der omliggende streken. Dit kwam niet alleen de levendigheid ten goede. doch tevens vinden hierdoor de jeugdige lezers de nodige aanknopingspunten in de hun reeds bekende geschiedenis. die hun het begrijpen en opnemen der West-Indische zullen vergemakkelijken. Dat ook de kerk-geschiedenis de haar toekomende plaats heeft bekomen. is voor mij een reden te meer om dit boekje bij zijn verschijnen een woord van warme aanbeveling mede te geven. Fr. M. Rad u 1 p h u s. Inspecteur van het R. K. Bijzonder Onderwijs in Curaçao. 1 September 1941. St. Thomascollege Curaçao.
t
Imprimatur. P. J. Verriet.
Voorbericht.
L. S. Bij de samenstelling van "De Geschiedenis der Nederlandse Antillen" hebben wij ons tot taak gesteld. om voor jonge mensen,
die
met
succes
een
zesde
leerjaar
der
lagere school hebben doorlopen. een betrouwbare beschrijving te leveren van de ontwikkelingsgang van land en volk van het gebiedsdeel Curaçao. Ernstig is er gezocht in de bronnen en gekeurd wat voor ons doel geschikt was. Daar wij overtuigd zijn. dat ons werk misschien op meer-
dere punten voor verbetering vatbaar is. rekenen wij op de welwillende critiek van alle belangstellenden in de Curaçaose geschiedenis. Bij een mogelijke herdruk kan dan met ontvangen op- en aanmerkingen rekening worden gehouden. Wegens de oorlog. speciaal door het gebrekkig contact met het Moederland. moesten illustraties ac hterwege blij ven. Ook dit zal bij een herdruk hersteld kunnen worden. Hoofden van Scholen mogen wij er zeker wel op wijzen . dat "De Geschiedenis der Nederlandse Antillen" als klasleesboek gebruikt kan worden in een zesde of zevende leerjaar. Indien de welwillendheid waarmede dit boekje ontvangen wordt. evenredig is aan de liefde waarmede het geschreven werd. lijkt ons het succes verzekerd. De Samenstellers.
St. Albertuscollege. St. Thomascollege. 3 I Augustus 1941.
I. DE ONTDEKKING VAN EEN
NIEUWE WERELD. In de Middeleeuwen stelden bijna alle mensen zich de aarde voor als een platte ronde schijf. die omringd was door grote zeeën. Waar deze ophielden wao het einde van d. wereld. Niemand zou het gewaagd hebben om daar naar toe te gaan, want dat men er niet van zou terugkeren. was ze-
ker. Reeds in de tijd vóór Christus echter hadden wijsgeren de overtuiging verkondigd. dat de aarde een kogelvormige gedaante had. Gedurende de Middeleeuwen was deze overtuiging steeds blijven voortleven en men vond ze in meer-
dere boeken verdedigd. Langzaamaan won ze steeds meer aanhangers. en kon daardoor grotere invloed uitoefenen op
de zeevaart. Een eerste gevolg was, dat men zich steeds verder op zee waagde. Vooral ook toen het kompas zo werd verbeterd, dat het een brUikbaar instrument werd voor de scheepvaart. Toen wist men immers in welke richting men voer, en kon men de weg-terug ook vinden.
Van die nieuwe vindingen maakten vooral de Portugezen goed gebruik. Dat waren dé zeevaarders van die tijd, en zij waren reeds lang op zoek naar een nieuwe weg naar OostIndië. De Middeleeuwers hielden van sterk-gekruide spijzen. Daarvoor kocht men specerijen (kaneel, kruidnagelen, muskaatnoten en peper) van de Arabieren in Egypte en Syrië, Daar deze specerijen echter vanuit de Oost over land naar Europa vervoerd moesten worden, werden ze veel te duur. Vervoer over water is goedkoper dan per as. Dat is nu waar, maar toen nog veel meer. Dus, vond men een nieuwe weg over zee. dan zouden die specerijen wel goed-
koper worden.
6 En dan had men gehoord van den man uit Venetië, Marco Polo, die een reis had gemaakt helemaal door Azië en China. Die vertelde in zijn reisverhaal van geweldige rijkdommen aan goud, parelen en zijde, zaken, die daar in di~ vreemde streken bespottelijk goedkoop moesten zijn. En het verlangen om een nieuwe weg te vinden naar die rijke landen werd sterker en sterker. Die weg wérd gevonden, want in 1498 volbracht Vasco da Gama de eerste tocht, rond Kaap de Goede H oop, naar Vóór-Indië. Het nadeel was echter, dat men eerst een geweldige omweg naar het Zuiden moest maken, en dat wilde heel wa t zegge n in die tijd. toen er alleen nog maar zeilschepen waren. Intussen was er echter nog een andere ontdekkingsreiziger verschenen. Dat was Christoffel Columbus. die Indië wilde bereiken door steeds maar naar het Westen te varen. Als de aarde een bol was. moest men zo vanzelf in Oost-Ind ië komen! Columbus kwam van Genua, waar hij waarschijnlijk in 1451 was geboren. Toen Jan Il. Koning van Por tu ga!. niets wilde horen van zijn plannen, zocht hij steun en hulp in Spanje, en die vond hij daar vooral bij Koningin Isabella van Castilië. En zo kon bij 3 Augustus 1492 met drie scheepjes vertrekken vanuit de haven van Pal os. 9 September verlieten zij de Canarische Eilanden en gingen het onbekende Westen tegemoet. De aanhoudende Oosten-wind zorgde ervoor, dat zij goed vooruit kwamen. maar na twin~ tig , dertig dagen varen werd de bemanning wanhopig. Ook al. omdat zij door die Oosten-wind vreesden, niet meer naar Spanje te kunnen terugkeren. AUeen Columbus verloor de moed niet. Eindelijk, op 12 October, werd zijn vertrouwen beloond. Zij vonden een eiland, dat Columbus S a n - S a I vad 0 r noemde, en dat hij plechtig voor Spanje in bezit nam. Het was een der Bahama-eilanden, waar goedige, zeer onbebeschaafde mensen woonden. Van goud of specerijen was er echter geen spoor te ontdekken.
7 De tocht werd voortgezet en daarbij ontdekte men Cu b a en S a n t o-D 0 min go; maar van de rijkdommen van Indië vond men niets. Toch meende Columbus in dat land te zijn aangekomen en noemde de bewoners daarom In d i a n e n. Toen hij dan ook in Spanje terugkeerde. werd hij op schitterende wijze ontvangen.
Nog drie reizen maakte Columbus naar de nieuw-ontdekte gebieden. die ondertussen de naam van W est - I n d i ë gekregen hadden. Verschillende andere eilanden werden aangedaan; men voer verder langs de kust van het vasteland. van de mond van de Orinoco tot voorbij Panamá. maar de doorvaart naar het eigenlijke Indië vond men niet. Nergens ook ontdekte men het beloofde goud. en zo werden veel Spanjaarden ontevreden. en werden er klachten ingediend bij Koning Ferdinand. Het kwam zelfs zo ver. dat Columbus in boeien n aar Spanje werd teruggevoerd. Daar werd hij weldra weer in ere hersteld. maar de waardigheid van Onderkoning der nieuwe landen kreeg hij niet terug. In 1506 stierf deze grote ontdekkingsreiziger. arm zoals hij zijn loopbaan begonnen was. omdat hij als bestuurder en organisator van de nieuw-ontdekte gebieden de nodige talenten miste. Zijn werk werd voortgezet; nergens vond men echter de rijkdommen van Azië. en de weg er heen ook niet. Overal zag men zich de weg versperd door een uitgestrekt vasteland. en daarom begon men stil-aan te denken. dat men een nieuwe wereld ontdekt had. Amerigo Vespucci sprak in zijn reisbrieven van 1505 voor het eerst over deze "Nieuwe Wereld". Naar dezen Am e r i g 0 heeft men het nieuwe werelddeel later Amerika genoemd. In 1513 zagen de Spanjaarden. dat zij werkelijk goed gedacht hadden. Toen maakte nl. een van de Con q u i s t ador e s (Veroveraars) een tocht over de bergen in de landengte van Panamá. en zo kwam deze Balhoa plotseling te staan voor een onafzienbare zee. Z u i d zee noemde hij die. en toen was er geen twijfel meer aan. of de "Nieuwe Wereld" was een nieuw werelddeel.
8 Andere Conquistadores namen nog geweldige gebieden van Amerika voor Spanje in bezit. Onder de heldendaden der Spaanse avonturiers zijn wel het meest bekend de verovering van Mexico door Perdinand Cortez, die daar de Azteken onderwierp, en die van Peru door Pizarro, die in dit rijk der Inca's een geweldige hoeveelheid goud vond . De ontdekking van Amerika had grote g e vol gen. De handel vond nieuwe wegen; elk jaar opnieuw voerden de schepen der zilvervloten grote hoeveelheden goud en zilver aan. die de Spanjaarden weghaalden uit de tempels en paleizen der Inca·s. of uit de goudmijnen van Peru C" de zilvermijnen van Mexico. Een ander. treuriger gevolg was de slavenhandel, waarover wij later nog zullen lezen. Maar het grootste gevolg was: de uitbreiding van het Christendom, juist in de eeuw. dat half Europa voor de Katholieke Kerk verloren ging door het Protestantisme. Want daar zorgden de Spanjaarden en Portugezen voor: Als zij ergens een nieuw land ontdekten. volgden hen onmiddellijk priesters (vooral Dominicanen en Franciscanen), om de inboorlingen de weg naar Christus te wijzen. Dat kostte echter heel wat moeite. vooral ook omdat er veel Spanjaarden waren, die naar Amerika trokken alléén maar om zich te verrijken. Die onderdrukten de Indianen en behandelden hen op een onmenselijke wijze. Toch hebben de g 0 ede Spanjaarden met Gods hulp kans gezien een katholiek land te maken van Spaans Amerika . Vooral in Mexico hadden zij veel succes. Dat land was door den edelen Ferdinand Cortez veroverd juist om de bewoners voor het ware geloof te winnen. En in 1540 waren daar niet minder dan 9 millioen gedoopte Indianen. Wel een beschamend voorbeeld voor andere landen. die niets deden om de leer van Christus te verbreiden, ja. zelfs de godsdienst tegenwerkten.
11. ONZE EILANDEN ONDER SPAANS BEWIND.
Een van de dapperste reisgezellen van Christoffel Columbus was Alonso de Ojeda, die waarschijnlijk in 1473 te Cuenca in Spanje geboren werd. Hij was van adellijke afkomst en behoorde een tijd-lang tot het gevolg van Koningin Isabella. Ojeda vergezelde Columbus op zijn tweede reis naar Amerika en verbleef toen enige tijd in de Nieuwe Wereld, waar hij roekeloze bewijzen van dapperheid gaf. Later echter wilde hij het wel eens alleen proberen. en zo vertrok hij 20 Mei 1499 van uit de haven van Santa-Maria (Spanje) om nieuwe gebieden te gaan ontdekken. Amerigo Vespucci was ook aan boord, en uit zijn brieven weten wij zo ongeveer hoe de reis verliep. Eerst ging het naar de Canarische Eilanden. vanwaar werd overgestoken naar Amerika. Daarbij kwamen ze echter veel ZUidelijker uit dan bij vorige reizen: bij de mond van de Orinoco-rivier; en zo werd Alonso de Ojeda waarschijnlijk de eerste Europeaan die voet aan wal zette op het vasteland van Zuid-Amerika. Trinidad en Margarita werden aangedaan; vervolgens ontdekte men Bon a i r e, en op het fee~t van de H. Anna. 26 Juli, ook C u ra ç a o. Als herinnering aan de dag waarop dit gebeurde, noemde de ontdekker de haven "Bah ia de Santa Ana" (St. Anna-baai). Op de verdere tocht werd ook A r u b a ontdekt. en op 9 Augustus waren zij weer bij het vasteland, waar zij een rustige, kalme golf vonden. (Maracaibo). Aan het strand stonden daar enkele hutjes op palen; en dat gezicht herinnerde hen aan de grote stad aan de Adriatische Zee ; Venetië. Misschien
10 wel spottend noemden zij daarom die baai met dezelfde naam. Men zegt. dat dit de oorsprong is van de naam der tegenwoordige republiek Ven e z u e I a (= Klein Venetië). De naam Curaçao namen de Spanjaarden over van de Indianen die hier woonden. Wat hij eigenlijk betekent. en van welke taal hij afkomstig is. weet men niet. Maar dat er Indianen woonden. staat vast. De vóór-historische bewoners van onze eilanden leefden in hoofdzaak van schelpdieren en van wat zij verder in de zee en op het land aan eetbaars konden bemachtigen. Holen in de kalkrotsen dienden hun tot woning. In en bij die spelonken heeft men tekeningen gevonden. bv. op Seroe-Plat (Seroe Poengi) te Bonaire. op Fontein te Aruba en bij Daaibooi te Curaçao. Ook de grafresten. die op Aruba en Curaçao gevonden zijn. vertellen ons iets van deze mensen: Urnen van gebakken klei. waarin de geraamten in gehurkte houding begraven werden: peervormige urnen met nauwe hals. die ' voor kinderlijkjes gebruikt werden: gewoon vaatwerk en platte schalen. waarin gewoonlijk alleen de schedel van de dode werd geborgen. In het begin van de 19de eeuw waren er op Aruba nog mensen. die op deze wijze hun doden begroeven. Van hard gesteente maakten zij ook voorwerpen voor het dagelijks gebrUik: messen. bijlen en beitels. Die werden vaak zeer fraai afgewerkt en gepolijst. Toen de Indianen echter met het ijzer bekend raakten, vervielen deze stenen werk.. tuigen langzaamaan. en na een tijd wist men zelfs niet meer waar ze vandaan kwamen en hoe ze gebruikt moesten wor... den. Wie de oorspronkelijke bewoners geweest zijn. weet men niet. doch toen Curaçao ontdekt werd. waren er Caquetios. van de stam der A r 0 wak ken.
Men wist nu dus dat de Benedenwindse Eilanden bestonden. maar verder komen ze voorlopig niet ter sprake. Wij horen er eerst weer van als Alonso de Ojeda. in Spanje te-
11
rug gekeerd. benoemd wordt tot Gouverneur van een nieuwe nederzetting in Venezuela, waa rbij hem ook onze drie eilanden werden toegewezen. Hij zou de nieuwe kolonie in cultuur brengen, en als loon werd hem de helft van de opbrengst beloofd. Met vier schepen ging hij dus in 1502 van uit Cadiz onder zeil. Aan de Venezolaanse kust deed hij weer verschillende plaatsen aan, en hij kwam ook op Curaçao. Een eindje het land in, achter het Schottegat bij Groot-Kwartier, trof hij een Indianendorp aan. en op verschillende plaatsen vond hij brazilie- of verfhout, dat in die tijd nog al waarde had. Alonso de Ojeda wilde de Indianen beschaven en in vriendschap met hen leven ; niet alleen hier, maar ook in Venezuela. Daarom ontnam hij de inboorlingen niets, om zo hun vertrou wen te w innen. Z ijn ge zellen dachten er echter anders over. Die waren naar deze streken gekomen om zo
spoedig mogelijk rijk te worden, en daarom wilden zij vrij kunnen plunderen en roven. Het duurde dan ook niet lang of zij werden ontevreden. Men stond tegen Ojeda op, nam hem gevangen en voerde hem naar H i spa n i 0 I a (SantoDomingo), waar hij in ellende stierf. Omdat onze eilanden onvruchtbaar waren, en behalve het verfhout zo goed als niets opbrachten, bemoeiden de Spanjaarden er zich in het begin heel weinig mee. Venezuela bracht veel meer op, dtfs waarom zouden zij zich om die drie eilandjes druk maken? Toch maakten de bewoners hier op een zeer onaangename wijze kennis met de vreemdelingen.
Op Hispaniola was de bevolking door de wreedheid der veroveraars en door de veel te zware arbeid zó gedund. dat men er gebrek aan werkvolk kreeg. Daarom werden er enige Spaanse avonturiers op uitgezonden om elders werkkrachten te vinden. 2000 Indianen werden toen van de kust en van onze eilanden weggevoerd naar Santo-Domingo, waar zij als slaven moesten dienen. Toen woonde hier %0 goed als niemand meer.
12 Op Hispaniola had men in die tijd een edel man als factoor. Juan de Ampués heette deze Directeur: hij voelde veel voor de Indianen en behandelde hen goed. In 1525 werd hij overgeplaatst naar Venezuela en werd dus ook factoor over onze drie eilanden. Deze De Ampuéo had kennis gemaakt met enkele van de Indianen. die hier geroofd waren. Hij wist. dat zij zacht en gedwee van karakter waren en dat ze katholiek wilden worden. Daarom vroeg hij den Koning van Spanje. enige families van deze Indianen weer naar Curaçao te mogen terugvoeren. met streng verbod aan alle Spanjaarden hen weer van hier weg te roven. Dit werd goedgevonden en zo kwamen weer verschillende Caquetios terug. Juan de Ampués stichtte in 1527 Co r 0 aan de Venezolaanse kust. maar in 1529 stond Karel Veen deel van Venezuea af aan het Handelshuis Welser te Augsburg. Curaçao. Aruba en Bonaire vielen daar echter niet onder. Deze eilanden werden als koninklijke 'schenking toegewezen aan Juan de Ampués. wiens erfgenamen na hem de heerlijke rechten hebben genoten. De uit Hispaniola teruggekeerde Indianen vestigden zich in de nabijheid van Sa n t a - Bar bar a. waar een kapel werd gebouwd en een Spaanse priester zijn werk kon hervatten. En weldra waren zo goed als alle bewoners van ons eiland katholiek. Later ontstonden nog andere dorpjes: St. Ann a- d o rp (bij kwartier ). A s c e nci 6 n en Sa n - J u a n. De twee eerste hadden ook een kerkje. maar geen van die dorpjes is tot een stad kunnen uitgroeien: daarvoor was de bevolking niet groot genoeg. Slavernij bestond er nog niet op Curaçao. Wel bewezen de Caquetios meerdere diensten aan de Spanjaarden. zoals bij het werken aan de zoutpannen. het houthakken en het verzorgen van het vee. Van de kust werden nl. koeien. geiten en schapen aangevoerd. Maar alles samen beschouwden de Spanjaarden onze eilanden als van geen nut. Voor de handel en de scheepvaart betekenden ze nog niets. al had Curaçao dan nog zo'n mooie haven. Het verfhout en de
13
huiden konden door de Indianen gemakkelijk in hun cano's naar Coro worden gebracht; daar behoefden geen schepen voor naar Curaçao te komen. Zelfs het zout, dat later voor de Nederlanders een voorname reden zou zijn om deze eilanden in bezit te nemen, werd door de Spanjaarden niet uitgevoerd, daar zij dit in overvloed konden krijgen aan de kust, bij het schiereiland P u n t a d e A r a y a (Cumaná). Het was hier dus heel rustig en stil, en langer dan een eeuw leefden de mensen er gelukkig en tevreden onder het menslievend bestuur van Juan de Ampués en zijn opvolgers.
111. DE WEST -INDISCHE COMPAGNIE 162 1.
Het begin van de 17de eeuw bracht voor de Benedenwindse Eilanden een grote verandering met zich mee; het rustige leven der bewoners nam plots een einde. Vreemde schepen vertoonden zich in de West-Indische wateren. en de Spanjaarden begrepen. dat het opletten werd. dat er kapers op de kust waren. Ook Nederland kreeg hoe langer hoe meer belang bij de vaart op de Nieuwe Wereld. want het had sinds lang een zeer drukke haringvisserij. en bij deze .. grote visserij" was zout een zeer voornaam product. Ook de boter-uitvoer eiste veel zout. dat met Nederlandse schepen van de kusten van Frankrijk. Spanje en Portugal werd aangevoerd. In 1568 brak echter de Tachtig-jarige Oorlog uit tussen Spanje en Nederland. en toen Alva in 1580 Portugal veroverde. verbood Philips II alle handel met de lage landen aan de zee. Natuurlijk hield die handel nog wel niet aanstonds op. en bloeide er weldra een uitgebreide smokkelhandel. maar er werd toch zoveel afbreuk gedaan aan de Nederlandse scheepvaart op Portugal. dat men naar andere wegen moest uitzien. Zout moest er komen. en kon men het in Portugal niet meer krijgen. dan moesten er nieuwe plaatsen gevonden worden. Welnu. zeezout lag zowel op de Kaap Verdische Eilanden als op verschillende plaatsen in en aan de Caraïbische Zee voor het opscheppen. En bovendien was er op de West-Indische Eilanden rood verfhout te krijgen. dat voor de Nederlandse laken-weverij van veel belang was in die tijd. Er was nog meer wat de Nederlanders naar de West
15 dreef. Men dacht aan het voordeel. dat de kaapvaart kon opleveren. Het bemachtigen van Spaanse schepen, die met rijke ladingen naar het vaderland terugkeerden, beloofde grote winsten en zou tevens de vijand verzwakken. Ook kon men handelsbetrekkingen aanknopen met de Spaanse koloniën. Het was de Spaanse kolonisten wel verboden handel te drijven met vreemdelingen, maar .... Spanje lag zo ver
weg, en meestal boden die vreemde kooplui hogere prijzen dan de eigen mensen. In 1597 waren er dan ook al Nederlandse schepen bij Punta de Araya, ten Zuiden van het eiland Margarita; en tot 1605 ging het zout-kopen er ongestoord door, Maar in dat jaar werden de zouthalers daar plots overvallen door een vloot van achttien Spaanse schepen; de bemanning werd gevangen genomen; een deel werd opgehangen, en een ander deel naar Carthagena gevoerd, waar zij als roeiers op de galeien moesten dienen. Het was dus een gevaarlijk werkje voor den eenzamen schipper om in een vijandelijk gebied handel te drijven, vooral als zich daar een oorlogsvloot bevond. En men begreep, dat er maar één oplossing was: Er moest een krachtige vereniging komen, die over veel geld kon beschikken. Die zou haar schepen zó kunnen bewapenen, dat deze het tegen de Spaanse oorlogsschepen konden opnemen. Willem Usselincx, een koop man uit Middelburg. ijverde reeds vóór 1600 voor een dergelijke vereniging; en al hield men zich later niet precies aan zijn plannen, de vereniging kwam er.
In 1621 werd n1. opgericht de West-Indische Compagnie. die het recht van alleen-handel kreeg op de Westkust van Afrika en de Oostkust van Amerika: Zij mocht verbintenissen aangaan met vreemden, schepen uitzenden, troepen aanwerven, forten bouwen. Gouverneurs benoemen,
enz.
Later kreeg ze er ook het monopolie van de slavenhandel bij. De Regering van Nederland steunde met geld, en ten tijde van oorlog, met soldaten en oorlogsschepen. Het was
16 dus een staat op zich. al was ze wel alhankelijk van de Regering. Het centraal bestuur der Compagnie was in handen van het College der Heren Negentien. Die 19 heren waren afgevaardigden uit een vijltal Kamers. nl. die van Amsterdam. van Zeeland (Middelburg). van de Maas (Rotterdam ). van het Noorderkwartier en van Groningen. Die benoemden samen achttien leden van het bestuur. terwijl de Regering het 19de lid aanwees. De West-Indische Compagnie begon met een kapitaal van ruim 7 millioen gulden. en nam onmiddellijk de reeds bestaande Nederlandse nederzettingen over. zoals Ni e u wNederland (nu New-York) en Essequibo (nu Brits-Guyana) . Zij veroverde later C u r a ç a o. A r u b a en Bon a i r e op de Spanjaarden. en had ook in Brazilië succes tegen de Portugezen. Die voorspoed was echter niet van blijvende aard. Brazilië moest weer worden afgestaan (1661) en bij de vrede van Breda (1667) werd de Compagnie ook nog gedwongen Nieuw-Nederland aan de Engelsen over te laten. Dat betekende een zwaar verlies. vooral omdat men door de oorlog tegen de Portugezen in Brazilië veel schulden had moeten maken De Compagnie stond er toen zeer slecht voor. Daarom hief de Regering haar in 1675 op. Maar in 1671 was er al een tweede vereniging opgericht. een Compagnie.
die heel wat minder macht had dan de eerste. De Heren XIX werden vervangen door een College van T ien: de handel op West-Indië werd nu voor alle Nederlanders opengesteld: het monopolie bleef alleen bestaan voor de Westkust van Afrika. Essequibo en de drie Benedenwindse Eilanden. De slavenhandel bleef voorlopig ook nog een monopolie. Oorlog werd er niet gevoerd door deze Tweede WestIndische Compagnie. maar toch breidde zij haar bezittingen uit. op meer vreedzame wijze. S t. Eu sta t i u'. S a b a en Sin t M a art en kwamen geheel in haar bezit. terwijl
17 ook
Su rin a m e
voor goed onder haar invloed kwam.
Ruim een eeuw later was het eveneens gedaan met deze tweede Compagnie. De oorlogen tussen Engeland en Ne-
derland gaven haar de doodsteek. De handel stond sti l. vooral tijdens de Vierde Engelse Oorlog. en de vijand veroverde verscheidene van haar bezittingen. Op t Janua ri
1792 nam het land a l de schulden en bezittingen van de West-Indische Compagnie over. en toen kwamen de kolo-
niën dus eigenlijk pas rec htstreeks onder het gezag van de Rep ubliek der Zeven Verenigde Nederlandse Gewesten.
2
I~
NEDERLANDERS VEROVEREM CURAÇAO.
Vóór de grote tocht van 1634 door de West-Indische . Compagnie tegen onze eilanden ondernomen werd, waren reeds meerdere malen Nederlandse schepen in de buurt geweest en was bv. Bonaire enkele malen bezocht. Zo in 1626. toen men er een 200 schapen en een grote stapel gehakt hout wegkaapte. Het jaar daarop wilden een zestal Nederlandse schepen een landing uitvoeren op Aruba; men bemerkte echter aan land volk te paard, en daarom zag men er van af. In 1628 was Bonaire weer aan de beurt; een zekere Banckert laadde er zijn schip vol met verfhout. Ook in 1630 werd dit eiland bezocht, en bij deze gelegenheid kwam het zelfs tot een gevecht met de inboorlingen, Twee jaren later, in 1632 dus, zwierf er een eskader van wel 13 schepen door de West-Indische wateren, onder bevel van Admiraal Maarten Thijssen. Op Sint-Maarten, waar toen reeds een fort was met een bemanning van tachtig Nederlanders, laadden zij zout, en later verschenen zij ook voor Bonaire.
waar weer een honderdtal schapen geroofd werden en het nodige verfhout aan boord werd gebracht. De Heren XIX der Compagnie verloren onze eilanden dus niet uit het oog. Men wilde echter eerst meer zekerheid hebben, alvorens werkelijk een expeditie uit te zenden ter verovering. Van Bonaire was men tamelijk wel op de hoogte; daar was zout en verfhout te halen. Maar van de beide andere Benedenwindse Eilanden wist men zo goed als niets. Dat werd anders, toen begin 1634 een zekere Jan Otzen zijn diensten kwam aanbieden. Deze man had
19 enige tijd op Curaçao doorgebracht als gevangene van de Spanjaarden. en hij verschafte de nodige inlichtingen. Al spoedig besloot nu de Compagnie een expeditie uit te zenden om het eiland Curaçao te overmeesteren; niet alJeen om het zout en het verfhout. maar ook om een vast punt
te hebben midden in de We st~ Indische wateren, van waaruit men het den Spaansen vijand lastig zou kunnen maken. Daarvoor leek Curaçao wel het meest geschikt. Als leiders werden aangesteld Jan van Walbeeck en Pierre Ie Grand, twee mannen die hun sporen in de di enst der Compagnie reeds verd iend hadden, Q.a. in Brazilië. Er werden zes schepen uitgerust. en 4 Mei 1634 begon de reis naar de West. die juist verliep zoals de Heren XIX zich die hadden gedacht. Om zoet water. verse levensmiddelen en brandhout in te nemen deed men St. Vincent aan. een der Kaap Verdische Eilanden, en op 3 Juli - dus na een rcis van acht weken - kwam men voor Bonaire tcn anker. Toen men daar niets naders over Curaçao te weten kon komen. zette men de tocht voort. en de volgende morgen voeren de schepen al dicht onder de Curaçaose kust. op zoek naar een goede ankerplaats. Men bemerkte een geschikte baai. waar op de kust een groot kruis stond opgericht; maar de toegang tot de eigenlijke haven bleek niet zo gemakkelijk te bezeilen : de stroom. die steeds langs de Zuidkust van het eiland loopt. dreef de schepen voorbij de ingang. Men trachtte wel terug te keren. maar stroom en wind dreven hen steeds verder af naar het Westen, en er zat niets anders op, dan om de Westpunt heen naar het Noorden te varen en dan weer terug te keren . Het weer werkte niet mee; eerst na ruim twee weken kreeg men Hispaniola in zicht. en pas op 26 Juli was men weer op de rede van Bonaire terug . Zonder verder tijdverlies ging het nu opnieuw op Curaçao af. Nu had men betere voorzorgen genomen. en tegen de avond van de 29ste Juli liepen alle schepen behouden binnen in de baai
20 met het kruis. en drie gewapende sloepen verkenden weldra het Schottegat. Daar maakte men al gauw kennis met de Spaanse factoor van het eiland. Don Alonso Lopez de Maria, die weinig anders kon doen dan Curaçao overgeven. Tegenstand kon er niet geboden worden. want de Spanjaarden. die zich nooit zo heel druk gemaakt hadden om onze eilanden. ha dden ook niet voor een verdediging gezorgd. Er hadden enkele schermutselingen plaats met de Indianen. maar dat was dan ook alles; de invallers raakten. juist geteld. één man kwijt. De bewoners van het dorpje Santa-Ana wierpen de putten dicht. staken hun huisjes in brand en vluchtten naar Santa-Cruz . Grote verwachtingen van de rijkdom van Curaçao kan de Compagnie niet gehad hebben. en wat men vond viel nog tegen. De voorraad gekapt hout hadden de Spanjaarden daags na de overval in vlammen doen opgaan. en zout was er weinig. Niet lang geleden moest het eiland nog een flinke veestapel gehad hebben: 2000 koeien en 750 paarden. maar de grote droogte van de laatste jaren had er heel
wat
doen
sterven,
en
bovendien
waren
veel
beesten geslacht omwille van de huiden. De grote droogte had tevens veel schade gedaan aan de gewassen op het land. Al met al. de opdracht van de Heren XIX was uitgevoerd: men had Curaçao in bezit genomen. Nu moest men er voor
gaan zorgen. het te kunnen behouden. En daarbij had men rekening te houden met de vijand binnen en buiten. Uit Nederland had men de opdracht meegekregen de inboorlingen tot gehoorzaamheid aan het nieuwe gezag te brengen. er moest geprobeerd worden hen door goede. vriendelijke behandeling tot gewillige arbeiders voor de Compagnie te maken. Daar durfde echter Van Walbeeck niet aan. De Indianen hadden hier meer dan een eeuw onder Spaans bestuur geleefd. en zij zouden wel eens samen kunnen wer~
21 ken met den vijand in Venezuela. Daarom werden er 375 weggezonden naar Cara. tezamen met de enkele Spanjaarden. aan wie vrije aftocht werd toegestaan. Slechts 75 Indianen hield men hier voor de verschillende werkzaamheden op het land . Bovendien bracht men versterkingen aan in de buurt van het dorpje Santa-Ana en aan de baai van Santa-Barbara. waar enkele oude hutten een goede gelegenheid boden om zich te verschansen. Deze maatregelen tegen een overval van de vaste kust bleken weldra onvoldoende te zijn. De achtergebleven Indianen konden maar al te gemakkelijk per cano naar Venezuela oversteken, wat dan ook vaak gebeurde. Bonaire was zogenaamd wel bezet door de Compagnie. maar verdedigers waren er niet achtergelaten. Van daaruit kon men dus best een poging van de Spanjaarden verwachten om Curaçao te heroveren. De eigen soldaten waren bovendien ook niet allemaal betrouwbaar. Het waren voor een groot deel huurtroepen. die het gewoon1ijk niet zo heel nauw namen met het mijn en dijn. en die aan het muiten sloegen wanneer zij daar voordeel in zag en. Van Walbeeck en Le Grand voelden zich dan ook allesbehalve veilig. en toen weldra bleek dat de Indianen inderdaad in verbinding stonden met hun stamgenoten aan de kust. kregen zij een nieuwen kapitein. Dat was een zekere Samuel Cohefio, die als tolk met de expeditie was meegekomen. Hij had te zorgen dat de Indianen op het eiland bleven. In de verdediging werd ook verandering gebracht. Aan de ingang van de St. Anna-baai. op de Oostelijke punt LaP u n t a - werd een fort gebouwd. waa rin de hoofdmacht der troepen werd ondergebracht. Een kleinere afdeling bleef achter het Schottegat gelegerd, maar in een nieuw kamp : Het Klein Kwartier. Toch maakte men zich nodeloos ongerust op Curaçao. De Spanjaarden hebben nimmer geprobeerd de eilanden weer te heroveren. Zij vonden ze blijkbaar niet belangrijk genoeg om er tijd en geld aan te verspillen. Lopez de MarIa
22 maakte wel plannen. maar zij kwamen niet tot uitvoering. Trouwens. ook in Nederland wist men eerst niet goed wat men er mee doen zou. Het was toch wel een veilige schuilplaats voor de Nederlandse schepen in de West-Indische wateren. en dat gaf de doorslag. Al spoedig kende Curaçao nu een bedrijvigheid. zoals men die hier nog niet had meegemaakt. Schepen kwamen en gingen; levensmiddelen en krijgsbehoeften werden aangevoerd. maar ook nieuwe troepen en kolonisten. Er werden
plannen gemaakt om op Curaçao zout te gaan winnen of tabak en katoen te planten. Jan Otzen bv. die als gids met de expeditie was meegekomen. vroeg en kreeg al heel spoedig een stuk land. dat hij in cultuur wilde brengen. Kaperschepen der Compagnie doorkruisten de Caraibische Zee. en de kapiteins hadden opdracht elkaar te Curaçao te ontmoeten en buitgemaakte schepen naar hier op te brengen. Al langer hoe dUidelijker werd het. dat de Spanjaarden geen strijd wensten te voeren om het bezit van de drie eilanden. en zo had de Compagnie begin 1636 niet alleen Curaçao stevig in haar macht door het sterke fort op La Punta. maar was zij ook op Aruba en Bonaire mees-
ter. ofschoon die eilanden niet verdedigd waren.
