Energieconferentie En En, Glazen Zaal, Den Haag, 20 juni 2011 Inleiding Hans Alders, Voorzitter Energie-Nederland
De energiesector is deel van de oplossing Op 1 januari 2011 zijn EnergieNed en VME (De Nederlandse Vereniging voor Marktwerking in Energie) opgegaan in Energie-Nederland. Het is tijd voor de 1e conferentie om de positie van de sector helder te markeren.
Het is nu ook zo’n 10 jaar liberalisering in de energiesector. Toen waren er hevige debatten. Debatten waarin bijvoorbeeld de zgn. Californië -crisis zorgde voor discussies of je wel aan de markt kon overlaten om te voorzien in voldoende opgesteld vermogen en of de markt voldoende zou investeren in de netten. Het was ook de tijd dat Nederland als duurte-eiland werd omschreven. Het is nog niet zo lang geleden dat minister Brinkhorst tot de conclusie kwam dat de Nederlandse energiemix te eenzijdig was en de sector opriep om het aandeel kolen aanzienlijk te vergroten en te komen tot een enorme uitbreiding van de interconnectiecapaciteit.
De vraag hoe de liberalisering vorm zou moeten krijgen heeft niet alleen de politieke en maatschappelijke discussie beïnvloedt, maar ook de discussie binnen de sector, zeker waar het ging om de vraag van de splitsing van productie en netten. Die splitsingsvraag en de snelheid waarmee de markt een feit zou kunnen worden heeft enige tijd tot gevolg gehad dat er twee brancheorganisaties actief waren. “Waren” kunnen we nu vaststellen nu Energie-Nederland een feit is en spreekt namens het over grootte deel van de sector.
Er is de afgelopen 10 jaar veel gebeurd. Er is sprake van een goed werkende markt voor zowel de retailklanten als de zakelijke markt. Ben Woldring (oprichter van de overstapsites Gaslicht.com en Energiewereld.nl) concludeert dat de consumententevredenheid uitgedrukt in een cijfer voor praktisch alle leveranciers een 7 en hoger bedraagt. Door de uitbreiding van capaciteit in Nederland, de aanpassing van de mix en de daadwerkelijke marktopening in het bijzonder in Noord-West-Europa, kan worden vastgesteld dat er geen sprake meer is van een duurte-eiland als we het over Nederland hebben. Security of supply en de prijs hebben daarbij de nodige aandacht gekregen. De splitsing van de energiebedrijven is voor het overgrote deel de jure gerealiseerd en de facto voor 100%. Niet alleen als het gaat om de hoogspanningsnetten - waar de discussie in
1
Europa over gaat - maar ook van de distributienetten. Met dat laatste kan gesproken worden van een Hollandse variant, die elders in Europa niet aan de orde is. Verder zijn ook voor gas binnen Nederland forse stappen gezet (een nieuw balanceringsregime is ingevoerd), maar in Europees verband moeten nog extra stappen worden gezet.
Het effect van dit alles op de sector is groot geweest: we zien nu bedrijven met productie en zonder productie; met retail en zonder retailklanten met groen of de combinatie van groene/grijs, wel warmte/geen warmte wel/niet fossiel wel/niet nucleair wel/niet onderdeel uitmakend van een internationaal concern. We zien een rijkgeschakeerd pallet, passend bij een vrije markt en al die bedrijven vinden onderdak binnen Energie-Nederland.
Ook tien jaar geleden voerden we de discussie over de verduurzaming van de energievoorziening. Ook toen was er discussie over het bijstoken van biomassa in kolencentrales en vandaag de dag kunnen we constateren dat dit zo’n 10% bedraagt. Toen ook gingen we van start met de uitwerking van windparken op land, waarvan er vele tegen de stroom in tot stand zijn gekomen. Het is nog maar een paar jaar geleden dat er een groot duurzaamheidsakkoord - Schoon en zuinig - met het vorige kabinet tot stand kwam waarin afspraken gemaakt werden over 6000 MW wind op zee en over de toepassing van CCS voor kolen en gas (waarbij het woord "verplichting" zowel door de toenmalige minister van milieu als van economische zaken regelmatig in de mond werd genomen). Beide zaken hebben ook uitwerking gekregen, maar hebben in de huidige regeringsplannen een andere prioriteit.
