De compensatieverplichting binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning Bouwstenen voor de toekomst
Cannock Chase Capital Jona van Laarhoven Irma Ramackers september 2010
1. INLEIDING
3
2. EEN LOKETFUNCTIE VOOR WONEN, WELZIJN EN ZORG
5
2.1.
Uitgangspunten éénloketfunctie welzijn, wonen en zorg
5
2.2.
Huidige situatie
6
2.3.
Gewenste situatie
6
2.4.
Relatie met de verordening
10
2.5.
Bouwstenen voor de toekomst
12
3. DE VERBREDING NAAR WONEN,WELZIJN EN ZORG
13
3.1.
Wonen
13
3.2.
Welzijn
14
3.3.
Ontmoeting als voertuig voor sociale cohesie
19
3.4.
Zorg en algemene voorzieningen
21
3.5.
Bouwstenen voor de toekomst
22
4. DE ORGANISATIE VAN DE VERANDERING
24
4.1.
Delen van visie
24
4.2.
Financiële Randvoorwaarden
25
4.3.
Lokaal versus regionaal
27
4.4.
Bouwstenen voor de toekomst
28
BIJLAGE 1:
29
2
1. INLEIDING Deze bouwstenennotitie is het resultaat van het project “Compensatieverplichting in de Wmo: een andere manier van denken, werken en doen” dat uitgevoerd is in negen gemeenten in de Regio Rivierenland: Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel. Dit project is medegefinancierd door de provincie Gelderland in het kader van de doorontwikkeling van de Wmo, landelijk ook bekend onder de naam: de Kanteling. Het doel van dit project “Compensatieverplichting in de WMO: een andere manier van denken, werken en doen” is om gemeenten te ondersteunen door concrete aanbevelingen te doen (de bouwstenen) voor het doorontwikkelen van de compensatieverplichting binnen de Wmo. Meer concreet is dit doel in het project vertaald naar een aantal elementen: - Het vertalen van de beleidsambities Wmo naar een uitvoeringspraktijk in het Wmo-loket waarbij de compensatieplicht juridisch is verankerd in de verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning. - Het ontdekken en versterken van mogelijke verbindingen met en tussen informele en formele organisaties op het terrein van wonen, welzijn en zorg, die een rol (kunnen) spelen in het ondersteuningsaanbod voor kwetsbare doelgroepen. - De uitkomsten van voorgaande twee speurtochten vertalen in bouwstenen voor de toekomst. Deze bouwstenen zijn handvatten voor het doorontwikkelen van het gemeentelijk voorzieningenbeleid. Uitgangspunt is dat een helder samenhangende en laagdrempelige ondersteuningsstructuur in de gemeente er toe leidt dat meer mensen met ondersteuningsvragen op eigen kracht hun weg kunnen vinden. Deze notitie kent drie hoofdstukken, die gezien kunnen worden als de drie sporen waarlangs de doorontwikkeling van het voorzieningenbeleid plaats kan vinden: Spoor 1: De verstrekking van individuele voorzieningen in het Wmo-loket juridisch verankeren in een verordening en werkwijze die recht doet aan de veranderde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en burgers. Spoor 2: Het identificeren van mogelijke samenwerkingspartners in de ondersteuning van kwetsbare burgers. Door het maken van resultaatafspraken en het borgen van samenhang met andere initiatieven, kunnen deze beter aansluiten op de ondersteuningsvragen van inwoners. Waar mogelijk wordt de vraag naar individuele voorzieningen voorkomen door de aanwezigheid van een algemeen aanbod. Spoor 3: Hoe kan Maasdriel sturen op de gewenste verandering naar meer zelfstandigheid en zelfredzaamheid binnen de huidige financiële perspectieven. Waar ligt de kracht van samenwerking binnen de regio en wat moet lokaal worden aangepakt? Ieder hoofdstuk, presenteert aanbevelingen, bouwstenen waarmee Maasdriel haar beleid en uitvoering kan aanpassen. Of deze feitelijk gebruikt gaan worden en het tempo waarin hangt af van de keuzes die de gemeente Maasdriel maakt. Het eerste hoofdstuk gaat in op de wijze waarop individuele voorzieningen worden verstrekt door de gemeente. Naast het juridische kader van de verordening, speelt hierin ook de inrichting van het 3
Wmo-loket een grote rol. Omwille van de erkenning van de complexiteit van dit vraagstuk, is het van belang om te kijken naar de relaties van het Wmo-loket met gemeentelijke en andere loketten, waar de burger ook mee te maken heeft. Het tweede hoofdstuk gaat in op de algemene voorzieningen als versterkende factor voor het inzetten van de eigen kracht en mogelijkheden van inwoners. Immers door de aanwezigheid van algemene voorzieningen, die laagdrempelig toegankelijk zijn (aanschuiftafels, rolstoelpools, klussendiensten, vrijwillige thuishulp, personenalarmering) kunnen vooral mensen die incidenteel of tijdelijk aangewezen zijn op een voorziening, deze zonder veel gedoe inzetten op basis van behoefte. Om dit voor elkaar te krijgen is een voorwaarde dat maatschappelijke organisaties die actief zijn in de gemeente, hetzelfde referentiekader delen waar het gaat om de eigen verantwoordelijkheid, de eigen kracht en het zelfstandig vinden van oplossingen voor participatievraagstukken. Lokale kansen zijn er volop in de ontwikkeling van woonservicezones, wijkgericht werken, het Centrum voor Jeugd en Gezin, brede scholen etc. De boodschap voor en de benadering van inwoners dient binnen de hele keten van organisaties die zich beweegt op het terrein van ondersteuning van burgers consistent te zijn. Waarlijk een behoorlijke opgave, waarvoor nog het nodige werk verzet dient te worden. Het laatste hoofdstuk richt de blik weer naar binnen naar de eigen gemeentelijke organisatie. De complexe opgaven waarvoor gemeenten in het kader van het meedoen van hun inwoners worden gesteld, kunnen alleen worden opgepakt door in de interne organisatie meer samenwerking te zoeken. Daarnaast is er een aantal ontwikkelingen, dat gezien de gemeentegrensoverschrijdende reikwijdte, effectiever in regionaal verband kan worden opgepakt. Uitgangspunt voor alle voorstellen in deze nota is dat zij een bijdrage moeten leveren aan een beter resultaat voor de burger, zonder dat zij kostenverhogend werken. Gelet op de behoorlijke bezuinigingsopdracht die op de gemeente rust in de eerstkomende jaren, is het zaak om vanuit de eigen organisatie slimme combinaties te maken tussen beleidsterreinen en programma’s. Stilzitten en niets doen kan niet. Dat leidt tot een steeds omvangrijker beroep op de gemeente voor het treffen van voorzieningen en dus steeds hoger oplopende kosten.
4
2. EEN LOKETFUNCTIE VOOR WONEN, WELZIJN EN ZORG Gemeenten zijn door het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning. Hierdoor zijn zij onder andere verantwoordelijk voor het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning op het gebied van welzijn, wonen en zorg. Gemeenten geven dit vorm en inhoud in hun éénloketfunctie welzijn, wonen en zorg. De éénloketfunctie welzijn, wonen en zorg gaat uit van de éénloketgedachte: een burger hoeft zich in principe niet vaker dan één maal tot een loket te wenden om over het gehele scala van voorzieningen de nodige informatie en advies te verkrijgen. Daarbij dient de informatie en het advies zich niet te beperken tot die voorzieningen waar de gemeente over gaat (bijvoorbeeld hulp bij het huishouden), maar ook informatie en advies te geven over relevante aanpalende terreinen zoals zorg (bijvoorbeeld verzorging door een thuiszorgorganisatie) en wonen (bijvoorbeeld het verkrijgen van een urgentieverklaring van een woningbouwcorporatie). Onder cliëntondersteuning wordt verstaan: de ondersteuning van een klant bij het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Cliëntondersteuning heeft de regieversterking van de klant op zijn leven (en zijn omgeving) tot doel teneinde de zelfredzaamheid (eigen kracht) en maatschappelijke participatie te bevorderen. Cliëntondersteuning gaat verder dan informatie en advies en richt zich op klanten die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de betreffende persoon het zelf en met zijn omgeving niet op kan lossen.
2.1.
Uitgangspunten éénloketfunctie welzijn, wonen en zorg
Burgers worden niet van het kastje naar de muur gestuurd. Burgers dienen met hun vraag geholpen te worden. Deze ondersteuning kan er voor iedere vraag en situatie anders uitzien. Indien een vraag niet direct beantwoord kan worden, dient de medewerker samen met de klant op zoek te gaan naar de antwoorden. Indien ondersteuning vanuit een andere organisatie dan de gemeente nodig is, wordt de vraag en niet de vrager doorgeleid. Hierbij houdt de éénloketfunctie samen met de klant regie op het proces. De dienstverlening kenmerkt zich door Integraliteit. Integraliteit is van belang aan de voorkant van het proces (vraagverheldering) en aan de achterkant (het doorgeleiden van de vraag richting hulpverlening) zodat de klant met zijn totale vraag geholpen wordt. De dienstverlening kenmerkt zich door vraaggerichtheid. De vraag van de klant dient centraal te staan. In veel gevallen is het moeilijk voor de klant zijn werkelijke behoefte volledig onder woorden te brengen. Het is de kunst de vraag en/of behoefte volledig te verhelderen zodat de ondersteuning zo optimaal mogelijk hierop aansluit. De dienstverlening kenmerkt zich door klantvriendelijkheid. Tussen de klant en de professional van de éénloketfunctie dient een vertrouwensband te bestaan zodat volledige transparantie de relatie tussen klant en professional kenmerkt. De dienstverlening kenmerkt zich door ongebondenheid. Om de vraag en/of behoefte van de klant centraal te stellen, dient in de éénloketfunctie enkel het belang van de klant een rol te spelen. Aangezien de éénloketfunctie dienstverlenend is en niet hulpverlenend, zijn er vaak andere spelers in 5
het veld nodig. Hierdoor zijn alle spelers in het veld afhankelijk van elkaars expertise en dienst- en hulpverlening. Dit betekent echter niet dat er niet ongebonden gewerkt kan worden. Door gebondenheid (zoals voorkeuraanbiederschap of gedwongen winkelnering) komt de keuzevrijheid van de klant onder druk te staan en hiermee ook het centraal stellen van de klant met zijn vraag.
2.2.
Huidige situatie
In de uitvoeringspraktijk van de afgelopen jaren heeft het Wmo-loket zich bekwaamd in het beoordelen van het recht op voorzieningen op basis van beperkingen. Ook burgers zijn opgevoed met de boodschap dat als zij beperkingen hebben op het terrein van wonen, vervoer en mobiliteit, zij een aanvraag voor een voorziening in kunnen dienen bij de gemeente. Het voorlichtingsmateriaal van de gemeente Maasdriel is aangepast waardoor de informatie meer aandacht schenkt aan het toenemend belang van zelfregie en mogelijke ondersteuning door het sociaal netwerk en algemene voorzieningen die in de gemeente aanwezig zijn. Het digitale Wmo-loket is eveneens onder constructie om meer gericht situationeel en gericht op het te bereiken resultaat, informatie te vershaffen en door te verwijzen. Zowel consulenten als ook inwoners maken een verandering door, waarbij geleerd moet worden dat er geen rechtstreeks verband meer bestaat tussen de beperkingen van een persoon en een recht op een voorziening. Of er recht bestaat op een voorziening is afhankelijk van meerdere factoren. Deze moeten eerst in kaart worden gebracht, voordat helder is of de gemeente een individuele voorziening verstrekt. In de huidige praktijk wordt dit gesprek gevoerd nadat er een aanvraag is ingediend, waardoor eigenlijk al een impliciete verwachting leeft bij de burger, dat hij een voorziening gaat krijgen. Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag, dient eerst een probleemverhelderend gesprek plaats te vinden Daarin worden verwachtingen met elkaar besproken en ontstaat helderheid over het proces dat met elkaar wordt doorlopen. De informatievoorziening van de gemeente dient aan te sluiten bij deze benadering. Aanbeveling 1: Pas het werkproces aan, waardoor er voorafgaand aan het indienen of innemen van een eventuele aanvraag, eerst een probleemverhelderend gesprek plaatsvindt.