~
DE
OPKOMST
VAN
CURAÇAO.
De eerste tijd na de bezetting van Curaçao hoort me n niet
veel meer dan klachten over de Benedenwindse Eilanden. Aruba wordt een .. leeg land'" genoemd. Bonaire is niet zo heel vruchtbaar. maar daar had men tenminste flink wat
vee. Ook was daar verfhout genoeg; dit stond echter weer niet dicht genoeg aan de kust. Geen wonder. dat de Heren XIX al spoedig over bezuiniging begonnen te spreken. Men had toch die eilanden niet veroverd om er geld bij in te schieten! ? De man, die deze bezuinigingen zou doorvoeren, en die
voor de bezittingen der West-Indische Compagnie in Amerika van veel belang zou blijken. was Peter Stuyvesant. die in 1643 tot Directeur van Curaçao benoemd werd. De derde bevelhebber was dat al. want in 1638 was Tolck tot opvolger van Van Walbeeck benoemd. die weer naar Brazilië was vertrokken. Deze Stuyvesant was een man met een ijzeren wil; wat
hij zei. geschiedde. Hij was Directeur. en dat liet hij zijn onderdanen terdege merk en. Daarom werd er vaak over
hem geklaagd bij de Heren XIX. maar deze wisten maar al te wel, dat Stuyvesant niet op eigen voordeel uit was.
doch alleen werkte voor het welzijn van de gebieden. waarover hij gezag voerde. En daarom handhaafde de Compagnie hem ondanks alle klachten over zijn driftig karakter. Stuyvesant stelde zelf voor hoe er bezuinigd kon worden. en zijn raad werd opgevolgd. In 1646 kwamen Curaçao en Nieuw-Nederland onder één bestuur: Stuyvesant vestigde zich te Nieuw-Amsterdam en stelde hier een onder-directeur aan. Hij had twee jare"n tevoren zijn nieuwe woonplaats
24 al uitstekend kunnen helpen. Toen kwamen er nl. een aantal vluchtelingen uit Brazilië op Curaçao binnenvallen. Stuyvesant zond er 200 door naar Nieuw-Nederland. waar deze soldaten met open armen werden ontvangen, daar de neder ...
zetting er in grote nood verkeerde, door de aanvallen der Indianen. In 1650 heeft Nieuw-Amsterdam Curaçao geholpen in moeilijke omstandigheden, toen hier nl. groot gebrek aan levensmiddelen was. Stuyvesant zond toen vanuit NoordAmerika een schip met voedsel. dat tot grote blijdschap van de mensen, behouden te Curaçao arriveerde. Gedurende de zeventien jaren dat Stuyvesant het bewind voerde over de beide koloniën nam de handel zeer sterk toe, en vooral de slavenhandel, die onder Directeur Tolck reeds begonnen was, kwam onder hem tot grote bloei. Met die slavenvaart werden geweldige winsten gemaaakt, en het is dan ook niet te verwonderen, da t de Heren XIX er na 1650 niet meer aan dachten de Benedenwindse Eilanden maar weer te verlaten.
Curaçao werd een slaven . . depót,
dat van belang was voor de ganse omtrek. Daar zullen wij in het volgende hoofdstuk nog meer van horen, Tot 1M8 konden de schepen der Compagnie zich bovendi~n lustig wijden aan de kaapvaart op Spaanse schepen. In dat jaar echter werd de vrede met Spanje getekend, en daarmee had de kaapvaart afgedaan. Doch de handel op de Spaanse koloniën werd er door versterkt, Lang lag trouwens de kaapvaart niet stil, want in 1652 kwam Nederland in oorlog met Engeland, en toen trachtte men natuurlijk de Engelse scheepvaart dwars te zitten. Reeds vóór die oorlog had de Compagnie veel last gehad van de Engelsen. Er waren zelfs strooptochten ondernomen op de niet verdedigde eilanden Aruba en Bonaire. Naijver op de handel der Nederlanders dreef de Engelsen om onze scheepvaart zoveel mogelijk afbreuk te doen. Als het aan hen gelegen had, was de Compagnie uit heel West-Indië verdreven. De Bovenwindse Eilanden moesten door de N ederlanders ontruimd worden, en in 1666 wilde de vijand
25 ook een aanval doen op de Benedenwindse. Dit liep echter op nicts uit .
In Maart 1666 was de Engelse vloot van Jamaica vertrokken en, versterkt met 600 zeerovers, voer zij naar het Zuiden om Curaçao te veroveren. Gelukkig kregen de aanvallers onderweg onenigheid. en de ruzie liep zo hoog. dat de zeerovers zich van de Engelsen afscheidden en op eigen gelegenheid op buit uitgingen. De Engelsen voelden zich alleen niet sterk genoeg voor een aanslag, en zagen er dus van af. Nieuw-Amsterdam kwam cr echter nict zo goed af. Stuyvesant had er niet voldoende verdedigingsmiddelen en moest daardoor in September 1664 deze bezitting overgeven aan de Engelsen. Wel werd ze kort daarop weer heroverd en opnieuw onder Nederlands bestuur gesteld, maar bij de vrede van Breda (1667) werd bepaald, dat Nieuw-Nederland aan Engeland zou komen, en Suriname. dat door Crijnssen veroverd was. aan de provincie Zeeland zou blij,... ven. Eerst in 1682 ging deze kolonie over aan de WestIndische Compagnie. Op Curaçao was intussen het leven zijn gewone gang ~Jegaan en elk jaar opnieuw voerden schepen der Compag-
nie nieuwe personen aan, die zich hier wilden vestigen. ]n 1659 arriveerde hier bv. een hele troep Portugese Joden. Er werd hun een stuk land toegewezen aan de andere zijde van het Schottegat, de Jodenwijk, met bedehuis en begraafplaats. waar wij nu nog de fraaie grafstenen kunnen be ... wonderen. Zij zouden zich op de landbouw toeleggen, maar door gebrek aan hulpmiddelen moest deze poging weldra mislukken. Vrij spoedig begaven zij zich dan ook in de handel. Deze Israëlieten waren meestal afkomstig van Brazilië. dat in 1654 door de Portugezen grotendeels weer heroverd was op de Compagnie. Zij kwamen hier aan, toegerust met de beste aanbevelingsbrieven van de Heren XIX. De Direc-
26 teur van Curaçao moest hen alle mogelijke medewerking verlenen, en alle vrijheden en privileges, die zij maar konden verlangen, waren hun verzekerd. Dat alles ... om de handel en de welvaart van het eiland te helpen bevorderen. En inderdaad, de Israëlieten hebben een grote invloed gehad op de economische ontwikkeling van Curaçao. Zij hadden hier ook godsdienstvrijheid. In dat opzicht stonden er de Katholieken niet zo gunstig voor. De WestIndische Compagnie was in merg en been protestants; de katholieke godsdienst was in haar koloniën uitdrukkelijk verboden, en godsdienstoefeningen mochten er niet gehouden worden. De enige priester, die bij de verovering van Curaçao op het eiland was, werd dan ook onmiddellijk verwijderd, en op het lezen der H. Mis werd een zware straf gesteld. De Indianen die hier achter gebleven waren, moesten het zonder herder stellen. Lang heeft die toestand niet geduurd, maar voorlopig was toch de gereformeerde godsdienst de enige die op Curaçao geduld werd. Die had dus een zeer gunstige plaats. want voor concurrentie behoefden
de Protestanten niet bang te zijn. Toch hebben de andersdenkenden hier in de West nooit een bloeiend godsdienstig leven gekend. Juist de mensen, die er het meest hart voor moesten hebben - de Heren XIX te Amsterdam en de Directe\lrs en Predikanten op Curaçao - toonden hun belangstelling meer door mooie woorden dan door daden. De handelsbelangen gingen vóór de godsdienst zodat Curaçao op het einde der 17de eeuw al een slechte naam had bij de buren in West-Indië. De Engelse gouverneur van Jamaica schreef in 1688, dat op Curaçao het gezegde in gebruik was: Jezus Christus is goed, maar de handel is beter! Tegenover de Katholieken stonden de mensen der WestIndische Compagnie dus voorlopig heel anders dan tegenover de Joden. Maar ... met de Israëlieten te onderdrukken zou men de handel geschaad hebben, en dan zou er natuurlijk door de Compagnie ook minder winst gemaakt zijn!
VI.
DE SLAVENHANDEL.
De grootste vlek in de geschiedenis der Christelijke volken. katholieke zowel als protestantse blijft de mens-onterende slavenhandel. Slaven zijn er altijd geweest. ook nu zijn er nog. Bij de Grieken en de Romeinen kreeg de slave rnij zelfs een Zeer grote omvang: er waren toen familie s. die tot 20.000 slaven hadden. Volgens de staatswetten van die tijd was de slaaf geen persoon. doch een ding . zoals vee of een landbouwwerktui g.
Het Christendom kon deze sla vernij niet zo aa nstonds af-
5Qhaffen; daar zou op de eerste plaa ts de slaaf zelf al heel slecht mee gediend zijn geweest. want de maa tschappij was toen nog niet zo ver, dat de alleen-staande vrije mens daar-
in zijn onderhoud zou kunnen vinden. Het is echter altijd de grote verdienste der Kerk geweest, dat zij vanaf het begin voor de slaven dezelfde menselijke rechten heeft opgeë ist als voo r de vrijen. La ngzaa maa n verdween door het werk der Pausen deze
slavernij. In sommige landen bleer zij in een of a ndere vorm voortbestaa n tot in de lade eeuw; op andere plaatsen was ze reeds in de 13de eeuw verdwenen. En wanneer het toch zo
lang geduurd heeft, zelfs in beschaafde landen. voordat de slavernij werd a fgeschaft, dan ligt de schuld daarvan niet bij de Katholieke Kerk , maar bij de mensen die, vaak uit winzucht. niet naa r haar wetten wilde leven en handelen. Reeds spoedig na de ontdekking van de Nieuwe Wereld ontstond er ook in Amerika s la vernij . De bewoners van de
ontdekte gebieden werden gedwongen voor de Spanjaa rden te werken, op het land en in de goud- en zilvermijnen.
28 Spoedig bleek echter. dat deze Indianen daarvoor in het geheel niet geschikt waren. Zij verdroegen de gedwongen arbeid niet. brachten er weinig van terecht. en bovendien waren zij niet talrijk genoeg. . In 1542 nu richtte de Dominicaner Pater De Las Casas zich tot Karel V met een eigenaardig verzoek. Deze Pater was een groot vriend van de Indianen. die voorzag. dat door die gedwongen arbeid dit volk ten onder zou gaan. Nu meende hij een middel gevonden te hebben om zijn volk te redden. en verzocht den Koning. Afrikaanse negers naar Amerika te laten overbrengen. welke hier de plaats van de Indianen zouden innemen op de velden en in de mijnen.
Zeker heeft De Las Casas hiermede niet de bedoeling gehad de negers als slaven in te voeren; daarvoor staat zijn grote
menslievendheid ten opzichte der Indianen ons borg. Reeds lang waren de Afrikaners hier bekend als gewillige werkkrachten. want in 1503 en 1511 waren er al een aantal door de Portugezen naar Amerika overgebracht. Doch nu ging de Spaanse Staat er zich mee bemoeien. Die beschouwde de ganse kwestie als een handelszaak. en de Koning maakte van de slavenhandel een monopolie. Kooplui of anderen konden een contract met de Staat sluiten voor
de levering van zo- en zoveel slaven. Zo'n contract heette "a si ent
0",
en om het te krijgen, moest er eerst een flinke
som gelds in de Spaanse schatkist gestort worden. In 1516 kwam het eerste .. asiento de negros" tot stand, toen Karel V een Nederlander tegen flinke betaling verlof gaf om West-Indië van slaven te voorzien. Doch ook Portugezen. Spanjaarden en Genuezen kregen zulke asiento's, en Engelsen en Fransen deden weldra dapper mee met de nieuwe handel. Het doel van deze laatsten was vooral om eigen eilanden in de West van werkvolk te voorzien. In 1685 was echter de West-Indische Compagnie de maatschappij die verreweg de meeste slaven vervoerde ter wereld. Zij sloot overeenkomsten tot het leveren van een aantal slaven per jaar; ook bv. met het Handelshuis Coymans te
29 Amsterdam, dat in het bezit was van een slaven·asiento. De
Compagnie nam dat handelshuis het werk uit de handen en daarbij kwam Curaçao goed te pas, want door zijn ligging kon het eiland uitstekend dienst doen als tussenstation voor de slaven.
In 1668 waren er al 3000 slaven in het Asiento (slavendepöt) te Curaçao aanwezig. Schepen der Compagnie gingen naar Afrika en kochten daar, voor zeer weinig. inboorlingen van de inlandse. vorsten, of van mensen, die in
de binnenlanden van dat werelddeel op slavenjacht gingen en ze dan naar de kust brachten. Die ladingen van mensen werden dan naar Curaçao vervoerd. waar vreemde plantagehouders ze: kwamen kopen. Er waren jaren, dat men meer
dan 5000 van deze ongelukkigen aanvoerde; er waren ook jaren, dat er 1200 van stierven, Vooral de reis van Afrika náar de West was zwaar voor deze mensen. Een zeereis was in die dagen toch al geen
pretje, maar daar kwam nog bij, dat men liefst zoveel mogelijk "vracht" meenam. De ruimen van zo'n schip waren dan
meestal ook overvol. Men rekende er daarbij op, dat wel 15% onderweg stierf; en brak er aan boord een besmettelijke ziekte uit (wat geen uitzondering was), dan lag het sterftecijfer nog veel hoger. Toch moet men niet denken dat alles wreedheid was bij die slavenhandel. Er gaan vreselijke verhalen ovcr toestanden aan boord van dergelijke slavenja-
gers, maar de West-Indische Compagnie had een goede naam. voor de wijze, waarop zij de slaven liet behandelen,
en er werd op haar schepen al het mogelijke gedaan om hen levend over te brengen. W aren de slaven eenmaal op Curaçao. dan werden zij ge . .
brandmerkt. Dit gebeurde om de smokkelhandel tegen te gaan, want er waren altijd nog wel mensen te vinden, die
zonder contract slaven trachtten te kopen, om ze in de West aan den man te brengen. Vanuit Curaçao werden de slaven
dan verspreid over de omliggende landen. Niet a!le slaven werden echter uitgevoerd, want ook Curaçao had zijn plan-
30 tages met suikerriet en tabak. indigo. citrus-vruchten en katoen. Bonaire had zoutpannen. en daar konden dus ook werkkrachten gebruikt worden. Van Aruba werd weinig werk gemaakt; vóór 1700 werden er geen slaven ingevoerd. St. Eustatius voerde er echter veel in. Men legde er zich toe op de cultuur van tabak. katoen en suikerriet. Alles samen was het een mens-onterende handel; maar dat elke slaaf door zijn meester voortdurend gekweld werd . is niet waar. Er waren veel goede. of tenminste verstan ...
dige meesters. en bv. op Curaçao werden de slaven heel wat beter behandeld dan in de meeste landen van de omtrek. Maar toch bleef het lot van die ongelukkigen hard. Het is daarom wel jammer. dat onze eilanden geen man gekend hebben als bv. den H. Petrus Claver. die van 1610 tot 1654. een mensenleeftijd lang dus. de slaal der slaven was in Cartagena (Colombia). Niet minder dan 300.000 mensen moet deze Jezuïet met eigen handen gedoopt hebben. Wat een tegenstelling met Curaçao. waar de Protestanten zelfs geen slaaf in hun kerk duldden. en niet toestonden dat slavenkinderen protestants gedoopt werden. Doch zoals steeds. wist God ook uit dit kwade het goede te trekken ; want nu werden vroeg of laat al die mensen katholiek. als zij het al niet waren wanneer zij hier werden aangevoerd. Eerst in de 19de eeuw echter zouden zij hun grote voorvechter krijgen in den persoon van Mgr. Martinu. Joanne. Niewindt.
VII. EUROPÀ IN HET KLEIN.
De tweede helft der 17de eeuwen het eerste gedeelte der 18de eeuw waren voor Europa een geweldige oorlogstijd. Ook Nederland maakte zware dagen door. Vooral de Engelsen waren vreselijk jaloers op dat kleine landje, dat hen tot dan toe in zovele dingen vóór was. De Nederlandse visse-
rij en de handel waren hen een doorn in het oog, en tevens keken zij begerig naar de Nederlandse bezittingen in Oost en West. Vandaar, dat telkens opnieuw moeilijkheden ontstonden tussen de beide landen; en wanneer dan de zaak in Europa maar eenmaal aan het rollen was, en de Nederlandse vloot de handen vol had aan de steeds sterker wordende Engelse, dan kon men in de West ook het een en ander verwachten. Ook Frankrijk was in die tijd niet zo heel vriendelijk gezind jegens de lage landen bij de zee, en ook deze vijand maakte het de Compagnie in de West-Indische wateren danig lastig rond 1700. Let maar eens op, hoe de West zich toen spiegelde aan Europa. 1652 - 1654: Eerste Engelse Oorlog. In Àmerika veroveren de Engelsen de Bovenwindse Eilanden, plunderen Àruba en Bonaire, en beramen een aanslag op Curaçao.
1665-1667: Tweede Engelse Oorlog. Reeds in 1664 moet Stuyvesant Nieuw-Nederland aan de vijand afstaan. Bij de vrede van Breda blijft dit zo. De Engelse krijgen steeds meer macht in de West. 1672 - 1678: Nederland in oorlog met Frankrijk en Engeland. Ook de West krijgt zijn deel. De vijand doet een inval op Curaçao; Tobago. een eiland bij Trinidad, gaat voor de Compagnie verloren, en een jaar later is er een geweldige
32 Franse vloot op weg naar de Benedenwindse Eilanden. Ze brengt het echter niet zo ver. 1688 - 1697: Negenjarig Oorlog. weer tegen Frankrijk. De vijand had de handen voI.werk in Europa. maar zag toch nog kans een schip, volgeladen met geschut en ammunitie
bestemd voor Curaçao. te nemen. 1702 - 1713: Spaanse Successie-oorlog. Frankrijk dreigt te machtig te worden en vindt daarom Engeland en Nederland tegenover zich. De Fransen overvallen Curaçao en trekken met een losgeld van ruim 130.000 gulden weer af. Ook de West kreeg dus haar deel van de moeilijkheden van het Moederland. En dan had men nog rekening te houden met de kapers en de zeerovers. die de Caraïbische Zee onveilig maakten. Die twee moeten we niet verwarren. Een
zee s c h u i mer stond geheel buiten de wet; op eigen gelegenheid trok hij er zo maar op uit om te pakken wat hij krijgen kon. Of dat nu schepen waren van zijn eigen land. of vreemde, dat kwam er zo nauw niet. De meeste zeerovers
hadden dan ook niet de vlag van een bepaald land in top; om goed te laten zien met wie men te doen had. lieten zij een rode of zwarte vlag van de mast waaien. En wee het
schip dat hen in handen viel. Vaak werd de ganse bemanning over de kling gejaagd. of moest men dienst nemen op het schip van den rover. Geen wonder. dat tegen dergelijke heren streng werd opgetreden. Toen men bv. in 1729 te Curaçao een tiental mannen van een gestrande zeeschuimer kon gevangen nemen. werden zes van hen tot de galg veroordeeld. omdat ze niet konden bewijzen gedwongen dienst te hebben genomen, zoals de vier anderen. Kap ers waren heel andere mensen. en hun bedrijf was in die tijd wettelijk erkend. Was er bv. oorlog tussen Nederland en Frankrijk. dan gaf de Compagnie aan sommige schippers kaper-brieven. Die trokken er dan op uit om Franse schepen te nemen. Doch de Franse koning gaf natuurlijk ook kaperbrieven aan zijn scheepskapiteins. en ook deze deden
33 hun best om d e handel va n den v ij and zoveel mogelijk afbreuk te do en. W erd er een schip genomen, dan bra cht men dit op naa r eigen havens, en als loo n kreeg zo'n kaperkap itei n dan gewoon lijk ee n gedeelte van de lading . H et kapel'sbedrijf werd dus a ls geoorloofd beschouwd. het z«roven niet
Cura çao maakte in die dagen op zee r aangename wij:c kennis met zo' n kaper. Jan Donckcr was cr toen Directe ur (1673- 1679). V oor hij die aanste llin g kreeg. was hij ko opman, en agent der Compagnie gewee st op de Engelse en F ranse eilanden, waardoor hij goed op de hoogte was V(l ll de ha nd el in de W est, iets wat hem als Directeur uitste kend te pas kwam. Tijd ens zijn bestuur dan, in 1673. deden de Fransen hu n
eerste in va l op Curaçao, die echter op niets uitliep. Wel kwam d e vija nd tot vlak bij de stad. maar enkele d agen la ter sc heepte hij zich weer in en verdween. Waarom de Franse n zo over baast terugtrokken, heeft men noo it geweten. M en zo u echter nog op ee n andere wijze kennis maken met d e oorlog. Doo r de toesta nd in Europa kwamen e r vee l minder schepen van Nederland. en a l gauw was e r hier gebrek aa n heel wat; op de eerste plaats aan levensmiddelen. T oe n ve rsch een Jan Erasmus Reyning als redder voor de. ha ven . D eze Reyning was ee n ui ts tekende kaper. die al een zeve nta l jaren in We st~ Indië rond zwier f. In 1673 kwam hij ook eens een kijkje nemen op Cura çao, waar Doncke r hem onmiddellijk kape rbrieven bezorgde om op Franse en En gelse schepen te gaan varen. Zodra Rey nin g zijn "SevilIaan" wat opgeknapt had . ging hij er op uit. en weldra had hij zoveel vija nd elij ke koopvaard ij sc hepen te pa kken , dat hij er zelfs e nke le in brand moest steken. d aar hij er geen prijsbemanning voo r had. D e an d ere brDc ht hij op naar Curaçao. zodat van toen af van de hongersnood niet veel meer te bemerken v iel. Reyning bleef in dienst van de Compagnie en is 3
34 Curaçao nog dikwijls van groot nut geweest. In 1677 was hij op Tobago, toen de Fransen dat eiland veroverden, Met enkele anderen wist hij te ontsnappen in een roeiboot.
Totaal uitgeput _ toen zij voorbij Curaçao dreven, hadden zij zelfs de kracht niet meer naar de kust te roeien - kwamen zij eindelijk op Aruba aan. Zodra men hier vernam van het lot, dat Tobago getroffen had, ging men met zeven haasten aan het werk om de verdediging van het eiland te versterken. Dezelfde Franse vloot kon ook ons wel eens met een bezoek vereren ... Doch d'Estrees, de eigenzinnige Franse aanvoerder, zorgde er zelf voor, dat de hele onderneming op niets uitliep. Ondanks alle waarschuwingen voer hij zonder loods, en zo kon het gebeuren, dat bijna de ganse vloot 9 Mei 1678 op de riffen van de Aves-eilanden liep. En Jan Donckcr was wel zo goed, om van die gestrande schepen weg te laten halen wat bruikbaar was, speciaal de kanonnen. Toen d'Estrees, die hulp was gaan halen ;'p Santo-Domingo, met zijn reddingsbrigade arriveerde, deed hij de onaangename ontdekking dat een ander hem vóór was geweest.
Ook op ander gebied bleek Doncker een goede Directeur te zijn. Hij verbeterde de vestingwerken van het eiland en liet bv. een lage batterij aanleggen bij de haven-ingang, waar nu het Water fort is. Ook de stad werd uitgebreid, en Doncker gaf verlof te bouwen aan het Stenen Pad, ook genoemd Pieter de Mey (P iet e r m a a i), zodat er meer woonruimte kwam voor de kolonisten. Het waren bedrijvige jaren voor Curaçao.
Andere landen zaten echter ook niet stil. De verschillende oorlogen der 18de eeuw versterkten bv. de Britse wereldmacht zó, dat Spanje er niet aan kon weerstaan; en verschillende Spaanse koloniën gingen bij verdragen aan de Engelsen over. Ook Frankrijk had enkele vaste punten in de West, en probeerde er nog meer bij te krijgen. De Spaanse macht was, vooral op de West-Indische Eilanden, reeds lang over haar hoogtepunt heen.
35 En met de macht der Compagnie zag het er eigenlijk ook niet zo goed uit. Verdragen met andere landen waren er niet. en haar beide voornaamste steunpunten in de West,
Curaçao en St. Eustatius. moesten proberen zich alleen door de handel staande te houden. Had men nog maar kunnen rekenen op krachtige steun van Nederland! Maar die bleef uit. want de leuze der West-Indische Compagnie is steeds geweest: Zo weinig mogelijk uitgeven om zo groot mogelijke winsten te maken. En voor Curaçao was het dus vaak: Help je zelf l
VIII. SLECHT BELEID EN EIGENBAA T.
In 1675 was de eerste West-Indische Compagnie opgeheven; er stond toen echter al een tweede klaar om haar taak over te nemen. Deze ging het echter ook niet voor de
wind. en zeker lag dit voor een groot deel aan haar zelf. Zij betaalde haar ambtenaren zeer lage salarissen en was daar . .
door oorzaak, dat deze kwamen tot oneerlijke praktijken. De ambtenaren zochten naar bij-verdiensten. en toen men er
op Curaçao eenmaal achtel' was, hoe men toch wel aan geld kon komen, zonder telkens opnieuw bij de Heren X te moeten aankloppen, kreeg men graag een baantje als ambtenaar toegewezen. Zo zien we in het begin van de 18de
eeuw zelfs leden van bekende Hollandse Reg enten-families met genoegen een post in de dienst der Compagnie aannemen.
Bij-verdiensten waren er best te maken voor iemand die het niet zo nauw Dam met zijn geweten. En zoals dat ge:-
woonlijk gaat, men begon met kleine dingen en eindigde met grote. De West was ver van Amsterdam, en er kon heel wat gebeuren. voor de Heren X van de nieuwe Compagnie
op de hoogte waren. Met het smokkelen van slaven bv. werd flink verdiend, Ook leverde men levensmiddelen en ammunitie aan zeerovers, of smokkelde suiker naar Venezuela,
die eerst op Santo-Domingo geroofd was. Bij het uitklaren van schepen kwam er vaak geld in de verkeerde zak terecht. Er waren nog meer klachten. Stukke~ land, eigendom van de Compagnie, werden doodeenvoudig door kolonisten in gebrUik genomen, en gouvernementsslaven liet men wer ...
ken op eigen grond. Die slaven werden bovendien nog slecht
·
37 behandeld: zij kregen te weinig eten. en voor de zieken werd niet goed gezorgd. Toch was daar geld genoeg voor uitgetrokken. maar met die centen wisten de ambtenaren wel raad. En zo kon het gebeuren. dat Curaçao met zijn drukke handel, met zijn landbouw, veeteelt en zoutwinning toch geen winsten opleverde: voor de Compagnie. Haar planta~ ges bv. kostten per jaar meer dan 30.000 gulden aan onderhoud; zij brachten echter zeker niet zoveelop. En dan was er nog de verdediging. die de Compagnie telkens sommen gelds kostte. Onder Directeur Van Beek (1700-1704) werd die nog eens flink herzien. en men bracht verschillende verbeteringen aan. De: Caracasbaai versterkte men met een fort, dat B eek e n b u r g genoemd werd. De toegang tot de haven van Santa-Barbara werd versperd. door in de ingang een met stenen beladen scheepje te laten zinken. En vanuit Nederland liet men een zware ketting komen. waarmee de ingang tot de haven van \Villemstad kon worden afgeslo t.: n. Ook de stadspoort en de muren werden vers terkt , en bovendien s tuurde de Compagnie verse troepen voor het fort Amsterdam. Als men nu nog niet rustig kon slapen op Curaçao ... En toch liep het enkele jaren later mis. In 1713 deed nl. een bekende Franse kaper, Jacques Cassardt een inval. Met ~en twaalftal schepen ve rscheen hij op 16 Februari voor het eiland. en de volgende dag landde hij in de baai van Santa~Cruz. Deze baai was niet versterkt zoals enkele andere. en ook niet verdedigd . De vijand rukte op naar de stad. Wel trachtte men hem tegen te houden. maar dit gebeurde zo slap en zo futloo s. dat de Fransen al heel weinig moeite hadden deze tegenstand te breken. En weldra was geheel het eiland. behalve de stad. aan de vijand overgeleverd. Er werd overgave geëist. en Cassard beschoot de stad met 115 bommen. Het slot van de geschiedenis was. dat men een flink losgeld betaalde: 130.000 gulden aan goederen.
38 slaven en geld. Toen dat alles door de burgers bijeengebracht en betaald was. trok de vijand 22 Maart weer af. Als het kalf verdronken is dempt men de put. zegt het spreekwoord. Dat kwam ook hier weer uit. Nu de vijand eenmaal buiten de deur was. ging men de baaien die nog niet. of niet genoeg verdedigd waren. versterken. Dat waren de Piscadera-baai. die van Santa-Cruz en Boca San-Michiel; daar werden nu forten aangelegd. Was dit eer gebeurd. en was de houding der troepen wat flinker geweest. dan zou deze inval niet zo slecht zijn afgelopen. De schade. die de Fransen op het land hadden veroorzaakt. was gauw vergeten. Er zat veel geld onder de burgerij . en vooral de laatste jaren was er flink verdiend door het leveren van benodigdheden aan schepen van vriend en vijand . Ja. en ook aan den vijand leverden de Curaçaose kooplui. en het was werkelijk geen uitzondering als Vijandelijke koopvaardijschepen hier vrij de haven in- en uitliepen. Curaçao had bijna de gehele handel van West-Indië tot zich getrokken, en de burgers maakten op een reuze manier
geld. De Compagnie echter had er alles samen weinig aan. De ambtenaren dachten op de eerste plaats aan hun eigen voordeel; dat bleek nog eens heel dUidelijk in 1736. In dat jaar vertrok de .. Elisabeth". een rijk bevracht schip. van Curaçao naar Amsterdam. maar het werd door Spaanse kapers onrechtmatig genomen. Nog een ander schip onderging dat jaar hetzelfde lot. Er werd geprotesteerd bij de Spaanse regering. maar dat hielp niets. Kort daarop echter liep dezelfde "Elisabeth" onder Spaanse vlag te Curaçao binnen. en in plaats van op schip en lading beslag te leggen. zoals had moeten gebeuren. liet Directeur Van CoUen (1730-1738) haar weer rustig vertrekken. Want .. . zelf kwam hij er geen cent bij te kort. De Spanjaard had hem een flinke som gelds toegestopt voor het verlies dat onze Directeur zelf geleden had. door het kapen van die twee Compagnie-schepen. Dat is één voorbeeldje. hoe de ambtenaren toen hun plicht
39 verzaakten en de Compagnie nadeel toebrachten om hun eigen zak te spekken, maar zo zijn er wel honderd, Geen wonder dan ook , dat in 1738 aan alle ambtenaren van Curaçao het handeldrijven verboden werd, Zij mochten voortaan geen handelszaken doen, ook niet door anderen, of aandelen hebben in koopvaardijschepen, Natuurlijk zouden zij nu minder verdienen. maar daarom kregen zij ook een hoger tracte ..
ment, Het salaris van den Directeur bv, werd met 4000 gulden verhoogd. Er waren nog andere moeilijkheden. De Compagnie was niet altijd gelukkig in de keuze van nieuwe Directeurs, en
zo maakt Curaçao in de eerste helft van de 18de eeuw er een paar mee, die het werkelijk al te bont maakten, Over alles en met ieder hadden zij ongenoegen, Die V an Collen was er zo een, en zijn opvolger, Jan Gales (1738-1740), was nog erger, Dat bracht onrust onder de bevolking, en scheiding tussen Bestuur en burgerij, De beste burgers bedankten ervoor om nog in dienst der Compagnie te treden: men bleef liever buiten op zijn 'plantage wonen, of besteedde zijn tijd aan eigen zaken, Zelfs goed betaalde posten wilde men niet meer hebben, en de bea mbten moesten voortaan gezocht worden onder de mindere burgerij. Die onrust heerste niet alleen onder de burgers. maar zij
deelde zich ook mee aan de slaven. Directeur Faeseh ( 1740-1758) moest daar kort na elkaar tweemaal teg en optreden. 's Avonds na negen uur mocht er geen slaaf meer op op straat komen zonder briefje van zijn meester: dan mocht er ook geen muziek meer gemaakt worden; stokken en wapens mochten zij niet dragen.