De sector heeft zich eveneens tijdens de vorige kabinetsperiode verbonden aan energiebesparing. Samen met de rijksoverheid, de bouw- en installatiesector in het convenant Meer met Minder.
Wie terugkijkt naar de afgelopen 10 jaar zal moeten vaststellen dat de energiesector 'de driehoek' (volgens sommigen ook wel 'heilige driehoek') serieus heeft genomen:
2
leveringszekerheid, prijs en duurzaamheid. Dat de liberalisering een feit is en dat daarbij resultaten zijn geboekt: de markt doet zijn werk en heeft vele nieuwe spelers op het speelveld zien komen.
Ook na de liberalisering is er sprake van een verhouding met de overheid die het beste kan worden gekarakteriseerd als “wederzijdse afhankelijkheid”. Energie is zo essentieel voor onze samenleving en onze economie dat sector en overheid elkaar nodig hebben. Wie de afgelopen 10 jaar overziet moet vaststellen dat zowel sector als overheid heeft moeten wennen aan de nieuwe verhoudingen als gevolg van de liberalisering en dat het proces niet altijd even vlekkeloos is verlopen. Maar tegelijkertijd kan en mag worden vastgesteld dat 'de driehoek' door de sector nooit uit het oog is verloren. De sector is al die tijd deel van de oplossing geweest en niet van het probleem.
De energievraag wereldwijd stijgt de komende decennia fors. De verduurzaming van de energievraag vraagt gelijktijdig een enorme transitie. Nederland heeft in Europees verband forse doelen geformuleerd: 20% minder CO2 in 2020 en 80% in 2050. Om daaraan te voldoen zal de elektriciteitssector aan nog verdergaande taakstellingen (35% duurzame elektriciteit in 2020 en - 95% CO2 in 2050) onderhevig zijn. De EU heeft gekozen voor het ETS-systeem waarbij het CO2-plafond steeds scherper wordt gesteld en CO2 een prijs krijgt. Een transitie van olie, kolen, gas naar hernieuwbare energiedragers. Een transitie waarvoor nog heel veel innovatie nodig zal zijn en die zich over een lange periode zal voltrekken. Het is dus mogelijk en noodzakelijk om een stip aan de horizon te plaatsen in 2050, maar het is onmogelijk en zelfs onwenselijk om aan te geven wat de situatie over 10, 20, 30 jaar zal zijn. Als we dat wel zouden doen, dan zou er teveel gedacht moeten worden in termen van de technologie van gisteren en niet die van morgen.
Zijn dit nu alleen de overheden die deze doelen formuleren en kiezen voor deze vergaande instrumenten? Nee, Energie-Nederland onderschrijft de doelen voor 2020 en 2050. De gehele elektriciteitsindustrie in Europa heeft zich hieraan gecommitteerd. Energie-Nederland heeft van het begin af aan de gekozen instrumenten in Europa ondersteund (het in de tijd verder aangescherpte plafond en het betalen voor CO2-rechten). Met dat in het achterhoofd spreek ik dan ook vol overtuiging uit dat Energie-Nederland deel is en wil zijn van de oplossing.