2.3.
Gewenste situatie
2.3.1. Het eerste contact Door het gegeven dat voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening, eerst onderzocht dient te worden of er voldoende mogelijkheden zijn voor het oplossen van de ervaren beperkingen in eigen kring of door de inzet van algemene voorzieningen, hoeft dit gesprek niet altijd meer door het Wmo-loket te worden gevoerd. Er zijn immers meerdere plekken waar mensen zich met hun vragen melden: - Bij het maatschappelijk werk, MEE of de ouderenadviseur; - Via de eerste lijn gezondheidszorg; - Via buddy’s en maatjes die bij mensen thuis komen; - Bij het Klantcontactcentrum in het gemeentehuis; - Bij de loketfunctie welzijn, wonen en zorg. Om ervoor te zorgen dat burgers op termijn met terechte verwachtingen een aanvraag voor een individuele voorziening indienen bij de gemeente, dient de gemeente de visie en de ambitie van de Wmo te delen met zowel de maatschappelijke organisaties, die de vrager doorgeleiden naar de gemeente als ook met de burgers zelf. Minimaal dient helder te worden gecommuniceerd dat het al dan niet in aanmerking komen voor een individuele voorziening afhankelijk is van de persoonlijke 6
situatie en omstandigheden. Een volgende stap kan zijn dat er werkafspraken worden gemaakt met deze organisaties over de vraagverheldering en doorgeleiding van vragen. De persoon die via een maatschappelijke organisatie wordt aangemeld, kan op basis van afspraken tussen de gemeente en maatschappelijke organisaties, met een ‘verhelderde’ vraag bij de gemeente komen (warme overdracht). Dit betekent dat de front-office voor individuele voorzieningen (virtueel) wordt gedeeld met maatschappelijke organisaties. Let wel: randvoorwaarde is dat deze organisaties helder weten welke informatie van belang is voor het Wmo-loket en dat zij zich conformeren aan de uitgangspunten van de Wmo. Dit kan ertoe leiden dat een deel van de vragen aan de voorkant al wordt opgelost. Dit vraagt om een heldere afstemming met en overdrachtsafspraken over de vraag van de klant naar het Wmo-loket. Van de gemeente vraagt dit vertrouwen in de kwaliteit van deze organisaties om vragen van inwoners op een goede manier (gericht op vergroten zelfstandigheid en zelfredzaamheid) op te pakken. Aanbeveling 2: Neem een standpunt in over de wenselijkheid haalbaarheid van het delen van de vraagverhelderingsfase met maatschappelijke organisaties, die in Maasdriel actief zijn.
2.3.2. Inhoud van het eerste gesprek Wat moet er in het kader van de doorontwikkeling gebeuren in dit gesprek? Een belangrijke vernieuwing in het proces is het doorbreken van het verwachtingspatroon bij burgers door: -
-
Het inzetten van deskundige cliëntondersteuners die meehelpen de volgende zaken goed in beeld te brengen: o de aanleiding voor de vraag; o de participatieproblemen (met oog voor de eventuele sociale context); o de eigen wensen en mogelijkheden en die van het persoonlijk sociaal netwerk (goed om met vrager én mantelzorger(s) gezamenlijk het gesprek hierover aan te gaan); o de mogelijke ondersteuning door maatschappelijke organisaties en de ondersteuning die vrager al ontvangt; o wettelijke regelingen die kunnen helpen een voorziening te regelen; o algemene voorzieningen voor ondersteuning in de gemeente. Het leveren van individueel aanvullend maatwerk door de gemeente als sluitstuk van het ondersteuningsarrangement; Goede voorlichting over het aanvraagproces voor een individuele voorziening in het eerste loket waar de vraag wordt geformuleerd.
Een van de meest vernieuwende elementen in de beoordeling van de noodzaak voor voorzieningen is dat nadrukkelijk rekening gehouden dient te worden met de persoonskenmerken en behoeften van de persoon van de aanvrager. Dit betekent dat het gesprek aan de voorkant indringend aandacht zal moeten besteden aan de persoon van de aanvrager en diens sociale context. Dit is een belangrijke uitbreiding van de aandacht voor objectiveerbare beperkingen naar wat die persoon aan wensen en behoeften heeft in relatie tot zijn maatschappelijke participatie. Door het gesprek aan de voorkant goed in te zetten, zal in de meeste situaties vroegtijdig een helder beeld ontstaan hoe het resultaat van de aanvraagprocedure er vanuit het klantperspectief uit kan zien. Daarbij wordt in het gesprek als uitgangspunt genomen welke mogelijkheden de aanvrager of zijn sociale omgeving heeft om een aantal resultaten zelf te bewerkstelligen. Versterking van de zelfregie en het opnemen van de eigen verantwoordelijkheid zijn immers centrale uitgangspunten 7
voor de veranderende rolverdeling tussen overheid en burger. Voorlichting wordt gegeven over eventuele ondersteuningsmogelijkheden vanuit andere wet- en regelgeving en wat er mogelijk is door gebruik te maken van aanwezige algemene voorzieningen. Tenslotte worden de resterende participatieproblemen geïnventariseerd en vertaald naar een mogelijk ondersteuningsaanbod van individuele voorzieningen. De persoon met beperkingen is in deze aanpak bij voortduring een gesprekspartner die meedenkt en meepraat over hoe het gewenste resultaat kan worden bereikt. Uiteraard is en blijft het zo dat een deel van de beperkingen niet zonder individuele voorziening kan worden opgelost. Het risico dat de voorziening niet passend is in de situatie van de aanvrager en het gewenste resultaat niet wordt bereikt, wordt door deze aanpak echter behoorlijk verkleind. Aanbeveling 3: Maak bij iedere nieuwe melding voor ondersteuning een ‘foto’ van de persoon en zijn sociale context, waarbij naast de beperkingen, eveneens vastgelegd wordt wat de activiteiten zijn die hij wil verrichten, wanneer deze plaatsvinden en wat het resultaat van de ondersteuning dient te zijn.
2.3.3. Resultaatverplichting De Wmo zelf schrijft niet voor hoe de gemeente de beperkingen in het participeren moet opheffen, alleen dat zij een resultaatverplichting heeft. Dit houdt in dat de persoon met beperkingen door de ondersteuning zodanig wordt gecompenseerd dat hij: - in staat is een huishouden te voeren; - zich in en om de woning kan verplaatsen; - zich lokaal kan verplaatsen; - medemensen kan ontmoeten en daarmee sociale verbanden aan kan gaan en onderhouden. In het besluit op de aanvraag dient gemotiveerd te worden op welke wijze de ervaren beperkingen, worden gecompenseerd door het inzetten van de eigen mogelijkheden, die van het sociale netwerk, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en tenslotte de individuele voorzieningen. Van belang hierbij is dat de gemeente alleen een besluit hoeft te nemen op een aanvraag. Door een goede vraaganalyse aan de voorkant kan een deel van de participatiebeperkingen van mensen via eigen kracht en sociaal netwerk worden opgelost en soms via de inzet van algemene voorzieningen. Als die voorzieningen volstaan, hoeft er geen aanvraagprocedure doorlopen te worden en dus ook geen beschikking te worden afgegeven door de gemeente. Dat betekent minder aanvragen, minder procedures en minder administratieve lasten voor de burger.
2.3.4. Front-office en back-office De specifieke deskundigheid die nodig is om dit gesprek aan de voorkant goed te kunnen voeren, maakt dat de gemeente na moet denken over de competenties die van de medewerkers in het Wmoloket gevraagd worden. Gedurende de looptijd van dit project is aandacht besteed aan wat er in het kader van de doorontwikkeling van de compensatieplicht verandert aan hun rol en manier van werken. Met de medewerkers van het Wmo-loket is besproken en wordt erkend dat er voor de doorontwikkeling naar een breed loket voor wonen, welzijn en zorg, nog de nodige veranderingen in het werken, denken en doen doorgevoerd moeten worden. Het weten, de bewustwording van wat er van hen gevraagd wordt, dient ondersteund te worden door een verdergaand coachingstraject, waarbij de verandering stapsgewijs geïntroduceerd kan worden. Gedurende dit traject wordt ook helder in welke mate de medewerkers beschikken over de benodigde competenties.
8
Aanbeveling 4: Faciliteer de medewerkers binnen het Wmo-loket door tijdelijke inzet van een coach, die het team en de individuele leden kan ondersteunen, om de gevraagde houdingsaspecten en vaardigheden op te pakken. Het verschuiven van de focus op de voorziening, naar het gewenste resultaat en de grotere invloedssfeer van de persoon met beperkingen, maakt dat het werk in de front-office om andere competenties en vaardigheden vraagt dan tot voor kort. De front-office is verantwoordelijk voor: - het (eerste) contact met de klant; - de vraagverheldering (op het brede terrein van welzijn, wonen en zorg) - de warme overdracht van een vraag naar hulpverlenende partners in het maatschappelijk middenveld of case management van de vraag. Dat vraagt om o.a. de volgende competenties van medewerkers: - Brede kennis van zaken en overzicht over voorzieningenaanbod en regelgeving - Klantgericht en Flexibel - Communicatief vaardig (luisteren, samenvatten en doorvragen) - Open houding: geen waardeoordeel geven - Netwerkers contacten met instellingen en organisaties leggen en onderhouden (korte lijnen) - Inlevingsvermogen - Stressbestendig - Representatief De back-office is verantwoordelijk voor ‘het regelen’ van een individuele (gemeentelijke) voorziening voor de klant. De back-office medewerker dient te beschikken over o.a. de volgende competenties: - Kort en zakelijk rapporteren Adequaat registreren van processtappen en bewaking werkvoorraad - Knopen doorhakken en in overleg treden wanneer nodig - Netwerkcontacten met leveranciers en zorgaanbieders - Diepgaande kennis over technische en praktische oplossingen voor veelvoorkomende problemen - Oog en aandacht voor korte doorlooptijden en efficiënte procedures. De kennis, competenties, vaardigheden en houding die in de front- en back-office nodig zijn, verschillen behoorlijk van elkaar. De front-office functie draait om communicatie en de back-office om snel en accuraat handelen. Maasdriel werkt nauw samen met het Wmo-loket van de gemeente Zaltbommel. Ook bij de ontwikkeling van het loket voor Wonen, Welzijn en Zorg trekken Maasdriel en Zaltbommel met elkaar op. Een visiedocument over de werking en inrichting van het Wmo-loket is opgesteld. Op het moment dat deze visie is vastgesteld, kan ook gestart worden met de inrichting van werkprocessen, scholing, afspraken met maatschappelijke partners, communicatie richting doelgroep, enzovoorts. In de huidige situatie in de gemeente Maasdriel zijn de medewerkers ook na het volgen van de korte training gedurende dit traject nog niet zover dat zij in staat zijn om de vraagverheldering en de cliëntondersteuning zoals die voorafgaand aan het indienen van een aanvraag plaats moet vinden, op een adequate wijze vorm te geven. 9
2.4. Relatie met de verordening De verordening individuele voorzieningen Wmo bepaalt wie toegang heeft tot de individuele voorzieningen en tot welk niveau er wordt gecompenseerd. Het resultaat is voorgeschreven: mee kunnen doen. De bestaande verordening geeft weinig houvast voor de veranderingen die Maasdriel moet doorvoeren om de uitvoeringspraktijk aan te laten sluiten bij deze nieuwe manier van omgaan met vragen van burgers met participatieproblemen. Gezien de jurisprudentie die in de laatste jaren rondom de individuele voorzieningen is ontstaan, is het raadzaam de verordening verder aan te passen. Inmiddels heeft ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het concept van een nieuwe modelverordening openbaar gemaakt (april 2010). Deze verordening gaat niet in op individuele voorzieningen, maar legt veel nadruk op het resultaat voor de burger en bedt het gesprek aan de voorkant in de verordening in. Vanwege deze compleet nieuwe opzet en de niet te voorspellen gevolgen voor het verstrekkingenbeleid van de gemeente, zijn wij van mening dat het verstandig is om vooralsnog de bestaande verordening aan te passen, zodat deze meer past bij de eisen die aan de ondersteuning door gemeenten worden gesteld. De voorstellen in deze paragraaf geven handvatten voor een aanpassing van de verordening, waardoor de veranderende verantwoordelijkheidsverdeling tussen burger en overheid ook juridisch in de verordening wordt verankerd.