Maar veel hielp dit "plakkaat" niet , en in 1750 kwam het zefs tot openlijke muiterij, Op Hato schoten de slaven een opzichter en zijn vrouw dood, staken daarna enkele huisjes
in brand en verwoestten tuintjes. Directeur Faesch liet echter Hink tegen hen optreden, en de muiterij was spoedig onderdrukt. Ook op Aruba maakte men in die jaren driemaal iets dergelijks mee,
IX. K E R KEN SC H 0 0 L.
Zoals in Nederland was ook op Curaçao het protestantisme de enig erkende godsdienst. Alleen deze mocht in het openbaar worden uitgeoefend. alleen leden van deze kerk konden enig openbaar ambt bekleden. Reeds in 1635 bevond zich een Hervormd Predikant op het eiland, en in 1685 was er ook al een Lutherse. Die waren er natuurlijk op de eerste plaats voor de vrije burgers, maar de West-Indische Compagnie had toch ook in haar program staan bekering van de slaven en van de Indianen . Daar kwam echter weinig , of beter gezegd niets van terecht op Curaçao. De meesters wensten niet. dat de slaven deze.lfde godsdienst beleden als zij. en de predikanten-die jammer genoeg lang niet altijd een voorbeeld waren voor hun ge~ meente-Iieten de slaven aan hun lot over. Gelukkig waren er nog mensen, die er anders over dachten; die in de slaaf wél een evenmens zagen, en die wél bekommerd waren om hun zielenheil. En met trots mogen w ij. Katho lieken. die mannen hier noemen, wa nt dat waren priesters. die in de 18de eeuw toch nog kans zagen te wer-
ken voor het heil der slaven, al werd het hun nog zo lastig gemaakt. Tot 1675 was het zo goed als onmogelijk voor een katholiek priester hier voet aan wal te zetten. Het gebeurde echter nog we l eens, dat bv. Spaanse schepen binnenliepen met een geestelijke aan boord; dan konden tenminste de katholieke burgers, aan boord va n dergelijke schepen, hun godsdienstplichten vervuJJen. Onder de tweede West-Indische Compagnie werd de toestand echter beter; men werd
41 gematigder tegenover de priesters'); de strenge plakkaten tegen de: katho1ieken godsdienst bleven wel bestaan, maar men paste ze niet zo streng meer toe. En daarmee maakte Curaçao wel een gunstige uitzondering, want in Oost-Indië en Suriname, ja zells in Nederland, bleven de plakkaten voorlopig streng gehandhaafd. Waarom men in de West wat soepeler werd? Moeilijk te begrijpen is dit niet: De Compagnie werd er bijna toe gedwongen door haar handel, want behalve protestantse en joodse kooplui, hadden zich ook meerdere katholieke handelslieden op Curaçao gevestigd. Waarom zou de Compagnie: deze mensen onaangenaam zijn? Zaken zijn zaken. en als er geld te verdienen was, kon men desnoods die plakkaten wel voor een tijdje vergeten. Vanaf 1705 is Curaçao feitelijk dan ook niet meer zonder priester geweest. Dit wil niet zeggen. dat deze konden doen. wat zij wilden. Zij mochten de slaven bv. niet kerkelijk trouwen. In den persoon van Pater Schabel, een Duitsen Jezuiet die hier een zuster had wonen. mocht Curaçao in 1699 den eersten werkelijken missionaris begroeten. Met moed ging deze priester aan het werk. en in minder dan één jaar had hij ~I een katechismus klaar in drie versch illende talen. Maar hij had geen vaste aanstelling voor zijn missiewerk; niet van Rome en ook niet van de Heren X der Compagnie, Om die te verkrijgen trok hij via Nederland naar Rome, en in 1705 keerde hij naar de West terug, voorzien van de beide toe~ stemmingen. Deze terugkeer betekende niets minder, dan dat de Paters Jez uieten van de Verenigde Nederlanden de zorg voor de Curaçaose Missie op zich namen. Bijna veertig jaren hebben deze paters hier dan ook gewerkt. maar in 1742 moesten zij zich terugtrekken. Door armoede en te zware arbeid stierven
*) In het st8\1 e n ~ltsie nto van het Hltndelshuis Coyml5ns (1685) stond bv. de bepaling, dat er op Curaçao twee Capucijnen moesten komen VOOr de katholieke slaven . Of deze Paters er ook werkelijk geweest zijn, staat niet vast.
-42 er te veel jonge miSSIOnarISSen. (van de acht. die hier gewerkt hebben. stierven er zes op Curaçao'). en de Jezuieten kwamen in Nederland zelf krachten te kort. Hun heengaan werd erg gevoeld. want ze hadden zich niet tevreden gesteld met de zielzorg voor de vrije burgers. maar zich ook het lot der arme slaven aangetrokken. zowel op Curaçao als op Bonaire. Er waren jaren geweest van bijna 1500 doopsels. Toch zijn er. ook na hun vertrek. altijd priesters te Curaçao geweest. Een van hen. Pastoor Maubach, voltooide de St. Anna-kerk te Otrabanda. en werd in J 769 benoemd tot Apostolisch Prefect. Eerst hadden de Benedenwindse Eilanden deel uitgemaakt van het Bisdom Coro. later van Caracas; nu kwamen ze echter als zelfstandige Missie rechtstreeks onder Rome. Van 1776 tot 1820 was hier weer een Orde werkzaam: de Vlaamse Franciscanen zorgden geregeld voor drie Paters. In het laatstgenoemde jaar stierf echter de laatste van hen. de bekende Pater Pirovani, op Aruba ; en in België had men geen priesters meer om de open plaatsen aan te vullen. Meen niet. dat het werk van al deze priesters altijd zo maar van zelf ging. In 1785 bv. werd er tegen Pastoor Ten Oever nog een boete geëist van 10.000 gulden. verbanning van het eiland en afbreking van het altaar. En dat alleen. omdat deze priester zijn priesterplicht had gedaan. Ook Bonaire zag zo nu en dan een van deze priesters, maar er waren ook lange jaren dat er niemand kon komen. Toch is dit eiland katholiek gebleven. wat voor een groot deel te danken is aan een man. die de plaats van de priester zoveel mogelijk vervulde. Vele jaren lang heeft deze Cornelis Martis er de kinderen gedoopt en de stervenden voorbereid op de dood. Hij was zelf een voorbeeld van deugd en leerde aan anderen de weg naar een christelijk leven. Algemeen werd hij geacht. zowel door Protestant als door KatholIek. en iedereen erkende zijn grote verdiensten, wat nog eens heel bizon der bleek. toen hij in 1852. op een leeftijd van 102 jaar. overleed.
43 Op Aruba werkten voornamelijk Spaanse priesters: na 1769 kwam er echter meer contact met Curaçao. en later
ging de Apostolische Prefect geregeld om de twee jaren een tijd naar dat eiland. Eerst in 18 19 kreeg men er zijn eerste vaste Pastoor (De Noord). In de 1Bde eeuw zag het er dus niet erg gunstig uit voor
de
Katholieke
Kerk op onze Benedenwindse Eilanden.
Weinig priesters en veel tegenwerking. dat is de algemene
indruk. De slaven echter begrepen hoe langer hoe beter. dat alleen onze priesters wilden zorgen voor hun zielenheil.
En door Gods zegen zal uit dit kleine begin in de volgende eeuw een krachtige katholieke beweging ontstaan. Naar het voorbeeld van hun geloofsgenoten in Nederland, zullen dan ook de Katholieken van de West zich vrij gaan maken, en wel onder leiding van Mgr. Niewindt, Wat de Israëlieten betreft: zij genoten godsdienstvrijheid, zoals we reeds weten. Wel waren zij, evenals de Katholieken, uitgesloten van openbare bedieningen, maar toch werd ook
hun raad gevraagd in geval van nood of bij ernstige gebeurtenissen. Invloedrijke geloofsgenoten te Amsterdam zorgden bovendien wel, dat men het de Joden op Curaçao niet te lastig maakte . Ook met het onderwijs zag het er niet zo sc hitterend uit
in de l8de eeuw. Er was maar één schoolmeester op heel Curaçao, en die had er dan nog enkele andere postjes bij. Stierf die goede man, dan zat men een half jaar of nog langer zonder onderwijzer. Het is zelfs voorgekomen. dat men het vier jaar lang zonder schoolmeester moest stellen. Daarom
richtten de burgers van de stad (Punda) zelf een schooltje op, en later volgden die van Otrabanda en Pietermaai dit voorbeeld. Deze schooltjes werden door de burgers zelf bekostigd, Maar de meester van de Compagnie-school was het daar niet mee eens. Met al die nieuwe schooltjes kwamen er minder kinderen bij hem, en zo verdiende hij ook minder.
i4 Op zijn verzoek werden de nieuwe scholen door de Compagnie opgeheven. doch Directeur Rodier (1773-1781) kreeg gedaan. dat de Heren X er nog eens op terugkwamen. Te Otrabanda kwam er zelfs nog een schooltje bij: toen waren er dus al vier. Daar bleef he t voorlopig bij .
Voor het leren spellen en lezen moest er 60 cent betaald worden; voor lezen en schrijven 90 cent; voor lezen, schrijven
en cijferen één gulden. maar als de leerlingen zelf papier en pen meebrachten. was dat maar 85 cent per maand. Het schoolgeld was dus niet zo hoog als in onze dagen : maar het geld had toen veel meer waarde dan tegenwoordig. en zeker werd er niet zo veel voor geboden als thans op all ze scholen. Dit onderwijs was natuurlijk protestants: de katholieke burgers moesten zelf maar zien hoe ze klaar kwam en voor
hun kinderen. bv. door hun huisonderwijs te laten geven. En aan onderwijs voor de kinderen der slaven werd zelfs niet gedacht. Ook daarin zou de 19de eeuw verandering brengen.
X. DE GOUDEN ROTS.
Evenals de eerste helft van de 18de eeuw was ook de tweede helft voor Europa rijk aa n oorlogen. Voor onze W est-Indische Eila nden is meer in het bizon der va n belang de Zevenjarige Koloniale Oorlog (1756- 1763). voor zover die 0111 de koloniën in Noord-Amerika werd gestreden. Oc Franse kolonisten, die zich dapper weerden, moesten
door het achterblijven van steun uit het M oede rland. tenslotte voor de Engelse n onderdoen. En zo ging voor Frankrijk een rijk koloniaal gebied verloren. De Curaçaose handel ondervond de nodige last va n deze oorlog. V oora l de Engelsen maakten ons het leven zuur; zij pasten het visitatierecht toe, en Nederland was niet in staat h aar koopvaardij sc hepen convooi te ve rle nen, daar de v loot te lang verwaarloosd was .
Toch werd onze handel steeds drukker. en onder Directeur Rodier zou Curaçao zelfs zijn toppunt va n we lvaar t bereiken. Een nieuwe oorlog was daarvan de oorzaak. en
wel. de Amerikaanse Vrijhe idsoorlog. In 1775 begonnen nl. dertien Engelse koloniën in Noord Amerika de strijd om de onafhankelijkheid. George Washington zou zich weld ra aan het hoofd plaatsen va n het gewapend ve rzet. Frankrijk zag nu de kans schoon om den aartsvijand Engeland dwars te
zitten en sloot zich bij de Amerikanen aan. Ook het zo verzwakte Nederland werd in de oorlog betrokken: Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). In 1783 moest Engeland toegeven: De Verenigde Staten van Amerika werden onafhankelijk verklaard. Dit is in het kort de geschiedenis van deze oorlog, maar
reeds in 1767 wa ren de moeilijkheden tussen En gela nd en
46 haar koloniën begonnen, en vele West-Indische eilanden profiteerden daar van, vooral St. Eustatius en Curaçao. De Bovenwindse Eilanden St. Eustatius, St Maarten en Saba waren, evenals de Benedenwindse, vanaf de eerste helft der 17de eeuw in het bezit van de West-Indische Compagnie, en men had er dezelfde moeilijkheden meegemaakt als op Curaçao. Met de landbouw had men er meer succes gehad dan hier. doch die werd maar al te vaak verwaarloosd, daar men op andere wijze gemakkelijker geld kon maken. De smokkelhandel op Engelse en Franse gebieden tierde er welig, doch zoals elders kwam er weinig van de voordelen in de kas der Compagnie terecht. Veel plezier beleefde deze dan ook niet van de Bovenwindse Eilanden, en de voortdurende invallen der Engelsen deden er bovendien niet veel goeds aan de welvaart. De Amerikaanse Vrijheidsoorlog kwam daar nu plotseling verandering in brengen en St. Eustatius werd het middelpunt van een zeer drukke handel. zodat het weldra de naam van ooT heG 0 I den Roe k" verwierf. De Amerikaanse opstandelingen kregen nl. al vrij spoedig een tekort aan Europese goederen. De weg naar Europa werd hun afgesneden door de Engelsen; dus moesten er nieuwe plaatsen gevonden worden, waar zij die goederen (vooral oorlogsmaterialen) konden inkopen. Zo kreeg St. Eustatius een goede kans. Er kwamen jaren, dat er meer dan 3000 schepen binnenliepen ; en maanden. dat ~r 400 koopvaardij ers uitzeilden. De Statianen hadden niet te klagen: er werden geweldige winsten gemaakt door de kooplui. Kruit bv. verkocht men grif met 120% winst. Ook Curaçao maakte een dankbaar gebruik van de toestand, vooral toen Spanje nog in oorlog raakte met Engeland. Toen bloeide de Nederlandse handel op Venezuela meer dan ooit: Curaçao werd dé stapelplaats voor WestIndische pruducten, en weldra was er grote welvaart op het eiland. Aan alle kanten verrezen er mooie huizen, en er
17 heerste tevredenheid bij burgers en Bestuur, iets. waaraan het reeds 1ang gemankeerd had. De verdediging
van
het
eiland werd nog eens terdege nagezien, en de burgers droe-
gen ruimschoots bij ter verdediging van hun persoon en goederen. Met trots tekende men in die dagen aan dat er werkelijk iets te beveiligen was: In de stad telde men reeds 300 huizen; op Otrabanda ook 300; op Schaarlo en Pietermaai samen 250. En dank zij de voorspoed, was het er goed leven . Deze we1vaart was echter te mooi om lang te
kunnen
duren. Engeland kón de handel van St. Eustatius met de Amerikanen niet toestaan en protesteerde al heel spoedig
bij de N ederla ndse regering. Deze verbood de handel; maar de kooplui stoorden zich niet aan dit verbod. De kans om in korte tijd rijk te worden,was té mooi. Dat niet alleen, maar men werd op de Bovenwindse Eilanden nog overmoe-
dig en ging de Engelsen tarten. Zo werd er op 16 November 1776 de vlag der Amerikaanse "rebellen" (13 Strepen) voor de eerste maal in de geschiedenis officiëel begroet met II saluut-schoten, en de Gezaghebber van St. Eustatius weigerde later zijn verontschuldigingen aan te bieden. Het was geen olficiëele begroeting geweest, zei hij; doch de Engelsen dachten er anders over.') Hoe het ook zij, Engeland besloot nu maar eens een eind te maken aan die verboden handel op haar koloniën, en pas was ook Nederland in oor1og, of er werd een
straf~expeditie
uitgezonden, die on-
ze Bovenwindse Eilanden eens flink de les zou lezen. 3 Februari 1781 verschenen de Engelsen met een machtige vloot voor St. Eustatius. en eiste aanvoerder Rodney
overgave. Tegenstand kon er zo goed als niet geboden worden, (er was één Nederlands oorlogsschip aanwezig!) en zo gaf men zich maar over op genade of ongenade . De
*) Ook Noord-Amerika denkt er %0 over. Op 12 December 1939 schonk de President der Verenigde Staten een gedenkplaat, die te St. Eustlltius ..... erd aangebracht, als herinnering aan dit feit.
48 buit, die de vijand hier maakte, was geweldig! St. Eustatius heette niet voor niets ,,0 eGo u den Rot s"; 130 rijk beladen koopvaardijschepen vielen de Engelsen in handen, en op de wal grote magazijnen vol suiker en tabak. Het geheel vertegenwoordigde een waarde van 40 millioen gulden; een reusachtige som voor die tijd. Ook St. Maarten en Saba werden geplunderd. Daarbij liet Rodney nog langer dan een maand de N ederlandse vlag van het fort te St. Eustatius wapperen, ·zodat nog telkens koop vaardijschepen van allerlei nationaliteiten, die van niets wisten. in de val liepen en buitgemaakt werden. En nog waren de Engelsen niet tevreden; zij zouden het eiland achterlaten als een woestenij. Alle goederen, van wien ze ook waren, werden verbeurd verklaard en voor den
koning verkocht; tenslotte verwoestte men geheel de beneden-stad. St. Eustatius had afgedaan. Een schrale troost was het, dat de schatten van St. Eustatius nooit Engeland bereikt hebben. Op weg naar Europa viel het schip, waarmee ze vervoerd werden, in handen van Franse kapers. Groot was de verslagenheid op Curaçao bij het horen van dit nieuws, en men begreep, dat spoedig ook voor de Benedenwindse Eilanden zware tijden zouden aanbreken. De Engelse kaapvaart nam sterk toe, en toen de vloot van
onze: bondgenoten. de Fransen, in 1782 een zware neder-
laag leed tegen de Engelsen, zag het er zeer donker uit VOOr Curaçao. Een voordeeltje had men nog, toen in datzelfde jaar een Frans leger van meer dan 10.000 man enkele maanden op het eiland verbleef. Deze soldaten hadden, onder den bekenden Lafayette. meegevochten in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. De tegenwoordigheid van zoveel vreemdelingen op het eiland bezorgde de kooplieden een aardig voordeel. Tot 1784 bleef Nederland in oorlog met Engeland. en de
49
handel ging met de dag slechter. Amerika, dat in 1783 onafhankelijk was geworden, lokte de Europese handel naar zich toe, en deze handel op de Verenigde Staten liep niet door W est-Indië . Met de bloei van Curaçao was het gedaall. Veel mensen, die hier in de goede jaren rijk waren geworden, verlieten het eiland , en weldra gaf de WestIndische Compagnie weer toe op haar bezittingen . Er moest opnieuw geld bijgepas t worden: meer dan 70.000 gulden per jaar. Zo werkte zij zich al langer hoe dieper de put in. en in 1791 werd zij dan ook ontbonden. I Januari 1792 nam de Republiek der Verenigde Nederlanden al haar schulden en bezittingen over.
•
XI. DE SLA VENOPSTAND VAN 1795. In 1789 brak in Frankrijk de Grote Revolutie uit; het koningschap werd er omvergeworpen. de republiek uitgeroepen. en zelfs probeerde men er een nieuwe godsdienst in te voeren. De leuze was: "Vrijheid! Gelijkheid! Broederschap!". en deze leuze hoorde men weldra door gans Europa. want de Fransen wilden ook andere volken laten delen in hun "geluk". en stuurden er legers op uit om overal de "blijde boodschap" te verkonden. dat nu werkelijk alle mensen gelijk konden worden. Nederland kwam eveneens aan de beurt. In 1795 trokken de Fransen over de bevroren rivieren het land binnen en de Bat a a f se R epu b I i e k werd gesticht. Goddank ging het er bij deze omwenteling heel wat kalmer toe dan in Frankrijk , maar toch bracht deze verandering een zeer
nadelig gevolg met zich mee. Als bondgenoot van Frankrijk bleef Nederland in de komende jaren steeds in oorlog met Engeland. en daar zouden de Antillen ook de nodige last van ondervinden.
Naar het voorbeeld van het Moederland waren intussen ook de Franse koloniën weldra een vrijheids-beweging rijk. en deze bleef er niet tot de burgers beperkt. Op Santo-Domingo bv. stonden de slaven op en wisten zij hun vrijheid te bevechten. De berichten daarover drongen ook door tot Curaçao. en het is heel goed te begrijpen. dat vooral de slaven hier met belangstelling de strijd en het succes van hun lotgenoten in de Franse kolonie volgden. En de overwinning der Dominicaanse slaven moet op hen een geweldige indruk gemaakt hebben.
51 Immers, al hadden de Curaçaose slaven over het algemeen een beter leven dan die van de omliggende landen, ook hier bleel de slaaf een mens zonder menselijke rechten. Wel waren er wetten gemaakt die voorschreven hoe de eigenaars hun slaven te behandelen hadden, maar het was voor die rr:eesters al heel gemakkelijk deze voorschriften te vergeten. Het verbod bv. om 's Zondags te laten werken. werd in menig geval niet nagekomen. en met de plicht om te zorgen voor voldoende voedsel en kleding, werd door sommige meesters al heel vreemd omgesprongen . Zij gaven hun slaven zogenaamd een dag per week "vrij-af". dan konden zij bij anderen geld gaan verdienen, waarmee zij bij hun eigen meesters eten en kleren "mochten" kopen.. . tegen hoge prijzen. Had een slaaf iets misdaan, dan werd vaak een hele groep gestraft; en zo'n straf was gewoonlijk lang niet mals. Het is dan ook geen wonder dat er slaven waren, vooral van sommige plantages, die met open oren luisterden naar de berichten van Santo-Domingo. Bovendien werd er ver-
teld. dat Directeur De Veer (1782-1795) uit Nederland bevel had ontvangen alle slaven vrij te verklaren . doch dat hij dat bevel niet wilde uitvoeren. En daar er lange tijd geen schip uit het Moederland binnenliep, wist men eigenlijk niet goed hoe de toestand was in Europa, en de slaven namen voor vaststaand aan , dat Nederland bij Frankrijk was ingelijfd en als natie niet meer bestond. Al1es werkte er toe mee om de spanning te verhogen, en toen de sla ven eenmaal een leider gevonden hadden. was de zaak spoedig aan het rollen. Die leider was Toela, een slaaf van de plantage K nip, die het plan tot de opstand uitwerkte en zich verzekerde van de medewerking van anderen. Ook een zekere Bastiaan. bij genaamd Carpata, werd later tot de leiders gerekend. 17 Augustus 1795 werd er een begin gemaakt met de muiterij: vij fti g slaven van Knip weigerden 's morgens aan het werk te gaan. Zij trokken over S a n t a - Cru z, waar velen zich met hen verenigden, naar Por t- Mar i e, waar
52 zij hun hoofdkwartier opsloegen. Een gedeelte van de slaven op Knip en Santa-Cruz. dat oorspronkelijk niet mee wilde doen. werd door Luis Mercier toch nog overgehaald en verschanste zich twee dagen later op een heuvel bij F 0 nte y n. Intussen waren de meesten gewapend met geweren. waarvan er blijkbaar op de plantages genoeg aanwezig waren. Later bleken zij ook een paar kanonnen te hebben. In de stad was men spoedig op de hoogte van de dienstweigering. en daar men veronderstelde dat de slaven niet
gewapend waren. werd er de volgende dag een kleine troep soldaten heengezonden. om te trachten de muiters met zachtheid tot gehoorzaamheid te brengen en de leiders gevangen te nemen. Zo nodig zou geweld met geweld gekeerd moeten worden. Dit troepje soldaten werd echter door de slaven teruggeslagen. zodat men 19 Augustus een sterkere groep moest uitzenden. Intussen was er al veel kwaad gesticht. De muiters braken schuren open en stalen de maïs; woonhuizen werden in
. brand gestoken. gevangenen verlost; putten en regenbakken werden verontreinigd en schade toegebracht aan de oogst op het land. Erger was. dat de huisonderwijzer Sabel, na eerst op onmenselijke wijze gemarteld te zijn. op last van Mercier werd doodgeschoten. Er moest werkelijk krachtig worden ingegrepen. Doch eerst wilde een katholiek priester. Pastoor Schinck, nog proberen de slaven met zachtheid te winnen. Op eigen verzoek mocht hij van het Bestuur naar de muiters gaan om hun klachten aan te horen en hun betere behandeling te beloven; en vol goede moed begaf Pastoor Schinck zich op weg naar Port-Marie. Toela zorgde daar dat deze onderhandelaar zeer goed en voorkomend werd behandeld. maar hoe de priester ook probeerde. van onderwerping wilde men niet horen .
Ook Baron Westerhof, de aanvoerder der troepen. had de volgende dag nog een onderhoud met de muiters en bood hun een algemeen pardon aan. Toen de slaven ook daarop
r-
$3 ni~t
wilden ingaan. moest er wel geweld gebruikt worden. Na korte tegenstand sloegen de opstandelingen reeds op de vlucht en trokken zij zich terug op Fonteyn. waar zij
zich verschansten. Maar ook daar werden zij teruggeworpen.
en nu moesten zij hun toevlucht zoeken op de S t. C h r i st 0 I I e I en de omliggende heuvels. Daar heeft men hen tenslotte na veel moeite tot overgave kunnen dwingen. Verscheidene malen is er nog onderhan ..
deld . maar telkens wanneer de slaven hoorden dat zij weer naar de plantages terug zouden moeten. weigerden zij . Toen het Westerhol eindelijk gelukte de muiters in de rug te kom en, door met een gedeelte van zijn troepen over Santa ..
Cruz en Zevenbergen te trekken. begrepen de meesten wel. dat tegenstand nutteloos geworden was. En met hele groepen tegelijk kwamen zij zich onderwerpen; in vier dagen meer dan duizend. 15 September waren de meesten van hen weer op hun plantages. maar er zwierven nog heel wat
slaven rond. Dank zij Pastoor Schinck werd op 24 November voor de laatste maal algemeen pardon verleend voor alle
schuldigen . als zij zich binnen veertien dagen aanmeldden. Daarmee vond deze slavenopstand een einde. V ele sla ven hadden de dood gevonden in het gevecht. en de leiders. Toela. Carpata en nog enkele andere. werden op het Ril. naar het gebruik van die tijd , op wrede wijze gestraft en ter dood gebracht. De vrijheid. waarom zij de muiterij waren begonnen , was hun ontgaan. \-Vel werden de werkuren der slaven nog eens
vastgesteld. nieuwe bepalingen gemaakt omtrent kleding en voedsel. en alles verboden wat tot misbruiken aanleiding zou kunnen geven. Nog zeventig jaren zullen zij echter moe~
ten wachten voor zij gelijk gesteld worden met de burgers. Dan zullen zij beter voorbereid zijn en zal de vrijmaking werkelijk een weldaad voor hen zijn. Maar dat zal dan gebeuren op betere. vreedzame wijze.
XII. VRIEND OF VIJAND?
De Bataafse Republiek (1795-1806) kreeg eindelij k in 1798 haar eerste grondwet, waarin de gelijkheid van allen voor de wet wel de grootste verbetering waS. De nieuwe Regering, die nu in het Moederland gevormd werd, had al dadelijk met grote moeilijkheden te kampen: de zeehandel was verlopen. de marine ging ten onder in de oorlog met
Engeland, het volk verarmde snel. En ons samengaan met Frankrijk bracht ook natuurlijk voor de W est zijn gevolgen mee. De Bovenwindse Eilanden bv. werden reeds in 1795 door de Fransen bezet en gingen la ter aan Engeland over. Op de Benedenwindse Eilanden openbaarden zich, na het bekend worden van de omwenteling in het Moederland , twee richtingen: Aanhangers van den Stadhouder (dus Engels-gezinden), en Aanhangers van de Bataafse Republiek, die meer het heil van de Fransen verwachtten. Directeur Lauffer (1796-1803) heeft al het mogelijke gedaan om te voorkomen dat Curaçao in Franse of Engelse handen zou overgaan. Dat op slot van rekening de Franse "bondgenoot" moest wijken voor den Engelsen "vijand", vond zijn oorzaak in een gebrek aan eensgezindheid.
In 1799 ontsnapte Curaçao aan het gevaar van zijn zelfstandigheid te verliezen. Op Sa n t 0 - Dom i n g 0, het Franse eiland, werd een plan gemaakt om in de Engelse kolonie Jamaica een revolutie op touw te zetten. Deze revolutie zou dan vanuit Curaçao geleid en gesteund worden. Er werd geprobeerd Directeur Lauffer voor de zaak te winnen en men bood hem zelfs honderd duizend dollar aan. Lauffer bedankte er echter voor. Dat was een tegenvaller
55 voor de Fransen van Santo ... Domingo, maar men was er weldra klaar met een nicuw plan: men zou eerst Curaçao veroveren, dan had men de handen vrij, Dit nieuwe plan lekte echter uit; de voornaamste aanleggers werden gevangen genomen, en daarmee was het gevaar bezworen,
Het jaar daarop was Curaçao niet zo gelukkig. 6 Februari 1800 bracht de Franse bevelhebber Pitot zijn oorlogsschip "L a Ven g e anc e" de haven van Willemstad binnen, Hij had strijd geleverd met een Amerikaans fregat, en beide schepen waren er zo erg aan toe. dat er aan verder strijden
niet gedacht kon worden. Om het Franse schip te herstellen zou men wel een maand of zes nodig hebben, en al die tijd moesten de 400 Fransen aan boord gevoed worden. Omdat Pitot niet contant betalen kon, weigerden de Curaçaose kooplui na een tijdje levensmiddelen te leveren, en aan boord van de "Vengeancc" raakte men in grote nood.
Toen kwam Directeur Lauffer te hulp, zodat er voor de Fransen geen gebrek aan voedsel meer was en zij rustig verder konden werken aan het herstel van hun schip . Pitot was zeer dankbaar en schreef dit ook aan zijn vrienden te
G u a del 0 up e, Doch daar vreesde men, dat de Engelsen zich van Curaçao zouden meester maken en er werd besloten. dat de Fransen zelf den vijand voor zouden zijn en
zeil ons eiland veroveren. De 23ste Juli vertoonden zich dan ook vijf Franse schepen voor het eiland. Lauffer vertrouwde de zaak niet en liet onmiddellijk de ketting over de havenmond spannen. zodat men niet kon binnenlopen. Op de vraag. wat men eigenlijk kwam doen. kreeg Lauffer ten antwoord. dat men slechts wat versterking kwam brengen voor de
"Vengeancc".
Doch toen de Directeur liet weten. dat men dan maar vertrekken moest, kwam al spoedig het voorstel van den Fransen aanvoerder Bresseau, dat Curaçao door zijn troepen
bezet zou worden. om zo het eiland tegen de Engelsen te beschermen. Wij zijn zelf sterk genoeg! was het antwoord
36 van Curaçao. Goed, maar laat ons dan even binnen om op de "Vengeance" wat verse troepen af te leveren. En op hun woord van eer beloofden de Fransen, è~ t niemand op het eiland enig leed zou worden aangedaan. Bovendien zouden zij onmiddellijk weer vertrekken. De ketting werd weggenomen, en mét de Franse schepen kwamen de moeilijkheden binnenvaren. Na drie dagen had,den de Fransen al een legerplaats aan de Rode Weg, zogenaamd voor de zieke matrozen. Later ging het over de ligging der schepen in de haven: de Fransen wilden maar steeds dichter bij de stad komen. Aan dit spelletje deed zelfs Pitot mee. Lauffer liet echter de Burgerwacht onder de wapenen roepen. en dat scheen nogal indruk te maken. De volgende dag eiste echter Bresseau onmiddellijke overgave van het eiland, maar gelukkig was het Pitot nu, die daar niet aan wilde medewE:rken. Hij had te veel goeds van Lauffer ondervonden om hem nu op zulk een wijze de strop om te doen. De Franse kapitein begreep echter wel. dat zijn "Vengeance" het alleen niet vol zou kunnen houden tegen zijn vijf landgenoten. en daarom vertrok hij zo gauw mogelijk. Zonder Pitot durfden de Fransen «hter geen aanslag op de stad te ondernemen; ook zij zouden vertrekken . Als Curaçao hen nu wat levensmiddelen en geld kon bezorgen. waren zij onmiddellijk weg! Lauffer was hun liever kwijt dan rijk en gaf hun het gevraagde. ofschoon men zelf ook zoveel voedsel niet meer had. Zó graag zag hij onze vrienden uit de haven verdwijnen, dat hij hen bovendien verlof gaf om een van de baaien van Curaçao binnen te vluchten als zij misschiE:O door de Engelsen zouden worden aangevallen. Met dit gevaarlijk verlof zeilden de Fransen eindelijk op 3 September de haven uit, en Curaçao ademde verlicht op. Te vroeg echter, want nog diezelfde dag lagen de schepen in de baai van San-Michiel, mét drie Franse kapers, die
57 blijkbaar op hen gewacht hadden. De zee was te stil en de wind niet gunstig! Maar toen de volgende dag de wind zeer goed was, bleven de schepen toch liggen, en nog een dag later waren de forten van Boca San-Michiel met Franse soldaten bezet. Verontwaardigd trok Lauffer onmiddellijk met de Burgerwacht op, doch hij begreep spoedig, dat hij met zijn 500 manschappen weinig kon uitvoeren tegen de 1200 soldaten van de Franse landingstroepen onder Generaal Jeannet. Hij trok dus maar weer terug, doch plaatste een sterke wacht op de Rode Weg en bovendien dichter bij de haven nog enkele kanonnen. Toen echter de Fransen oprukten naar de stad. sloeg deze wacht overhaast op de vlucht. Het werd een wilde ren naar de haven om zich te redden. Lauffer trachtte nog we] zijn troepen opnieuw te verzamelen. doch
dat mislukte. en bij het gedrang om in de pontjes te komen. die hen naar de stad moeste n overzetten, raakte de Direc-
teur zelfs te water. Hij werd echter weer opgepikt en bereikte veilig de stad. met de soldaten en heel wat inwoners van Otrabanda, die huis en goed in de steek lieten om zich te bergen voor den vijand. Zo was dan geheel het eiland. behalve Willemstad, aan onze vrienden overgeleverd. Zij stroopten en plunderden naar hartelust en namen weg wat zij konden gebruiken: vee. maïs. bonen en andere eetwaren. Van Santo-Domingo kwam zelfs nog een nieuwe troep van 300 soldaten om de
toestand nog wat erger te maken. Voor de stad zag het er allesbehalve prettig uit: men had er bijna geen levensmiddelen en bovendien was er gebrek aan drinkwater, want het had in maanden niet meer geregend en de vijand was meester van de putten.