3
De gedachte achter ETS – achter het toekennen van een prijs aan CO2 en het steeds verder aanscherpen van het CO2-plafond – is dat daardoor van zelf de marktpartijen zullen kiezen voor hernieuwbare energiebronnen. De oude energiedragers zullen immers als gevolg van ETS steeds duurder worden, waardoor alternatieven die nu nog te duur zijn vanzelf een positie in de markt zullen afdwingen. Bij de aanvang blijkt dit niet onmiddellijk het geval te zijn en daardoor is de discussie ontstaan over aanvullende instrumenten, zolang ETS nog niet de gewenste en voorziene rol vervult. In veel gevallen is de keuze uitgegaan naar subsidies. Subsidies via de rijksbegroting. Ook in Nederland. Het eerste model (MEP) leidde tot een ongekend succes en een door de politiek zo ervaren verwoestende uitwerking op de rijksbegroting. De daarop volgende keuze voor het subsidie-instrument (SDE) heeft dit probleem niet, maar is wel conjunctuur gevoelig. In periode van bezuinigingen kan geen enkele post buiten beschouwing blijven. Van veel kanten (SER, VNO/NCW) is de subsidieafhankelijkheid gekapitteld. Nu wordt gewerkt aan de SDE+ regeling, waarvan de financiering wordt geregeld via een opslag op de energieprijzen. Een transitie als waarvan de komende decennia sprake moet zijn vraagt om een zo stabiel mogelijk investeringsklimaat. Voortdurende wisselingen bevorderen het investeringsklimaat niet. De kwetsbaarheid van subsidies in zijn algemeenheid en de risico’s van voortdurende wisselende omstandigheden is een punt van grote aandacht als het gaat om het uitzetten van de koers voor de komende jaren. Immers de doelen die we hebben gesteld veronderstellen een vergaande wijziging van de energiemix die alleen te realiseren is bij een langdurig volgehouden transitiebeleid.
4
De liberalisering heeft tot gevolg dat binnen gestelde kaders de markt zijn werk moet kunnen doen. Daarmee is niet in overeenstemming dat in de politieke arena wordt bepaald op welke wijze de individuele bedrijven invulling geven aan die kaders en hoe zij maatschappelijk gestelde doelen realiseren. Juist dat dit in concurrentie moet worden gedaan is de beste garantie voor een efficiënte aanpak.
Het huidige kabinet heeft gekozen voor de aanpak via SDE+ - waarvoor de middelen worden opgebracht via de energierekening – en die zodanig vorm is gegeven dat de “goedkoopste” oplossingen de meeste kans hebben. Daarmee is voor deze periode duidelijkheid geboden. In deze aanpak wordt in feite gestuurd op de keuze voor de techniek (namelijk de goedkoopste eerst) en de overheid stuurt op de meerprijs die de energieconsument betaalt. Zeker is – zo blijkt uit onderzoek – dat deze aanpak ontoereikend zal zijn om te voldoen aan de taakstellingen van Nederland om de -20% op Europees niveau te realiseren. Het kabinet realiseert zich dat en kondigt aanvullende voorstellen aan. De subsidieafhankelijkheid krijgt steeds meer kritiek (SER, AER, VNO-NCW) en steeds opnieuw wordt duidelijk dat een transitie via de rijksbegroting conjunctuur gevoelig is en blijft. Tijd dus voor een discussie over een andere aanpak. Een aanpak die aansluit bij het ETS systeem als 'main driver' voor de energietransitie, die de doelen dichterbij brengt en niet afhankelijk is van de toevallige politieke samenstelling van het moment. Energie-Nederland meent dat de hybride leveranciersverplichting hieraan voldoet. Nu de hoogte van het plafond van CO2-rechten en de prijs die voor CO2-rechten moet worden betaald nog onvoldoende is om de veranderingen in de markt af te dwingen, is het gewenst om de doelen/taakstellingen bepalend te laten zijn voor het product dat aan de gebruiker wordt aangeboden. Niet wat er theoretisch geproduceerd kan worden is dan bepalend, maar dat wat er uit het stopcontact komt. En dat is in de kern waar het bij de leveranciersverplichting om gaat. Door steeds het verplichte aandeel groen uit het stopcontact op te schroeven in overeenstemming met de Nederlandse taakstelling, is er de garantie dat daaraan wordt voldaan. De Energieraad (AER) merkt daarover in een recent advies op ´In het SDE+systeem is de overheid en de consument het beste af, in het verplichtingensysteem de producent. (- hier gaat de AER overigens uitsluitend in op het "kale" verplichtingen systeem, zonder het hybride karakter -) Dit is dan ook precies de reden dat er met een verplichtingensysteem een veel grotere kans is dat er voldoende productie tot stand komt.´ en `Het meest wezenlijke verschil met subsidies is dat bij een subsidie de overheid volledig het stuur voor de kosten in handen heeft en volledig het risico draagt voor het halen van de EU/doelstelling, terwijl bij het verplichtingensysteem de
5
kosten alleen indirect worden beïnvloedt door de overheid en de 'plicht' voor de doelstelling wordt verlegd naar de markt, de facto de leverancier. Dit laatste is een aantrekkelijk voordeel, gesteld dat Nederland voornemens is om aan de EU/verplichting te voldoen´.