2.4.1. De individuele voorziening als sluitstuk Aanbeveling 5: Om uitdrukking te geven aan het uitgangspunt dat mensen primair zelf verantwoordelijk zijn om er voor te zorgen dat zij mee kunnen doen, luidt het advies om in de verordening op te nemen, dat aanvragers in aanmerking komen voor een individuele voorziening, als zij niet beschikken over de mogelijkheid om de door hen ervaren participatiebeperkingen zelf, met behulp van hun sociale omgeving of door gebruik te maken van beschikbare algemene voorzieningen, op te heffen of te verminderen. Maasdriel heeft in de Wmo-verordening opgenomen dat de gemeente algemene voorzieningen kan verstrekken. Idealiter zou de verordening alleen individuele verstrekkingen (waaronder ook de collectieve voorzieningen) dienen te bevatten. Het is aan te raden om de algemene voorzieningen buiten de werking van de verordening te laten. Alleen die voorzieningen waarvoor de gemeente een toegangsbeoordeling verricht horen in de verordening. Dat beperkt zich bij voorkeur tot de al dan niet collectief aangeboden individuele voorzieningen. Algemene voorzieningen worden door derden aangeboden en uitgevoerd. Het is wel mogelijk dat de gemeente de organisatie subsidieert die een algemene voorziening aanbiedt. Vrijwillige thuishulp is een dienst die de gemeente subsidieert, maar waarvan de uitvoering en de beoordeling bij een andere organisatie ligt. Aanbeveling 6: Beperk de reikwijdte van de Wmo-verordening tot individuele voorzieningen, waaronder de collectieve voorzieningen. Laat de organisatie en uitvoering van algemene voorzieningen over aan maatschappelijke partners (informele en formele ondersteuningsorganisaties en particulier initiatief).
2.4.2. Keuzevrijheid van de klant Centraal uitgangspunt binnen de Wmo is dat de klant keuzevrijheid heeft bij de verstrekkingvorm van de individuele voorziening: een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. 10
Er moet al sprake zijn van behoorlijk zwaarwegende redenen, om deze keuzevrijheid voor de burger niet open te stellen. In de toelichting van het ministerie van VWS blijkt het te gaan om het gegronde vermoeden dat de persoon in kwestie niet op een verantwoorde manier het budget in kan/ zal zetten. Aan gemeentezijde kan het niet bieden van de keuzevrijheid gelegen zijn in het daarmee ondergraven van de continuïteit van de algemene voorziening. De logica achter deze prominente rol voor de keuzevrijheid is dat de zelfregie van de aanvrager intact wordt gelaten door het in eigen beheer kiezen van de oplossing die het meest aansluit bij zijn persoonskenmerken en behoeften. Het verstrekken van een voorziening in natura is een relatief eenzijdige vorm van probleemoplossing, die afhankelijkheid versterkt. Aan gemeentezijde betekent het verstrekken van een PGB een vermindering van procedures voor de back-office omdat dat de verantwoordelijkheid voor de selectie, de levering en het onderhoud bij de klant liggen. De hoogte van het PGB dient dusdanig te worden bepaald, dat daarmee een gelijkwaardige voorziening of een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald als met een voorziening in natura. Aanbeveling 7: Zorg ervoor dat het PGB als keuzealternatief een gelijkwaardige positie heeft en houdt naast de voorziening in natura. Dat levert een win-win situatie op voor beide partijen.
2.4.3. Dubbele motivering Artikel 26 Wmo omschrijft de wijze waarop de gemeente een door haar genomen besluit dient te onderbouwen. Bij een toekenning of afwijzing van een aanvraag voor een individuele voorziening is er binnen de Wmo sprake van een dubbele motiveringsplicht. Dit betekent dat in de beschikking niet alleen aangegeven dient te worden op basis van welke artikelen uit de wet, de verordening en het financieel besluit, het besluit wordt genomen. Naast de wettelijke grondslag dient ook gemotiveerd te worden aangegeven hoe de persoon in staat wordt geacht om maatschappelijk te participeren. Met andere woorden: afhankelijk van de persoonlijk beperkingen en behoeften dient de beschikking te onderbouwen dat de gemeente haar compensatieplicht is nagekomen. Uit de jurisprudentie (CRvB, 10-12-2008, BG 6612 WMO; CRvB, 9-12-2009, BK 6971 WMO; CRvB 28-10-2009, BK 3321 WMO) blijkt dat beschikkingen nogal eens onvoldoende blijk geven van het persoonlijke maatwerk, in die zin dat onvoldoende blijkt dat er bij het toekennen of afwijzen van de voorziening rekening is gehouden met behoeften, specifieke activiteiten en hobby’s van de persoon. In de Wmo-verordening Maasdriel (2010) is in artikel 7.2 lid 4 opgenomen: ‘De beschikking vermeldt op welke wijze de toegekende voorziening bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem’. In aanvulling hierop is het eveneens aan te raden om de ervaren beperkingen op te nemen en deze ook te koppelen aan de mogelijkheden die de persoon zelf, al dan niet met behulp van zijn sociale omgeving en door de inzet van voorliggende en algemene voorzieningen op kan lossen. De informatie verkregen in het eerste gesprek met de aanvrager, kan daarvoor weer worden ingezet. Dit levert de integrale afweging op, waar blijkens de jurisprudentie om wordt gevraagd. Aanbeveling 8: Bouw in de beschikkingen een module in, waarmee de activiteiten en behoeften van de persoon in kaart worden gebracht en worden gerelateerd aan de wijze waarop hieraan door eigen kracht, sociaal netwerk, algemene en/of individuele voorzieningen invulling kan worden gegeven.
11
2.5. Bouwstenen voor de toekomst In dit hoofdstuk zijn een aantal bouwstenen voor de toekomst geïdentificeerd in de wijze waarop de vraag bij het Wmo-loket binnenkomt en wordt opgepakt. Hieronder worden deze nog eens op een rijtje gezet. Aanbeveling 1: Pas het werkproces aan, waardoor er voorafgaand aan het indienen of innemen van een eventuele aanvraag, eerst een probleemverhelderend gesprek plaatsvindt. Aanbeveling 2: Neem een standpunt in over de wenselijkheid haalbaarheid van het delen van de vraagverhelderingsfase met maatschappelijke organisaties, die in Maasdriel actief zijn. Aanbeveling 3: Maak bij iedere nieuwe melding voor ondersteuning een ‘foto’ van de persoon en zijn sociale context, waarbij naast de beperkingen, eveneens vastgelegd wordt wat de activiteiten zijn die hij wil verrichten, wanneer deze plaatsvinden en wat het resultaat van de ondersteuning dient te zijn. Aanbeveling 4: Faciliteer de medewerkers binnen het Wmo-loket door tijdelijke inzet van een coach, die het team en de individuele leden kan ondersteunen, om de gevraagde houdingsaspecten en vaardigheden op te pakken. Aanbeveling 5: Neem in de verordening op dat aanvragers in aanmerking komen voor een individuele voorziening, als zij niet beschikken over de mogelijkheid om de door hen ervaren participatiebeperkingen zelf, met behulp van hun sociale omgeving of door gebruik te maken van beschikbare algemene voorzieningen, op te heffen of te verminderen.
Aanbeveling 6: Beperk de reikwijdte van de Wmo-verordening tot individuele voorzieningen, waaronder de collectieve voorzieningen. Laat de organisatie en uitvoering van algemene voorzieningen over aan maatschappelijke partners (informele en formele ondersteuningsorganisaties en particulier initiatief). Aanbeveling 7: Zorg ervoor dat het PGB als keuzealternatief een gelijkwaardige positie heeft en houdt naast de voorziening in natura. Dat levert een win-win situatie op voor beide partijen.
Aanbeveling 8: Bouw in de beschikkingen een module in, waarmee de activiteiten en behoeften van de persoon in kaart worden gebracht en worden gerelateerd aan de wijze waarop hieraan door eigen kracht, sociaal netwerk, algemene en/of individuele voorzieningen invulling kan worden gegeven.