Tot 9 ~eptember duurde deze ellende; toen ontdekte men twee vreemde schepen aan de horizon. Het bleken te zijn een Engels fregat. goed bemand, onder bevel van Kapitein Watkin•. en een Amerikaans koopvaardijschip. dat door de
5B Engelsen was buitgemaakt. Deze koopvaardijer zat boordevol met krijgsbehoeften. die misschien wel bestemd geweest waren voor onze vrienden. de Fransen. Curaçao kon dus blij zijn. dat dit schip in handen van de Engelsen gevallen was. De vijand mocht ons trouwens nog op een andere
manier helpen. want Lauffer liet Watkins om hulp vragen. Natuurlijk stelde de Engelsman zijn voorwaarden. want zijn land was in oorlog met de Bataafse Republiek. Het bestuur over het eiland zou blijven zoals het nu was. maar de forten zouden bezet worden door Engelse soldaten. Deze voorwaarden werden aangenomen en 13 September capituleerde Curaçao. Eerst vijf weken later had de eigenlijke overgave plaats. toen er meer Engelse schepen waren aangekomen . Bresseau en Jeannet zaten intussen niet stil; er stonden
weldra kanonnen opgesteld op Berg Altena en Mundo Nobo. en tien dagen lang beschoten de Fransen Willemstad. Veel succes hadden zij er echter niet mee. De toestand in de stad was bovendien veel verbeterd door de aankomst van enkele met meel beladen schepen, en ook doordat na een droogte van achttien maanden de eerste zware regenbui viel en er dus weer water was. Toen enkele dagen later nog een twee-
tal goed bewapende schepen de St. Anna-baai binnenliepen, begon het er voor de Fransen minder gunstig uit te zien, en in de nacht van de 23ste September ging onze Franse "bondgenoot" maar weer aan boord van zijn schepen
en verdween. Onze vrienden hadden zulk een haast, dat zelfs nog enkele manschappen moesten achterblijven, die later natuurlijk gevangen werden genomen. Mis&chien waren zij wel achtergelaten als een herinnering aan het "aangename" bezoek van onze vrienden, de Fransen. Tot de vrede van Amiëns, in 1802. bleef Curaçao aan Engeland. Veranderingen werden er niet aangebracht in die tijd, en het burgerlijk bestuur bleef toevertrouwd aan Lauffer. De toestand der Nederlandse Antillen werd er niet beter en niet slechter op. Het Moederland leed echter zwaar
59 in deze oorlog. Talrijke koopvaardijschepen en niet minder dan 64 oorlogsschepen gingen verloren en als zee~mogend
heid van de eerste rang had Nederland afgedaan . Eerst \3 Januari 1803 werden zowel de Boven- als de Benedenwindse Eilanden officiëel overgenomen van de Engelsen en kwamen ze dus weer onder het gezag van de Bataafse Republiek.
X I 11. P E D ROL U I S B RIO N.
Hetzelfde jaar (1803) dat over de Nederlandse Antillen het gezag der Bataafse Republiek werd hersteld, zag Curaçao ook den man weer terug, die het menig goede dienst zou bewijzen en later een der steunpilaren zou zijn van de ZuidAmerikaanse Vrijheidsbeweging. Pedro Luis Brion, meestal Luis Brion genoemd, werd 6 Juli 1782 te Curaçao geboren en diezelfde dag gedoopt in de St. Annakerk. Zijn vader was kerkmeester en lid van de Raad, die den Directeur moest bijstaan in het bestuur. Dit was de eerste maal in de geschiedenis van Curaçao dat een Katholiek in deze functie benoemd werd . Luis was nog maar een jongen toen zijn vader hem naar
Nederland zond om zich daar te bekwamen in de handel. Zijn vurig karakter bracht hem echter weldra op het oorlogspad en zo zien wij hem in 1799, dus pas zeventien jaar oud, deelnemen aan de strijd tegen Engelsen en Russen, die een inval deden in Noord-Holland. Later studeerde hij in Amerika zeevaartkunde en bezocht met een eigen
schip
verscheidene landen. In 1803 zien wij hem dan op Curaçao terug, waar hij weldra werd aangesteld tot 2den Luitenant bij de Burgerwacht. En daar Nederland opnieuw in oorlog raakte met Engeland. zag het er niet naar uit. dat hij en zijn manschappen lang werkeloos zouden blijven. Inderdaad, 31 Januari 1804 lagen de Engelsen al met vier schepen voor de haven van Willemstad en eiste aanvoerder
Bligh overgave. Toen dit geweigerd werd. landde de vijand troepen in de Piscaderabaai. en weldra was bijna geheel Otrabanda in zijn macht. De stad werd gebombardeerd, doch de onzen boden goed tegenstand. zodat Bligh na een maand
61 van verdere actie moest afzien. Na een veertigtal krijgsgevangenen te hebben uitgewisseld, scheepte hij zijn troepen
weer in en vertrok. Toen kwam een jaar van ellende en honger. De Engelsen blokkeerden onze eilanden zo terdege, dat er bijna geen schip meer door kon komen, en de mensen hier veel gebrek leden. En wat nog erger was: het wilde maar niet regenen. Alles was droog en dor, en er kwam gebrek aan drinkwater. Toen in 1804 een nieuwe Directeur, Changuion (1804-1807), arriveerde. waren de paarden van de cavalerie te zwak om de mannen te dragen, zodat het ruitervoJk hem te voet moest verwelkomen. Toen trad Luis Brion op als redder. Hij kon zijn medeburgers geen nood zien lijden en ging de zee op om elders levensmiddelen te gaan halen voor het hongerend Curaçao. Dat was een gevaarlijk werkje, en de Engelsen zaten hem vaak dicht op de hielen: maar Brjon was hen allemaal te vlug af. En te slim! Op een keer kon hij geen enkele baai aan de veilige Zuidkust van het eiland binn enlopen, daar de vijand overal op de loer lag. Maar diezelfde vijand vergat, dat er ook nog een Noordkust was. Daarheen richtte Brion de steven en viel er de St. Jorisbaai binnen, met de gevaarlijke ingang. En toen hij klaar was met lossen, ging hij er weer uit ook. Dat was een kranig stukje, dat nog nooit iemand vóór hem had klaargespeeld. Een andere keer Kwam er bericht, dat de vijand Aruba bezet had. Brion werd er heengestuurd om die Engelsen weer te verdrijven, en hij vervulde die gevaarlijke zending met succes: de vijand moest het eiland verlaten. Als beloning voor zijn goede diensten werd Brion benoemd tot Kapitein. W ddra zou blijken, dat men een goede keus gedaan had met hem tot die rang te bevorderen. 31 Maart 1805 kregen wij opnieuw bezoek van de Engelsen. Met zeven oorlogsschepen kwam Murray het eiland opeisen, doch evenals in 1804 weigerde men zich over te geven. Een maand later landde de vijand bij Daaibooi, en van daaruit ondernamen de Engelsen tochten. waarbij ter-
62 de ge geroofd en geplunderd werd. Wat later veroverden zij het fort bij Fuikbaai en trachtten ook Fort Beekenburg bij de Caracasbaai te nemen. Zij beklommen daartoe de Kabrietenberg. vanwaar zij Beekenburg met hun kanonnen konden bestrijken. Inderdaad moesten de onzen het fort verlaten. maar toch ging het anders dan Murray zich had voorgesteld. Majoor Schwartz rukte tegen de Engelsen op met een deel van het garnizoen. Ook de Burgerwacht onder Brion kwam met 160 man een poging tegen den vijand wagen. Schwartz ... trok echter terug. zonder een schot te lossen. Doch Brion ging er met zijn manschappen zo geducht op los. dat de vijand zich in allerijl terug moest trekken en zich overhaast inscheepte. Het was een grote dag voor Brion en zijn Burgerwacht. maar met de Engelsen waren wij nog niet klaar. Die zorgden wel. dat er geen schip op Curaçao kon komen. De toestand werd zo ernstig. dat de burgers zelf smeekten om het eiland toch maar over te geven. Dit was gelukkig niet nodig. want in Juli stierf de Engelse aanvoerder Murray. Hij werd op Klein-Curaçao begraven . waarna de vijand aftrok. De vader van Luis was in 1799 gestorven en had zijn kinderen een flinke erfenis nagelaten. En daar Brion behalve een bekwaam zeeman ook een uitstekend koopman was, wist hij deze erfenis tot een zeer aanzienlijk vermogen op te voeren. En al dat geld kwam goed te pas in de ZuidAmerikaa nse Vrijheidsoorlog. Geheel de Noordkust van Zuid-Amerika was nl. in opstand gekomen tegen Spanje en Brinn. de vurige soldaat. de echte zeeman met zijn strijdlustig karakter. ging meedoen. In 1814 werd hij burger van de nieuwe republiek en hij schreef: .. Ik heb dat land als mijn vaderland aangenomen: ik wil er voor leven en sterven." Al spoedig kreeg hij gelegenheid zijn nieuwe vaderland goede diensten te bewijzen. Met zijn schip. dat hij .. E I Int r é p i daB 0 1 i var" (De Onverschrokken Bolivar) had gedoopt. verdedigde hij de stad Guanta zo goed.
63 dat de aanvallers. verschillende Spaanse oorlogsschepen. zich moesten terugtrekken. En zo bIe el Brion helpen. In 1816 kwam er een geweldige Spaanse vloot naar het opstandige land. om er korte metten te maken met de revolutie. Tegen zulk een macht was niets bestand. en vooral nu niet, want de leiders van de opstand hadden onenigheid gekregen onder elkaar. zodat Simón Bolivar maar zo verstandig was geweest vrijwillig in ballingschap te gaan naar Jamaica. Juist toen kwam Brion terug van een rcis naar Engeland. waar hij een flinke voorraad geweren. sabels. enz . gekocht had. Dit alles bood hij Bolivar aan. Hij wist zelfs te bewerken dat deze de leiding weer in handen kreeg, en vol goede moed zeilde men met zeven schepen van Haïti weg. om te trachten de Spaanse vloot afbreuk te doen. Brion was bevelhebber: hij was door Bolivar benoemd tot Admiraal. En daarmee begon de geweldige strijd om de vrijheid van Venezuela en Colombia, waarbij Brion een van de VQornaamsten is geweest. Met zijn kleine vloot wist hij de Spaanse in bedwang te houden; hij sloot de Spaans-gezinde l:élvens af en kaapte de schepen. die er binnen wilden varen, Dat niet alleen. doch heel zijn vermogen schonk hij aan zijn tweede vaderland; alles had hij er voor over. Toen hij stierf had hij niets meer dan wat kleren. En denk nu niet. dat hij met de jaren verflauwde in geest-
drift. Tot enkele maanden voor zijn dood werkte en zwoegde hij voor de vrijheid van Venezuela en Colombia, en het moet geen kleine voldoening voor hem geweest zijn dat, dank zij zijn krachtige steun. die beide landen zich eindelijk. 24 Juni 1821. zelfstandige staten konden noemen. onafhankelijk van Spanje. Toen dat eenmaal bereikt was trok Brion zich terug. Hij had een mooie betrekking kunnen vragen in een der beide republieken; die had hij meer dan verdiend. Maar Brion hield er niet van zich op de voorgrond te plaatsen; hij was niet eerzuchtig en verlangde niet naar roem. In Augustus 1821 kwam Brion naar Curaçao om er uit
te rusten en te genezen van een ziekte. die hij zich met zijn
drukke bezigheden op de hals had gehaald. Doch nauwelijks een maand later kwam de dood hem de eeuwige rust brengen. 23 September stierf Admiraal Pedro Luis Brion. Opperbevelhebber van de Colombiaanse Zeemacht. in de ouderd;'m van 39 jaar. Hij werd begraven op "Rozentak" (nu bij Plantage Blenheim). V enezuela en Colombia rouwden en er werden plechtige lijkdiensten gehouden. Bolivar. de grote vriend van Brion. treurde wel het meest. want hij wist het best wat een groot weldoener van de vrijgemaakte landen zij in Brion verloren hadden. In 1881 werden de overblijfselen van Brion opgegraven en overgebracht naar Caracas. waar zij in het Nationaa l
Pantheon werden bijgezet. Daar rust nu de Curaçaose held naast zijn boezemvriend "El Libertador" Simon Bolivar. en de andere grote voormannen van de Venezolaanse Vrij-
heidsoorlog. Ook Curaçao eerde zijn dapperen zoon door een der voornaamste pleinen van Willemstad naar hem te
noemen en op dat Brionplein een borstbeeld te plaatsen van hem. die door Bolivar genoemd is EI Mag n á nim 0 (De Edelmoedige). Op dit monument staat:
HULDE DER BURGERIJ AAN DEN HELDHAFTIGEN VERDEDIGER VAN CURAÇAO. DEN BEROEMDEN CURAÇAOttNAAR
PETRUS LOUIS BRION 1782 -
1821
ADMIRAAL DER ZEEMACHT VAN GROOT -COLUMBIA. KAPITEIN DER NATIONALE GARDE TE CURAÇAO.
XIV.
DE NEDERLANDSE ANTILLEN ONDER ENGELS BESTUUR
Na de Amerikaanse Vrijheidsoorlog nam Engeland niet meer zulk een overheerse nde plaats in onder de vijf koloniale mogendheden van Europa. In de Nie uwe Wereld bezat het nog slechts C a nada. (dat toen nog niet op de juiste waarde geschat werd). Jamaica. Barbados en enkele kleinere WestInd ische e ila nden . Toe n Nederland zich echter in 1795 bij Fra nkr ij k aansloo t. kon E nge land zich van onze zeehandel meester ma k en; de Britse oorl ogsvloot \I,,'as toen ze ker ster ~
kef dan de Franse en Nederlandse samen , en En ge land was dus haar twee voor naams te teg enstanders op de were ldzeeën. Nederland en Frankrijk de baas. Op de eerste plaats keke n de Britten nu me t be gerige ogen na (1[ de Fré'l ilse suiker-eilanden in de Caraibische Zee. In 1793 werd da n ook een sterke vloot uitgezonden om zich van die eilanden meester te maken. doch erg veel succes had Engeland er niet mee,
Ook de Nederlandse eilanden maakten. zoa ls wij al weten, meer dan hun lief was, kennis met dit ve rlan gen der Engelsen , om te pakken wat er te krijg en v iel. H et begon met Aruba, waar zij in 1796 en 1800 de Pa ardenb aa i binnenvielen. Gezag hebber Specht trad er echter zo krachtig tegen hen op, da t de Britten met bebloede koppen moesten aftre kken. met achterlaten van een vijf tiental gevangenen. Curaçao gaat dan op zeer eigenaardige manier in Engelse 5
66 handen over (1800-1802). en maakt de invallen van Bligh en Murray mee. In 1806 kwam er een einde aan het bestaan der Bataafse Republiek. Het Moederland heette voortaan Kon i n k r ij k Ho 11 a n d; Lodewijk. de broer van Napoleon. werd er koning gemaakt. Doch ook deze verandering had geen invloed op de toestand in de West; en deze toestand was allesbehalve gunstig. C u r a ç a 0, met een bevolking van ongeveer 4500 vrijen en 18.000 slaven, verkeerde in armoedige omstandigheden en kostte het Moederland elk jaar sommen gel ds. Het had een mooie, natuurlijke haven, doch wat doet men daarmee. als er bijna geen schepen komen!? De opkomst van de handel en de scheepvaart der Noord-Amerikanen had het aantal der N ederlandse schepen, dat op Curaçao voer, teruggebracht tot een vijf tiental per jaar! En als landbouw-kolonie was Curaçao zonder betekenis. Bon a i reen A r u b a waren van geen of weinig belang, en met de Bovenwindse Eilanden was het na 1781 al niet veel beter. Op St. Eustatius bv. gaf men elk jaar 50.000 gulden toe. St. Maarten had suiker- en katoencultuur; die waren echter van te weinig belang om er over te praten. Van Saba wist men, dat er zwavel en aluin waren, maar of deze delfstoffen voordelig ontgonnen konden worden, was een andere kwestie. Toch waren de Engelsen blijkbaar zeer gesteld op het bezit van onze eilanden. 22 December 1806 vertoonden zich weer een drietal Engelse oorlogsbodems voor de haven van Willemstad en eiste aanvoerder Bolton overgave. Toen deze geweigerd werd verdween de vijand weer. om zich onder Aruba bij het eigenlijke Britse eskader te voegen. dat onder bevel stond van Brisbane en van Jamaica was uitgezonden om Curaçao te veroveren. Het eskader had een Curaçaose schipper bij zich. die bij het binnenvaren van de St. Anna-baai van dienst zou kunnen zijn als loods.
67
:.
,.
De Engelsen kruisten nu langs de Noordkust van Curaçao en zeilden in de nacht van 31 December op 1 Januari rond Punt-Canon. zodat zij vroeg in de morgen voor Willemstad zouden zijn . Op Curaçao was men zich van geen gevaar bewust. Integendeel, de Nieuwjaarsnacht werd opgewekt gevierd met gezang en dans en het geknetter van afgestoken vuurwerk. Bij Fuikbaai merkte de wacht de Engelse schepen op. en bij Caracasbaai loste Fort Beekenburg a larmschoten om de stad te waarschuwen voor den naderenden vijand.
Zwaar vuurwerk! vonden de mensen van Willemstad . doch verder dachten zij niet. Tot. .. de vijand, ongehinderd, met de Nederlandse vlag in top. de haven binnenliep, Het was toen zes uur in de morgen. Niemand was op zijn post. Directeur Changuion was met
zijn familie buiten de stad; de commanderende officieren van land- en zeemacht waren naar feestpartijtje s: de 'com-
mandant van Fort Amsterdam lag dronken te bed . En zo kon het gebeuren, dat de Engelsen na enkele schoten de twee Nederlandse oorlogsschepen, die in de haven lagen, zonder moeite konden nemen. Ook met de forten had men niet veel last. De Britten beklommen met stormladders de muren. en in minder dan geen tijd was Fort Amsterdam
bezet. De 200 soldaten die het hadden moeten verdedigen, waren . .. zich aan het klaar maken om weerstand te bieden.
Eén geweerschot werd er gelost, en dat miste nog! Toch was nog niet a lles verloren: Fort Republiek (nu Nassau) was er nog en vandaar uit had men het den vijand erg lastig kunnen maken. Bovendien was er Directeur
Changuion ook nog. Doch de laatste liep met open ogen den vijand in de armen en werd, toen hij naar de stad terugkeerde, met zijn familie gevangen genomen. Dat niet alleen, maar hij gaf ook opdracht aan Fort Republiek zich ov~r te geven . en de commandant van die sterkte voldeed aan dit bevel. ofschoon Changuion als gevangene van de Engelsen geen bevelen meer te geven had! Zo ging Curaçao op die slaperige Nieuwjaarsmorgen van
68 1807 voor Nederland verloren. Changuion wist nog te verkrijgen, dat er niet geplunderd zou worden; doch het aanbod van de Engelsen om Directeur te blijven over de burgerlijke zake n van het eiland, wees hij verontwaardigd van de hand. Hij werd, samen met de soldaten en de bemanning der oorlogsschepen, naar Jamaica overgebracht. vanwaar
zij naar Nederland konden vertrekken, na eerst op hun erewoord beloofd te hebben niet meer te zullen strijden tegen Engeland. Changuion en de commandant van Fort Amsterdam werden later ter dood veroordeeld, doch op eigen verzoek werd hun gratie verleend. Changuion werd zelfs geheel in ere hersteld. Tot de vrede van Parijs bleven Curaçao, Aruba en Bonaire onder Engels bestuur; de Bovenwindse Eilanden vielen eerst in 1810 in Britse handen, kwamen echter ook in 1815 weer terug aan Nederland. Er is tijdens dit Engels bestuur niets gedaan om de welvaart van onze eilanden te bevorderen. Engeland had het te druk in Europa om zich veel te bemoeien met West-Indië. De handel lag natuurlijk geheel lam en verplaatste zich naar Sint-Thomas. Er valt verder niet veel te melden van deze jaren . In hetzelfde jaar nog, dat de Britten Curaçao bezetten, verloren zij er heel wat soldaten en mariniers. De gele koorts, die hier in de 18de eeuw viermaal was voorgekomen, deed ook in 1807 van zich horen. Er waren dagen dat er twintig Engelsen aan ten slachtoffer vielen. In 1812 werd de eerste krant uitgegeven op Curaçao, onder redactie van den Engelsman William Lee. Als "De Curaçaosehe Courant" bestaat dit blad nu nog. Het is dus taaier gebleken, dan de bijna honderd andere, die hier later uitkwamen, doch na kortere of langere tijd weer verdwenen. Het jaar daarop waren eindelijk de dagen van Napoleon geëindigd. Nederland werd als zelfstandige staat hersteld en kreeg van de Engelsen de kleinste helft van zijn koloniën
69 terug (1814). Ceylon. de Kaapkolonie en Essequibo gingen o.a. verloren . doch de Antillen bleven voor het Moederland behouden. Zo kon het gebeuren dat 27 Januari 1816 ViceAdmiraal Kikkert te Willemstad arriveerde. die als Go uver n e u r~ Gen era a 1 de eilanden weer kwam overnemen voor de Nederlandse Regering. waarmee er een einde
kwam aan het Engelse tussenbestuur op de Nederlandse Antillen. Het door Directeur Lauffer gebouwde Fort Republiek. door de Britten verdoopt tot Fort George. werd Fort Nassau; dat van St. Eustatius kreeg weer zijn oude naam van Fort Oranje.
·
xv.
OP ZOEK NAAR NIEUWE WELVAART. 1816-1850.
Na achttien lange jaren had Nederland in 1813 een nieuwe Oranje-vorst begroet in den persoon van Koning Willem I, die tijdens de Franse overheersing in ballingschap geleeld had. België was bij ons land gevoegd. en in de Nederlanden verwachtte men. dat de ellende van de Franse tijd. met zijn vele oorlogen, weldra vergeten zou zijn en alles weer zou worden zoals het vijf-en-twintig jaar
geleden was geweest. Doch daarin vergiste men zich. Nederland was een landbouw-staat geworden; de handel bleek verlopen; de Engelse concurrentie zat stevig in het zadel. en de Nederlandse producten schenen vergeten op de wereldmarkt. Jaren duurde het, voordat de grote vrachtvaart herleefde; eerst omstreeks 1850 kwam er weer wat leven in de brouwerij . In de West waren de moeilijkheden nog groter dan in het Moederland. Ook hier was de handel verlopen; ,lleen met Coro en Maracaibo deed men nog wat zaken. Amsterdam was de uitvoerhaven voor Spaans Amerika niet meer; Hamburg had kans gezien die plaats in te nemen, en het waren voortaan vooral Duilse artikelen die daar nu gevraagd werden. Omgekeerd ging nu ook de handel van Spaans Amerika met Europa via Hamburg; Curaçao zag er dus weinig van. Van de twaaf schepen. die er in anderhalf jaar uit Nederland aankwamen. waren er verschillende die geen thuislading konden vinden. (1817) Geen wonder dat Gouverneur-Generaal Kikkert (18161819) de toestand van Curaçao zorgelijk noemde. "Armoede en bedelarij hebben er grote afmetingen aangenomen,"
71 schreef hij, want ook met de landbouw en de veeteelt ging het slecht, en industrie kende men hier niet. Ja toch. er wer ..
den wat sigaren gemaakt door arme gebrekkigen en ouden van dagen, en men deed wat aan hoedenvlechten. Dat was alles. Daar kwam nog bij , dat de Zuid-Amerikaanse Vrijheidsoorlog Curaçao veel last bezorgde. Kikkert en zijn opvolger Cantz'laar (1820-1828) hebhen er heel wat mee te stellen gehad. Tot 1822 hield het Bestuur hier het met de Spanjaarden, en dit bracht met zich mee, dat onze schepen werden lastig gevallen door kapers, in dienst van de opstandelingen, en dat de Nederlandse handel afbreuk werd gedaan. Daarna duurde het nog zeven lange jaren voor men Colombia a ls vrije staat erkende; eerst in 1829 sloot Nederland een handelsverdrag met de nieuwe republiek. De Verenigde Staten en Engeland waren ons vier, v ijt jaren vóór geweest, en
de toch al zo zwakke handel op de kust leed zeer onder dit uitstel. Onder Cantz'laar werd getracht door bezuiniging tot een sluitende begroting te komen . De salarissen der ambtenaren
werden verlaagd, het garnizoen verminderd, etc. Daa r staat tegenover , dat in 1827 Curaçao tot vrijhaven werd verklaard, zodat er geen in- en uitvoerrechten meer geheven werden.
Dit gebeurde om de handel te lokken, en men stelde er zich heel wat van voor. Werkelijk voordeel heeft Curaçao er echter niet van ondervonden, en het grote nadeel was, dat men nu ook die in- en uitvoerrechten moest missen. zodat
bv. datzelfde jaar 1827 nog een tekort liet zien van 68.000 gulden. Men kwam er practisch dan ook spoedig van terug. Het volgend jaar bracht een nieuwe bezuinjging: Suriname
en de Nederlandse Antillen kwamen onder één bestuur; de Gouverneur-Generaal zetelde voortaan te Paramaribo. Cantz'laar was de eerste. Onze: eilanden kwamen dus onder
hem staan met een Gezaghebber aan het hoofd. Tot 1845 hield men dat zo vol. Toen was echter al dUidelijk gebleken
/ 72 dat de belangen van de beide koloniën te ver uiteenliepen en kwamen de West-Indische eilanden weer op zichzelf staan, nu voortaan met een Go u ver ne u r als bestuurder.
Op Aruba heelt men in deze jaren gedacht, dat men er de welvaart in triomf kon binnenhalen. In 1824 werd daar goud ontdekt; een goudmijn, durfde men zelfs schrijven. Er werden soldaten heen gezonden met een tweetal kanonnen,
en later zorgde het M oederland Voor nog vijftig militairen om de orde te bewaren. Doch veel bracht het graven na ar goud niet op, en een jaar of acht later mocht eenieder er zijn gang gaan: er kwam vrijhe id van exploitatie, En wat eerst een bron van welvaart scheen te zijn. werd een ramp voor de bevolking van dat eitand: de mensen verwaarloosden
er landbouw en veeteelt om ' naar goud te zoeken. In 1843 leefde de goud. industrie er nog even op, door enkele goede vondsten; doch in J 850. waren h jtl ist geteld, nog vij f mensen die er één gulden per maand voor over hadden om een ver-
gunning voor het zoeken naar goud te krijgen. Nog een andere bizonderheid uit deze tijd mogen wij niet vergeten. In 1825 werd de geregelde, tweemaandelijkse paketdienst geopend tussen het Moederland en de West. Een brief van Nederland naar Curaçao kostte PI. 1,20; maar voor een schrijven van de W est naar Amsterdam kon men
vier gulden neertellen! Het jaar 1827 bracht echter wel het nieuwste: de "C u r a ç a 0", een stoomschip. volbracht de tocht naar de West, heen en terug, en is daarmee wellicht het eerste schip geweest dat, geheel onder stoom, de reis over de Atlantische Oceaan gemaakt heeft. En dat, elf jaar voordat het geregeld stoomverkeer tussen Engeland en de Verenigde Staten zou beginnen! Lang heeft deze dienst met de "Curaçao" en het zusterschip, de "S u rin a me" , het echter niet Uitgehouden. Een stoomschip was een tamelijk kostbaar iets in die tijd, en bovendien had men in het Moederland zijn aandacht op ernstige zaken te vesti9,en in de
73 komende jaren. Zuid-Nederland kwa m er in opstand tegen Noord-Nederland (1830); het werd een formele oorlog, en het einde van de strijd was, dat België als zelfstandige staat erkend werd (1839). Het jaar daarop deed Willem I. die met zijn stijlhoofdigheid veel kwaad bloed gezet had, afstand van de troon. De sympathieke Koning Willem IJ volgde hem op. Gezaghebber Baron Van Raders (1836-1845) had intussen geprobeerd de Nederlandse Antillen er weer bovenop te brengen met de: eigen hul pbronflcn van de eilanden. Er werd begonnen met de cochenillecultuur 11); aloë, divi .. divi en ka ...
toen kwamen ook aan de beurt, en zelfs werden er moer ...
beziën aangek weekt ,'oor de zijdeteelt . Wij moeten er echter onmiddellijk bij\"ocge n diJt men ...... behah"c \'all de al oë en de divi .. divi.- al heel wein ig p 1e::IC l' b.:! lee:fde V3n de ze nieuwe cu ltures. De proefn.:millgcn kostt en \cc l geld, doch succes heeft men Cl' eig enlijk ll ~cit ,<ee l \ an ge~ien. Ook de veeteelt had de aandacht van dezen actieve n Gezaghebber, vooral de schapenlceJt op Bonaire en Curaçao.
In 1850 was de vees(apel der Benedenwindse Eilan den groter dan tegenwoordig op alle zes de Nederlandse Antillen samen. Geiten waren er toen maar weinjg minder, doch
schapen veel meer.
Het voornaamste uitvoerproduct was in die jaren het zout, waarvan Cuba en de Verenigde Staten de grootste afnemers
waren. Er is in de eerste helft der 19de eeuw tweemaal getracht om ook in Nederland weer een markt te vinden voor
het zout uit de West, doch deze pogingen mislukten: men moest het zout beneden de prijS van de hand doen. Zo verandert de wereld! Wat eens voor de West-Indische Compagnie een voorname reden was om onze eilanden te ver~ QVeren. daar keek men nu , twee eeuwen later, in Nederland niet meer naar om ... ft) De cochenille is een schildluis, wlIarvan in die tijd scharlaken-verf· stof gewonnen werd.
7.. Op zoek naar nieuwe welvaart. dat is de titel van dit hoofdstuk. Inderdaad. gezocht is er wel. doch de wegen naar die welvaart waren nog niet gevonden. De verwachting. dat Curaçao weer een belangrijk centrum van handel en scheepvaart zou worden. was in 1850 nog niet vervuld. Wel werden nog altijd goederen uit Europa en Noord-Amerika aangevoerd. om daarmee de markten van de omtrek te voorzien. maar de oude bloei van de 18de eeuw was niet weergekeerd. Venezuela werd nog steeds als het natuurlijke achterland van Curaçao beschouwd. Men wilde maar niet inzien. dat daar door de Vrijheidsoorlog niet alleen politiek veel veranderd was. doch dat ook bv. de handel nieuwe wegen wilde bewandelen. De Curaçaose kooplieden staarden zich blind op het mooie verleden; zich aanpassen aan de nieuwe tijd wilden of konden zij niet.
XVI.
MGR.
M.
J.
NIEWINDT.