Al eerder heb ik opgemerkt dat er sprake is van een ongekende transitie die zich over een lange periode zal voltrekken. Er zijn dus veel onzekerheden en innovatie zal daarom een sleutelwoord moeten zijn. Wie kijkt naar de vele scenario´s die in omloop zijn voor 2050 die realiseert zich dat het gaat om een immense opgave. Voor dit deel van Europa wordt sterkt ingezet op biomassa en wind, zowel op land als op zee. In de meeste scenario´s is tot nu toe ook plaats ingeruimd voor nucleaire energieopwek met een gelijkblijvend of zelfs stijgend aandeel nucleair. Na Fukushima is in Duitsland een vergaand besluit genomen (uitfaseren in 2021-2022) en recent heeft de Italiaanse bevolking overduidelijk gemaakt dat nucleair geen onderdeel van de energiemix kan zijn. Daarmee wordt de Europese opgave nog veel ingewikkelder. Helder is dat we niet alleen met vandaag en morgen bezig moeten zijn, maar ook met overmorgen. Innovatie en R&D zijn essentieel. Niet uitgesloten kan worden dat nieuwe vormen slechts langzaam naar de marktprijzen toe bewegen. Een systeem moet niet alleen de techniek ontwikkeling mogelijk maken, maar ook de toegang tot de markt. zolang het verschil tot de gangbare prijzen te groot is. Daarom spreekt de sector over een hybride leveranciersverplichting: het systeem moet ook de middelen voor de verdere vernieuwing kunnen genereren.
We moeten dus durven denken in drie stappen: Stap 1. De periode tot 2015 waarin de SDE+ bepalend is. Dit instrument is beperkt en bevat niet alle mogelijkheden. Biomassa is uitgesloten. Het bijstoken van biomassa loopt uit de geldende subsidieregelingen en dus is het gevaar aanwezig dat het bijstoken van biomassa in gevaar komt. De sector is van mening dat dit niet zou moeten gebeuren en is bereid in afwachting van de hybride leveranciersverplichting, de "verplichting"op zich te nemen om het bijstoken te handhaven op het huidige niveau en zelfs uit te breiden. De kosten worden dan op de lat geschreven (tijdelijk voorgeschoten, ook wel 'banking'). Zodra de leveranciersverplichting er is, krijgen deze biomassa-kilowatturen alsnog groene certificaten. Immers met het bijstoken van biomassa zijn extra kosten gemoeid die niet "zo maar" kunnen worden terugverdiend (en waarvoor ook geen subsidie meer is). Stap 2. In 2015 de invoering van de hybride leveranciersverplichting. Daarvoor is van belang dat een aantal zaken goed geregeld is: de liquiditeit van de markt, windfall profits,
6
marktmacht. Onderzoek dat de sector heeft gedaan (Frontier) maakt duidelijk dat voor dit soort zaken oplossingen geboden kunnen worden en geen belemmering behoeven te vormen voor de invoering. ECN-onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de leveranciersverplichting in verhouding tot het SDE+ een effectiever instrument is. De transitie zal tot gevolg hebben dat energie duurder wordt. Dat is onontkoombaar. Maar als dat het geval is dan zal er gekozen moeten worden voor de meest efficiënte aanpak, welke de minste prijsverhoging tot gevolg heeft. Met de kennis van vandaag kan gesteld worden dat biomassa en wind op land in aanmerking komen om bij de start onderdeel te vormen van de leveranciersverplichting. Stap 3. De vernieuwing. Via een malussysteem - een mechanisme waarmee eventuele windfall profits worden afgeroomd - genereert de leveranciersverplichting ook de middelen om nieuwe vormen van hernieuwbare energie te ontwikkelen en marktrijp te maken, zodat die toegevoegd kunnen worden aan de verplichting. Dit is nodig om te voldoen aan de taakstellingen voor 2020 en voor de doorgroei daarna. Met alleen biomassa en wind op land redden we het niet. Wind op zee zal daarbij betrokken dienen te worden.