12
3. DE VERBREDING NAAR WONEN,WELZIJN EN ZORG In dit hoofdstuk wordt in kaart gebracht hoe de gemeente voor het realiseren van haar ondersteuningsopdracht aansluiting kan zoeken bij organisaties, projecten en activiteiten op het terrein van wonen, welzijn en zorg, die zowel door de gemeente als door andere maatschappelijke organisaties worden ondernomen. Het doel is om door middel van inclusief beleid, zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen met beperkingen aangewezen raken op individuele voorzieningen. Om dat te bereiken is het nodig om te onderzoeken waar er binnen een breder beleidskader wonen, welzijn en zorg mogelijkheden zijn, om vroegtijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen van inwoners. 3.1. Wonen Een van de doelstellingen van de Wmo is om mensen met beperkingen zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam te laten wonen. Sterker nog, in de praktijk is het ook al gebruikelijk dat mensen vanuit verzorgingshuizen bij nieuwbouw en renovatie wederom beschikken over zelfstandige huisvesting, waarbij wonen en zorg gescheiden worden aangeboden. Dit betekent onherroepelijk iets voor de eisen die worden gesteld aan woningen, waarin mensen met fysieke, maar ook andersoortige beperkingen zelfstandig wonen. Het is in het belang (direct financieel) van de gemeente dat het zelfstandig wonen, bij voorkeur plaatsvindt in woningen die daarvoor geschikt zijn. De vraag is dan ook hoe de gemeente kan sturen op de aanwezigheid van voldoende woningen, die hieraan voldoen. In Maasdriel is in de afgelopen jaren meer aandacht ontstaan voor de vraag hoe de gemeente ervoor kan zorgen dat de leefbaarheid in de kernen wordt ondersteund. Ook Maasdriel wordt geconfronteerd met bevolkingskrimp waardoor een goed en toereikend voorzieningenniveau voor alle kernen niet meer gegarandeerd kan worden. Voorzien wordt in een tweetal clusters in de gemeente, Hedel/Ammerzoden en Velddriel/Kerkdriel met elk 12.500 tot 15.000 inwoners, waarvoor een bijpassend voorzieningenniveau wordt gerealiseerd. Door dalende inwoneraantallen (van 23.500 naar 22.500 in 2020), nemen ook de mogelijkheden om te investeren in leefbaarheid af. In deze situatie kiest Maasdriel voor het investeren in het binnen de gemeentegrenzen aanbieden van eerstelijnszorg en basisonderwijs, maar wordt de tweede en derdelijn gezondheidszorg en het voortgezet onderwijs buiten de gemeente gezocht. Geopteerd wordt voor het creëren van laagdrempelige en toegankelijke faciliteiten en diensten. Maasdriel is gestart met het opstellen van leefbaarheidvisies voor de kernen, die richting geven aan de activiteiten die worden ondersteund. Heerewaarden is daarin een voorloper. Inmiddels wordt ook samen met de woningstichting Maasdriel voor Alem een toekomstvisie opgesteld. Daarbij is niet alleen aandacht voor de fysieke inrichting van de ruimte, maar wordt nadrukkelijk ook onderzocht wat de woonwensen (ook op voorzieningenniveau en economische activiteit) zijn. Waar mogelijk worden multifunctionele accommodaties ingezet, om een centrumfunctie te vervullen waar dienstverlening, zorg, recreatie, onderwijs en cultuur een functie hebben voor alle inwoners van de kernen. Integraal werken is de standaard waarbij een netwerkstructuur ontstaat waarin signalen vroegtijdig worden opgepikt en interventies in samenhang met elkaar worden opgepakt. De vorm kan variëren van Kulturhuzen tot Brede Scholen tot woonservicegebieden. Deze multifunctionele accommodaties vormen de ‘knooppunten’ waar initiatieven met elkaar kunnen worden afgestemd en verknoopt. In Kerkdriel is Leyenstein de eerste locatie waar onder de noemer Kulturhus een multifunctionele accommodatie is neergezet. Seniorenwoningen met zorgarrangementen liggen boven en naast dit centrum, waardoor haal- en brengdiensten voor senioren dichtbij zijn. Het huisvesten van (digitale) steunpunten in een dergelijk knooppunt staat op het wensenlijstje, maar is nog niet gerealiseerd. In Maasdriel is er in het kader van afspraken met de provincie ruimte om nieuwe woningen te bouwen. Door de economische situatie staat de voortgang van bouwprojecten onder druk. Een stimuleringssubsidie van de provincie is ontvangen om een aantal projecten weer vlot te trekken. 13
Belangrijke ontwikkelingsfactor voor de vraag naar woonvoorzieningen is ook dat steeds meer senioren zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen leefomgeving willen blijven wonen. Hoewel nu geïnvesteerd wordt in het aanbieden van nultredewoningen, vaak gerealiseerd in appartementencomplexen, is de vraag relevant of dat ook aansluit bij de woonwensen van toekomstige generaties senioren. In de publicatie “senioren op de woningmarkt- nieuwe generaties, andere eisen en wensen” (ministerie van VROM; 2010) blijkt uit onderzoek dat de toekomstige generaties senioren om een diversiteit van redenen, liever in de eigen woning blijft wonen. Dat betekent dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de vraag naar woningaanpassingen om dit mogelijk te maken, ook toe zal nemen. Het is dan ook in het belang van gemeenten om haar inwoners vroegtijdig te voorzien van informatie over wat zij zelf kunnen doen om hun woning mee te laten groeien met hun leeftijd (antislip- coating op de badkamervloer i.p.v. badmatjes, het verwijderen van drempels in de woning, aanbrengen verhoogde toiletpotten en beugels) Voor gemeenten betekent dit onder andere, dat zij vroegtijdig inwoners dient te informeren over wat zij zelf kunnen doen, om hun woning aan te passen op verminderde mobiliteit. Ouderenadviseurs of ouderenvoorlichters kunnen daarin een prima rol vervullen. Aanbeveling 1: Licht mensen vroegtijdig voor (rond hun 65e levensjaar) op wat zij zelf kunnen doen om hun woning aan te passen aan de verminderde mobiliteit en motoriek.
3.2. Welzijn Het welzijnswerk is van oudsher al een werksoort die veelal ondersteund door grote aantallen vrijwilligers, zorgt voor een breed aanbod van activiteiten en diensten waardoor “kwetsbare” inwoners mee kunnen doen. Het doel van welzijnswerk is om door vroegsignalering en preventieve activiteiten achterstandsituaties te voorkomen en de zelfregie en zelfredzaamheid van inwoners te ondersteunen. Binnen de Wmo wordt aan welzijnswerk een belangrijke rol toegedicht om sociaal isolement te voorkomen en te doorbreken. Sterker nog, door deelname aan activiteiten en diensten die worden aangeboden door het welzijnswerk wordt verwacht dat het beroep op individuele voorzieningen wordt voorkomen of uitgesteld. We zien dan ook dat de relatie van de gemeente met het welzijnswerk in de afgelopen jaren verandert van karakter. Daar waar er eerst sprake was van budgetsubsidies waarmee de welzijnsorganisaties zelf een grote mate van vrijheid hadden om hun aanbod in te vullen, zien we dat er steeds meer toegewerkt wordt naar het koppelen van subsidie aan concrete doelen en opdrachten die met dit budget ingevuld moeten worden. In Maasdriel is Stichting Welzijnswerk Bommelerwaard actief, een samenvoeging van de Stichting Welzijn ouderen, het steunpunt mantelzorg en het steunpunt vrijwilligerswerk. Door samenvoeging van deze initiatieven vermindert de kwetsbaarheid van de kleine organisaties en worden initiatieven met elkaar in verband gebracht. Een van de belangrijkste veranderingen is dat zowel de gemeente als het welzijnswerk gestuurd moeten worden door de ondersteuningsvragen die lokaal en misschien zelfs per wijk leven. Signalering en vertaling van de signalen naar beleid en uitvoering is zeker in deze tijd, waarin financiële keuzes gemaakt moeten worden, een steeds belangrijker middel om de schaarser wordende middelen, effectief in te zetten. Maasdriel heeft in haar nieuwe subsidiebeleid een ontwikkelslag gemaakt, waarbij een tiental vragen gesteld wordt aan verzoeken om subsidie die binnenkomen. De beantwoording van deze vragen leidt tot een inventarisatie van nut en noodzaak van de voorziening en de beantwoording van de vraag of de activiteiten bijdragen aan het behalen van in het kader van de Wmo gestelde doelen van de gemeente. Het welzijnswerk is alleen maar mogelijk doordat er vele vrijwilligers actief zijn, die ervoor zorgen dat programma’s en activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Deze activiteiten zijn gericht op het ondersteunen van mensen in een achterstandsituatie. Het doel is hun waar mogelijk zo zelfredzaam 14
en zelfstandig mogelijk onderdeel uit te laten maken van de samenleving. Professionals zorgen vaak voor de broodnodige ondersteuning en aansturing van de vrijwilligers. Het handhaven van een noodzakelijke ondersteuningsstructuur vanuit professionele organisaties is noodzakelijk, om de activiteiten van vrijwilligers aan te sturen, te coördineren en af te stemmen met andere organisaties. Aanbeveling 2: Zorg dat de broodnodige ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers intact blijft binnen het welzijnwerk. Door hun inzet wordt gewerkt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van kwetsbare inwoners.
3.2.1. Vrijwilligers In Maasdriel zijn veel vrijwilligers actief. Door de inzet van vrijwilligers kunnen lichte ondersteuningsvragen van kwetsbare burgers, kosteloos worden opgepakt. De concrete invulling van het steunpunt vrijwilligers is in handen van de Stichting Welzijn Bommelerwaard. Het vrijwilligersbeleid van Maasdriel is gericht op: het simuleren van deskundigheidsbevordering; het afstemmen van vraag en aanbod; het ondersteunen bij organisatieproblemen; het ontlasten van vrijwillige bestuurders; het geven van extra waardering aan de inzet van vrijwilligers. Maasdriel ziet haar rol in het vrijwilligerswerk vooral als faciliterend en sturend op het leveren van een bijdrage aan de gewenste maatschappelijke doelen. Uit onderzoek blijkt dat onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen als toenemende individualisering, langer doorwerken en drukkere sociale agenda’s de bereidheid van mensen om vrijwilligerswerk te verrichten verandert. Kortdurend of incidentele inzet wordt steeds belangrijker voor een groeiende groep vrijwilligers. Dit betekent dat organisaties die aangewezen zijn op vrijwilligers bij hun vrijwilligerstaken daar meer rekening mee moeten houden. Stichting Welzijn Bommelerwaard zal bij de ondersteuning van organisaties hier rekening mee moeten houden. De inzet van maatschappelijke stages om jongeren al op vroege leeftijd bekend te maken met vrijwilligerswerk is zeker een goede stap in de richting. Op termijn betekent dit echter ook dat vrijwilligerswerk iets meer op moet leveren dan een zinvolle dagbesteding. Het vrijwilligerswerk zal steeds vaker gecombineerd worden met een drukke leefstijl. Dit betekent dat de vrijwilligersactiviteiten rekening moeten houden met de andere eisen die de nieuwe vrijwilliger qua flexibiliteit en aansluiting met interesses en vaardigheden vraagt. Aanbeveling 3: Zorg ervoor dat de vrijwilligersactiviteiten meer aansluiten bij de veranderende eisen qua flexibele inzet en de aansluiting bij interesses en vaardigheden. Met andere woorden: ga uit van de vrijwilliger en niet zozeer van de activiteit. Specifieke doelgroepen vragen vaak om een specifieke benadering. Hoewel het de voorkeur kan hebben om mensen uit de wijk of het dorp te enthousiasmeren voor lokaal vrijwilligerswerk, ligt dat voor speciale doelgroepen niet altijd voor de hand. Vrijwilligers voor speciale doelgroepen hebben vaak ook extra inhoudelijke begeleiding nodig, om hun vrijwilligersactiviteiten voor henzelf en de doelgroep op een bevredigende manier te laten verlopen.
15
Aanbeveling 4: Zorg voor een passend ondersteuningsaanbod (training, scholing en begeleiding) voor vrijwilligers die met speciale doelgroepen werken. Dit in het belang van de doelgroep als ook van de vrijwilliger. Wat vrijwilligerswerk betreft liggen er eveneens meer mogelijkheden op het terrein van het participatiebudget. Door het koppelen van vrijwilligersactiviteiten aan de participatieladder is het mogelijk om re-integratietrajecten op te zetten, waarbij meerwaarde ontstaat voor zowel de informele hulp als de uitkeringsgerechtigde zelf. Aanbeveling 5: Zoek naar mogelijke koppelingen van vrijwilligerswerk met participatietrajecten, waarbij de kennis en vaardigheden die in het vrijwilligerswerk worden opgedaan in een soort “certificaat” wordt beschreven (mogelijke koppeling met Erkenning Verworden Competentiestraject).