De 19de eeuw is voor de Nederlandse Katholieken van zeer grote betekenis geweest. Mannen als te Sage ten Broek, Broere, Nuyens en Mgr. Zwijsen maakten het zich tot een levenswerk. de Katholieke Kerk in het Moederland te bevrijden van de protestantse druk, die drie eeuwen lang als een zwaar juk op haar schouders had gelegen. Ook de Nederlandse Antillen mochten van God zulk een voorvechter ontvangen: Martinus Joannes Niewindt, een
echten apostel. die 36 jaren lang strijden zou voor de reohten van de katholieke godsdienst. Zeker. de jezuieten en Franciscanen hadde n hier reeds meer dan een eeuw hard gewerkt
vóór Niewindt kwam. maar toch mogen wij hem gerust noemen den pionier va n de Katholieke beschaving op de Nederlandse Antillen. want door zijn voorzichtig . doch immer kordaat optreden legde hij de grondslagen voor het gehele verdere missiewerk in dit gebied. Toen Niewindt 27 Augustus 1824 op Curaçao aankwam. was hij acht-en-twintig jaar oud . Het is jammer. dat wij zo weinig weten van zijn jeugd. Op school was hij een van de eersten. en ook bij zijn latere studies deed hij ijverig zijn best. Toen hij 21 jaar was. riep God hem. en ging hij naar het Seminarie om priester te worden. In 1819 ontving hij de heilige Wijding. en werd hij onmiddelijk benoemd tot Kapelaan te Amsterdam. waar hij .. een voortreffelijk. ijverig en devoot priester was", zoals in een oud boek te lezen staat. God had echter andere plannen met hem. en zo zien wij hem in 1824 te Curaçao arriveren, met nog een anderen prie-
ster. Pastoor Eysenbeil. Zij waren uitgezonden door de Nederlandse Regering om de zielzorg voor de talrijke Katholie-
76 ken op zich te nemen. Samen hadden deze twee priesters de zorg over meer dan 15.000 zielen; en voor al die mensen, over het hele eiland Curaçao verspre id. was er maar één annoedi-
ge kerk. zodat er mensen waren, die wel een weg van tien uren moest a fleggen om hun kinderen te laten dopen. Het is te begrijpen, dat er zo van Mishoren en het vervullen van de andere godsdienstplichten niet veel terecht kwam. Ook Aruba en Bonaire mochten niet vergeten worden, om maar niet te spreken van de Bove nwindse Eilanden. En het werk stapelde zich zo op , dat Pastoor Niewindt er ziek van werd, en in 1826 al naar Nederland moest, om daar genezing te zoeken. In 1827 was hij echter weer terug , met een paar helpers en vol plannen voor de godsdienstige ontWikkeling van Curaçao. De meeste van die plannen heeft hij ook uitgevoerd , doch met veel moeite en tegenwerking. Van welke kant die tegenwerking kwam, kan men leren uit de geschiedenis van zijn eerste kerkje. Als er ergens een kerk nodig was, dan wel in het Westelijk deel van Curaçao, waar zoveel arme slaven woonden. Pastoor Niewindt was zo gelukkig op de plantage "Ka brietenberg" een grote maisschuur te kunnen huren ; en weldra werd daa r op Bar b e r de eerste H . Mis gelezen. Doch .. . de ambtenaren van het G ouvernement vonde n dat zo maar
niet goed, De districts meester was bang, dat de slaven oproer zouden maken, want er waren er soms wel zes honderd
bijeen om de godsdienst-oefeningen bij te wonen. Van den districtsmeester ging de zaak naar den Gezaghebber; daarna zelfs naar den Gouverneur-Generaal der Nederlandse West-Indische Bezittingen in Suriname. Met de eerste de beste boot kwam het antwoord: de kerk van Barber moest gesloten worden. Uit was het! Pastoor Niewindt liet het er echter niet bij, Hij richtte zich rechtstreeks tot den Koning, en Willem I gaf verlof. 3 Mei 1830 werd dit verlof uit Nederland verzonden en ... 2'/ Februari 1832 kreeg de Pastoor het pas te horen. Bijna twee
77
jaren hadden de heren in de West nodig om Pastoor Niewindt te laten weten dat hij gelijk had gekregen in het Moederland. En dit eerste kerkje werd gevolgd door andere. Curaçao kreeg er Sa n t a Ros a nog bij; Aruba: 0 r a n j e sta d, DeN 0 0 r d en S a n t a-C r u z; Bonaire: Kr a I e n d ij k en Rin c ó n. Dat was nog maar "én plan van Pastoor Niewindt; hij wilde echter mee r. Bij die kerkjes moesten ook scholen komen! Nu was het met het kat holiek ond erwijs treurig gesteld in die dagen . .,In het jaar 1821 was hier in de stad een school voor Katholi eken, zo ellendig als immer mogelijk," schreel Niewindt zelf. "A lle kinderen moesten dus op scholen van de Protestan ten gaan. van we lke sommige niet vee l beter waren
dan de school der Katholieken. Op de andere gaf men de kinderen ongodsdienst ig e lessen en werde n onze heilige gods .. dien st en de priegters openlij k bespot ,"
Dat moest veranderen! En cr moest ook onderwijs komen voor de armen en de sla ven. In 1828 probeert Pastoor Nie-windt het VQor het eerst. Hij vraagt het Bestuur v an Curaçao
een beetje steun voo r een katholiek schooltje . Neen! zegt het Gouvernement. Nog datzelfde ja~r tracht hij onderwijs te krijgen voor de kind eren der slaven. al w as het maar 's avonds. na het werk. Neen! zegt de Gouverneur-Generaal; doch in 1830 wordt het opnieuw geprobeerd. Voor de
derde maal: Neen! Er mochten geen scholen voor de armen worden opgericht. Pastoor Niewindt zat echter niet bij de pakken neer. Mochten er nû geen scholen komen, hij zou zorgen, dat er onderwijzeressen kwamen tegen dat er wél opgericht zouden mogen worden. En 12 Januari 1842 arriveerden hier
de eerste Soeurs van Roosendaal. Het pensionaat, dat zij hier openden, had na een half jaar reeds 150 leerlingen. Er werd tevens begonnen met een school voor de armen, en
na korte tijd werd deze bezocht door 150 meisjes. Mocht dat zo maar van het Gouvernement? Och ja, want
78 er was voor gezorgd. dat de Soeurs niet te veel "kwaad" konden doen. Op de eerste plaats moest het onderwijs aan de twee scholen neutraal zijn. dus over God en godsdienst mocht er niets gezegd worden. En op de tweede plaats hielp het Gouvernement zo weinig mogelijk: het betaalde wat leermiddelen. De rest moest bekostigd worden door Mgr. Niewindt en de Soeurs. En alsof die tegenwerking van het bestuur niet genoeg was, gingen nu sommige Protestanten er nog wat bijdoen. Het begon met krantengeschrijf. maar het bleef er niet bij. Men spreekt er zelfs van. dat men Monseigneur heeft willen vergiftigen. Op zekere keer kwam Mgr. Niewindt op zijn paard. "Zwartje" geheten. terug van Barber. Plots wordt zijn paard bij de teugel gegrepen en hoort Monseigneur beledigende woorden. Maar hij was een goed ruiter. en met een scherpe prik van zijn spoor zet hij zijn
paard aan. dat in snelle vaart verder vliegt. zodat de aanvaller los moet laten. Bij San-Fuego (nu St. Thomascollege) gekomen. valt "Zwartje" uitgeput neer. en nog dezelfde dag sterft het dier. Enkele protestantse jongelui deden ook hun best om de katholieke godsdienst bespottelijk te maken. In 1842 werd Pastoor N iewindt door Rome benoemd tot Apostolisch Vicaris van Curaçao. Daar moest mee gespot worden. Zij verkleedden zich als bisschop en priester en deden zo de Biecht en het heilig Vormsel na. Ook anti-katholiek Nederland bleef bij deze gelegenheid niet achter. De bisschopswijding zou met grote luister te Amsterdam plaats hebben. doch dit mocht niet doorgaan: en de wijding gebeurde in alle stilte op het Seminarie van Warmond. Moeten wij nog meer opnoemen hoe de Katholieken. en Mgr. Niewindt in het bizonder. in die tijd geplaagd werden? Op een goede dag wordt onze eerste bisschop ontslagen als lid van de Schoolcommissie. want .... er was een protestants meisje bekeerd. Een ander keer stuurt Gezaghebber Baron Van Raders de boodschap dat het Angelus niet meer drie keer per dag mag gelUid worden. Weer een andere keer moet
79
Monseigneur horen. dat hij zonder verlol van het Gouvernement Aruba en Bonaire niet meer mag bezoeken. en dat er
speciaal verlof gevraagd moet worden als er een nieuwe pastoor aangestdd wordt op die eilanden. "Heer ik weiger de arbeid niet!" Die spreuk had Mgr. Niewindt in zijn wapen staan; maar met al die plagerijen werd het werk wel zwaar. zeer zwaar. Met Gods hulp zette hij echter door en bleel nieuwe plannen maken en uitvoeren. In 1830 was hij er reeds in geslaagd een armenlonds te stichten onder de naam van "R. K. M a a t s c hap p ij van Wel d a d i g hei d". waaruit al menig arme ondersteund werd . Doch de zieken. en de doden? Meermalen is het gebeurd. dat Monseigneur op straat een neergevallen zieke aan trol. ol een arme stakkerd. door honger uitgeput. Die nam hij in zijn eigen huis ter verpleging op. In de stad vooral waren er de gestorven armen en slaven erg aan toe. Op de begraalplaats aan de Rode Weg stond een houten doodkist met sehuildekse\. Was er iemand gestorven. dan werd die kist naar het sterlhuis gebracht. de dode er in gelegd en naar het gral gedragen. Daar werd het lijk weer uit het kist genomen en dan zonder meer. in de gralkuil neergelaten. En de kist wachtte op de volgende dode .... Dat was geen toestand: daar moest een eind aan komen. In 1852 werd daarom opgericht de R. K. Beg r a I e nis s 0 c i ë t e i t ,,0 e eh ris tel ij k e Wel d a d i g hei d". In het eerst kon men alleen nog maar een eenvoudige doodkist geven; later echter kwam er het delven van een graf en een H. Mis voor den overledene bij. Maar er moest ook voor de zieken gezorgd worden. Men wilde het proberen met een zieken Ion ds. Het eerste plan mislukte echter helemaal. Goddank! want nu wilde men niet minder dan .... een hospitaal voor arme zieken. Een collecte langs de huizen bracht drie duizend gulden op. Dat was niet genoeg VOor een nieuw hospitaal. en men besloot da~rom. voorlopig te beginnen met een huis te kopen. 22 October 1855
80 kwamen de drie eerste Zusters van Breda hier aan, en 3 December van datzelfde jaar werd de eerste zieke in het Gasthuis opgenomen. En dit kleine begin groeide uit tot het St. E I i s a bet h - Hos pit a a I dat wij nu kennen: het Hospitaal, waar tienduizenden verpleegd werden en naar ziel en lichaam genezing vonden. Wij plukken nu de overvloedige vruchten van het werk, dat door Mgr. Niewindt en zijn helpers in 1855 werd begonnen. En nog wachtten er plannen. Onze eerste bisschop had al zoveel gedaan voor het onderwijs, maar voldaan was hij nog niet. Hij wilde ook voor de arme slaven-kinderen zorgen, die tot dan toe door het Gouvernement van alle onderwijs waren uitgesloten. De Regering in Nederland steunde hem, en op Curaçao zou men zelfs geld moeten geven aan Monseigneur, om het onderwijs voor de slaven vooruit te helpen. Van dat laatste kwam echter niet veel. Meestal gingen anderen met dat geld strijken, doch Mgr. Niewindt wist bijna wonderen te doen met de enkele duizenden guldens, die hij in de loop van vele jaren kreeg. In 1857 waren er al scholen Voor slaven-kinderen te SantaRosa, Santa-Maria, en ook op Aruba en Bonaire. Veel kinderen kwamen er echter nog niet; daar waren de eigenaars de schuld van, Die kinderen moesten maar werken, dat was beter! zeiden die. In het Moederland dacht men er echter anders over, en er werd een wet aangenomen die dUidelijk zei, dat de meesters ver p I i c h t waren te zorgen, dat de kinderen der slaven zoveel mogelijk godsdienstig onderwijs zouden ontvangen. Minstens twee uur per dag. En anders kon men boeten krijgen van tien tot honderd gulden. Een nieuwe overwinning dus voor Mgr. Niewindt, want nu waren weldra de scholen te klein en moest men bij gaan bouwen. Nieuwe zorgen dus, want de Regering had wel gezegd, dat de slaven voortaan vrij naar school konden gaan, doch voor de 1400 kinderen, die kosteloos de scholen bezochten, betaalde het Gouvernement aan de Missie niets!
81 Toch zette Monseigneur door, want met dat onderwijs aan de slaven had hij een groot doel: hij wilde hen voor~
bereiden op de vrijmaking. Jammer, dat hij die zo grote dag voor het Curaçaose volk niet meer heeft mogen beleven. Van jaar op jaar had hij echter. met de hulp van Europese ,'rienden. verscheidene slaven vrij-gekocht. En het geluk van die mensen was hem een voorsmaak van de vreugde. die geheel zijn volk zou doen juichen en jubelen: I Juli 1863 was de dag van de E man cjp a tie. Doch toen was de Pionier van de Nederlandse Antillen reeds drie jaren dood. De ziekte. waarvoor hij in 1826 al naar Nederland moest. verbeterde we1 wat. maar helemaal gezond is hij nooit meer geweest. Vooral in de latere jaren werden de pijnen weer heviger. Zo erg werd het, dat hij in 1852 Rome vroeg een opvolger te willen benoemen, Mgr. Kistenmaker werd toen aangewezen. De ziekte nam echter weer wat af. en tot 1859 bleef Mgr. Niewindt zelf aan het bestuur. Maar toen was het ook te laat. en spoedig kon hij niet meer lezen of schrijven. Zijn geest bleef echter helder. en hij dicteerde nog brieven. die anderen dan voor hem opschreven. 12 Januari 1860. 's avonds om tien uur, ging zijn ziel naar God. Het ganse eiland en heel de West was in rouw. Allen treurden om dezen edelen man, die om zijn grote verdiensten benoemd was tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Ja, zelfs "De Curaçaosche Courant". die Mgr. Niewindt vaak zo unfair bestreden had. moest nu toch erkennen, dat Curaçao veel. zeer veel aan hem te danken had, vooral door zijn werken voor de scholen. En zijn opvolger, Mgr. Kistemaker, mocht met recht zeggen, dat de Missie van Curaçao aan hem alles dankte wat zij was en had. Bij zijn heengaan telde de Missie een katholieke bevolking van 25.560 zielen, met 13 parochiekerken en 24 priesters; 11 scholen met 46 Sreurs en ruim 1400 school6
82 gaande kinderen. Bovendien nog een weeshuis voor meisjes: een ziekenhuis en melaatsen gesticht met 14 Zusters. Neen. Mgr. Niewindt had de arbeid niet geweigerd! De Nederlandse Antillen eerden haar Pionier door hem een standbeeld op te richten naast de Vicariaatskerk van St. Anna te Willemstad. Doch bij dat ene beeld mag het niet blijven. In elk katholiek hart van het Gebiedsdeel Curaçao. groot of klein. moet staan het beeld van dezen Werker. omstraald met een lichtglans van dankbaarheid en verering. Dan zal nooit gezegd kunnen worden: Curaçao eert zijn grootsten weldoener niet.
XVII. DE EMANCIPATIE OF VRIJMAKING DER SLAVEN. 1 Juli van het jaar 1863 zal in de geschiedenis der Nederlandse Antillen altijd een zeer bizondere datum blijven. Dat is immers de dag geweest van de afschaffing der slavernij. die nleer dan twee eeuwen lang de samenlevjng der West~
Indische eilanden ontsierde. Vanaf het allereerste begin werd deze slavenhandel door de Katholieke Kerk veroordeeld. Paus Paulus 111 bv. gaf reeds in 1537 een bulle waarin hij ten strengste afkeurde dat er mensen tot slaven werden gemaakt; van welk ras zij ook waren. Christen ol heiden. dat deed aan de zaak niets al! Andere pausen herhaalden dit de eeuwen door. doch alles te vergeefs. Het enige wat, wat de talrijke missionarisse n in
Amerika konden doen was, het lot van de ongelukkige slaven zoveeJ mogelijk
verzachten, en voor hun menselijke rel'htcn
op komen.
Ook van andere zijde kwam er verzet tegen deze afschu-
welijke mensen-handel. Op het einde van de 17de eeuw vroeg men zich bv. in Noord-Amerika reeds af. ol de slavernij wel christelijk was. Doch eerst in het begin der 19de eeuw werd de zaak door enkele landen llink aangepakt. En het is wel eigenaardig dat juist de Verenigde Staten, waar men het eerst repte over de afschaffing der slavernij, een van de laatste landen zou zijn om ze werkelijk door te voeren. Zoals we al weten was vOOr onze eilanden de aanvoer en verkoop van slaven een monopolie. en de West-Indische Compagnie maakte er in het begin zeer hoge winsten mee:. Ook toen het .,asie:nto de negros" van Portugese in Franse.
en later in Engelse handen overging, bleef de slavenhandel
van Curaçao tot het begin van de ISde eeuw nog bloeien . St. Eustatius had bovendien een eigen slavenmarkt. die rechtstreeks vanuit Afrika van slaven voorzien werd. Op de
Benedenwindse Eilanden begint het dan minder te worden met de slavenhandel en in 1731 besluiten de Heren X der tweede Compagnie er voorlopig mee op te houden. In 1749 wordt het nog eens geprobeerd. doch de resultaten zijn niet bevredigend. Toch heeft de Compagnie altijd gedacht. dat de slavenhandel voor Curaao dé oplossing was; ging die goed. dan hoefden de heren niet bang te zijn voor een te-kort in de kas. dat zij zelf zouden moeten aanvullen. Zeer tegen hun zin bleef het echter slecht gaan met deze handel; in 1778 liep het laatste schip met een lading slaven aan boord de haven van Willemstad binnen. Doch daarmee was de slavenhandel zelf nog niet afgeschaft. Eerst in 1818 werd daarmee een begin gemaakt: er mochten geen slaven meer worden aangevoerd uit Afrika. Verkoop van slaven bleef toegestaan. en voorlopig werd daar
nog druk gebruik van gemaakt. In 1833 werden er bv. nog 500 Curaçaose slaven uitgevoerd; doch twintig jaren later waren het er nog slechts drie in twee jaren. Intussen was er wel geprobeerd de slaven het leven wat dragelijker te maken. Zo was er in 1828 weer een nieuw slaven.-reglement verschenen, waarin alles nog eens precies werd vastgesteld: de werkuren en de Zondagsrust; de voeding. kleding en ziekenverpleging. cnz. Doch ook de straffen die mochten worden toegediend. waren er in opgenomen; en als men dan leest van de doodstraf door ophanging. of geseling met meer dan honderd slagen. dan weet men ook meteen. dat de slaaf niet al te zachtzinnig behandeld werd. Op de Bovenwindse Eilanden was zelfs bepaald hoe men kinderen van zes jaar mocht tuchtigen! De Nederlandse Antillen waren dus nog een hele stap van de vrijmaking der slaven af. en daarmee was men ver ten achter bij andere landen. In 1811 had Venezuela als eerste land de slavernij afgeschaft; Engeland volgde in 1838.
85 en Frankrijk, dat onder Napoleon de slavernij weer opnieuw had ingevoerd, kwam in 1818 aan de beurt, tezamen met Denemarken. Daar werd, vooral op de Bovenwindse Eilanden, nog wel eens gebruik van gemaakt. De slaven vluchtten er naar de Franse of Engelse eilanden en waren dan meteen vrij .
In 1818 beleelde men op St. Maarten zelfs angstige ogenblikken. toen de slaven er de vrijheid eisten. Hun lotgeno ten van het Franse gedeelte van dit eiland waren vrij verklaard, waarom gebeurde dit met hen ook niet? Men wist hen echter tot bedaren te brengen, doch practisch was het toen reeds gedaan met de slavernij op dat eiland. De slaven hoefden er immers maar naar het Franse gedeelte over te
lopen om vrij te zijn. En de plantage-houders moesten maar zien hoe zij van hun mensen nog werk gedaan kregen; de landbouw ging er sterk achteruit. Deze toestand kon natuurlijk niet lang zo blijven; na 1850 gaat Nederland dan ook ernstig denken aan de vrijmaking der slaven, ~owel in Oost- als in West-Indië. Wij weten al hoe op de Nederlandse Antillen vooral Mgr. Niewindt ijverde voor de slaven en hoe hij alles in het werk stelde om scholen vaar hen te krijgen. Deze scholen bouwde hij niet op de eerste plaats om hun lezen en schrijven te leren. Neen, hij wilde er betere mensen mee maken en hen voor ...
bereiden op hun vrijmaking. Monseigneur zag heel goed in, dat de Emancipatie niet lang meer uit zou blijven, en hij begreep ook dat dit weer moeilijkheden zou meebrengen. De eigenaars der slaven zouden schadeloos gesteld moeten worden: doch dit was het voornaamste niet. De vrijmaking
moest voor de slaven zelf een weldaad zijn. En dat zou ze pas zijn, als ze goed werd voorbereid. Zorgde men daar niet voor, dan zou de rust op de eilanden zeker verstoord worden. In zijn brieven aan de Regering kwam Monseigneur daar
dan ook telkens op terug. En terwijl op verschillende naburige eilanden de vrijmaking der slaven gevolgd werd door
86 oproer en bloedvergieten. ging op de Nederlandse Antillen alles kalm en rustig. dank zij het werk van Mgr. Niewindt. de Pastoors en de Soeurs. waardoor het volk reeds jarenlang voorbereid was op deze grote verandering. I Juli 1863 was dan de grote dag van de alkondiging der Emancipatie. 's Morgens om acht uur werd voor het paleis van den Gouverneur te Willemstad een proclamatie voorgelezen. waarin de vrijmaking bekend werd gemaakt. Onmiddellijk daarna ging Gouverneur Crol met zijn lamilie naar de Vicariaatskerk, waar zij. samen met wel duizend vrijgemaakten. de plechtige dank-Mis bijwoonden. welke werd opgedragen door Mgr. Kistemaker. Nogmaals werd de proclamatie voorgelezen en de Bisschop verzocht zijn volk rustig en kalm te blijven. Tot slot werd het "Te Deum" gezongen . Een vreugdedag was het. Met honderden trokken de nieuwe burgers op naar het paleis van den Gouverneur om door hem Koning Willem III en zijn Regering te danken voor de weldaad der vrijmaking. Ook op de andere eilanden ging de alkondiging met leestelijkheden gepaard. en nergens werd een wanklank gehoord. Het werk van Mgr. Niewindt droeg goede vruchten. In Suriname werden de slaven toen ook vrij. Daar waren er 10.000: op de Nederland,e Antillen ruim 10.000. Voor al deze mensen werd aan de eigenaars schadevergoeding
betaald. Op onze eilanden werd 200 gulden per slaaf vergoed. behalve op St. Maarten. waar men zich later met 100 gulden tevreden stelde. Alles tezamen kostte de Emancipatie der slaven op de Nederlandse Antillen aan het Rijk twee millioen gulden. De nieuwe burgers mochten doen wat zij wilden: zij
konden onze eilanden verlaten ol hier blijven en tegen loon bij hun meesters blijven werken. Deze laatsten moesten trouwens hun vroegere slaven nog drie maanden huisvesting verlenen . Een eerste gevolg van de vrij-verklaring was een uit-
87 tocht van de nieuwe burgers. Van de Benedenwindse Eilanden trok men vooral naar Venezuela om werk te zoeken; van de Bovenwindse gingen zij naar Engelse en Franse eilanden. Naar Suriname verhuisde men niet. want daar was bepaald. dat de vrijgemaakten nog elf jaren in het land moesten bijven. zodat er dus geen werk voor anderen te vinden was. Trouwens, vele van deze emigranten keecR
den spoedig weer naar hun eerste woonplaats terug. Waarschijnlijk waren zij er dus op uitgetrokken om zich eens werkelijk vrij te voelen en om eens wat van de wereld te zien. Erg groot schijnt de ijver en de werklust in het eerst niet te zijn geweest, ofschoon men op
Bonaire.
Curaçao
en
Saba over het algemeen toch wel tevreden was. Er was bovendien niet overal evenveel werk: op Aruba was er niet
genoeg. op Bonaire kwam men handen te kort. Wat de lonen betrelt: op Curaçao kon in de stad door ambachtslui, pontvoerders en sjouwers goed verdiend worden; huisbedienden werden met acht of tien gulden per maand betaald. Buiten was het loon voor veldarbeid 50 cent en kon men het in de zoutpannen wel tot één gulden
per dag brengen. Doch bij tijden van slechte oogst en lange droogte werd het honger-lijden op het land. Dan daalden de lonen wel tot 30 cent per dag. plus een kop mais. Het is wel tekenend. dat de Bisschop en de Gouverneur in die tijd. als ze uitgingen. vaak een rolletje dubbeltjes meenamen om uit te delen onder de armen. In 1898 waren er nog vrijverklaarden, die ondersteund moesten worden.
Zo had de Emancipatie ook haar schaduw-zijden. maar in het algemeen is zij een weldaad voor het Curaçaose volk gebleken. Laat dit volk nimmer vergeten aan wie het voor een groot gedeelte deze weldaad te danken heeft gehad.
t
XVIII. WAAR BLIJFT DE ALGEMENE WEL V A ART? 1 8 5 0 - 1 9 0 O.
Rondom het midden van de 19de eeuw maakte de wereld een ontwikkeling door. die grote gevolgen mét zich heeft gebracht. Stoomboot. locomotief en telegraaf deden steeds meer hun invloed gelden op het verkeer; de stoommachine drong het handwerk terug; het fabriek-stelsel ontstond. N ederland bleef bij deze ontwikkeling niet achter; de handel ondervond el' op de eerste plaats de goede gevolgen van. De vrachtvaart. die zoveel jaren niets betekende. leefde weer op. zod"t de Nederlandse koopvaardijvloot in 1850 weer 2000 schepen telde . Vooral de N ede r I a n d s e H a ndel m a a t s c hap p ij heeft prachtig werk geleverd voor het herstel van het Moederland; het was voornamelijk door haar. dat Nederland rond 1850 weer een goede plaats innam onder de zeevarende volken
Deze Handelmaatschappij werkte echter bijna uitsluitend ván en náár Oost-Indië. Er heeft wel een We s t - I n d isc heM a a t s c hap p ij bestaan. (opgericht in 1828). doch deze werd in 1863 maar weer opgeheven. daar er toch geen leven in zat. De weg naar de welvaart was nog steeds niet gevonden voor de Nederlandse Antillen. en op het einde van de lange regering van Koning Willem 111 (1849-1890) was men eigenlijk nog even ver. Men dacht nog steeds
dat de handel er de Benedenwindse Eilanden bovenop kon helpen: Curaçao moest weer dó stapelplaats worden van goederen. die Venezuela en Colombia in- en uitvoerden. Doch de Duitse concurrentie had zich stevig genesteld in deze republieken. Schepen uit Hamburg en andere Duitse havens deden Curaçao wel aan. doch hun lading werd
89 rechtstreeks in Venezeuia afgeleverd, en de vracht naar Europa (koffie en verfhout; uit Colombia huiden en tabak) werd daar zelf aan boord genomen. Vooral te Puerto Cabello en te Maracaibo waren al verschillende Duitse handelshuizen gevestigd. en deze voelden er niet veel voor om hun goederen te Curaçao te laten overschepen. Dit bracht immers maat onnodige onkosten mee. en de goederen werden er duurder door.
In 1881 was het trouwens helemaal uit voor Curaçao als stapelplaats van de Venezolaanse invoerhandel. De toenmalige president van Venezuela was erg gebeten op Curaçao en schreef voor. dat voor alle goederen die via ons eiland (en Trinidad) in zijn Republiek werden ingevoerd, 30% extra invoerrecht moest betaald worden. Ook voor de goederen, die Venezuela uitvoerde, werd dit eerst bepaald ; doch daar kwam Noord-Amerika tegen op, zodat men er va n afzag. De klap was toch al zwaar genoeg voor Curaçao. De Duitse handelslui in Venezuela lachten echter in hun vuistje. Hun zaken gingen er des te beter door. want de Venezolaanse kooplui konden nu immers niet meer op ons eiland terecht om goederen te kopen. Die werden nu. met die 30% erbij, natuurlijk nog veel duurder dan de Duitse, die rechtstreeks werden ingevoerd. AI ging het dus slecht met de handel. toch werden er nog wel winsten gemaakt, doch deze kwamen vooral één bepaalde groep van de bevolking ten goede, nl. de Israëlieten. Op het einde der 17de eeuw was de Joodse kolonie al welvarend en bestond zij niet alleen uit kooplieden doch ook uit reders en zeelui. Ook op St. Eustatius hadden zij zich gevestigd, doch daar hebben zij nooit zulk een grote rol gespeeld bij handel en scheepvaart als op Curaçao. Op de a ndere eilanden zijn zij nooit talrijk genoeg geweest om een eigen synagoge te stichten. Op Curaçao hielden de Israëlieten zich oorspronkelijk ook nog wel bezig met de landbouw, doch in de loop van de 19de eeuw verkochten zij hun plantages om zich uitsluitend
90 aan de handel te gaan wijden. Bij de menigvuldige revoluties in de omliggende landen en republieken waren zij gewoonlijk ook betrokken. Men leverde wapens en ammunitie
of leende geld. In Venezuela . op Santo-Domingo en Cuba steunde men vanuit Curaçao de ene partij tegen de andere. maar het kon ook wel anders. Zo op Haiti. waar aan beide partijen geld geleend werd op voorwaarde. dat het bij overwinning viervoudig zou worden terug betaald. Dan \vas men immers zeker van minstens 100% winst.
Op scheepvaart gebied heeft te Curaçao vooral de firma Je.urun & Zn in de 19de eeuw bekendheid gekregen. Deze firma bezat eigen schepen. waarmee bv. ook op Amsterdam en New.. York gevaren werd. Zij vervoerde ook enkele jaren de post van en naar Venezuela en St. Thomas, waarvoor zij
eigen postzegels mocht gebruiken. Deze zegels hebben tegenwoordig grote waarde. Er gebeurde trouwens wel meer op scheepvaart-gebied dat het vermelden waard is. In 1892 werd de Curaçaose haven bv. maandelijks al door acht stoomschepen bezocht: drie Duitse. drie Engelse en twee Franse lijnen deden het eiland aan. In 1884 arriveerde hier bovendien het eerste schip van de Koninklijke West-Indische Maildienst (KWlM).de "Oranje Nassau". Deze maatschappij onderhield weldra een geregelde verbinding tussen het Moederland. Suriname. Curaçao en New-York. Later ging deze KWIM over in de
Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij (KNSM) . Ook op ander gebied was er wel vooruitgang. Zo werd er een verbinding tot stand gebracht tussen de beide delen van Willemstad. Punda en Otrabanda. met stoom veerponten of ferryboten. iets. wat tot dan toe (1886) alleen met de gewone pontjes kon gebeuren. In 1888 kwam zelfs een half-vaste verbinding over de haven tot stand. toen de Amerikaanse Consul L. B. Smith de Koningin Emma-brug aanlegde. Deze Consul bezorgde Willemstad tevens de eerste licht-centrale; daarmee was Curaçao de meeste steden in het Moederland vele jaren vóór in de electrische straatverlichting. Smith
91 handelde tevens in hout, ijs en steenkolen, en begon ook met een waterleiding. AI deze zaken werden later door de lirma S. A. L. Maduro & Sons overgenomen. In 1890 werd
ook opgericht de Curaçao Trading C o. Deze maatschappij kreeg in later jaren meer betekenis, toen zij ging handelen in steenkool. en zij de exploitatie van een groot deel der kaden aan zich wist te trekken. Teleloon wás er toen ol en in 1889 werd Curaçao tevens aangesloten op de Franse kabel. waardoor men rechtstreeks in verbinding kon komen met een grote gedeelte van de bewoonde wereld. Curaçao \\lon erdoor in aanzÎen en betekenis. doch de andere Nederlandse Antillen bleven bij deze ontwikkeling ten achter, en bovendien. wáár bleef de algemene welvaart ook voor het hooldeiland? Die bléef zoek! Wel telde Curaçao nog een honderdtal plantages, doch van de cultures, waarop Baron van Raders jaren terug zijn hoop gevestigd had, was na 1870 niet veel meer over. Poginge n
Om
zijdewormen en bijen te telen mis-
lukten volkomen. Eerst tegen 1900 begon men zich op Curaçao toe te leggen op het aanplanten van sis a I' ). Ook op Bonaire liep de landbo uw terug. Na de alschalling van de slavernij meende het Gouvernement, dat de plantages er niet meer onderhouden konden worden, waarom zij allemaal verkocht werden aan particulieren . Daar hoorden ook de zout-
pannen bij, olschoon deze toch nog wel wat opbrachten. Aruba heelt voor de landbouw nooit veel betekend en de suikercultuur van St. Maarten en St. Eustatius was ten dode
opgeschreven. Op de Bovenwindse eilanden had de vrijmaking der slaven grotere invloed dan op de Benedenwindse, cn tegen het einde der eeuw was alle landbouw daar reeds k I e i n e landbouw geworden. Saba leverde toen nog wel wat aardappelen en uien. Eén lichtpunt was er nog voor de Benedenwindse Eilanden. In de zeventiger jaren werd er loslaat ontdekt op Klein") Sis a I levert vezels, waarvan touw wordt geslagen .