Waar vastgesteld kan worden dat overheid en energiesector geen verschillen hebben over de middellange en lange termijn doelen en zich kunnen vinden in het kader dat het ETS-systeem biedt, zouden deze drie stappen het hart kunnen vormen van een green deal tussen kabinet en de energiesector.
Naast deze hoofdlijn gaat het dan ook om zaken als: * energiebesparing. De sector heeft zich gebonden aan Meer met Minder en is dus ook hier de partner van de overheid. Wil de besparing bij de huishoudens in de bestaande woningvoorraad vorm krijgen dan zal deze een meer "verplichtend" karakter voor de woningeigenaar moeten krijgen. Met alleen verleiding lukt dat niet. Een combinatie van wortel en stok zal nodig zijn om hier resultaten te boeken. * we zullen met elkaar het gesprek moeten voeren over de gasrotonde. Inzet daarvoor is nu reeds van belang. Waar gas in de toekomstscenario's tot nu toe een afnemende rol is toegedacht, zal de besluitvorming in Duitsland en Italië reden moeten zijn om die positie te heroverwegen. Er kan sprake zijn van een revival van gas en gelet op deze ontwikkelingen zelfs op een grotere schaal in Europa dan in het recente IEA rapport The Golden age of gas. Gas kan vanwege de gewenste flexibiliteit zeer wel gezien worden als "partner" van
7
hernieuwbare energie. Het vereist wel dat we stappen voorwaarts maken met de vergroening van gas (Groen gas); * de inzet van biomassa moet mede in het licht worden gezien van de biobased economy. De sector is bereid om met de voedselindustrie, de chemie, de papierindustrie en anderen betrokkenen na te gaan hoe de gewenste cascadering vorm gegeven kan worden, zodat steeds de hoogwaardigste toepassing gegarandeerd kan worden alvorens de resterende biomassa lager in de waardeketen wordt ingezet; * het gaat niet alleen om de financiering of de inpassing van hernieuwbare energie in de prijs van energie, maar ook om vergunningen en procedures. Wind op land laat zien dat het welhaast onmogelijk is om locaties te vinden en vergunningen binnen redelijke termijn te bemachtigen. Ook dit is weer een voorbeeld van wederzijdse afhankelijkheid. Zonder interventie van de rijksoverheid worden hier geen meters gemaakt. * waar de grootschalige productie steeds meer een Noord-West-Europese marktontwikkeling ziet, is de ontwikkeling van de retailmarkt steeds meer een decentrale. Nu reeds kunnen woningen en bedrijven zoveel energie genereren dat zij in eigen behoefte kunnen voldoen of zelfs kunnen optreden als "leverancier". Zeker in de nieuwbouw zijn er vergaande mogelijkheden. Dat vereist een verandering ook van de "traditionele"energiebedrijven, die daarbij steeds vaker als "partner" optreden en zullen optreden (bijvoorbeeld door het organisatorisch vermogen beschikbaar te stellen). Het maakt ook duidelijk dat de afweging van de aard van de energievoorziening expliciet aan de orde dient te zijn en niet bepaald moet worden door op de automatische piloot genomen besluiten; * we zullen een plaats in moeten ruimen voort duurzame warmte. Het ontbreken van een helder verdienmodel enerzijds en soms lastige regelgeving anderzijds blijft de groei