3.2.2. Mantelzorgers Mantelzorgers zijn voor gemeenten een relatief nieuwe doelgroep. Kennis van de doelgroep is slechts gedeeltelijk aanwezig. Met name de partners van oudere inwoners die te kampen hebben met chronische ziekte of een dementieel beeld zijn bekend. Bij veel andere inwoners is het begrip mantelzorg nog niet goed ingeburgerd. Door de toenemende aandacht voor en kennis over mantelzorg, zijn steeds meer organisaties alert op het vroegtijdig signaleren van mantelzorg en het informeren van mantelzorgers over mogelijkheden om overbelasting te voorkomen. Van belang daarbij is dat hierbij gekeken wordt naar de draagkracht - draaglast verhouding voor alle in het (gezins-)systeem betrokken leden. De invloed van langdurige ziekte of ernstige gezondheidsproblemen van een ouder, een broertje of zusje op met name kinderen wordt vaak onderschat. Erkenning van hun noden en het effect op hun ontwikkeling en positie binnen het gezin is zeker vanuit een preventief oogpunt een onderwerp dat niet onbesproken mag blijven in het kader van de mantelzorgondersteuning. Aanbeveling 6: Houdt ook bij mantelzorgondersteuning aandacht voor de draagkracht – draaglast voor alle leden van het (gezins-)systeem. In Maasdriel is vanaf 2009 gekozen voor een lokaal steunpunt Mantelzorg, dat met ingang van 2010 is samengevoegd en ondergebracht bij stichting Welzijn Bommelerwaard. Door de positionering van het steunpunt mantelzorg bij stichting Welzijn Bommelerwaard ontstaat er coördinatie op het terrein van de inzet van vrijwilligers en de ondersteuningsvragen die leven bij mantelzorgers. Maasdriel zet bij de ondersteuning van mantelzorgers specifiek in op: - het investeren in respijtzorg, o.a. door de Bezoek en Oppas Service te continueren en te intensiveren; - het hebben van aandacht voor de jonge mantelzorger; - het tot uitdrukking brengen van waardering voor mantelzorgers, ook in relatie tot bijvoorbeeld sollicitatieplicht binnen de Wet werk en bijstand. In 2010 wordt in de Bommelwaard gestart met een Alzheimercafé, een informele ontmoetingsavond voor mensen met Alzheimer en hun familieleden. Tijdens deze bijeenkomsten wordt informatie uitgewisseld en via gastsprekers relevante kennis gedeeld.
16
3.2.3. Ouderen Maasdriel vergrijst en heeft moeite haar jongeren binnen de gemeente te houden. Er is sprake van een dalend inwoneraantal van nu 23.500 naar 22.500 in 2020. In het collegeakkoord 2010- 2014 is over ouderen opgenomen dat: - aparte woonvormen voor ouderen worden gestimuleerd; - zelfstandige en onafhankelijke senioren vormen het uitgangspunt voor het beleid. - Daar waar dit niet meer kan, moet er sprake zijn van menselijke en adequate zorg, rondom de oudere Voor iedere kern wordt een leefbaarheidvisie opgesteld met in te stellen dorpsraden,die als klankbord fungeren voor de gemeente. En uiteraard is er de stichting Welzijn Bommelerwaard die een uitgebreid dienstenaanbod heeft voor senioren in Maasdriel. Regionaal is er een nota ouderenbeleid: ‘een (g)ouden toekomst opgesteld, dat leidend is voor het ouderenbeleid binnen de regio. Daarin is vastgelegd dat de aandacht uitgaat naar de aanwezigheid van een passende infrastructuur en zorgnetwerken voor ouderen om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Maasdriel werkt daaraan mee door de realisatie van woonservicezones en het oppakken van ondersteuningsvragen aan de hand van de opgestelde en op te stellen leefbaarheidsvisies. Ook hier wordt nadrukkelijk gekeken naar samenwerking met Zaltbommel in de regio Bommelerwaard. In het kader van informatie, advies en ondersteuning wordt door de Stichting Welzijn Ouderen Bommelerwaard huisbezoeken afgelegd bij 75+’ers in de gemeente. De SWOBH heeft een ouderenadviseur in dienst die desgevraagd senioren ondersteunt bij vragen waar ze mee zitten en hen begeleidt naar die instelling of organisatie die passende ondersteuning kan bieden. Hoe we het ook wenden of keren, de voortschrijdende leeftijd, gaat vaak gepaard met gebreken. Vanuit een preventief oogpunt is het belangrijk om ouder wordende inwoners vroegtijdig te informeren over mogelijkheden die zij zelf hebben om hun woning veiliger te maken. Vanuit het oogpunt van collectieve preventie geestelijke gezondheidszorg, is recent alle 65+’ers een boekwerkje verzonden, met daarin allerlei adviezen en informatie die betrekking heeft op de geestelijke gezondheid. Een uitbreiding van dit werkje met praktische informatie over wat ouderen zelf kunnen doen om hun woning veiliger te maken op grond van afnemende mobiliteit en verslechterende motoriek, is een eenvoudige manier om een deel van de valpartijen en ongelukken in de woning te voorkomen. De voorlichting over wat mensen zelf kunnen doen wordt het meest waarschijnlijk oor hen zelf opgelost, als er nog geen sprake is van beperkingen, waardoor zij niet meer in staat zijn, zelf een en ander op of aan te pakken. Dit past prima in het doel de bewustwording van burgers voor het zelf aanpakken en oplossen van hun participatieproblemen te vergroten. De groep jongere ouderen tussen de 55 en 75 jaar is een belangrijke groep inwoners, waar zeker in het kader van inzet voor de samenleving veel positieve bijdragen verwacht kunnen en mogen worden. Over het algemeen heeft deze groep meer tijd tot zijn beschikking. Door levenservaring, werkervaring en ervaring in het opvoeden van kinderen, hebben zij belangrijke vaardigheden en competenties opgedaan, die goed inzetbaar zijn voor anderen. Wat werving van vrijwilligers betreft zit hier nogal wat potentieel. Spreek ouderen (en mensen in het algemeen) niet alleen aan op hun beperkingen of belemmeringen, maar ook op wat zij nog te bieden hebben aan andere mensen. Aanbeveling 7: Spreek jonge ouderen aan op hun kracht en competenties en wat zij daarmee voor anderen kunnen betekenen.
3.2.4. Jeugdbeleid Maasdriel heeft de ambities binnen het jeugdbeleid vastgelegd in de nota “Jeugd uit Maasdriel met Perspectief” of afgekort JUMP. Daarin zijn de volgende speerpunten opgenomen: - Zorgen voor een samenhangend aanbod van instellingen met een adequaat en herkenbaar antwoord op vragen van jeugd en hun ouders; 17
-
Inspelen op situaties waarin jongeren extra risico lopen; Balans bereiken door niet alleen te focussen op problemen maar ook te investeren in algemene voorzieningen voor jongeren; Beleid maken met jeugd en hun opvoeders en niet over hun hoofden heen. Projectenbeleid in onderling overleg inzetten ter versterking van het structurele aanbod.
Kern in de aanpak, ook bij de inrichting van de Centra voor Jeugd en Gezin, is de ketenbenadering, die aansluit bij de ontwikkelingsfasen die het opgroeiende kind doorloopt. Plaatsen waar het kind komt, worden als logische invalshoeken voor vroegsignalering en proactief handelen gezien. Het onderwijs, de kinderopvang en de voor- en vroegschoolse educatie vormen daarbij belangrijke samenwerkingspartners, naast de jeugdzorgketen. De verbinding en afstemming tussen onderwijs en jeugdzorg is een van de belangrijkste peilers om de netwerkstructuur aan op te hangen. Maasdriel kiest dan ook uitdrukkelijk voor de ingang voor scholen via de reeds bestaande Multi Disciplinaire Teams. Pas als er sprake is van ernstigere problematiek vindt er een opschaling plaats naar het gemeentelijk ZAT. Een voorbeeld van een lokaal ingeschakeld project is het project Kinderen In Echtscheiding Situatie, dat in Ammerzoden wordt gegeven. Het netwerk van ketenpartners vormt samen voor het vormen van een Centrum voor Jeugd en Gezin. Gewerkt wordt vanuit de invalshoek van een positief pedagogisch programma (triple p) waarin vijf basisprincipes rondom opvoeding worden gedeeld.
kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden; kinderen laten leren door positieve ondersteuning; een aansprekende discipline hanteren; realistische verwachtingen hebben, en goed voor jezelf zorgen.
Veel gemeenten zijn actief bezig met het vormgeven van ondersteuningsstructuren voor jongeren en jeugdigen. Niet in de laatste plaats omdat gemeenten per 2011 verplicht zijn om een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) te hebben. In Maasdriel is met ingang van 1 april een digitaal CJG actief. Voor de komst van de Wmo was er echter al sprake van zorg voor jongeren geconcentreerd rondom onderwijs en hun positie op de arbeidsmarkt. Een knelpunt in de zorgketen voor jongeren was dat er veel overdrachtsmomenten in de keten zaten, waardoor informatie en ingezette ondersteuningsactiviteiten niet altijd goed werden overgedragen. De komst van het CJG, moet in deze situatie verbetering brengen. Met name de samenwerkingsstructuur binnen het ZAT, met relevante partners in de keten van jeugd(gezondheids-)zorg, dient ervoor te zorgen dat signalen worden opgepakt. De beoogde ondersteuning voor de ketenaanpak door informatie-uitwisseling via een Elektronisch Kind Dossier (EKD) zoals Rouvoet voor ogen stond, is vanwege bezwaren in de privacysfeer, niet echt van de grond gekomen. Er is een afgezwakte versie geïntroduceerd binnen het terrein van de Jeugd Gezondheid Zorg (JGZ). Daarnaast is er vanaf 1 augustus 2010 een landelijke Verwijsindex Risicojongeren actief, waarin jongeren gemeld worden die bekend zijn bij de hulpverlening. Bij meer dan 2 meldingen worden betrokken hulpverleners automatisch geïnformeerd over de aanwezigheid van andere hulpverleners, zodat de aanpak kan worden afgestemd. Hierop zijn professionals uit jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, onderwijs en justitie aangesloten. In de regio Rivierenland is een regionale visie op de vorming van een CJG ontwikkeld, waarbij de netwerkpartners samen invulling geven aan het CJG en er per dossier een ketenregisseur wordt aangewezen. Opvallend is dat er geen verbinding ligt tussen het Wmo-loket en het CJG. Hoewel primair gebruik makend van andere ketens, is het niet ondenkbaar dat hulpverleners vanuit verschillende ketens bij hetzelfde gezin over de vloer komen. Maasdriel kiest voor ketenversterking vanuit de positie van de persoon en stuurt op het hanteren van een systeembenadering door 18
organisaties. Er bestaan parallellen tussen deze gemeentelijke activiteiten. Preventie en vroegsignalering staan bij beiden op de voorgrond als insteek om zwaardere zorg waar mogelijk te voorkomen. Zeker daar waar er samenloop is van betrokkenheid van CJG en WMO-loket in één gezinssituatie, is het van belang dat één casemanager het aanspreekpunt is voor het afstemmen van de hulp of ondersteuning die in het gezin wordt geboden. De jongere is immers bijna altijd onderdeel van een gezinssysteem en zijn of haar gedrag kan ook samenhangen met of een afgeleide zijn van de situatie thuis (ziekte of handicap bij een van de gezinsleden). Voorkomen moet worden dat in een gezin meerdere hulpverleners los van elkaar actief zijn en interventies plegen. Van belang is om daar waar ketens elkaar raken, goede werkafspraken met elkaar te maken. Aanbeveling 8: Zorg dat er een regisseur is, hetzij vanuit het CJG of vanuit het WWZ-loket, daar waar meerdere hulpverleners binnen één gezin actief zijn vanuit verschillende invalshoeken. Een andere verbinding die vaak niet wordt onderkend of waar in ieder geval weinig aandacht voor is, is de ondersteuning die nodig is voor jongeren die zonder startkwalificatie hun opleiding verlaten. Door de invoering van de Wet Investeren in Jongeren wordt in ieder geval nadrukkelijker dan voorheen getracht jongeren alsnog een startkwalificatie te laten behalen. De bottleneck is echter vaak dat er geen tot weinig verbindingen liggen tussen de bemoeienis met deze jongeren vanuit de jeugdzorgketen (ZAT en RMC) naar de bemoeienis vanuit de participatiegedachte van de sociale zekerheid. Hier is nog een hele wereld aan winst te behalen. Werk is een van de belangrijke ingrediënten waarmee de kans op sociale uitval en uitsluiting wordt verminderd. Ook hier geldt dat de activiteiten van organisaties gecentreerd dienen te zijn rondom de vraag/ behoefte van de persoon en niet beperkt moeten blijven tot het eigen werkgebied. Een goede overdracht van informatie of het borgen van continuïteit in programma´s en activiteiten is een belangrijke voorwaarde voor succes. Aanbeveling 9: Zorg (in het bijzonder voor vroegtijdige schoolverlaters) voor een goede aansluiting van de jeugdzorgketen met het domein van werk en inkomen (WIJ).