92 Curaçao. Aruba en Curaçao zelf. Dat bracht werk mee voor den gewonen man en tevens geld voor het Gouvernement. Er werden nl. uitvoerrechten geheven op deze delfstof en deze brachten bv. in 1890 bijna 425.000 gulden in de koloniale kas. Men kon toen werken met een sluitende begroting en zelfs kon men tekorten van vorige jaren wegwerken. Op Saba zocht men tevens naar zwavel en mangaan-erts: tot geregelde ontginning kwam het er echter niet. Ook de goud-productie van Aruba is voor 1900 nooit belangrijk geweest. Alles samen was de toestand der Nederlandse Antillen niet veel verbeterd en werd Curaçao nog op het einde der 19de eeuw, "een noodlijdende kolonie" genoemd. Men zag nu eindelijk toch in. dat niet de handel dé oplossing was voor het Curaçaosche volk in zijn geheel. Men wilde het toch maar weer eens met de landbouw gaan proberen. Meer dan twintig verschillende middelen werden er genoemd waardoor die landbouw verbeterd kon worden. Er werden proeven genomen en een landbouw-specialist aangesteld. Vele duizenden guldens kostte dat alles. doch slechts enkele mensen hadden er baat bij en de landbouw zelf leefde er helemaal niet door op. Het bleek weer eens heel dUidelijk dat onze eilanden niet van zichzelf kunnen bestaan. Eerst de 20ste eeuw zou voor een tweetal eilanden de oplOSSing brengen. maar dat zal dan gebeuren door oorzaken van buiten.
XIX. MOEILIJKHEDEN MET VENEZUELA.. Simón Bolivar, de Bevrijder van Zuid-Amerika, had zich tot doel gesteld, alle onalhankelijke Latijns-Amerikaanse landen onder één bestuur te verenigen. Reeds in 1813 kon hij Caracas binnentrekken, waar hij werd toegejuicht als EI L i b e r t a dor; doch het werd al spoedig duidelijk. dat velen het niet met hem eens waren. BoHvar wilde één. groot.
machtig rijk; anderen voelden meer voor afzonderlijke republieken. En zo werd de strijd om de vrijheid in Venezuela gedeeltelijk een burgeroorlog. Vooral in deze republiek was men tegen samensmelten met andere landen, want men be-
greep er, dat men daardoor zelf pas op de tweede plaats zou komen.
Simón Bolivar zette echter door: in 1819 kwam de vereniging tot stand van Venezuela en Nueva Grenada, die nu samen Cola m b i a genoemd werden, De tegenstand tegen deze vereniging bleef echter bestaan bij onzen ZUidelijken nabuur. Zij werd zelfs sterker, en toen EI Libertador in 1830 stierf. hield zijn levenswerk geen stand. De Republiek Colombia viel uiteen in drie delen: Venezuela, Nueva Grenada (later weer Colombia genoemd) en Ecuador. De Nederlandse Antillen, met Curaçao aan het hoold. hadden voornamelijk te maken met de eerste Republiek, en men volgde op onze eilanden met spanning de gebeurtenissen in Vene-
zuela. Páez, die reeds in de Vrijheidsoorlog va n zich had doen horen, nam er het bestuur in handen. Welvaart en rust werden onder dezen President met krachtige hand bevorderd, maar toch waren er - zoals steeds - mensen, die het niet met hem eens waren. Curaçao en Bonaire werden de wijkplaats voor die ontevredenen. Grote moeilijkheden
91 bracht dit voorlopig niet met zich mee, doch erger werd het, toen in 1818 een zekere Monágas aan het bewind kwam. Páez en zijn aanhangers kwamen nu onze eilanden bevolken,
en de nieuwe Venezolaanse President beweerde weldra, dat Curaçao een broeinest van revolutionnaire ideeën en plannen
was. Met die hulp aan de "rebellen" moest het maar eens uit zjjn! En het bericht ging rond, dat er in Venezuela troepen werden samen-getrokken, en dat Curaçao elke dag een oorlogsverklaring kon verwachten.
Een oorlog zou ons toen zeer ongelegen zijn gekomen. Van de vier oorlogschepen kon er slechts één direct gebruikt worden. Bovendien waren er op het eiland niet genoeg soldaten, die daarbij nog te weinig ammunitie en slechte geweren hadden, De forten waren zwak bemand en de baaien zonder verdediging . Zulk een vaart liep het gelukkig niet met die oorlogsverklaring . In 1819 werden de politieke betrekking voor korte tijd verbroken en dreigde Venezuela wel, doch toen Nederland een eskader oorlogsschepen uitzond, dat verscheidene Venezolaanse havens aandeed, maakte dit bij onze buren in het Zuiden zulk een "goede" indruk, dat men er onmiddellijk een toontje lager ging zingen. Monágas kon zich trouwens slechts een tiental jaren handhaven; daarna kwam Páez weer aan het bestuur.
Zo bleef het er een komen en gaan, een tijd van opstandjes en woeJingen. En was men het er niet eens met de re-
gering, dan zette men maar een irevolutie op touw, en gewoonlijk had Curaçao er dan wel wat mee te maken. Er werden bv. geregeld wapens geleverd aan de "rebellen", waartegen de "regering" protesteerde in 's Gravenhage. Maar als Curaçao steenkool leverde aan een eskader van de "Venezolaanse regering", dan kwamen er protesten van de "rebellen". Het werd zeer moeilijk om precies uit te maken wie rebellen en wie regering waren. De rebellen van vandaag konden de regeerders van morgen zijn, en omgekeerd. Raadde men verkeerd, dan kwam men in moeilijkheden.
95 Zo wedde in 1870 de Nederlandse Regering op het verkeerde paard. en dit kwam Curaçao duur te staan. Gouverneur De Rouville (1866-1870) ontving in 1869 enkele brieve n. geschreven door Venezolaanse vluchtelingen die op Curaçao woonden. Deze brieven waren onderschept door het Bestuur va n Venezuela. en dit stuurde ze nu naar
De Rouville ter onderzoek. Op Curaçao. en later ook in Nederland. zei men dat wij niets met de zaak hadden uit te staan. De brieven-schrijvers. waaronder vader Guzmán en zjjn zoon, bleven hier dus rustig wonen, tot het volgend
jaar plotseling het bericht uit Nederland kwam. dat de vreemdelingen moesten worden uitgezet. Hoe ongaal'ne ook,
en hoe de burgers en zelfs de Koloniale Raad protesteerden. Gouverneur De Rouville kon niet anders doen dan het bevel uitvoeren en de Venezolanen zeggen. dat zij zo spoedig mogelijk het eiland moesten verlaten. De meesten van hen waren dan ook weldra verdwenen;
de beide Guzmáns bleven echter nog een tijdje. daar papa ziek was. Een poosje later was de zoon verdwenen, waar-
schijnlijk in een kleine schoener overgestoken naar Venezuela. Daar maakte hij zich . met de hulp van zijn vrienden. meester van de stad La Vela de Coro. trok overwinnend naar Caracas. wierp er de regering omver en riep zichzelf tot pre~ident uit. Het mooiste van de zaak was weL dat
men in Nederland het gedrag van De Rouville nu streng afkeurde en hem uit zijn ambt van Gouverneur ontzette! Alsof het bevel. om de Venezolanen buiten te zetten. niet van
de Regering in Den Haag gekomen was! ... Later werd De Rouville dan ook eervol ontslag verleend. met pensioen. Intussen was de verhouding tussen Curaçao en den nieuwen president van Venezuela verre van aangenaam. Guz" mán Blánco was zeer gestoord over de manier waarop hij
Curaçao had moeten verlaten. Vooral op de firma Jesurun had de Venezolaanse president het gemunt. De Jesuruns wa-
96 ren de schuld, dat hij van het eiland was gezet, beweerde hij. Dit was niet waar ; doch dat deze firma de rebollen steunde met geld en wapenen, was wél waar. Het buskruit
bv. dat twee harer schepen, onder vreemde vlag, te La Vela aanvoerde (1875) zal zeker niet voor de Venezolaanse Regering bestemd zijn geweest. Bovendien wist Guzmán Blánco uit eigen ondervinding hoe het er te Curaçao toeging. en telkens, wanneer er weer een aanslag op zijn bes tuur
gepleegd werd of een nieuw complot ontdekt, was het: Curaçao zal er wel achter zitten. Zo brak in 18 H in Fa!cón , een der Staten van Venezuela, opstand uit tegen het Bestuur, een opstand, die slechts met grote moeite onderdrukt kon worden. Curaçao had aan de aanslag deelgenomen , beweerde Caracas; daarom verklaarde men de havens van
La Vela de Coro en Maracaibo voor Nederlandse schepen gesloten. De eerste haven was vooral voor Curaçao van
belang, de tweede voor Aruba. Het volgend jaar verbrak Venezuela opnieuw de diplomatieke betrekkingen met Nederland. doch nu kreeg Guzmán Blánco onmiddellijk het antwoord thuis: het Curaçaose uitvoer-verbod van wapens werd ingetrokken. zodat Venezolanen, die weer eens een revolutie op touw ,vilden zetten,
wisten waar zij voortaan de wapens konden halen. Vlak bij huis nog wel! Eerst in 1894 kwam aan deze toestand een einde. Toen werd er weer een Venezolaanse gezant
benoemd in Den Haag, en Nederland beloofde. dat bij revoluties in Venezuela de Nederlandse Antillen .. onzijdig" zouden blijven. Toen had Guzmán Blánco echter zijn grote slag reeds lang geslagen. In hetzelfde jaar, dat het gebeente van P. Luis Brion naar het Panteón Nacionál te Caracas werd overgebracht (1881) , beraamden acht uitgeweken Venezolanen een aanslag tegen de regering van hun land. De aanslag mislukte volkomen, doch een Venezolaanse krant verspreidde het bericht, dat de opstand met geld en wapens
97 gesteund was door het Bestuur van Curaçao. Daar was nu werkelijk geen letter van waar , doch Guzmán Blánco
maakte er gebruik van om de Curaçaose handel op de Venezolaanse kust een stevige strop om te doen. Op alle goederen, die via Curaçao in Venezuela werden binnengebracht. werden voortaan 30% invoerrechten geheven! Daarmee werd aan Curaçao a I ss t a pel p ] a a t 5 voor de Venezolaanse invoerhandel de laatste slag toegebracht. In 188 7 kwam er een einde aan het bestuur van Guzmán Blánco en nog datzelfde iaar werden de havens van Coro en M aracaibo weer opengesteld voor de Nederlandse handel. D och de 30% invoerrechten bleven gehandhaafd!
7
XX. GODSDIENST EN ONDERWIJS.
Na de dood van Mgr. Niewindt ging het oorspronkelijk niet te best met de Katholieke Missie van Curaçao. Enkele priesters namen ontslag. andere gingen met vacantie. doch plaatsvervangers kwamen er niet. Mgr. Kistemaker was óp en moest spoedig om ziekte naar Nederland. In 1866 ontsloeg de Paus hem. op eigen verzoek. uit zijn ambt. Hij rustte echter niet, vóór hij de toekomst van zijn Missie vei-
lig wist. Die toekomst zou slechts veilig staan als er geregeld nieuwe missionarissen uit het Moederland konden komen, om de open plaatsen aan te vullen en nieuwe parochies
te bezetten. En dát zou slechts kunnen wanneer een Orde of Congregatie van Paters de zielzorg over de Nederlandse Antillen op zich wilde nemen. Mgr. Niewindt was al in die richting werkzaa m geweest; zijn opvolger had nu te Rome volledig succes. In 1868 werd de Missie van Curaçao toevertrouwd aan de Nederlandse Paters Dominicanen en Pater Van Ewijk benoemd tot derde Apostolisch Vicaris. 11 Juli zette de nieuwe Bisschop. samen met twee Paters en een Broeder. te Willemstad voet aan wal. De vreugde. waarmee het Curaçaose volk Mgr. Van Ewijk ontving. was overweldigend. Bij aankomst van de boot kwam een zwerm van pontjes. met vlaggen versierd, de
bisschop tegemoet en vergezelde het schip tot het vastlag aan de wal. Daar had men tapijten op de grond uitgespreid en een grote menigte volks verwelkomde Mgr. Van Ewijk. Daarop gingen allen naar de St. Anna-kerk om God te danken voor de voorspoedige reis. die Hij de nieuwe missionarissen geschonken had. Zo was de intocht der Paters Dominicanen op Curaçao.
99 Toen zij hier de Missie overnamen, waren er alles same n veertien kerken met nege ntien priesters en ruim 28 .000 gelov ige n. D e zorgen waren zwaar. voora l daar er te weinig
I' I'
priesters waren voo r zulk een katholieke bevolking. die op zes e ilanden verspreid woonde - en dan nog ve r uit elkaar - en waarvan een groo t deel nog nauwe lijks de eerste beginselen kende van het chr istelijk geloof. Bovendien kon er niet ru stig gewerkt worden. In 1866 was voor de N ederlandse Antill en v rijheid van drukpers afgekondigd. Daarva n werd door a nti-ka tholieken druk gebruik gemaakt om het volk va n de Katholi eke Kerk afker ig te ma ken. Toch s laagde men daar niet in . H et vrij-geworden volk wist maar a l te goed . dat het alleen de ka tholieke priesters geweest waren. die voor hen gewerkt hadd en; het volk begreep, wie zjjn wa re we ldoeners waren. Ook op ander gebied waren de zorg en zwaar. D oor gebrek aa n geld was het droevig gesteld met menig kerkje en ve le pastorieën. Op W estpu nt woonde de pastoor bv . al 23 jaar in een arme hut . Op Santa:Cruz (Aruba) stond al 20 jaar een kerkje zonder vloer. De kerk va n Barber was ingestort en de 1700 parochianen moesten er de H . Mis bijwonen in en om een s trohut. later in de: pastorie. Pieterrn aai. met een bevolking van 4000 zielen. had nog geen kerk . Mgr . V a n Ewijk vroeg wat geld aan het Gouvernement voor de bouw van een nieuw godshuis. doch dit werd geweigerd. De Protestanten hadden slechts een kerk op Curaçao. zo werd geredeneerd. de Katholieken al vijf! Er móest echter een kerk komen in dat gedeelte va n Willemstad ; Mon se igneur bouwde dus een noodkerk. die in 1882 vervangen werd door een nieuwe, die er nu nog staat. Later kw am er toch wat steun van het Gou vernement, zodat men de bouwvallige kerkjes kon herstellen en. waar het nodig was, nieuwe kon bouwen. Daa rbij kwa m nog de zorg voor de scholen. waarin de Soeurs van Roosendaal zich met zoveel liefde wijdden aan de opvoeding der kinderen; het ",eeshuis voor meisjes . het
100 Hospitaal. waar de Zusters van Breda zich uitsloofden voor de zieken. Deze Zusters hadden op verzoek van het Gouvernement in 1857 ook de verpleging op zich genomen van de melaatsen en de krankzinnigen. die toen nog in één gesticht bij elkaar huisden op het Rif. Dat was geen toestand. en na enkele jaren werden zij dan ook gescheiden: de krankzinnigen werden overgebracht naar een nieuw gebouw. M 0 n t e Cri s t o. aan de landzijde van het Rilwater gelegen. De melaatsen bleven in het oude gesticht. tot in 1877 het gehele huis door een orkaan verwoest werd. ..Monte Cristo" nam hen op. doch in 1882 werden zij overgebracht naar een nieuwe bouw op Za q u i t ó. waar de melaatsen nu nog verpleegd worden. Een drietal jaren later werd er ook begonnen met een weeshuis voor jongens. Pastoor Prie bracht te Santa-Rosa zeven jongens bijeen in een verlaten hut. Er kwamen echter zoveel aanvragen. dat er weldra gedacht moest worden aan een nieuw gebouw. H et Gouvernement steunde wel. doch zo miniem . dat de stichter de bedelstaf moest opnemen om in Nederland en elders de nodige gelden bijeen te zamelen. Bij zijn terugkeer bracht hij. behalve een flinke som gelds. tevens de goede tijding mee. dat de Zusters Dominicanessen van Voorschoten zich met de zorg over dit weeshuis zouden belasten. 8 Juni 1892 deden er dan ook zes van deze Zusters haar intrede; er waren toen 20 weesjongens. Enkele jaren later werd dit weeshuis overgenomen door de Paters
Salesianen. die er tot 1917 werkzaam bleven. Intussen was er ook gezorgd voor het onderwijs aan de mannelijke jeugd. Reeds Mgr. Niewindt had er aan gedacht. om naast de Zusterscholen ook afzonderlijke jongensscholen op te richten en in Willemstad was daarmee een begin gemaakt. toen hij in 1842 zulk een school stichtte. die onder leiding stond van den heer B. Huycke. Mgr. Niewindt begreep echter maar al te goed. dat zijn grootse plannen geen kans van slagen hadden. als er niet voort-
.
lOl durend nieuwe onderwijzers uit Nederland konden komen.
Doch hoe hij ook probeerde, het lukte niet, en bij zijn nood waren zijn plannen nog even ver als eerst. Mgr. Van Ewijk probeerde eveneens vaste krachten voor de jongensscholen te vinden, doch eerst zijn opvolger, Mgr. Reynen, zou suc ...
ces hebben. In 1885 kwam de eerste katholieke jongensschool te Pietermaai tot stand (St. Jozefschool ). Pater Reynen (eerst in 1886 werd hij bisschop) had er de leiding en schrok er niet voor terug om zelf a ls onderwijzer in de school te gaan
staan. Nog datzelfde jaar werd in een huurhuis op Otrabanda begonnen met een tweede jongensschool, en het jaar daarop kwame n drie uitstekende Nederlandse onderwijzers
de zaak in goede banen leiden. Het succes was echter volkomen en de toekomst van het onderwijs verzekerd, toen 13 November 1886 de eerste Fraters van Tilburg te Curaçao arriveerden , om zich geheel te wijden aan het onderwijs van de mannelij ke jeugd. Zij openden een Spaanse Kost ...
school (nu St. Thom ascollege ), doch reeds in 1892 werd er tevens begonnen met onderwijs aan de arme stadsjeugd,
in de St. Vincentiusschool. De onvergetelijke Frater Richardus werd er hoofd. Ook aan de Bovenw indse Eilanden werd gedacht. In 1890 namen de Zusters Dominicanessen er de zorg voor het on~
derwijs op zich. Later hebben zij op St. Maarten tevens een hospitaal geopend. Ook daar is het werk der Zusters de bevolking tot grote zegen geweest. Werden deze scholen ook erkend en geholpen door het Gouvernement? Reeds in 1857 was bepaald. dat aan bi ...
zondere scholen subsidie verleend kon worden, als het Bestuur van Curaçao dat nodig vond. Vijf en twintig jaar later werd dat nog eens herhaald, doch het Gouvernement vond het blijkbaar niet nodig de katholieke scholen van Willemstad te helpen. Het bleef bij mooie beloften op papier en van subsidie kwam niets terecht. Waar het Bestuur
102
zelf niet voor onderwijs kon zorgen (dus op de moeilijkste plaatsen , in de buitendistricten) daar wilde het wel helpen met een kleinigheid, doch de stadsscholen van Zusters en Fraters vielen daar niet onder. Het Gouvernement had immers zelf voor scholen gezorgd te Willemstad! Eerst in 1900 kwam het eerste druppeltje subsidie los. Toen kregen enkele katholieke stadsscholen jaarlijks duizend gulden ondersteuning van het Gouvernement. Langzaam-aan verbe-
terde dit wel. doch vóór het katholiek onderwijs gelijk zou worden gesteld met het neutrale, moesten er eerst nog heel wat jaren verlopen.
XXI. DAGEN VAN ANGST EN ROUW .
Een orkaan behoort voor de Benedenwindse Eilanden tot de grote zeldzaam heden. De eigenlijke orkaanstreek ligt in West-Indië bij Florida en rondom de grote Antillen en de Bovenwindse E ilanden. Gedurende de laa tste honderd jaren zij n er op Curaçao vier of vij f orkanen geweest, waar va n de ergste was die va n de 23ste Septem ber 1877. Er heerste toen weken te voren een ondraaglijke hitte. Sedert een jaar was er geen druppel rege n gevallen en nu had men al zijn hoop gevestigd op de volle maan van September. die dat jaar op Zaterdag, de 22ste viel. Dan zou er wel verandering in het weer komen. Inderdaad, er kwa m ver-
ande ring, doch anders dan de mensen het ve rwacht hadden. De hele Zaterdag was de hemel zwaar bewolkt; nu en dan viel er een buitje regen, doch het bleef verschrikkelijk warm. Tegen de avond viel er een fijne mot-regen, en omstreeks tien uur begon de wind uit het Noorden op te steken. Zoals bij alle orkanen kwam de wind nu eens hier, dan daar vandaz n. Na middernac ht stond de wind pal Zuid en werd nog krachtiger. Nu kwam er ook meer regen. 's Morgens, de 23ste September dus, durfde haast niemand buiten te komen, want overal vielen dakpannen en stukken hout op de grond neer. T egen tien uur in de morgen bereikte de storm zijn
hoogste kracht en bleef voortwoeden tot twee uur 's middags, toen de wind langzaam afnam en bedaarde . Enorm was de schade die de storm had aangericht. Ook de zee kwam nog een handje helpen. Het water steeg zo hoog , dat op Otrabanda de zee met het Rifwa ter één woeste watermassa vormde. Het ergste was er het
104 Lazarushuis aan toe, waar de melaatsen en nog enkele krankzinnigen verpleegd werden. Zoals wij a l weten werd het gesticht bediend door de Zusters van het Hospitaal. Dit huis lag nu als een eilandje temidden der woeste golven. Er was geen redding mogelijk! De Zusters brachten de arme verpleegden in de grote ziekenzaal van het melaatsenhuis. die door een bizonder zware muur versterkt was. Zij pro-
beerden tevens ook de andere gebouwen tegen het geweld van de storm te versterken, maar het een na het ande.,:, bezweek en werd door het water meegesleurd. Toen konden de Zusters ook niet meer bij de zieken komen en zochten zij een laatste schuilplaats in de kapel, waar zij biddend voor het altaar de dood afwachtten. Weldra stortte de kapel in en de drie Zusters werden meegesleurd. Een vierde Zuster ontsnapte nog aan de dood. Dit was Zuster Teela, die een oude krankzinige dame oppaste. Toen alle gebouwen waren ingestort. vonden zij een schuilplaats achter een stuk muur. D aar hebben deze twee de hele dag %Onder eten of drinken doorgebrac ht. terwijl de golven voortdurend over hen heen sloegen. Eerst 's avonds konden Zuster Teela en die arme vrouw van het Rif gehaa ld worden. De melaatsen hadden zich gered door zich vast te klemmen aan de mangrove-bomen in het Rif-wa ter. Ook zij werden nu opgenomen en voorlopig naar het Hospitaal vervoerd.
Als bizonderheid vermelden wij nog. da t het die dag juist het feest was van de H . Teela. de patrones van de geredde Zuster. Er gebeurde nog meer ongelukken die dag. Reeds vroeg in de morgen waren twee zeilschepen van hun kabels losgerukt en die dreven nu recht de zee in. Een van de matrozen wierp nog een lijn uit naar de wal. doch deze knapte al. Een ander matroos sprong over boord en zwom naar de kant.
Dat was zijn behoud; de overigen werden een prooi der golven. Langs de zeekant op Pietermaai spookte het ook geweldig.
105 Er stond een aaneengesloten rij huizen, die nu aan de achter~
zijde geweldig gebeukt werd door de woeste golven. Nog gevaarlijker werd het er. toen het zeewoter de huizen binnengolfde. de Pietermaaiweg overstroomde. en de zee met het Waaigat één geheel werd. Het water spatte over huizen van twee verdiepingen heen, zó hoog sloegen de golven op. ~ommig e mensen probeerden hun huis te verlaten, doch
op straat stond het water meer da n een halve meter hoog. De meesten schrokken er voor terug om daar doorheen te trekken. M aar tegen tien uur in de morg en begreep men dat het móést, dat men anders hulpeloos zou verdrinken. Toen verlieten zij hun huizen. met zich nemend wat zij konden dragen. Met honderden w erkten zij zich tege n de stOrm
in naar Berg Altena . waa r zelfs de armste mensen hen liefderijk opnamen en van andere kled ing \'oorzagen. In het geheel zijn daar Jangs de ku :::.t veertIen hu izen totaa l ver ... woest. zodat er geen spoor \'an over bleef. Een dokter had juist een nieuw huis laten bouwen. dat op 23 September feestelijk zou worden ingewijd. Toen hij daags daarna eens kwam kijken hoe het zijn woning gehouden had . kon hij zelfs de fundamenten niet meer vinden. Toen wierp hij de huissleutel óók maa r in zee! Men reken t, dat deze stormramp aan 200 mensen het Ie ... ven heeft gekost. niet a lleen hiel'. doch in geheel West-Indië. De meeste slac htoffers zijn echter op de open zee gevallen. Het Bestuur van Curaçao. met Gouverneur Kip (1877-1879) aan het hoofd. was zijn bezinning kwijt en had twee dagen na de ramp nog niets gedaan om de slachtoffers. die misschien nog levend onder de puinhopen lagen. te redden. of de doden te bergen. Toen sloegen de burgers zelf de handen aan het werk en na korte tijd slaagde men er in. de meest zichtbare tekenen van de ramp weg te werken. Curaçao heeft nóg eens zulk een rampdag meegemaakt: dat was juist een eeuw voor deze stormramp. Rodier was er
106 toen Directeur ; 15 December 1778 was het, toen het vreselijkste ongeluk gebeurde, dat het eiland ooit overkomen is : het in de lucht vliegen van het freg atschip "A 1 p hen". 's Morgens kwart voor acht zat Rodier te ontbijten, toen hij in de h~ven hoorde schieten: er liep een Engelse kaper binnen, die op de gebrUikelijke wijze groette met saluutschoten. Niets bizonders dus. Doch plotseling weerklonk een geweldige knal. .. , toen nóg een, veel harder dan de eerste. Verschrikt sprong de Directeur op en liep naar het raam om te zien. wat er gebeurde. Mensen, kogels en stukken hout vlogen door de lucht en vielen in het onstuimige water van de haven. Onmiddellijk daarna klonk het geroep door de stad, dat de "Alph.en" in de lucht was gevlogen. Inderdaad, op de plaats, waar het fregatschip gelegen had, was niets meer te zien dan een geweldige deining in het water. dat met ZWare golven over de ka de heen sloeg. Wat de oorzaak van deze ramp geweest is, heelt men nooit precies kunnen achterhalen. Misschien is dit wel de goede verklaring: Kruit ontploft als men er een harde tik op geelt. Toen nu het Engelse schip de kanonnen afschoot om de Nederlandse vlag bij het binnenkomen te groeten. gaf dat zulk een harde slag aa n een gedeelte van het kruit van de "Alphen", dat het ontplofte. Dit was de eerste knal. Daarop ontplofte al het kruit aan boord, en dat gaf de tweede, veel hardere slag . Het ganse schip vloog er van in de lucht. De schok was geweldig geweest! Niet minder dan elf schepen werden op het land geworpen; vijf of zes kwamen z6 terecht. dat ze niet meer hersteld konden worden. Verschillende huizen in de buurt leden veel schade, doch twee scheepstimmerwerven waren vooral gehavend. Van de "Alphen" zelf was niets over. De voorsteven en de kajuit werden op het land geslingerd; de rest zonk in de diepte weg. Erger was het, dat er zoveel mensenlevens te betreuren vielen. Van de hele bemanning, bestaande uit 230 offkieren
107
en matrozen, ontkwamen er slechts 23 , die toevallig niet aan boord waren. Bovendien kwamen nog enige mensen om het
leven, die zich aan boord of in de nabijheid van het schip bevonden. Overal op de wal zag men de lichamen liggen, die door de geweldige schok op het land geworpen waren. Vele waren zo verminkt. dat men ze niet meer kon herkennen.
Dagen later kwamen er nog lijken boven drijven in de haven. Het was de grootste ramp, die Curaçao ooit trof en er was
veel droefheid in de stad, waar velen een goede vriend of een familielid verloren hadden. Moge God onze eilanden voor zulke ongelukken en rampen sparen.
XXII. ONZE ZUIDELIJKE
NABUUR.
Na het achtjarig regentschap van Koningin-Moeder Emma (vanaf 1890) kwam in 1898: toen Zij meerderjarig werd, Koningin Wilhelmina aan de regering, blij bejubeld, ook door de Nederlandse Antillen. Toèh begon de langdurig regering van onze geliefde Vorstin voor Curaçao niet onder gelukkige voortekens. Reeds het volgende jaar immers werd in Venezuela Generaal Cipriano Castro. "El Restaurador", president, en onder zijn bewind zouden de Benedenwindse Eilanden grotere moeilijkheden met onze ZUidelijke nabuur ondervinden dan ooit te voren. Deze president maakte up de eerste plaats veel tegenstand in eigen land mee; revoluties,
die vele duizenden slachtoffers eisten, waren er tot 1908 aan de orde van de dag! Doch bovendien ontstonden er onder zijn bestuur ernstige onenigheden tussen Venezuela en andere mogendheden. Deze laatste waren Duitsland, Engeland, Italië, en later ook Noord-Amerika.
•
De Venezolaanse regering had nl. nog al wat schulden gemaakt bij Duitse en Engelse kooplui, maar van betalen kwam niets. Toen deze mensen tenslotte aan het eind van hun geduld waren, spraken zij hun eigen regeringen aan. of daar niets aan te doen was. Zowel de Engelse als de Duitse regering trachtte toen de zaak met een zacht lijntje in het reine te krijgen. doch Venezuela nam een uitdagende houding aan. Men rekende daar nl. op de steun van de Verenigde Staten. Dit was echter een misrekening. want toen Duitsland verklaarde. dat het niet van plan was zich blijvend in Venezuela te vestigen - (tóén kon men het Duitse woord nog vertrouweni) - had Amerika er geen bezwaar te-
109 gen dat er krachtig werd opgetreden. De Verenigde Staten hadden trouwens zeil ook vorderingen op Venezuela. En zo vertoonden zich weldra Duitse en Engelse oorlogsschepen in de Caraibische Zee, gevolgd door Ita liaanse en Noord-Amerikaanse, en werden de Ven ezolaa nse havens geblokkeerd (1903-1901) zodat er geen schip meer in ol uit kon. Curaçao had er een voordeeltje aan, want die oor-
logsschepen liepen geregeld de hann va n Willemstad binnen en kochten er wat zij zoa l nodi g hadden. *) Vooral de Duitsers traden krachtig op. Zij namen enkele Venezolaa nse schepen en schoten er twee de grond in. Als antwoord liet President C as tro de Duitsers en Engelsen, die in V enezuela woonden, gevangen zetten. Doch Duitsland liet het er niet bij zitten, en de lorten van Puerto Ca· bello en M aracaibo werden duchtig beschoten. Dat scheen indruk te maken, want de Venezolaanse Regering kwam nu met het voors tel samen een scheidsrechter te kie zen en deze uitspraak te late n doen. Presid ent Roosevelt van de Veren igde Staten weigerde; daarna vroeg men onze Konin-
gin . en deze benoemde een commissie met den oud-gouverneur van Curaçao Barge, tot voorz itter. Er werd over-
eengekomen dat Venezuela 30% van de opbrengst der douane-kantoren te La Guayra en te Puerto Cabello aan de
schuldeisers zou alstaan, tot alles betaald was. Duitsland en Engeland zouden het eerst aa n de beurt komen. Daarmee scheen de zaak uit, doch President Ca stro toornde tegen Curaçao, waar de schepen der grote mogendheden zich van kolen hadden kunnen voorzien ; Curaçao, dat smokkelha ndel dreel en zijn politieke tegensta nders herbergde. In 1900 en 1902 waren reeds Curaçaose en Arubaanse vaartuigen aangehouden en geplunderd, later kwamen er allerlei
-) Het mooie kruisbeeld in de kerk vlin Pietermaai is een blijvende herinnering aan het verblijf van het Duitse eskader in de haven van Willemstad.
110 bepalingen en voorschriften: Venezolaanse havens werden gesloten; de overscheping van goederen op Curaçao werd opnieuw mgeilijker gemaakt; op lijfgoederen die Venezolaanse reizigers gewoon waren op Curaçao te kopen. werden invoerrechten geheven; kleinere schepen mochten jn Venezolaanse havens niet meer binnenlopen, etc.