wat hangen. Het toepassen van warmte levering kent een groot potentieel voor CO2-reductie, energie-efficiency en bijdrage aan duurzaamheid. Bij het toetsen van maatregelen zou het uitgangspunt moeten zijn om uit te gaan van maatregelen die op al deze drie aspecten het beste resultaat bereikt tegen de laagste mogelijke kosten; * het elektrisch rijden heeft grote mogelijkheden. In deze fase kiest Energie-Nederland in een goede samenwerking met Netbeheer Nederland om bij de introductie van het elektrisch rijden een proactieve rol te vervullen. Samen wordt er, met andere stakeholders, gewekt aan een marktmodel. Zeker in deze fase is samenwerking met de rijksoverheid en de gemeenten een must; * hoe succesvol we ook zullen zijn de komende decennia bij de ontwikkeling en inzet van hernieuwbare energiebronnen nog lang zullen conventionele energiedragers worden ingezet.
8
Willen we dan kunnen voldoen aan de taakstellingen dan zal CCS nodig zijn zowel voor kolen als voor gas. Helder is dat als eerste gekeken wordt naar de mogelijkheden van opslag onder de zee. Zeker is ook dat dit op termijn ontoereikend is en dat opnieuw aandacht besteed zal moeten worden aan de mogelijkheden van opslag onder land. Het zou zonde zijn om de tussentijd niet te benutten op het bestuderen van resterende vragen, zodat veiligheidsvragen beantwoord kunnen worden; * ook de infrastructuur vraagt ons aller aandacht: binnen Nederland en in Europa. Naast het uitvoeren van de plannen voor versterking van de hoogspanningsnetten, zal er geïnvesteerd moeten worden in slimme netten en slimme meters. Waar productiecapaciteit steeds meer zich afspeelt binnen de Noord-West-Europese markt zullen ook investeringen in dat kader beoordeeld dienen te worden. Een Europees kader is dan absoluut gewenst. Het vraagt ook om na te denken over de toekomstige situatie met een groot aandeel hernieuwbare bronnen die zeer flexibel zijn. Dat vraagt om een back-up positie van grote omvang. De financiering daarvan is een zaak die niet vroegtijdig genoeg kan worden doordacht.
Kortom een green deal waarin de sector bereid is om vergaande commitments aan te gaan waar het gaat om de taakstellingen en de instrumenten die aansluiten bij ETS en die de garantie in zich dragen dat we aan die taakstellingen kunnen voldoen. Dat alles omgeven door specifieke afspraken over verschillende deelgebieden om die zekerheid nog verder te vergroten.
Het recente Energie-rapport raakt alle voorgaande zaken aan en zet de deur naar de leveranciersverplichting open. De drie stappen - (1) de SDE+ in combinatie met biomassa, (2) invoering van de leveranciersverplichting en (3) verdere vernieuwing via het malussysteem hebben allemaal een plaats in het rapport, evenals de deelthema's zoals genoemd.
En toch… We hebben elkaar nog niet geheel gevonden. Waar overeenstemming bestaat over de doelen, de hoofdinstrumenten en de overige middelen moet het mogelijk zijn om tot een green deal te komen. Misschien is het wel onze gezamenlijke dure plicht! Energie-Nederland is daartoe beschikbaar want we zijn en willen deel van de oplossing zijn en niet van het probleem.
9