3.3. Ontmoeting als voertuig voor sociale cohesie Basis voor de bereidheid van mensen om elkaar te ondersteunen, is dat zij elkaar tegenkomen en met elkaar in gesprek raken. De bereidheid om te helpen ontstaat als je je kunt verplaatsen in de situatie van de ander en kunt bedenken waarmee je de ander zou kunnen helpen. Voor veel mensen is deze ontmoeting gewoon en vanzelfsprekend. Maar niet voor iedereen. Opvallend gegeven in de Gezondheidsmonitor 2008-2009 gehouden onder inwoners tussen de 18 en 65 jaar, is dat ruim ongeveer 1/3 aangeeft eenzaam te zijn, waarvan 6% ernstig tot zeer ernstig. Kennelijk zijn er inwoners die behoefte hebben aan meer of ander contact, dan binnen de huidige situatie aanwezig is. Een opvallend gegeven voor een gemeente die bestaat uit 11 kleinere kernen. Een verklaring wordt niet gegeven. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 45% van de inwoners geen lid is van een vereniging. Of er een verband bestaat tussen beide gegevens is niet op voorhand aan te geven. Voorzieningen die worden gerealiseerd in de buurt dienen zoveel als mogelijk tegenstellingen te overbruggen en algemeen laagdrempelig toegankelijk en inzetbaar te zijn. In de volgende paragrafen wordt een aantal ruimtelijke sociale functies langsgelopen, waarmee de gemeente kan sturen op het tot stand komen van ontmoeting en samenleven.
19
3.3.1. Accommodatiebeheer Idealiter worden gemeentelijke accommodaties ingezet voor gewenste maatschappelijke initiatieven. Om hierop te kunnen sturen blijven accommodaties in eigendom van gemeenten. Organisaties en bedrijven die een bijdrage leveren aan de uitvoering van gemeentelijk beleid, kunnen ruimte huren binnen deze accommodaties. De gemeente stuurt actief op de gewenste inrichting. Multifunctionaliteit van gebouwen en een directe relatie met de inwoners van Maasdriel staan centraal. Daarbij is er ruimte en aandacht voor jong en oud, laag- en hoogopgeleid, beperkt en nietbeperkt. In het Kulturhus de Leyenstein is dit principe helder terug te vinden. Partners conformeren zich aan een maatschappelijk doel en delen een visie op het gebruik van de accommodatie. Om te weten wat de vraag is impliceert deze visie dat er nauw wordt samengewerkt tussen de organisaties en de diverse afdelingen binnen het gemeentehuis. De vraag en daarmee het aanbod moet tenslotte helder zijn bij alle betrokken partijen. Samenwerking over de gemeentelijke afdelingen heen is dan ook belangrijk om als gemeente te kunnen sturen. In Maasdriel heeft het beleidsteam regelmatig themabijeenkomsten, waar gewerkt wordt aan de integraliteit en afstemming van het beleid. Afstemming met andere afdelingen is nodig om de verbinding tussen de fysieke en sociale inrichting van de ruimte op elkaar af te stemmen. Dit vraagt erom dat ook de communicatie en afstemming tussen de diverse afdelingen geborgd is. Het MT zou daarin een belangrijke sturende rol kunnen vervullen. Daarnaast dienen burgers en maatschappelijke organisaties een aanspreekpunt binnen de gemeente te hebben waarlangs signalen binnen daarvoor bestemde kanalen in het gemeentehuis worden beoordeeld en vertaald naar beleid en uitvoering. Aanbeveling 10: Beschrijf binnen de gemeentelijke organisatie hoe de logistieke doorgeleiding en afstemming van signalen geregeld is, zodat deze integraal worden opgepakt en vertaald in een actieplan. Een heldere communicatie naar buiten over aanspreekpunten binnen de gemeentelijke organisatie zorgt ervoor dat ook burgers en maatschappelijke organisaties, gehoor vinden bij de gemeente.
3.3.2. Wijkgericht werken De gemeente Maasdriel is qua inwoneraantal te klein en verdeeld in teveel kernen om alle functies binnen de gemeente grens, maar zeker op het niveau van de kernen te kunnen en willen hebben. Er is duidelijk gekozen voor twee centra in Velddriel/Kerkdriel en Hedel/Ammerzoden, waar samen met Zaltbommel, het regionale aanbod noodzakelijke basisvoorzieningen in stand wordt gehouden. Dorpsraden hebben (krijgen) een belangrijke adviesfunctie voor de gemeente, daar waar het gaat om de invulling van de lokale leefbaarheidplannen voor iedere kern. Iedere kern beschikt zo mogelijk over een dorpshuis, waar ontmoeting en activiteiten die een bijdrage aan de leefbaarheid worden gefaciliteerd. Door subsidies per dorp beschikbaar te stellen kunnen lokale projecten door de inwoners zelf worden opgepakt. Inwoners actief betrekken bij het vergroten van de leefbaarheid van hun kern, maakt dat vraaggericht wordt gewerkt.
3.3.3. Woonservicezones In Kerkdriel is een woonservicezone ingericht in het complex de Leyenstein. De Leyenstein biedt onderdak aan 68 senioren en heeft de mogelijkheid voor tijdelijke opname. Personenalarmering, maaltijdvoorziening en recreatieve activiteiten staan tevens open voor extern wonende ouderen. In de zorgvisie van Leyenstein wordt de nadruk gelegd op onafhankelijkheid en vrije keuze van de (ouder wordende) mens. Het gaat om de verandering van kwaliteit van zorg naar kwaliteit van leven. Dit laatste nadrukkelijk gezien vanuit de betekenis die een individu daar zelf aan geeft. Het gaat om 20
welbevinden, zich gewaardeerd en nuttig voelen, betekenisvolle contacten en activiteiten kunnen hebben. In de visie Maasdriel 2020+ is voorzien in een tweede woonservicezone in Hedel/Ammerzoden.
3.3.4. Brede scholen Ook in Maasdriel is het Brede School concept geïntroduceerd. Brede School ontwikkeling levert een bijdrage aan een sluitend aanbod van onderwijs, opvang, vrije tijd en zorg. De gemeente heeft een regierol in het proces van harmonisering van peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en VVE. Er is voorzien in de vorming van drie brede scholen in Alem, Ammerzoden en Velddriel. De vorming hiervan bevindt zich echter nog in de ideeënfase. Met betrekking tot Ammerzoden en Velddriel zijn de plannen al wat concreter en geaccordeerd door de Raad. De combinatie van brede scholen met het Centrum voor Jeugd en Gezin zal de vroegsignalering en adequate begeleiding van jongeren met opgroei of ontwikkelingsproblemen versterken. 3.4. Zorg en algemene voorzieningen In de Wmo is expliciet opdracht aan gemeenten gegeven om voorzieningen te treffen voor mensen die zonder deze voorzieningen niet in staat zijn, zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam te blijven wonen. Deze opdracht is niet nieuw. Nieuw is dat op grond van de Wmo gemeenten door decentralisatie van rijksbeleid en de herstructurering van zorg, geconfronteerd worden met nieuwe doelgroepen, die tegen lagere kosten maatschappelijk moeten participeren. Deze opdracht maakt dat de gemeente nadrukkelijker dan in het verleden het overleg en de afstemming moet zoeken met zorginstellingen en de eerstelijns gezondheidszorg. Hoewel gescheiden door budgetten, delen wij steeds meer de zorg voor inwoners. Dit betekent dat informatiekanalen over en weer geopend dienen te zijn. De kunst is dan om geen nieuwe structuren op te zetten, maar de bestaande structuren in te zetten om informatieoverdracht of samenwerking op te zetten. De pakketmaatregel AWBZ leidt ertoe dat zowel de voorzieningen als ondersteuning voor een deel van de vroegere “rechthebbenden” vervallen. De vraag die zich aandient is wat dit nu precies betekent voor de compensatieverplichting van gemeenten. Vooralsnog vindt er geen massale toeloop naar gemeenten plaats. Regionaal wordt onderzocht of en in welke mate de gemeente vervangende voorzieningen moet en kan aanbieden. Helder is dat het bijna onvermijdelijk is dat de AWBZ verder wordt afgebouwd en gemeenten in ieder geval zullen moeten voorkomen dat het zicht op en het contact met kwetsbare inwoners verloren gaat. De voelhorens in de samenleving zullen uitgestoken moeten worden om sociale signalen vroegtijdig op te vangen en niet stilzwijgend te negeren. Burgers en organisaties moeten zich veilig en vrij voelen om signalen af te geven. Het wijkgericht werken, de zichtbaarheid en aanspreekbaarheid van maatschappelijke organisaties in de wijk, zijn hiervoor een goed middel. Vanuit het gedachtegoed van de Kanteling: de inzet van meer welzijn, om duurdere zorgvragen te voorkomen, is de vraag actueel welke zorgvragen vanuit de invalshoek van welzijn kunnen worden afgevangen. Ten dele gaat het hier om het herstel van de zorg voor elkaar. Door de kenbaarheid van de ander te vergroten en kansen te creëren voor verbetering van de leefomstandigheden, wordt het gevoel van veiligheid en thuishoren vergroot. Welzijnsactiviteiten, economische activiteit, scholen, cultuur en kinderopvang zorgen voor activiteit en leven in de wijk. Ten dele dient er ook gezocht te worden naar alternatieve vormen van ondersteuning, daar waar het sociale netwerk niet in staat is de opvang en ondersteuning zelf te regelen. Er is immers in het verleden een aanleiding geweest om ondersteuning aan te vragen. Gezien de doelgroep, waaronder veel mensen met beginnende vorm van dementie, is het aan te raden, als gemeente na te denken over de doorgeleiding van signalen van deze groep. Een mogelijk kanaal hiervoor kan bestaan uit het werken aan meer samenspraak en uitwisseling met de eerstelijnsgezondheidszorg. In VNG magazine van januari 2009 verscheen al een artikel met de aansprekende titel: “ Huisarts en gemeenten moeten elkaars taal leren spreken”. Daarin wordt gepleit voor het inzetten van de GGD als tolk voor 21
het jargon en de gesprekstoon tussen gemeente en huisartsen. Weliswaar handelt het artikel over de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin, maar dit kan volgens ons probleemloos worden doorgetrokken naar het brede terrein van de Wmo. De GGD wordt immers aangestuurd door gemeenten. Aanbeveling 11: Schakel de GGD in om het gesprek met huisartsen over de doorgeleiding van signalen van kwetsbare doelgroepen op te pakken. Een andere vraag is welke individuele voorzieningen zich lenen voor bewerking tot algemene voorziening. Een aantal voorbeelden hiervan is al in den lande bekend en wordt toegepast. Er wordt zoals gezegd al veel gedaan. Een overzicht van voorzieningen, die naar een algemeen voorzieningenniveau getild kunnen worden zijn in bijlage 1 bij deze bouwstenennotitie verzameld. Ze zijn gecategoriseerd naar het domein waarbinnen zij compensatie bieden voor ervaren beperkingen. Deze lijst is niet volledig, maar geeft een indruk over waar aan gedacht kan worden als het gaat om het overhevelen van individuele voorzieningen naar algemene voorzieningen. Daarmee samenhangend is ook de vraag van belang of de gemeente de uitvoering van deze collectieve regelingen in eigen hand wil houden of de uitvoering neer kan en wil leggen bij maatschappelijke partners. Voor het domein van ontmoeten is dat vaak al het geval. Voor het domein van concrete voorzieningen is het denkbaar om de indicatie en de uitvoering van een deel van de voorzieningen door het maatschappelijk middenveld uit te laten voeren. Regie door de gemeente vindt dan plaats vanuit contractafspraken. Vanuit het oogpunt van de keuze voor voorzieningen dicht bij de burger, zou dit een wenselijke ontwikkeling zijn. 3.5. Bouwstenen voor de toekomst Aanbeveling 1: Licht mensen vroegtijdig voor (rond hun 65e levensjaar) op wat zij zelf kunnen doen om hun woning aan te passen aan de verminderde mobiliteit en motoriek. Aanbeveling 2: Zorg dat de broodnodige ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers intact blijft binnen het welzijnswerk. Door hun inzet wordt gewerkt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van kwetsbare inwoners. Aanbeveling 3: Zorg ervoor dat de vrijwilligersactiviteiten meer aansluiten bij de veranderende eisen qua flexibele inzet en de aansluiting bij interesses en vaardigheden. Met andere woorden: ga uit van de vrijwilliger en niet zozeer van de activiteit. Aanbeveling 4: Zorg voor een passend ondersteuningsaanbod (training, scholing en begeleiding) voor vrijwilligers die met speciale doelgroepen werken. Dit in het belang van de doelgroep als ook van de vrijwilliger. Aanbeveling 5: Zoek naar mogelijke koppelingen van vrijwilligerswerk met participatietrajecten, waarbij de kennis en vaardigheden die in het vrijwilligerswerk worden opgedaan in een soort “certificaat” wordt beschreven (mogelijke koppeling met Erkenning Verworden Competentiestraject).