Het zag er mooi uit met de verhouding Curaçao - Venezuela; het zou echter nog mooier worden. In 1908 brac ht het Nederlandse oorlogsschip "Gelderland" onze gezant te Caracas, De Reus, op Curaçao aan, en men begreep. dat er
iets bizonders gebeurd was. Dat wás ook zo! De Reus had een en ander over Venezuela naar vrienden in het vader-
land geschreven, en zich daarbij niet zo erg gunstig over President Ca stro uit9~laten. Erger was, dat die vrienden dat leuks nog lieten drukken ook. Geen wonder, dat Ca stro daarover niet te spreken was en dat hij De Reus zijn paspoort gaf en naar Nederland terugzond. Toen werd bekend, dat er in een Venezolaans blad een artikel stond, geschreven door een Venezolaan die op Curaçao woonde. Deze wilde wellicht bij Castro in de gunst komen en had daarom geschreven , dat hier vaak met min-
achting over President gesproken werd, doch dat één krachtig woord van hem voldoende zou zijn om die mensen te laten zwijgen! !Zodra men hier hoorde van dit artikel. liep er een menigte volks voor het huis van de schrijver te zamen, en
hij werd gedwongen vanaf het balkon vergeving te vragen voor zijn leugens. Blijkbaar had de goede man geen krachtige woorden genoeg om zoveel monden tegelijk te snoeren! Wel zei hij erbij, dat hij eigenlijk geschreven had op verzoek van den Venezolaansen consul alhier, Roberto Lope., Toen had deze het natuurlijk gedaan en zijn huis werd met stenen bekogeld; 's nachts werd bovendien het wapenschild - kenmerk van het consulaatschap - boven zijn deur weggehaald. De volgende dag ging Lopez plaats bespreken op de eerste de beste boot die naar Venezuela zou varen, doch de Curaçaose burgers waren zó opgewonden, dat men soldaten moest
liJ oproepen om den man weer veilig naar huis te brengen. Toen hij aan boord 9in9 om te vertrekken. moest hij eveneens be-
schermd worden. Een schip, dat toebehoorde aan den broer van President Castro en dat met een lading suiker ten verkoop de haven van Willemstad binnenliep, kon geen zaken doen en moest weer vertrekken. want niemand kocht de suiker. Zo was de stemming onder de mensen.
De Reus was ondertusse n in het moederland aangekomen. waar men het nodig vond wat versterking te sturen; eerst
kwam de "Heemskerck" naar de West, later de "Friesland". Om met die schepen in contact te blijven werd er in het Rif-
fort een radio-zendstation ingericht, dat later tot 's Lands Radio-station zou worden uitgebreid. President Ca stro zat ook niet stil. Hij riep zijn gezant uit Nederland terug en beval. dat alle goederen vóór of vim Venezolaanse havens voortaan te Puerto Cabel/o zouden overgescheept worden. Deze maatregel was zeer ten nadele van Curaçao; van ouds was Willemstad de plaats va n over-
scheping geweest. Nu verminderde door deze maatregel de scheepvaart en de werkgelegenheid. Tevens bracht Venezuela een drietal klachten naar voren, doch Nederland weigerde te onderhandelen zolang dat decreet van de verscheping te Puerto Cabel/o niet herroepen was. Wanneer President Castro dit niet veranderde vóór
I November dan zou de Nederlandse Regering zich niet houden aan het verdrag van 1894. Er zouden dan dus weer wapenen in Venezuela worden ingevoerd vanuit Curaçao. en uitgeweken Venezolanen konden er dan weer rustig com ..
plotten in elkaar zetten tegen de Venezolaanse Regering. 1 November kwam, doch aan dit ultimatum was niet voldaan. Tegen de verwachting van velen in trad Nederland nu niet krachtig op. Wel liet de versterkte zeemacht zich zien vóór de Venezolaanse kust en bracht de "Gelderland" een tweetal vaartuigen naar Curaçao op. maar tot een wer ..
112
kelijke oorlog kwam het niet. President de Ca stro was intussen wegens ziekte naar Europa vertrokken, en toen men nu
in Caracas hoorde van die drie Nederlandse oorlogsbodems voor de kust, ontstond er een oproerige beweging in die hoofdstad. De Vice-President, Juan Vicente Gomez. nam het bestuur over de Republiek in handen en opende onmiddellijk onderhandelingen. Nederland maakte het verdrag over de wapen .. uitvoer weer van kracht en Venezuela trok het Qver-
schepings-decreet in. Doch verdere belofte wilde onze Zuidelijke nabuur niet doen; zo bleven bv. de 30% extra invoerrechten bestaan. Als een gevolg daarvan werden eerst in 1920 de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Venezuela hersteld. Doch al die jaren hebben er geen grote onaangenaamheden plaats gehad,
•
XXIII.
TOCH
GEVONDEN.
1900 - 1930.
Toen Koningin-Moeder Emma in 1898 als Regentes aftrad. sprak zij een wens uit. "Moge Nederla nd groot zijn in alles. waarin een klein land groot kán zijn", waren haar woorden en deze wens is. zeker tot de Wereldoorlog van 1914. geheel in vervulling gegaan. De regering van Koningin Wilhelmina is in die jaren VOOr Nederland in vele opzichten een tijd van welvaart en bloei geweest. Terwijl in omliggende landen voortdurend onrust en zelfs oorlogsgevaar dreigde. heeft Nederland zich in die tijd voorspoediq en rustig kunnen ontwikkelen. Door zijn geleerden. door zijn scheepvaart, zijn industrie. zijn landbouw en veeteelt, ging het ecn eerste plaats innemen onder de kleine mogendheden. Ook de koloniën spraken daar een woord in mee , en vooral Oost-Indië is voor de economische ontwikkeling va n het Moederland van zeer grote betekenis geweest. De West bleef daarbij voorlopig nog achter. en vooral Suriname beantwoordde hier niet aan de verwachtingen. Deze ko:oni c was de a fschaffing der slavernij nog steeds niet te boven gekomen en had voortdurend gebrek aan werkkrachten. Aangaande de Nederlandse Antillen waren de verwachtingen niet zo hoog gespannen en niets wees er op dat het weldra gedaan zou zijn met de klachten over dit deel van het grote Nederlandse Rijk. Niemand zou rond 1900 hebben durven voorspellen. dat de algemene welvaart hier tóch gevonden zou worden. De 20ste eeuw zette zelfs slecht in voor de Benedenwindse Eilanden. Handel en scheepvaart ondervonden maar al te zeer de nadelinge gevolgen van de moeilijkheden met Venezuela. Na 1908 kwam daar echter 8
114 verandering in. Wel bleef de invoer van Curaçao ongeveer op het zelfde peil. doch de uitvoer nam toe. In 1913 steeg deze zelfs tot ruim anderhalf millioen gulden. In dat jaar was nl. de fosfaat-ontginning weer goed aangepakt. terwijl ook de steenkool·handel (bunkerkolen) een steeds grotere plaats ging innemen. Daardoor werd de haven van Willemstad van steeds meer belang voor de Europese en andere scheepvaartlijnen. die op Middel-Amerika voeren. In 1914 deden reeds 415 stoomschepen Curaçao aan. In dat jaar werd ook het Panama-kanaal geopend. waardoor de Atlantische- en de Stille Oceaan rechtstreeks met elkaar in verbinding kwamen. zodat nog meer schepen Willemstad als aanloop-haven gingen gebrUiken om te bunkeren en levensmiddelen in te kopen. Vooral in deze jaren ontstond wat voor Curaçao dé handel zou worden: win keI n e rin g. vooral verkoop aan reizigers. Er kwam dus werkelijk wat leven in de brouwerij. en men dacht aan de toekomst. als de schepen nog groter zouden worden. Dan zou het kunnen gebeuren. dat zij Willemstad niet meer aan konden doen. daar de toegang tot de haven tamelijk ondiep was. Reeds in 1911 werd er daMom geld aangevraagd voor de verbetering van de haven: men wilde de vaargeul in de havenmond brengen op een diepte van bijna elf en een breedte van tachtig meter. Eerst in 1919 kwam dit werk geheel klaar. doch toen konden dan ook schepen met de grootste diepgang er zonder gevaar binnenlopen. Met de eigen hulpbronnen van de eilanden was het minder gunstig gesteld. Gouverneur De Jong van Beek en Donk (1901-1908) ijverde ten zeerste voor de landbouw. cn er werd zelfs een landbouwmaatschappij opgericht. die ook plannen uitwerkte voor de veeteelt. de zoutwinning en de
visserij. Veel succes had men echter niet. Een koelhuis voor vis op Aruba werd bv. een mislukking. en de aanleg van dammen Voor de landbouw heeft schatten verslonden. Op de Bovenwindse Eilanden ging het nog iets. Ook daar
I 15
werden proeven genomen met a llerlei gewassen; de bi jenteelt werd er bevorderd. schildpadden-teelt en visserij aangemoedigd . St. Eustatius en St. Maarten nadde n in 1913 dan ook een goede katoen-aanplant. Op Saba le ve rde de oogst voornamelijk uie n en aardappelen; bovendie n we rd daar door de vrouwen en meisjes een goede cent verdiend met het maken van fijn kantwerk. Op Aruba kwam er weer Wflt leven in de goudindustrie. Een drietal Engelse maatschappijen hadden er zich sinds 187 1 weer bezig gehouden met de explo itatie. doch zij bereikte n er s lechte resultaten. en in 1909 werd de gehele insta lla tie overgenomen door de Aruba Goud Maatschappij voor 10.000 gu lden. D eze nieuwe maatschappij won niet zeil het gouderts. doch verwerkte het alleen. Zij kocht het eerst op van vrije arbeiders. Zo konden er tenminste winsten gemaakt worden. maar hoog liepen die nooit en in 1916 werd het bedrijf voo r goed gestaakt. De tota le opbrengst aan goud si nds 1824 is ongeveer 1300 kg geweest. met een waarde va n 1.8 millioe n gu lden . doch de ontginni ng hee ft de ve rsc hillende ondernemers nooit vee l voo rd eel opgeleve rd. Op de Benede nwindse Eila nde n ledde tevens de hoeden-vlechtindustrie weer op. Deze was er a l va n ouds bekend en in jaren van armoede is zij een zene n geweest voor de arme bevolking . Toe n het Gouvernement nu elk jaar met een vaste som gelds gi ng steun en. kon de R. K. Missie het vlechtonderwijs tot alle katholieke meis jesscholen uitbre iden. Er werd een dankbaar gebr uik gemoakt van dit onderwijs. De uitvoer van strohoeden van het eil and Curaçao a lleen had in 1912 een waarde van ruim 750.000 gulden! Ook Aruba deed ijverig mee aa n deze huisindustrie. en Rincón op Bonaire had ze lis de beste vlechtschool. Het ging enkele jaren zeer goed. en velen dachten reeds da t er nu eindelijk toch eens een blijvend middel tot volkswelvaart gevonden w as. Niets is echter zo ongedurig a ls de mode . e n in la tere jaren werd de vraag naar onze keurige Panama- hoeden steeds minder. Daar kwam nog bij. da t eindelijk voo r Curaçao. en later ook voor Aruba, de a lge mene welvaart
116 zich werkelijk aan de horizon vertoonde. Er was weldra op andere wijze goed geld te verdienen voor den gewon en man . In de jaren vóór de eerste Wereldoorlog was de bevolking van Curaçao over het algemeen verre van welvarend en het leek inderd aad niet waarschijnlijk, dat daarin spoedig verandering komen zou. De laatste dag van het jaar 1914 kon een Curaçaose krant nog schrijven: "De armoede onder het volk in de buitendistricten is groot. Zonder de afzet van strohoeden. die naar New Yark uitgevoerd worden, zou
de ellende niet te overzien zijn. Er bestaat weinig hoop op verbetering van de toestand .. . " E en jaa r later, op 23 Januari 1916, legde Gouverneur Nuyens (1909- 1919) de eerste steen van het kantoor der C u r a ç a 0 s e Pe t rol e u m I ndus tri e M a a t s c hap p ij. De olie zou het hooIdeiland der Nederlandse Antillen een tijd van bloei en welvaart bezorgen; de olie zou van Curaçao en Aruba eilanden maken van grote betekenis. Men wist reeds enkele jaren dat de bodem rond en in het Meer van Maracaibo (Venezuela) aardolie bevatte. De Koninklijke M aatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen (Shell) ging er in 1910 ernsti3 aan denken ook dáár te gaan werken. Op de eerste plaats moest er worden uitgezien naar een goede havenplaa ts om er een raffinaderij te bouwen. waar de aard-olie kon worden verwerkt en verscheept. In Venezuela zocht men echter tevergeefs; er waren
geen bruikbare havens, en een goede haven aanleggen was ondoenlijk. Toen viel het oog op Curaçao, dat met zijn prachtige haven en goede baaien daar als het ware klaar lag voor een groot olie-bedrijf. In 1916 werd dus begonnen met de bouw van de nieuwe raffinaderij, doch de oorlog hield het werk tegen en eerst in het midden van 1918 was de fabriek klaar en kon de eerste ruwe olie van Maracaibo worden aangevoerd. Oorspronkelijk gebeurde dit met houten lichters, voortgetrokken door sleepboten, doch op deze wijze ging er veel olie verloren, en daarbij was het een tamelijk gevaarlijk werkje.
117 Weldra schafte de C u r a ç a ase S c h e e p v a a r tM a a t s c hap p ij zich dan ook stalen tankschepen aan en tien jaar later had zij er reeds meer dan dertig in de vaa rt.
Spoedig kwamen er nu handen te kort in het olie-bedrij f en alle ongeschoolde arbeiders der Benedenwindse Eilanden vonden er volop wcr k. temeer daar ook Aruba een goede
olie-beurt kreeg. Dit eiland ligt nog gunstiger ten opzichte van de Golf van Maracaibo dan Curaçao. doch het is min der met natuurlijke havens gezegend. In 1924 legde de Amerikaanse Lag 0 0 i I er een groot tankschip bij Druif, voor de aanvoer van olie uit Maracaibo. Eerst vijf
jaren later kwamen de fabrieken aan de verbeterde St. N icolaas-baai tot stand. Intussen was er nog een tweede pcr-
troleum-maatschappij op Aruba verschenen: de Are n d (1928). en weldra kwam er een tijd, dat men op dit eiland meer ruwe olie aanvoerde dan op Curaçao. Het olie-bedrijf is voor de NederlandseAntillen van geweldige betekenis geworden. Niet alleen vonden de manne n
van Curaçao en Aruba er goed werk, doch ook van Bonaire en de Bovenwindse Ei landen konden heel wat mensen er de kost verdienen voor hun familie . En nog waren er honden te kort. zodat we ldra een stroom van vreemdelingen de beide
olie-eilanden kwam bevolken . Mensen uit meer dan vijftig verschillende landen woonden er in die jaren op Curaçao
en Aruba. Wel duurde de grote vraag naar werkkrachten niet langer dan een jaar of vijf zes, maar toen die "boom-tijd" eenmaal voorbij was, werden deze vreemdelingen het eerst ontslagen. Intussen bereikten onze eilanden in de jaren 1928
en 1929 het toppunt van welvaart. De handel ondervond op de eerste plaats de goede inv loed van deze bedrijvigheid. De in- en uitvoer van Curaçao
en Aruba liep geweldig op. Daarbij speelde de olie natuurlijk de allervoornaamste rol, maar ook de in voer voor de koop~ handel op Curaçao nam zeer sterk toe. De winkelnering
beleefde een ongekende bloei, want niet alleen was de bevolking sterk toegenomen, doch de mensen verdienden ook
lIS
goed, en het volk werd dus koopkrachtiger. Bovendien bezochten veel reizigers het eilaJld. Touristen-schepen doorkruisten de Caraibische Zee en bijna alle deden ook Curaçao aan, waar men - dank zij de lage invoerrechten - prachtige koopjes kon doen tegen spotprijzen. Ook de doorvoerhandel nam grote afmetingen aan, waardoor weer nieuwe werkgelegenheid ontstond in het havenbedrijf, bij de opslagplaatsen en in de pakhuizen. Het Gouvernement zat bij dit alles niet stil. De vaargeul in de mond der St. Anna-baai werd verbreed tot honderd meter en verder uitgediept tot 11);2 meter. De Handelskade werd geschikt gemaakt tot aanlegplaats voor grote schepen (waarvoor zij bijna nooit gebruikt is!) en de toestand van het Waaigat belangrijk verbeterd. Verder werkte men aan straten, pleinen en wegen en werd de watervoorziening ter
hand genomen. Op Aruba en St. Maarten werkten in 1924 voor het eerst de electrische centrales. De nieuwe welvaart bracht ook het Gouvernement heel wat op; waarom zou men de inkomsten dan niet goed gebruiken? Er waren echter ook minder goede kanten aan deze welvaart. De landbouw verliep geheel door gebrek aan werkkrachten. Men ging liever tegen goed loon werken bij de olie-maatschappijen dan voor eigen rekening te arbeiden op het land, met misschien een mislukte oogst in het \"ooruitzicht. Bonaire en de Bovenwindse Eilapden, waar al1es
wat werken kon, wegtrok, ondervonden daar zeer sterk de gevolgen van. Zo nam ook de huis-industrie (hoeden-vlechten) sterk af. Een ander gevolg was, dat het gerecht steeds meer strafzaken te behandelen kreeg, en zeker heeft de aanwezigheid van zoveel vreemdelingen geen goede invloed uitgeoefend op de eigenlijke bevolking van' Aruba en Curaçao. Als nood leert bidden. dan kan welvaart wel eens het omgekeerde bewerken.
XXIV. SPANNENDE DAGEN.
De eerste W ereldoorlog (1914-1918) hield de Nederlandse Antillen enige tijd ten zeerste in spanning, vooral in het begin. toen men hier nog niet wist of het M oederland al of niet buiten de s trijd zou kunn en blijven. Rad io-verbin·
ding N ederland-Curaçao bestond er nog niet (die zo u pas in 1928 komen) en er kon dus a l best en kele weken oorlog zijn vóór men het in de W est wist. W at zou er dan met onze
eilanden gebeuren? Zich verdedigen. dat was onmogelijk. Niet alleen was de bezetting veel te zwak, doch tevens had men verouderd materiaa l, dat tegen het nieuwere geschut niets zou kunnen uitrich ten. Deze o nzeke rh e id o f Nederland
a l of niet in oorlog was, zou Curaçao een s pannende
dag bezorgen . In de morgen van de 12de Augustus 1914 vertoonde zich het Duitse oorlogsschip "K a rls r ti h e" voor de haven van
Willemstad en vroeg verlof binn en te mogen lopen om kolen in te nemen. Dit verlof ko n door Gouverneur Nuyens nie t geweigerd worden, doch er werd aa n de toestemmin g een
voorwaarde verbonden. Als er die dag bericht mocht komen dat Nederland in oorlog was geraa kt met Duitsland, dan zou de "Karlsruhe" hier worden vastgeho uden en de bemanning geïnterneerd. Dit werd aangenomen en met man
en macht gingen de Duitsers aan het kolen laden. Daar vertoont zich op Fort Nassau het sein: Oorlogsschip in zicht! De spanning steeg: was het een Engelse oorlogsbodem. dan za t nu de Duitser opgesloten a ls een rat in de val! Het bleek echter een Peruaan te zijn, en 's avonds
kon de "Karlsruhe " weer rustig uitva ren. E en klein Duits koopvaardij-schip nam bovendien onmiddellijk een lading
120 steenkool in. om daarmee bij de Braziliaanse kust zijn landgenoot opnieuw te gaan voorzien van brandstof. Veel plezier heeft Duitsland van de "Karlsruhe" niet meer beleefd. Na drie maanden kreeg het schip. ten Noorden van Suriname. een zware ontploffing aan boord. zodat het met een groot deel van de bemanning in de diepte verdween. Gedurende deze oorlog ontstond op onze eilanden gebrek aan enkele dingen. doch niet aan levensmiddelen. Wel werden deze enigszins duurder. doch een toestand zoals Nederland die gekend heeft. waar men van alles te kort kwam . hebben de Nederlandse Antillen niet meegemaakt. en honger is er niet geleden. Spannende dagen van een geheel ander soort beleefde Curaçao in 1922. toen men er de eerste werkelijke staking onder de haven-arbeiders meemaakte. Tijdens en na de Wereldoorlog hadden de scheepvaart· maatschappijen zeer ruime winsten gemaakt; winsten, waarvan de Curaçaose haven~arbeiders niet zo zeer gepro-
fiteerd hadden. Toen nu na 1920 een slechte tijd aanbrak voor de scheepvaart. besloten de maatschappijen de lonel' der bootwerkers te verlagen. Deze waren het daar helemaal niet mee eens. en op de dag. dat ·deze loonsverlaging in zou gaan, weigerden zij te werken. en het werd een formele
staking. De pas opgerichte Cu r a ç a 0 seR. K. V 0 I k s bon d bood zijn bemiddeling aan. waarmee beide partijen genoegen namen. Doch de onderhandelingen bleven zonder resultaat: de scheepvaart-maatschappijen konden of wilden niet toegeven aan de eisen der stakers. Daar er toch gewerkt moest worden. huurden zij daarom een partij Venezolaanse arbeiders om hier de schepen te komen laden en lossen. Dit zette natuurlijk kwaad bloed bij de Curaçaose havenwerkers. want hun staking verloor daardoor veel van zijn kracht. Zo bleef de stand van zaken enige maanden, tot op een
goede morgen geheel Willemstad in rep en roer was, Het
121 kantoor van de K.N .S.M. werd bestormd door stakers en anderen! _
en er werd wat schade aangericht. T evens
werd een agent mishandeld en liepen somm ige klerken verwondingen op. De stakers wilden ook de Venezolaanse arbeiders overhalen zich bij hen aan te sluiten. doch deze meenden, dat zij werden aangevallen en maakten gebruik
van de revolver. Gouverneur Brantjes (1922-1928) zag zich genoodzaakt de militairen van het fort te hulp te roepen. Toen was weldra de orde en de rust in de stad weergeke.erd. doch tevens waren er enkele slachtoffers te betreuren, waaronder een onschuldige vrouw, die door een verdwaalde kogel in haar woning werd getroffen. Na nieuwe onderhandelingen werd eindelijk een oplossing gevonden. waarmee zowel de stoom vaart- maatschappijen als
de stakers zich konden verenigen . De Venezolaanse arbeiders verdwenen en de haven van Willemstad kreeg weer zijn gewone aanzien. Het is wel jammer, dat de mensen
elkaar vaak zo verkeerd begrijpen, en dat men met geweld wi l bereiken, wat met kalm overleg ook behaald kan worden. Een zevental jaren later zou Curaçao nogmaals enkele spannende dagen beleve n, waarbij, evenals in 1922 Venezolanen betrokken waren. Toen waren het have n-arbeiders die mede oorzaa k ware n van de moeilijkheden op Curaçao, in
1929 waren het echter politieke vluchtelingen die Willemstad angstige uren bezorgden. President Gomez had sedert 1908 voortdurend de macht in handen gehad bij onze Zuidelijke naburen. Zijn beetuur was meer dat van een dictator geweest dan van een presi ... dent. en wij mogen gerust zeggen, dat hij regeerde met ijzeren
vuist. Door zeer strenge maatregelen hield zijn bestuur zich staande, doch een gevolg was weer, dat talrijke Venezolanen, die het niet eens waren met zijn politiek, hun land verteten om in ballingschap hun tijd a f te wachten. Onze Benedenwindse Eilanden werden door verschillende van deze men-
sen uitgekozen a ls wijkplaats. De meeste van deze politieke
122 vluchtelingen bleken rustige burgers te zijn; er waren er echter ook. die in het geheim een aanslag voorbereidden op de Venezolaanse Regering. Als men daar achter kwam stak onze politie er natuurlijk een stokje voor (Verdrag 1894!) en zo werd in Augustus 1928 een zekere Urbina van Aruba naar Willemstad overgebracht. Deze generaal had Venezuela na een mislukt complot moeten verlaten en was per vissersboot op Aruba aangekomen. Onmiddellijk werd hij daar opgepakt en geboeid naar Curaçao getransport~erd. waar hij enkele weken in het Waterfort moest doorbrengen. Deze Venezolaan zou Curaçao een zeer onaangename ver ... rassing bezorgen. Hij gebruikte als gevangene zijn "vrije tijd" om eens goed rond te kijken in het WaterEort. want politieke gevangenen mochten er vrij rondlopen, als zij Maar binnen bleven. Wellicht is Urbina toen op het plan gekomen. dat hij een jaartje later zou uitvoeren. met de hulp van landgenoten. waarvan er vele werkzaam waren bij de C.P.I.M. Zaterdag 8 Juni 1929. 's avonds om kwart voor negen. kwamen nl. drie trucks met gewapende Venezolanen het Water fort binnenrijden. In dat lort lag de hoofdwacht der Militaire Politie. die toen de enige weermacht op het eiland vormde. Het eigenlijke garnizoen was in 1928 opgeheven. De meeste agenten hadden juist dienst in de stad. andere waren pas afgelost. Vóór de wacht begreep wat er precies gebeurde, was zij reeds overweldigd. D e zaak was goed
voorbereid en elke groep aanvallers wist juist wat zij te doen had. In een oogwenk was de eetzaal bezet; de slaapzaal volgde en de Venezolanen maakten er zich meester van de geweren in de rekken. Ook het wapen-magazijn werd niet vergeten.
Tegenstand kon er zo goed als niet geboden worden. maar toch hebben de agenten zich nog verdedigd. waarbij een drietal sneuvelde. Bovendien werden er nog. enkele min of meer zwaar gewond. Sommige manschappen wisten te ontsnappen; de overigen werden gevangen genomen door de Venezolanen. die intussen nog versterking gekregen
123 hadden. H et hoold van de politie-troepen, Kapitein Borren, kwam per auto het fort binnenrijden en viel eveneens in
handen van de overrompelaars. Tegelijk met het Waterlort werden ook de politie-posten in en buiten Willemstad door de Venezolanen bezet ; zij rlron gen tevens het radio~station van het Riffort binnen e n be~ zetten eveneens de terreinen van de C.P.I.M. Daar wilde
men eerst de stad wel hulp verlenen, doch de Venezolanen dreigden de benzine-ta nks op te blazen, zodat men van hlpverlenen maar af zag.
Intussen had Generaal Urbina zich in verbinding gesteld met Gouverneur Fruytier (1929-1929), van wien geëist werd , dat hij zou medewerken om verder bloedvergieten en plunderen te voorkomen. Wanneer de burgers zich rustig hielden. zou er niets met hun goederen gebeuren. De aanval1ers w ilden zich s lechts van wapens en ammunitie voorzien. om daarmee een opstand tegen de regering van hun land te steunen . Een a ndere cis was, dat het stoomschip "M aracaibo" van de Red-D -Line , de Venezolanen en de wapens naar de kust zou brengen.
De overrompelaars hebben zich inderdaad aan hun woord gehouden. Wapens en kruit werden uit het W a terfort aan boord van de "Maracaibo" gebracht, en vele Venezolanen sc heepten zich in. Gestolen ol geplunderd is er niet. Wel werd de Gouverneur gedwongen - en dit was tegen d. overeenkomst - om samen met Kapitein Borren en negen manschappen de reis, als gijzelaars, mee te maken, Om drie uur in de morgen voer het schip uit en kon Willemstad weel' v rij ademen, De militairen kwamen weer op hun post en
zells boden er zich burgers aan om politie-diensten te verrichten. Schepen van de C.P.I.M. gingen in de buurt van Curaçao kruisen om tegen een nieuwe overval te waken ,
als Urbina en zijn troep mogelijk zouden worden terugge-. slagen in Venezuela. De staat van beleg werd algekondigd, en daar Urbina niet alle wapens had meegenomen, was men niet volkomen weerloos.
124
Zondagavond herde de "Maracaibo" weer terug met de gijzelaars aan boord, en een week na de overval kwamen een vijftigtal militairen uit Suriname hier aan. Intussen was ook Nederland op de hoogte gebracht van het gebeurde. Onmiddellijk werd de "Kortenaer" uitgezonden om de Nederlandse belangen in de West-Indische wateren te helpen beschermen. Sinds die tijd kent Curaçao weer een garnizoen. bestaande uit een afdeling Mariniers onder commando van een kapitein. Er is in de Nederlandse pers veel over dit geval geschreven; men had een flinkere houding verwacht! Eerst had men het eiland zo goed als zonder verdedigers gelaten _ en dat in een tijd. dat Curaçao overstroomd was met allerlei vreemdelingen - en nu voelde men zich gekrenkt. dat een troep avonturiers zo maar in staat bleek Willemstad te overrompelen. Gouverneur Fruytier en Kapitein Borren werden teruggeroepen en hadden zich te verantwoorden. Generaal Urbina beleefde weinig plezier van de gestolen wapens en van geheel zijn onderneming. Nadat hij in Coro geland was. werd zijn legertje al vrij spoedig door de regeringstroepen uiteengeslagen en moest hij een veilig heenkomen zoeken naar Colombia. Later keerde hij toch weer naar zijn vaderland terug en bekleedt er nu zelfs een hoge regeringspost. Zonder wapen-geweld kan men er dus ook wel komen in Venezuela.
XXV. DE LAATSTE JAREN. 1930 - 1940.
Terwijl Curaçao en Aruba na 1920 een tijd va n geweldige bloei doormaakten en de bevolking er een nooit gekende welvaart genoot. had het Moederland te ka mpen met veel zorg. De scheepvaart ging minder goed, fabrieken moesten worden stopgezet en het aanta1 werkelozen steeg er met de dag, H et werd een tijd van bezuiniging en zware belasting en voor N ederland. La ngzaam herstelde het land zich, d och rond 1930 kwam er een nieuwe inzinking. Niet alleen Nederland. doch de ganse wereld zuchtte onder een zware cris is. De zaken gi ngen slechter en slechter en het aantal werkloze n liep in do millioene n! De wereld was ziek. en ook de Nederla ndse An tillen zo uden dat ondervinden; op de eerste plaats natuurlijk Curaçao en Aruba. De o lie-maatschappijen moesten zich inkrimpen; a lle nieuw-bouw werd stop-gezet en de tanker- vloot verminderd ; honderden werklieden werden ontslagen. De buitenla nders waren de eerste slachtoffers, doch ook eigen mensen werden getroffen, en bovendien vodden allen, dat de lonen om laag gingen. Toch was er over het a lgemeen
nog niet te klagen op onze eilanden. Al moest men dan ook de werkzaamheden verminderen , gebrek aan werk is
er toch eigenlijk nooit geweest en verschillende jaren ac htereen was het gebiedsdeel Curaçao een va n de weinige landen ter wereld, die met een sluitende begroting konden werken. Go uverneur Van Slobbe (J930-1936) kon zelfs een lening van tien millioen gulden, langzaam maar zeker. terugbetalen aan het Moederland ,
126 Toch voelde men de malaise wel; de handel natuurlijk weer het eerst. Er kwamen minder schepen, dus kon er niet zo .. veel geleverd worden aan levensmiddelen enz. Daarbij liep de bevolking met duizenden terug en was bovendien niet zo koopkrachtig meer. Het aantal touristen-schepen, dat de haven van Curaçao aandeed, werd ook al minder, wat \'ooral in de winkelwijk van Willemstad erg gevoeld werd. Een vijftal jaren hield dat zo aan. Daarna werkt. de wereld zich weer wat los uit de algemene malaise en verbeterde de toestand van de handel zich ook weer la ngzamerhand. Met de eigen hulpbronnen der eilanden was het nog steeds niet goed gesteld. Wel leverde de fosfaat van Santa-Barbara nog werk aan enkele honderden mensen, doch op Aruba had men er reeds lang een punt achter gezet, en ook de goudindustrie was er gestopt, zoals wij reeds weten. De delf,tof. fen van de Bovenwindse Eilanden (ma~gaan, zwavel) hebben het nooit tot ontginning kunnen brengen. Deze eilanden bleven. samen met Bonaire, de zorgenkinderen van het Bestuur. Het laatste eiland leverde nog wel wat aloë en dividivi, doch op de Bovenwindse Eilanden had men er de katoen-bouw maar weer aan gegeven: de lage prijzen loonden de moeite niet. De bevolking hield er zich wat bezig met het telen van aard .. en peulvruchten. Er is wel getrach~ een afzetgebied te vinden voor producten van tuinbouw ,
kleine landbouw en veelteelt op Curaçao en Aruba, doch veel plezier hebben de Bovenwindse Eilanden er nog niet van beleefd, al nam de uitvoer van vee en hooi wel toe. vooral van St. Maarten. Op Curaçao is men toch maar weer eens begonnen met nieuwe proeven op landbouw-gebied (H e lf ri c h - dor pi; de toekomst zal echter moeten uit-
maken of dit weer niet een nieuwe mislukking za l blijken te zijn, 22 December 1734 is intussen een belangrijke datum ge ..
127
weest voor het lucht- en postverkeer van de Benedenwindse Eilanden. 0 e Koninklijke Luchtvaart Maatschappij. die reeds sinds jaar en dag een geregelde vliegdienst onderhield tussen het Moederland en Nederlands Oost-Indi ë. had ook plannen gevormd om te komen tot een luchtnet in W estIndië. En om meteen een goede naam te vestigen besloot
men. de West-Indische afdeling der KLM te openen met een zogenaamde Kerstvlucht. 14 December vertrok de Fokker F XVIII "Snip" uit Amsterdam om via Alicante (Spanje) . Casa Blanca (Afrika) . Porto Praya (Kaap-Verdische Eilanden). Suriname en La Guayra de 22ste op Curaçao te arriveren.