22
Aanbeveling 6: Houdt ook bij mantelzorgondersteuning aandacht voor de draagkracht – draaglast voor alle leden van het (gezins-)systeem. Aanbeveling 7: Spreek jonge ouderen aan op hun kracht en competenties en wat zij daarmee voor anderen kunnen betekenen. Aanbeveling 8: Zorg dat er een regisseur is, hetzij vanuit het CJG of vanuit het WWZ-loket, daar waar meerdere hulpverleners binnen één gezin actief zijn vanuit verschillende invalshoeken. Aanbeveling 9: Zorg (in het bijzonder voor vroegtijdige schoolverlaters) voor een goede aansluiting van de jeugdzorgketen met het domein van werk en inkomen (WIJ). Aanbeveling 10: Beschrijf binnen de gemeentelijke organisatie hoe de logistieke doorgeleiding en afstemming van signalen geregeld is, zodat deze integraal worden opgepakt en vertaald in een actieplan. Een heldere communicatie naar buiten over aanspreekpunten binnen de gemeentelijke organisatie zorgt ervoor dat ook burgers en maatschappelijke organisaties, gehoor vinden bij de gemeente. Aanbeveling 11: Schakel de GGD in om het gesprek met huisartsen over de doorgeleiding van signalen van kwetsbare doelgroepen op te pakken.
23
4. DE ORGANISATIE VAN DE VERANDERING In voorgaande hoofdstukken is onderzocht hoe de doorontwikkeling van het compensatiebeginsel vanuit het vertrekpunt van de individuele voorzieningen voor kwetsbare burgers plaats kan vinden binnen Maasdriel. Ook is er vanuit de verschillende beleidsterreinen en instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft om sturing te geven aan gewenste ontwikkelingen, gekeken waar individuele ondersteuningsvragen voorkomen kunnen worden, door het gemeentelijk beleid en gemeentelijke voorzieningen aan te scherpen of anders in te richten. Kansen en aanknooppunten zijn geïnventariseerd. Dit hoofdstuk overstijgt de individuele beleidsterreinen en onderzoekt wat de gemeente als organisatie aan opdrachten kan ontlenen aan de Wmo. Daarbij is aandacht voor wat lokaal en regionaal georganiseerd kan worden. Maar ook wat er binnen de financiële kaders van de komende jaren, mogelijk is om de ondersteuningsopdracht voor kwetsbare inwoners uit te kunnen voeren. 4.1. Delen van visie In Maasdriel zijn zowel professionele als vrijwillige organisaties betrokken bij het leveren van diensten en voorzieningen aan inwoners. Het gemeentelijk belang is deze inzet waar mogelijk te kanaliseren en te focussen op het leveren van een bijdrage aan de zelfregie en zelfstandigheid van inwoners, ook wel het versterken van de eigen kracht genoemd. Dit vraagt om het uitdragen en delen van de visie op ondersteuning die door de Wmo wordt beoogd. Daarbij is het vooral belangrijk een gesprek aan te gaan en te inventariseren wat formele en informele organisaties zelf als mogelijkheden zien om een bijdrage te leveren aan de vertaling van deze visie. Onze samenleving raakt er steeds meer van doordrongen dat oude rechten worden afgebouwd. Voor Maasdriel betekent dit dat helder en duidelijk gecommuniceerd moet worden, wat burgers en maatschappelijke organisaties van hun gemeente kunnen en mogen verwachten op het terrein van maatschappelijke ondersteuning. Maar ook wat Maasdriel verwacht van haar burgers aan zelfredzaamheid en eigen initiatief. Belangrijk daarbij is de boodschap dat en hoe de gemeente haar ondersteuningsopdracht voor kwetsbare inwoners vorm geeft. Zowel in de directe dienstverlening als via de afspraken met maatschappelijke partners. Vraaggericht werken, vergt ook een andere benadering van burgers en organisaties van de vragen waar zij tegenaan lopen. De analyse over wat er onderliggend aan de hand is en welke oplossingen daarbij mogelijk zijn, is een analyse die door de inwoners en organisaties zelf mee opgesteld dient te worden. De gemeente faciliteert waar nodig het proces om tot een oplossing te komen. Aanbeveling 1: Ga het gesprek aan met burgers en maatschappelijke partners over de veranderende verantwoordelijkheidsverdeling tussen inwoners, maatschappelijke partners en gemeentelijke overheid. Maak daarbij duidelijk wat van hen wordt gevraagd. Belangrijk onderdeel voor deze bewustwording over de nieuwe verhoudingen tussen gemeente en burgers, is de wijze van informatieverstrekking. Veel voorlichting is nog gekanaliseerd vanuit het aanbod van voorzieningen en producten. Regionaal wordt gewerkt aan de inrichting van een nieuw digitaal Wmo-loket dat vraaggestuurd wordt ingericht. De informatie op de site dient zowel voor professionals als burgers toegankelijke informatie te bevatten. Een belangrijk aandachtspunt is om de inrichting niet alleen te focussen op problemen en hun oplossingen, maar ook algemene informatie te verstrekken, waar burgers en professionals hun voordeel mee kunnen doen. De gedachte dat burgers primair zelf binnen hun mogelijkheden geacht worden een oplossing voor ervaren beperkingen, moet in de voorlichting van het digitale Wmo-loket op de voorgrond staan. Maar ook dient helder gecommuniceerd te worden dat als deze oplossingen voor 24
participatievraagstukken niet gevonden worden, de gemeente de juiste gesprekspartner is, die waar nodig ook een voorziening levert. Aanbeveling 2: Pas de voorlichting aan inwoners aan over de veranderende verwachtingen en verhoudingen tussen lokale overheid en inwoners. Benadruk daarbij de blijvende zorg voor kwetsbare inwoners.
4.2. Financiële Randvoorwaarden Landelijk en in de gemeenten in de regio Rivierenland is zichtbaar dat de uitgaven voor hulp bij het huishouden stijgen. Deze trend zal de komende jaren doorzetten. Naast de vergrijzing heeft dit ook te maken met aangescherpt rijksbeleid voor de kwaliteit van de dienstverlening en de betekenis hiervan voor de aanbestedingstrajecten. De hulp bij het huishouden vormt momenteel de grootste kostenpost binnen de individuele voorzieningen. Naar aanleiding van de herijking van de verdeelmaatstaven voor het vaststellen van de Wmo budgetten, ontvangt Maasdriel met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 3, - per inwoner meer. Dit levert een additioneel budget van € 71.529,- op jaarbasis op. In de junicirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is anderzijds een landelijke korting op het invoeringsbudget Wmo van 200 miljoen euro aangekondigd. Dit gecombineerd met een verwachte generieke korting op het gemeentefonds vanaf 2012, maakt het noodzakelijk om een aantal fundamentele keuzes te maken. Voor de hand liggend en ook in dit kader te verwachten is de insteek op het vergroten van de efficiency, waardoor uitvoeringskosten dalen en er tijdwinst voor de burger gegenereerd kan worden. Maasdriel spreekt van het versoberen van het ambtelijk apparaat. Er zijn feitelijke mogelijkheden om dit te realiseren door werkprocessen te vereenvoudigen, meer gebruik te maken van digitale informatiekanalen, door minder controle op rechtmatigheid na een toekenning uit te voeren, en meer voorzieningen collectief aan te bieden. De doorontwikkeling van de werkwijze in het WWZ-loket waarbij meer gelet wordt op de inzet van eigen kracht en mogelijkheden van burgers en hun sociale netwerk, levert een bijdrage leveren aan het vergroten van de zelfregie van burgers. Een belangrijke opdracht binnen de Waan het verminderen van de druk op de individuele voorzieningen. Deze dienen immers voor de meest kwetsbare inwoners, die niet beschikken over de mogelijkheden of het sociaal netwerk, behouden te blijven. De Wmo schrijft met name voor deze groep burgers voor aan de gemeente ,dat zij hiervoor voorzieningen dient te treffen. Aanbeveling 3: Werk bij het opleggen van efficiency- taakstellingen vanuit een heldere visie op de breedte en de diepte van de ondersteuningsstructuur die in het WWZ-loket vorm gegeven dient te worden. Gezien de omvang van de bezuinigingen die op gemeenten afkomen kan hier echter niet mee worden volstaan. Verdergaande keuzes zijn noodzakelijk, om de zorg voor de meest kwetsbare inwoners, te kunnen blijven garanderen. Maasdriel zal ook helder moeten kiezen welke algemene voorzieningen voor inwoners intact moeten blijven. Met name binnen het subsidie- en accommodatiebeleid speelt deze vraag een rol. Daarbij mag ook van organisaties die hierin een rol spelen verwacht worden dat zij niet volledig op de gemeente leunen voor hun financiering. Het verbreden van hun dienstverlening aan niet-gesubsidieerde doelgroepen (zeker waar het haal- en brengdiensten betreft) is slechts een van de mogelijkheden. Het zoeken naar sponsoren (bedrijfsleven) of fondsen (stichting Doen!) die een bijdrage willen leveren aan activiteiten is ook voor welzijnsorganisaties een nieuw fenomeen. Het voordeel is dat hiermee activiteiten ontplooid kunnen worden, die niet direct gerelateerd zijn aan gemeentelijke doelen. Dit levert winst op voor alle betrokkenen. 25
Het meest belangrijke is dat in de uitkomsten van de kerntakendiscussie die in Maasdriel gevoerd zal worden, aanknopingspunten gevonden moeten worden die iets zeggen over: - Welke basisvoorzieningen bestempelt Maasdriel als noodzakelijk voor haar inwoners; - Hoe en in welke mate kunnen deze organisaties een financieel beroep kunnen doen op de gemeente; - De mate waarin en de wijze waarop de toegang tot en het niveau van de ondersteuning die door de gemeente wordt geleverd, wordt aangepast; - Hoe de ondersteuning van kwetsbare inwoners ondanks deze beleidswijzigingen geborgd wordt, zowel in materiële zin als feitelijk. Binnen het terrein van de individuele voorzieningen zijn er inmiddels landelijk voorbeelden voor het overhevelen van individuele voorzieningen naar een collectief aanbod. Bekend zijn de rolstoel en scootmobielpools, boodschappendiensten, glazenwassers, was- en strijkservices. Daarbij wordt regelmatig succesvol een combinatie gemaakt met andere gemeentelijke beleidsdoelen, zoals bijvoorbeeld het verhogen van de arbeids- en maatschappelijke participatie van uitkeringsgerechtigden. Voorbeelden voor mogelijke algemene voorzieningen die voorliggend kunnen zijn aan individuele verstrekkingen worden landelijk steeds meer ontwikkeld. Een kort overzicht van concrete mogelijkheden om individuele voorzieningen collectief of als algemene voorziening aan te bieden is opgenomen in bijlage I bij deze bouwstenennotitie. Zeker met het vooruitzicht van behoorlijke kortingen op de rijksbudgetten, kent het op korte termijn doorvoeren van wijzigingen in het individuele ondersteuningsaanbod, een hoge mate van urgentie. Dit is een noodzakelijke voorwaarde om de zorg voor kwetsbare inwoners naar de toekomst toe betaalbaar te houden. De extra middelen die ontvangen worden door Maasdriel vanwege de herijking van het objectieve verdeelmodel, kunnen ingezet worden om met name pilots in de sfeer van algemene voorzieningen te bekostigen, die de toenemende druk op de individuele voorzieningen moeten keren. Aanbeveling 4: Investeer in het zoeken naar alternatieve oplossingen voor individuele voorzieningen. Zoek daarbij waar mogelijk aansluiting met andere beleidsdoelen en beleidsterreinen. Een valkuil in de zoektocht naar dekking voor de gaten die in de gemeentebegroting dreigen te vallen, vormt het doorvoeren van een algehele korting op de budgetten, c.q. subsidies voor algemene voorzieningen. Voorafgaand aan een dergelijke exercitie dient de vraag beantwoord te worden wat er in ieder geval aan organisaties of dienstverlening dient te blijven bestaan en voor wie dit aanbod bedoeld is. Maatschappelijke organisaties zijn daarnaast partners, die de gemeente helpen bepaalde beleidsdoelen te realiseren. Alle organisaties gelijkelijk over een kam scheren, brengt de realisatie van gewenste ondersteuningsstructuren niet dichterbij. Het is van belang om deze zoektocht naar bezuinigingen te starten met een visie op hoe de gemeente zich de komende jaren wil profileren. Met deze visie helder op het netvlies kan het gesprek met maatschappelijke organisaties gevoerd worden over hoe deze visie binnen de krappere financiële kaders vorm gegeven kan worden. Uit dit gesprek wordt helder wat de gemeente wel en niet meer zal financieren. Aanbeveling 5: Start de gesprekken met maatschappelijke organisaties vanuit een heldere visie over hoe de ondersteuningsstructuur die de gemeente voor haar burgers wenst eruit ziet. De vele vrijwilligers die actief zijn in de zorgsector, het welzijnswerk, sportvoorzieningen en culturele activiteiten zijn onmisbaar. Als door bezuinigingen de aansturing, de begeleiding en de 26
steunstructuren voor vrijwilligers in het gedrang komen, is het de vraag of deze vrijwilligers behouden blijven voor die organisaties. Dit zou een ingrijpend ongewenst neveneffect kunnen zijn van het snijden in budgetten. Ook binnen maatschappelijke organisaties zal gekeken moeten worden wat de kerntaken zijn en zal er gestuurd moeten worden op efficiency en effectiviteit. Samenwerking met andere organisaties, zeker als die gehuisvest zijn op eenzelfde locatie is een mogelijkheid om kosten te besparen. Binnen de regio Rivierenland loopt actueel een onderzoek naar mogelijke samenwerking en professionalisering van het welzijnswerk. De rol van de gemeente is om op gewenste effecten te sturen in haar overeenkomsten met aanbieders van welzijnsdiensten en zorgleveranciers. Om te weten welke diensten en effecten gewenst worden en nodig zijn, is het gesprek met inwoners belangrijk. Aanbeveling 6: Maak prestatieafspraken met organisaties, die aansluiten bij het gewenste resultaat voor burgers. Zorg er tevens voor dat de prestatie-indicatoren in het Klanttevredenheidsonderzoek Wmo (KTO) dit resultaat zichtbaar maken. Aanbeveling 7: Schets een beeld van hoe de gemeente er over 5 tot 10 jaar uitziet qua ondersteuningsstructuur en maak scenario’s van de gevolgen van de bestuurlijke ingrepen (ook financieel) voor dit beeld.
4.3. Lokaal versus regionaal De gemeente Maasdriel is net als veel overige gemeenten in de regio Rivierenland te klein om alle voorzieningen in huis te kunnen en willen hebben. De opdracht binnen de Wmo luidt om ondersteuning voor de kwetsbare inwoners laagdrempelig en dichtbij op te zetten. Dit is een interessante uitdaging. Dat vraagt er om dat nagedacht wordt over de volgende vragen: Over welke voorzieningen wil de gemeente zelf regie voeren? Waar is ruimte voor maatschappelijk ondernemen door partijen die in de gemeente actief zijn? Waar is het mogelijk en wenselijk om met buurgemeenten of in regioverband samen op te trekken? De pakketmaatregel AWBZ, waardoor voor veel mensen de dagopvang en praktische ondersteuning is verdwenen, vraagt er minimaal om dat gemeenten zich de vraag stellen wat dit betekent voor de ondersteuningsopdracht die zij in de Wmo hebben meegekregen. Ook de extramuralisering en de scheiding tussen wonen en zorg heeft gevolgen voor het beroep dat op gemeenten wordt gedaan. Dit in combinatie met de toegenomen vraag naar voorzieningen vanwege de vergrijzing, maakt het noodzakelijk dat actie ondernomen wordt. Een regionaal plan van aanpak om deze vragen te inventariseren en gezamenlijk op zoek te gaan naar een passend antwoord, is hard nodig. Lokale decentrale oplossingen zijn vaak vanuit een kostenoverweging niet haalbaar. Organisaties die vanuit het verleden ervaring hebben met de problemen en vragen van nieuwe doelgroepen voor de gemeenten, zijn een waardevolle bron van informatie. Aanbeveling 8: Pak in regionaal verband de gesprekken op met grote maatschappelijke partners, om te bepalen hoe op basis van de bevolkingssamenstelling, het regionale voorzieningenaanbod eruit zou kunnen zien. Specifieke voorzieningen voor kleine doelgroepen lenen zich bij uitstek voor het maken van een regionaal plan, waardoor voldoende deelnemers verzameld kunnen worden, om de kosten beheersbaar te houden. Een goed voorbeeld is aangepast zwemmen voor mensen met beperkingen of ouderen die een hogere badwatertemperatuur nodig hebben. Als alle gemeenten hiervoor speciale uren in zouden richten, zou dat behoorlijk kostbaar en inefficiënt zijn. Het ligt dan meer voor 27
de hand om daar in de regio centraal gelegen een zwembad aan te wijzen, waar dit specifieke aanbod wordt ingevuld. Zo zijn er ook voorbeelden te geven voor voorzieningen voor mensen met een chronisch psychisch probleem. Om de keuze te kunnen maken voor het al dan niet realiseren van een specialistische voorziening binnen de gemeente, is het goed om daar eerst een behoefte- en haalbaarheidsonderzoek aan te wijden. De regio en buurgemeenten zijn daarin goede sparringpartners.
4.4. Bouwstenen voor de toekomst Aanbeveling 1: Ga het gesprek aan met burgers en maatschappelijke partners over de veranderende verantwoordelijkheidsverdeling tussen inwoners, maatschappelijke partners en gemeentelijke overheid. Maak daarbij duidelijk wat van hen wordt gevraagd. Aanbeveling 2: Pas de voorlichting aan inwoners aan over de veranderende verwachtingen en verhoudingen tussen lokale overheid en inwoners. Benadruk daarbij de blijvende zorg voor kwetsbare inwoners. Aanbeveling 3: Werk bij het opleggen van efficiency- taakstellingen vanuit een heldere visie op de breedte en de diepte van de ondersteuningsstructuur die in het Wmo-loket vorm gegeven dient te worden. Aanbeveling 4: Investeer in het zoeken naar alternatieve oplossingen voor individuele voorzieningen. Zoek daarbij waar mogelijk aansluiting met andere beleidsdoelen en beleidsterreinen. Aanbeveling 5: Start de gesprekken met maatschappelijke organisaties vanuit een heldere visie over hoe de ondersteuningsstructuur die de gemeente voor haar burgers wenst eruit ziet. Aanbeveling 6: Maak prestatieafspraken met organisaties, die aansluiten bij het gewenste resultaat voor burgers. Zorg er tevens voor dat de prestatie-indicatoren dit resultaat zichtbaar maken. Aanbeveling 7: Schets een beeld van hoe de gemeente er over 5 tot 10 jaar uitziet qua ondersteuningsstructuur en maak scenario’s van de gevolgen van de bestuurlijke ingrepen (ook financieel) voor dit beeld. Aanbeveling 8: Pak in regionaal verband de gesprekken op met grote maatschappelijke partners, om te bepalen hoe op basis van de bevolkingssamenstelling, het regionale voorzieningenaanbod eruit zou kunnen zien.
28
Bijlage 1:
Overzicht van mogelijke algemene voorzieningen gekoppeld aan de terreinen waarop de compensatieverplichting geldt. Zelfstandig een huishouden voeren:
Kortdurende hulp bij het huishouden na ziekenhuisopname met een maximale duur van zes weken, op indicatie van de transferverpleegkundige van het ziekenhuis; Kortdurende ondersteunende begeleiding bij chronisch psychiatrisch ziektebeeld, tijdens periode van terugkeer van de ernst van de symptomen; Vouchers voor hulp bij het huishouden voor mantelzorgers, waardoor overbelasting van de mantelzorger wordt voorkomen; Eigen kracht conferenties voor het vergroten van de zelfredzaamheid van het gezinssysteem; Maaltijdvoorziening, open eettafels binnen verzorgingshuizen of buurthuizen.
Zich in en om de woning verplaatsen:
Uitleenpool van rolstoelen en scootmobielen voor incidenteel gebruik; Inrichting van straten met voldoende op- en afritten voor rollende hulpmiddelen; Afspraken met woningcorporaties en projectontwikkelaars over levensloopbestendig bouwen; Onderhoudsdienst of klussendienst door activeringscentra waarin mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, werkervaring kunnen opdoen of een praktijkopdracht voor een opleiding kunnen uitvoeren.
Zich lokaal verplaatsen:
Regiotaxi; Buurtbus; Vrijwillige hulpdienst voor incidentele verplaatsingsbehoefte;
Andere mensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan:
Sociaal café; Hobbyclubs en verenigingsleven; Activiteitenprogramma in buurthuis/ dorpshuis; Samen koken
29