Er werd een bescheiden begin gemaakt met een lijn op Aruba. doch langzaam maar zeker ontwikkelde de KLM in onze streken een krachtige bedrijf. dat weldra niet alleen de Benedenwindse Eilanden onderling verbond. doch ook goedbezette diensten onderhield op Venezuela . Colombia. Trinidad en Suriname. De laatste uitbreiding van het luchtnet is geweest een vliegdienst op Jamaica.
Door de aansluiting. die de KLM geeft op luchtlijnen naar Noord ... en Zuid-Amerika, is het vervoer va n passagie rs en post nog belangrijk toegenomen. en een Curaçao zonder
H a t o. het vliegveld. zou op het ogenblik niet goed meer denkbaar zijn. Het jaar 1935 was van zeer groot belang voor het Bizonder Onderwijs: toen werd nl. de gelijkstelling met het Openbare volledig doorgevoerd. Reeds de Grondwet van 184 8 stond het oprichten van eigen. bizonden~ schol en in Neder-
land toe. doch voorlopig wilde de Staat er geen cent voor uitgeven. Het werd een langdurige schoolstrijd . waarmee men pas succes kon krijgen toen Katholiek en Protestant zich verenigden. (Dr. Schaepman en Dr. Kuyper). Zij sloten een coalitie, en dit verbond begon in de Eerste en
Tweede Kamer de strijd voor de Bizondere School. Eerst in 1917 had men succes. toen in de Grondwet werd bepaald .
128 dat het onderwijs een voortdurende zorg der Regering zou zijn. Daardoor kon in 1920 de wet op de gelijkstelling worden ingediend en aangenomen. De knoop werd meteen doorgehakt en ook voor de Kolonie Curaçao werd de gelijkstelling voorgeschreven. doch eerst onder Gouverneur Van Slobbe werd zij ook werkelijk doorgevoerd. Men had het onderwijs voor de kinderen van het volk zó lang overgelaten aan de R. K. Missie. dat men zich zo maar niet ineens kon indenken. dat dit onder-
wijs evenveel recht heeft op volledige steun van het Gouvernement als het neutrale. Dit was immers tot dan toe hét onderwijs van Curaçao geweest. Nog meer dan vroeger kreeg nu het Bizonder R. K. Onderwijs een goede naam . Nieuwe krachten kwamen over uit Nederland om het vele werk te helpen verzetten: in 1920 waren reeds de Zusters van Schijndel op Curaçao verschenen; in 1937 kreeg Aruba zijn Frères van de Christelijke Scholen, terwijl ook de Kruisvaarders van St. Jan hun intrede deden. om vooral onder de werkeloze jongemannen te werken. Ook aan de opleiding van geschoolde vaklui werd gedacht. Sinds 1890 kende het Jongensweeshuis te Santa-Rosa reeds vak-onderwijs. Toen later dit weeshuis overging in handen der Fraters. en het in 1920 werd overgebracht naaI' het S t. V i nee n t i u s ges tic h t (Scherpenheuvel) kon de vakschool voor inwonende leerlingen zich nog verder uitbreiden. Nu kwam er te Willemstad nog de Ambachtsschool "St. Jozef" bij . waar de beste leerlingen der lagere scholen van Curaçao. Aruba en Bonaire onderricht krijgen in houten metaalbewerking. Ook de Nijverheidschool voor meisjes verricht zeer goed werk. Nog op ander gebied was de R. K. Missie werkzaam. Er werden nieuwe parochies opgericht bv. en Mgr. P. J. Verriet kwam in 1932 als Apostolisch Vicaris op Curaçao terug. met het vaste plan de organisatie van de jeugd flink ter hand te nemen. Na enkele jaren van voorbereiding kwam er ein-
129
delijk schot in het werk en nu tellen de Benedenwindse Eilanden al menige jongens- en meisjesclub en heeft men zelfs reeds een speciale organisatie voor de sport, de Kath 0 I i e k e S p 0 r t - een tra I e, die haar terreinen op het Rif heeft, en weldra ook elders zal hebben. Ook 1937 was een belangrijk jaar voor de bevolking dcr Nederlandse Antillen. Men kende hier sinds 1833 de K 0 Ion i a IeR a a d, die den Gouverneur moest bijstaan iu het bestuur over de eilanden, De leden van deze Raad werden benoemd door den Koning op voordracht van den Gouverneur, In 1937 nu werd daaraan cen einde gemaakt: de Koloniale Raad verdween en in zijn plaats verschenen de Staten van Curaçao, bestaande uit 15 leden,
WDélrVDI1
cr tien
niet meer benoemd worden. doch rechtstreeks gekozen door
de bevolking. Van algemeen kiesrecht was echter geen sprake: slechts een zeer klein deel der bevolking kon aan de verkiezingen deelnemen. En ofschoon op de Nederlandse Antillen de Katholieken sterk in de meerderheid zijn, toch was een stembus-overwinning van de R. K. Partij lang niet zeker. Tegen de verw,achting van sommige mensen in. verliep
de dag der verkiezingen heel rustig . De Kat holieken verkregen zes zetels, en daar Gouverneur V/outers (1936- ... ) hen er nog twee toewees. behaalde de R. K. Partij dus juist de meerderheid. Onmiddellijk gingen er nu stemmen op om de deelname aan de verkiezingen ruimer te maken. Door
het nieuwe Kie s reg I e men t (1938) is het aantal kiezers dan ook sterk toegenomen. Dat de Nederlandse Antillen met het Moederland meeleefden in dagen van rouw of vreugde, behoeft eigenlijk niet gezegd te worden. Men hoeft er bv, maar één Konin· ginnedag mee te maken om te weten, dat het Vorstenhuis van Oranje er zeer hoog staat aangeschreven. Bij de dood van Koningin-Moeder Emma in 1934 leefde men mee door speciale rouw-diensten, doch ook de blijde Oranje-dagen
•
"" .
130 werden niet vergeten. Zo werd er bv. uitbundig feestgevierd bij de verloving en het huwelijk van H. K. H . Prinses Juliana met Prins Bemhard. Niet minder blij vierden wij de geboorte van de Prinsesjes Beatrix en Irene; doch bij het 40-jarig Regerings-Jubiléum van H are M ajesteit Koningin Wilhelmina scheen er geen einde te komen aan het gejubel. Moge God ons Vorstenhuis nog lang sparen, en mogen de liefde en de verering voor Oranje tot in lengte van dagen als een heldere zon blijven stralen boven Curaçao, Aruba . Bonaire; St. Eustatius, St. Maarten en Saba .
.'<,.
BESLUIT.
We zijn nu gekomen aan het eind~ van .. De Geschiedenis der Nederlandse Antillen" . Met kalme pas gingen wij door het verleden van onze eiJanden, terwijl wij hier en daar even stil stonden om een gebeurtenis of een tijdvak beter op te nemen. Wellicht is het leven en streven der voorbije eeuwen ons enigszins dUidelijker geworden .. Vanuit het grijze verleden. waarvan zo goed als niet s bekend is. stapten wij over naar de ontdekking van A1l1erika en de rustige tijd dat onze eilanden onder Spaans bestuur stonden. Daa rna beleefden wij de rumoerige tijden der West-Indische Compagnie. met haar ontwikkeling en druk handelsverkeer ; doch ook met de schaduwzijden: slavenhandel. godsdienst-onderdrukking en menige vij andelijke inval. Tegen de 19de eeuw kwam de Antillen rechtstreeks onder het gezag van de Nederlandse Regering . Langzaam maar zeker konden toen ook deze schaduw-kanten verdwijnen. Doch zonder strijd wordt niets bereikt. Daar kon Mgr. Niewindt over meepraten in zijn tijd. Wat deze Pionier met veel moeite en arbeid bereikte , was als een schone
belofte voor de toekomst. Economisch stonden de Nederlandse Antillen er in die tijd niet gunstig voor, wat nog verergerd werd door de
moeilijkheden met Venezuela. De algemene welvaart leek verder zoek dan ooit. Meer dan anderha lve eeuw werd er naar gezocht. tot plotseling de aard~olie van Venezue:lil en Colombia de oplossing bracht en onze eilanden een nooit gekende voorspoed bezorgde. Zo kwamen wij aan het jaar 1910.
132 Dat jaar kozen wij als eindpunt van onze rondgang door de geschiedenis. Misschien doet dit wel vreemd aan: in en na 1940 hebben er immers nog belangrijke gebeurtenissen plaats gevonden. Inderdaad, doch de geweldige wereld-oorlog; de inval der Duitsers in het Moederland; de onderdrukking van bijna geheel Europa door de Nazies, al deze geheurtenissen hebben nog geen oplossing gevonden. Zij kunnen dus nog niet tot de geschiedenis gerekend worden. En al zijn wij er vast van overtuigd dat "Nederland zal herrijzen", toch zullen wij ons niet aan voorspellingen wagen, hoe en wanneer deze oorlog zal eindigen; hoe de nieuwe toestand zal worden, wanneer het eenmaal vrede zal zijn. Liever sluiten wij met een hartelijke woord aan onze lezers, speciaal omdat dit boek verschijnt in een der donkerste tijden van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze "Geschiedenis der Nederlandse Antillen" werd geschreven voor jonge mensen; voor mensen met jonge harten, die vertrouwen hebben in de toekomst. De liefde voor land en volk groter en sterker te maken, dát was het doel van ons werk. Met "land en volk" bedoelen wij niet het kleine gebied van zes eilanden in de Caraïbische Zee met zijn ruim honderd duizend inwoners. Neen, wij moeten de Antillen zien, als deel van het Nederlandse Wereldrijk! Straks, na de bevrijding van het Rijk in Europa, zal dit geweldige Nederlandse Imperium zich vaster en hechter moeten aaneen sluiten: Curaçao, Suriname, Oost-Indië en Nederland zullen dan meer en beter moeten samenwerken, om aan de millioenen en millioenen bewoners een gelukkig en vrij bestaan te kunnen bezorgen. Dit is het grote doel voor na de oorlog; doch nu reeds kunnen wij, jonge mensen, daaraan gaan medewerken] Ieder zal dat moeten doen op zijn manier, ieder met de talenten die hij van God heeft gekregen. De beste manier om dit te doen is: zich zelf vormen tot iemand van karakter; zich zelf meer en beter beschaven. Met beschaven bedoelen wij niet op de eerste plaats, dat
133 men
mo~t
leren hoe lepel en mes moeten worden vastge-
houden aan tafel, hoe men een brief moet schrijven of hoe men zi.,h op straat te gedragen heeft. Dat is u i ter I ij k e bescha ving, die natuurlijk zeer goed is, doch die steunen moet op de in n e r I ij k e beschaving, Deze laatste regelt niet a(leen onze houding ten opzichte van de andere men-
sen, doch zij bepaalt ook onze houding tegenover God, Beschaving zonder God is een onding! Zij is hol als een opgeblazen ballonnetje: één speldeprik en al het mooie en nuttige is er af! In het verleden hebben maar al te veel mensen de beschaving gezocht in het uiterlijke, God stond er buiten, en zo moest hun leven uitlopen op een mislukking, Wij, jonge mensen, hebben het met Gods hulp in onze eigen handen om van ons leven iets moois te maken. Wij mo-
gen dan echter niet vergeten, dat echte beschaving met z i c h zeI f begint; dat wij onszelf dus op de eerste plaats te vormen hebben tot echt beschaafde mensen, Dan zullen wij tegelijkertijd ook echte, goede Chri.tenen zijn. Dan Dok kan het Vaderland iets aan ons hebben in de toekomst, want vergeet niet: Hoe beter Christen, hoe beter Burger, hoe beter Vaderlander! Als wij aan God geven wat God toekomt, dan zullen wij ook aan het Vaderland geven wat wij er. als goede burgers, aan verschuldigd zijn, Dán zal het grote Nederlandse Imperium met gerust hart de toekomst kunnen ingaan, als wij ons zelf leren: trouw te zijn aan God en Kerk, daar wij dan ook trouw zullen zijn aan Vorstin en Vaderland!
HOE
HET GEBIEDSDEEL CURAÇAO BESTUURD WORDT.
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit: het Rijk in Europa. Nederla nds-Indië. Suriname en Curaçao. Het Gebiedsdeel Curaçao omvat: Aruba. Bonalre. Cur açao. Saba. St.Eustatius en de helft van St. Maarten. Het Koninkrijk der Nederlanden is een con s t i tut i 0 nel e man arc h ie: er staat dus een Koning (of Koningin) aan het hoofd. en de rechten en plichten van V orst en Volk zijn vastg esteld in een con s t i tut i e of 9 r o n dwet.
De Koning heeft het bestuur Over het gehele Koninkrijk. Hij is 0 n s c hen d b a a r. wat wil zeggen dat hij voor geen enkele regeringsdaad ter verantwoording kan geroepen worden. Daarom bestuurt hij door verantwoordelijke M i nis ter s. Zo is de Minister van Koloniën belast me t de leiding van de Gebiedsdelen buiten Europa. Deze M;nister is dus verantwoording verschuldigd. en wel op de eerste plaats aan den Koning zelf. doch tevens aan de Volksvertegenwoordiging. die in Nederland Staten-Generaal genoemd wordt. Deze Volksvertegenwoordiging bestaat uit een Eer s t e Kam ervan 50 leden en een T wee deK amer van 100 leden. Deze laatste is de voornaamste. daar zij de meeste invloed kan uitoefenen op het bestuur van het land. Dit alles. en nog veel meer. staat zo nauwkeurig mo~elijk in de Nederlandse grondwet. De 206 Artikelen van deze grondwet zijn bijna alle alleen bindend voor het Rijk in Europa. doch er zijn ook enkele artikelen die van belang zijn voor ons Gebiedsdeel. Zo zegt Artikel 62 dat de Koning het opperbestuur heelt
135
over Nederlands-Indië. Suriname en Curaçao. Het algemeen bestuur wordt echter in Nederlands Indië in n a a m des Kon i n g s uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal; in Suriname en Curaçao door den Gouverneur. Hoe dit bestuur moet zijn. wordt geregeld door de wet. De Koning (dus de Minister van Koloniën) moet elke jaar een uitvoerig verslag geven aan de Staten-Generaal hoe het gesteld is met de delen van het Rijk buiten Europa. Artikel 63 zegt. dat de staatsinrichting van NederlandsIndië. die van Suriname en ook die van Curaçao bij de wet worden vastgesteld . Ook andere zaken kunnen bij de wet geregeld worden. In de meeste gevallen zal hierbij voor ons Gebiedsdeel aan de Staten van Curaçao om advies gevraagd worden. Er zijn echter enkele gevallen. die aan den Koning blijven voorbehouden. Weer een ander artikel van de grondwet (Art. 171) zegt. dat de Gouverneur zo maar niet kan doen wat hij wil. Als hij louten ol ambts-misdrijven begaat. kao hij ter verantwoording geroepen worden door den Koning ol coor de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij zal dan terecht moeten staan voor het hoogste gerechtshol. de Hoge Raad der Nederlanden. Dit kan ook gebeuren ná zijn altrenen. als er dus reeds een andere Gouverneur is. Dit zijn de drie voornaamste artikelen uit de grondwet.
welke handelen over de delen van het Nederlandse Rijk buiten Europa. Deze artikelen zijn verder uitgewerkt in wetten, waarvan voor ons Gebjedsdeel de .. Curaçaose Staatsregeling" de voornaamste is. Deze wet is in werking
getreden op 1 April 1937. De belangste punten van deze Staatsregeling zullen hier in het kort behandeld worden. Van den Gouverneur. De Gouverneur wordt benoemd. geschorst en ontslagen door de Kroon (d.w.z. door den Koning en zijn Minister). Hij moet minstens dertig jaar oud zijn. Alle mensen. die zich in het Gebiedsdeel Curaçao bevinden. zijn hem eerbied
136 en gehoorzaamheid verschuldigd. daar hij de vertegenw<:ordiger van den Koning is. De Gouverneur heeft o.a. de uitvoerende macht; hij moet dus zorgen. dat de wetten worden uitgevoerd.De wetgevende macht heeft hij samen met de Staten van Cur~çao; d.w.z. hij maakt de ) a n d s ver 0 r den i n gen (zo worden de wet ten in Curaçao genoemd) en de Staten keuren die goed ol verwerpen z•. Bovendien heeft de Gouverneur het 0 p per b e vel over de krijgsmacht. die in ons Gebiedsdeel aanwezig is. en in geval van oorlog kan hij alle maatregelen nemen. die hij nodig acht. Daarbij benoemt. schorst en ontslaat hij alle I a n d sdi e nar e n van het Gebiedsdeel Curaçao. behalve als dit aan de Koning is voorbehouden. Ook stelt hij de salarissen vas t.
Dan voert de Gouverneur ook nog het algemeen bestuur over de geldmiddelen en bezittingen van Curaçao, waarin hij geholpen wordt door den A d min i s tra t e u r van Fin anc i ë n. En tot slot noemen wij nog het recht van g r at i e. De Gouverneur wordt in het bestuur bijgestaan door H 00 f dam b ten are n, die van hem. hun instructies krijgen. Van de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur bestaat uit vijl leden, nl. den Gouverneur als Voorzitter, een Ondervoorzitter en drie leden. De Ondervoorzitter en de leden worden benoemd door de Kroon. Dit college is een a d v i ser end lichaam, d.w. z. de Gouverneur moet deze heren raadplegen bij alle gewichtige aangelegenheden van het bestuur. Hij is echter niet verplicht zich aan hun raad te houden. Van de Staten. In ons Gebiedsdeel zijn de St a ten de Volksvertegen-
13ï woordiging, Deze Staten tellen 15 leden; waarvan er vijf benoemd worden door den Gouverneur terwijl de tien andere leden door kiezers gekozen worden, De Staten-leden hebben zitting voor vier jaar en treden daarna allen tegelijk a f. Een der leden wordt door den Gouverneur benoemd tot Voorzitter, een ander lid tot Ondervoorz itter der Staten. Een nieuw zittings-jaar wordt tel-
kens op de eerste Dinsdag van April door oE namens den Gouverneur geopend, De Staten hebben verschillende rechten, waarvan zij vrij gebruik kunnen maken, Samen met den Gouverneur hebben zij de wetgevende macht, Zij kunnen n1. de aangeboden landsverordening al of niet aannemen, Zij hebben bovendien: het recht van amendement, waardoor zij een aangeboden blldsverordenin g kunnen wijzigen:
het recht van interpellatie: zij kunnen vragen stellen aan den Gouverneur over bes tuurs-zaken; het recht van initiatief, zodat zij zelf landsverordening en
aa n het Bestuur kunnen voorstellen, Bovendien bezitten de Staten-leden het recht óp te komen voor de belang en van ons Gebiedsdeel bij den Koning, bij de Staten-Generaal in Nederland en bij den Gouverneur, En als het laatste noemen wij hier het budget-recht. d,w ,z , elk jaar wordt de Curaçaose beg rot i n g aan hun goedke uring onderworpen.
W a t is een begroting? Dit is een opsomming van de u i tg a ve n , die het Bestuur van Curaçao in het komende
die nstjaar denkt te doen. met er naast een schatting van de i n kom s ten van dat jaar, Als de inkomsten hoger zijn dan de uitgaven (of even hoog) , dan zegt men, dat de begroting "sluit" en werkt men dat jaar met een "sluitende begroting" , H et is voor een land natuurlijk van het grootste gewicht, dat het steeds een sluitende begroting heeft, Is dit niet het geval, dan zijn de uitgaven hoger dan de inkomsten en zal men schulden moeten maken oE.., de be-
138 lastingen hoger moeten opvoeren om de begroting sluitend te maken.
Hoe komt een landsverordening tot stand? Er moet bv. een nieuwe verordening komen op het ouderwijs. Hoe ontstaat die nu en hoe krijgt zij kracht van wet? De Gouverneur laat zulk een verordening meestalon twe r pen door den Hoofdambtenaar, die voor de onderwijs-zaken te zorgen heeft; dus door den Inspecteur van het Onderwijs in Curaçao. Dit 0 n t w e r p gaat naar de Raad van Bestuur. Deze heren geven hun advies; zjj stel1en veramleringen voor, enz.
Daarna gaat het ontwerp naar de Saten, tezamen met een beg e I e i den d s c h r ij ven en een Mem 0 r i e van toe I i c h tin g, waarin bv. gezegd wordt waarom de nieuwe verordening wordt ingediend, of waarom zij zó wordt voorgesteld. De Staten behandelen zulk een ontwerp eerst in de Afdelingen'). Deze bestuderen het, waarbij op- en aanmerkingen worden gemaakt, die door den G rif f ier der Sta ten verwerkt worden tot een Voo rl 0 P i 9 Ver s I a g, dat ondertekend wordt door de twee Rapporteurs.
Dit Voorlopig Verslag gaat naar den Gouverneur. Deze 0 r i e van A n t W oor cl op. waarin hij - zoals het woord al zegt _ de Staten van antwoord dient. Hij neemt bv. de veranderingen over, die door de Staten zijn voorgesteld, of zegt waarom hij ze niet kan overnemen. Deze Memorie van Antwoord wordt naar de Staten gezonden, die nogmaals de ganse zaak in de Afdelingen bespreken, waarna zij het Ei n d ver s I a g opstellen, dat weer voor den Gouverneur bestemd is. stelt nu de Mem
*) In het begin Vtln elk zittings-jur worden de St~ten verdeeld in twee groepen: de Afdelingen. elk met een Voorzitter en een Secretaris. Deze lutste wordt Rap por t e u r genoemd.
139 Eerst nu volgt de openbare behandeling in de Statenzaal. De Gouverneur is daarbij vertegenwoordigd door zijn 9 ema c h tig d e. In ons geval zal dat de Inspecteur van het Onderwijs wel zijn; het gaat immers over een onderwijsverordening. Bij deze openbare behandeling worden er eerst a I g emen e bes c hou win gen gehouden: elk Staten-lid kan nu openlijk met zijn mening voor den dag komen. Vervolgens worden alle artikelen van het ontwerp-Iandsveror
Een goedgekeurde verordening wordt door den Gouverneur ondertekend en va s t ges tel d, waarvan hij bericht ze ndt aan de Staten. Vervolgens wordt zij in het Pu b I i c at i e - b I a d geplaatst. Dit laatste gebeurt, namens den Gouverneur. door den G 0 u ver n e In e n ts " Se;;: re· t a ri s. De nieuwe landsverordening wordt tevens opgezon ..
den naOlr den Koning (dus naar den Minister van Koloniën) die haar nog kan schorsen of bij de wet vernietigen.
Het Kiesreglement van ons Gebiedsdeel. De landsverordening van 21 December 1938 regelt tQI in de puntjes de verkiezingen van de Staten. Bij deze verldezi ngen is ons Gebiedsdeel verdeeld in vier kie s k r i ngen: Aruba, Curaçao en Bonaire vormen er elk één, ter·· wijl de Bovenwindse Eilanden samen de vierde kieskring .... ormen.
Aruba en Curaçao kiezen samen acht Staten-leden; Bonaire één, en Saba, St. Eustatius en St. Maarten ",men ook één. Zoals wij reeds weten worden de vijf andere leden benoemd door den Gouverneur. In het Kie sreglement staat ook precîes omschreven wie
het actief stemrecht hebben (wie er dus mogen kiezen) en
140 wie het passief stemrecht bezitten (wie er tot Staten-leden gekozen kunnen worden). Wie heeft het actief stemrecht? Om als kiezer voor de Staten in aanmerking te komen, moet men
aan verschillende eisen voldoen. Op de eerste plaats moet een kiezer mannelijk Nederlands onderdaan zijn en sedert 1 Januari van het jaar der verkiezingen in het Gebiedsdeel Curaçao gevestigd zijn. Daarbij moet bij op I Maart van datzelfde jaar de ouderdom van 25 jaar bereikt hebben. Een andere eis is. dat hij in het volle genot van de burgerlijke rechten moet zijn. zodat iemand die bv. in de gevangenis zit, geen kiezer kan zijn. Daarbij moet hij zes leerjaren van een school voor lager onderwijs doorlopen hebben in dit Geb i e d s d e e I. of een ontwikkeling bezitten ,die daarmee gelijk staat. Mensen, die geen b e w ij s hebben. dat zij zulk een zesjarige school hebben doorlopen, of zulk een ontwikkeling bezitten, kunnen zich aanmelden voor een Commissie. die door den Gouverneur in het verkiezingsjaar benoemd wordt. Deze Commissie neemt zulke mensen dan een exa~
ment je af. Personen, die deze ontwikkeling niet bezitten, of dit niet kunnen of willen bewijzen, kunnen toch het actief kiesrecht bezitten, als zij een inkomsten-belasting betaald hebben over een inkomen van minstens 900 gulden. Althans op Aruba, Curaçao en Bonaire, want vOor de Bovenwindse Eilanden is dit weer anders geregeld. Daar wordt geen inkomstenbelasting geheven, doch als iemand op Saba of St. Eustatius kan aantonen, dat hij eigenaar is van een onroerend goed met een waarde van minstens 300 gulden, dan voldoet hij daarmee aan de eis. Voor St. Maarten is dat een onroerend goed van minstens 500 gulden. Wi e heb ben het pas s i e f st e m ree h t? Alle mannen en vrouwen zijn verkiesbaar tot lid van de St~ten. Natuurlijk moeten zij Nederlandse onderdanen zijn; en verder gelden voor hen dezelfde eisen als voor de mensen met
141
actief stemrecht. Zij moeten dus minstens 25 jaar oud zijn. een zekere ontwikkeling bezitten of zoveel inkomsten-belasting betaald hebben. enz. Het actief stemrecht is dus voor de mannen alleen : het passief stemrecht voor mannen en vrouwen. Er zijn echter enige mensen, die gee n lid van de Staten kunnen worden. Deze zijn: de Gouverneur; de Ondervoor-
zitter en de leden van de Raad van Bestuur: de Gouvernements-Secretaris en de militairen van laud- en zeen.acht die werkelijk onder dienst zijn. Verder kan iemand cioor een rechterlijk vonnis worden beroofd zowel van het 3("tief
als van het passief kiesrecht. Over het bestuur der afzonderlijke eilanden. Het eiland Curaçao wordt bestuurd door den Gouverneur. terwijl de Procureur-Generaal het H 0 0 f d der Pol itie is. Over de buiten-districten zijn twee 0 i
5
tri cts -
mee s ter s aangesteld. Aruba. Bonaire en de Bovenwindse Eilanden hebben elk een Gezaghebber, die door den Gouverneur benoemd wordt. Op deze eilanden heeft men tevens een R a a d van Pol i tie, waarvan de Gezaghebber voorzitter is en twee La n d - rad ende leden. Deze Landraden worden gekozen door de kiezers van het eiland. Over de Rechterlijke Macht. De rechtspraak geschiedt in het Gebi~dsdeel Curaçao i n n a a m des Kon i n g s: de rechters worden door de Kroon benoemd en hun salaris bij Koninklijk Besluit 9l'regeld. Zij staan dus geheel onafhankelijk van het Bestuur. De rechtsmacht wordt uitgeoefend door het gerecht in eerste aanleg en door het Hof van Justitie. Er is één .. gerecht in eerste aa nleg" voor het ganse Gebiedsdeel. Ah rechters van dit gerecht treden op de leden van het Hof van Justitie. De President van dit Hof verdeelt de werkzaamheden onder de leden. Zo wijst hij één der leden aan als rechter voor Aruba. Deze verblijft dan voor een tijd
142
op dat eiland. De overige rechters verblijven op Curaçao en be!oeken van tijd tot tijd Bonaire en de Bovenwindse Eilanden om er recht te spreken. Is een veroordeelde het niet eens met een vonnis van "het gerecht in eerste aanleg". dan kón hij in ho 9 e r be roe p gaan bij het Hof van Justitie. De zaak wordt dan opnieuw behandeld voor dit hoogste rechtscollege van het Gebiedsdeel. Het Openbaar Ministerie (dat aanklaagt) wordt bij het Hof van Justitie uitgeoefend door of namens den Pro c ureu r - Gen era a I; bij "het gerecht in eerste aanleg" door een 0 ff i c ier van J 11 S ti tie. Over enige rechten en plichten. Het Gebiedsdeel Curaçao kent vrijheid van drukpers. Men heeft dus geen voorafgaand verlof nodig om zijn gedachten en gevoelens door de pers kenbaar te maken. Wie echteI misbruik maakt van dit recht. kan voor het gerecht ged.agd worden. Zo heeft ook ieder het recht verzoekschriften in te dienen zowel bij de Regering in Nederland a ls bij het Bestuur van Curaçao. Vrijheid van vereniging en vergadering bestaat er eveneens. doch hierbij kan door een lands verordening worden ingegrepen. Vrijheid van Godsdien.t is wel een van de belangrijkste rechten die de wet aan de burgers waarborgt. terwijl er tevens gelijkstelling bestaat tussen het openbare el1 bizondere onderwijs, zodat beide op voet van gelijkheid bekostigd moeten worden. Naast deze ree h ten kent ons Gebiedsdeel ook p I i c hten voor zijn burgers. Als Curaçao bv. door een binnenof buitenlandse vijand bedreigd wordt. moeten alle weerbare inwoners helpen bij de verdediging van het land. In vredestijd moet dit eveneens gebeuren om de inwendige rust te helpen behouden. Daarvoor kunnen s c hut ter ij e n worden opgericht. wat inderdaad ook gebeurd is.
143
DE VOORNAAMSTE JAARTALLEN UIT DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSE ANTILLEN.
1492: Christolfel Columbus ontdekt Amerika. 1499: AIOIISO de Ojeda ontdekt de Benedenwindse Eilanden. 1621-1791: West-Indische Compagnie. 1634! Nederlanders veroveren Curaçao, Aruba en I30na ire
1643- 1664: 1673- 1679: 1673: 1705- 1742: 17 13: 1740- 1758: 1769: 1772- 178 1: 1776- 1820: 1778: 1781: 1782- 1795: 1782- 182 1: 1795: 1800: 1801: 1805: 1807-1815: 1824- 1860: 1836-1845: 1842: 1863: 1870: + 1875: 1877: 1908: 1916: 1929: 1937:
Peter Stuyvesant. Directeur Jan Doncker. Inval der Fransen onder Le Bos (Fuikbaai.) Jezuiten als missionarissen op Curaçao. Inval der Fransen onder Jacques Cassart (Sta-Cruz.) Directeur Faesch. Curaçao wordt een zelfstandige katholieke Missie . Directeur Rodier. "The Golden Rock." Vlaamse Franciscanen werkzaam op de Benedenwindse Eilanden. Het fregatschip "Alphen" vliegt in de lucht. De Engelsen verwoesten St. Eustatius. Directeur de Veer. Pedro Luis Brion. Grote slavenopstand. Inval der Fransen onder Bresseau (San-Miehiel.) Inval der Engelsen onder Bligh (Piscadera-baai.) Nieuwe Engelse inval. nu onder Murray (Daa ibooi.) De Benedenwindse Eilanden onder Engels bestuu r. Mgr. Niewindt werkzaam op de Nederlandse Antillen . Baron van Raders. Gezaghebber van Curaçao. De Missie van Curaçao wordt Apostolisch Vicariaat. Emancipatie of Vrijmaking der slaven. Komst der Paters Dominicanen. Mgr. Van Ewijk. Slechte verhouding tussen Curaçao en Venezuela (Guzmán Blánco.) Grote orkaan, die veel slachtoffers eist. Opnieuw moeilijkheden met Venezuela (Castra.) Vestiging der C.P.I.M. Overval van U rbina. Eerste verkiezingen voor de Staten van Curaçao.
144
INHOUD.
I. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. I I. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
Ter Aanbeveling . Voorbericht De ontdekking van een Nieuwe Wereld Onze eilanden onder Spaans bestuur De West-Indische Compagnie 1621 Nederlanders veroveren Curaçao De opkomst van Curaçao De slavenhandel . Europa in het klein Slecht beleid en eigenbaat Kerk en School De Gouden Rots . De slavenopstand van 1795 Vriend of vijand? Pedro Luis Brion . De Nederlandse Antillen onder Engels bestuur . Op zoek naar nieuwe welvaart 1816-1850 . Mgr. M. J. Niewindt . De Emancipatie of Vrijmaking der slaven. Waar blijft de algemene welvaart? 1850-1900 Moeilijkheden met Venezuela Godsdienst en Onderwijs Dagen van angst en rouw Onze ZUidelijke Nabuur T6ch gevonden 1900-1930 Spannende dagen. De laatste jaren 1930-1940 Besluit . Hoe het Gebiedsdeel Curaçao bestuurd wordt De voornaamste jaartallen uit de geschiedenis der Nederlandse Antillen . Drukkerij St. Vincentiusgesticht -
Curaçao -
1941
2 3 5 9 14 18 23 27 31 36 40 45 50 54 60 65 70 75 83 88 93 98 103 108 113 119 125 131 134 143
•