SIMON BAKE, 1724-1772 EEN ROTTERDAMSE MARINE-DOKTER DIE DE DE1J VAN ALGIERS MET KANEELWATER CUREERDE DOOR A. BIJL MZN
D
E avontuurlijke reis die de Rotterdammer Simon Bake als eerste chirurgijn in de jaren 1765 en 1766 op 's Lands oorlogsschip Pollux naar de Middellandse Zee en naar het destijds bij de zeevarenden zo beruchte zeeroversnest Algiers zou voeren, had een slecht begin. Op 6 juni 1765 van de rede van Hellevoetsluis vertrokken en nauwelijks buitengaats zijnde, strandde de Pollux 's anderdaags reeds op de Ooster- of Kievitsbank nabij het Brouwershavense Gat, stootte lek en ging verloren. De commandant kapitein Van Gennip, en de tweehonderddertig koppen tellende bemanning werden, na een tweetal angstvolle dagen en nachten op het wrak te hebben vertoefd, door enkele poonscheepjes uit Brouwershaven gered en aldaar binnen gebracht. En evenzo gelukte het in de volgende dagen een groot gedeelte der aan boord zijnde goederen en bewapening in veiligheid te brengen. Het duurde daarna tot 18 augustus eer de reis opnieuw een aanvang kon nemen, waartoe het oorlogsschip het Hof Sint Janskerke in gereedheid was gebracht. Intussen had de schipbreuk voor onze scheepsdokter en enkele andere opvarende Rotterdammers het onverwachte buitenkansje gebracht nog een kort bezoek aan familie en vrienden te Rotterdam te kunnen brengen! Bake moest daar de inhoud van zijn medicijnkist, die mede schade had opgelopen, aanvullen, en dus was dit bezoek voor hem tevens een dienstreis. Met het Hof Sint Janskerke had men meer geluk en werd de Middellandse Zee-reis, die tot 20 juni 1766 zou duren, voor de opvarenden - op enkele uitzonderingen na - welhaast tot een plezierreis. Het schip maakte deel uit van een eskader van vier schepen, te weten: het Hof Souburg onder commando van kapitein De Beer die de admiraal van het eskader was, doch wiens schip tegelijk met de stranding van de Pollux ernstige schade had opgelopen en wegens reparatiewerkzaamheden eerst vier weken na de anderen in de baai van Algiers ten anker kwam; de Amazone onder 238
kapitein Braak, tijdens afwezigheid van kapitein De Beer vlagofficier; en voorts het reeds genoemde schip het Hof Sint Janskerke onder kapitein Van Gennip, en de Prins Willem de Vijfde onder kapitein Kruijne. Dit eskader was uitgezonden ter beveiliging van de Levantse-handelsschepen tegen piraten, en tevens om te trachten vriendschappelijke banden te onderhouden met de Algerijnen, die door de eeuwen heen tot de ergste onder de zeerovers te rekenen waren. Handelsschepen werden zonder pardon door hen genomen, schip en lading 'prijs' verklaard en de opvarenden in slavernij gebracht *). Nog slechts een tiental jaren eerder, in 1755, was aan de Hollanders de oorlog verklaard en was een achttal oorlogsschepen onder admiraal Boudaan ter beveiliging ingezet. Twee jaren daarna waren weer vredesonderhandelingen gaande, waarbij vijf oorlogsschepen onder admiraal Sels waren ingezet om enigszins aannemelijke vredesvoorwaarden af te dwingen. Maar de Algerijnen hadden doorgaans maling aan voorwaarden en verdragen, en ook toen was het na een jaar alweer mis en moesten schepen van onze marine de deij met kracht van wapenen aan die voorwaarden herinneren. Overigens was bij de opvolgende deijs meer te bereiken met kostbare geschenken dan met machtsvertoon en wat kanongebulder, want bij dit laatste lieten de machtige forteficaties van Algiers zich lang niet onbetuigd! En voor de in slavernij verkerende zeelieden van velerlei nationaliteit werd het er dan niet beter op. Tóch is er uiteindelijk met macht van wapenen voorgoed een einde aan die zeeroverij en slavernij gemaakt. Doch dit geschiedde eerst in augustus van het jaar 1816, toen de stad Algiers door een gecombineerde Engels-Nederlandse vloot van niet minder dan 23 oorlogsschepen en 4 bombardeerschepen, onder commando van de Engelse admiraal Lord Exmouth en de Hollandse vice-admiraal Baron van de Capellen werd gebombardeerd en in puin geschoten. Vrede en onvrede wisselden met de geaardheid van de regerende vorsten, de over leven en dood van hun onderdanen beschikkende deijs. En waar het leven van deze machthebbers door voortdurend gekuip van de machtigste hunner ministers en generaals, mede aan een zijden draad hing, wisselden de kansen maar al te vaak! Zo was in 1754 de deij Ibrahim-pasja om hals gebracht en op de dag van zijn dood werd nog twee van zijn opvolgers eveneens het hoofd afgeslagen. Na hen werd Alipasja tot deij uitgeroepen. Hij was de man die door Simon Bake 239
gecureerd werd. Ook hij regeerde niet lang en werd in de aanvang van het jaar 1766, nadat een jaar tevoren óók al een aanslag op zijn leven gepleegd was, met vergif naar de andere wereld geholpen. In de tijd dat Simon Bake zijn Middellandse-zeereis deed hadden de Hollanders, mede dank zij deze Ali-pasja, enkele jaren van vrede met de Algerijnen, en was er zelfs een Nederlandse consul te Algiers. Ruim drie maanden na hun vertrek van Hellevoetsluis ankerden de drie schepen in de baai van Algiers. 'Den 30 dito (oktober 1765) des morgens wierden wij met 21 schooten van het kasteel aan de moelje *) begroet en dus als vriend erkend; wierdende door onse commandant met egaale ^) schooten bedankt...' schreef Bake in zijn dagverhaal van de reis. De Nederlandse consul Van Ellinkhuijsen kwam aan boord, en de volgende morgen gingen de kapiteins Van Gennip en Kruijne met hun secretarissen naar de wal, waar zij bij aankomst met vijf saluutschoten werden begroet. Kort na dien kwamen enige 'turkse' *) vaartuigen met de 'presenten van verversching' van de deij aan boord van de Hollandse schepen. Het aandeel van deze presenten voor het Hof Sint Janskerke bestond uit tien schapen, drie koeien en enige zakken brood en groente. De presenten die de Hollanders voor de deij en zijn ministers hadden meegebracht waren in vijf kisten geborgen, waarvan de inhoud niet nader genoemd wordt. Gedurende de zes weken dat het eskader hier in de baai lag, vertoefden Bake en sommige andere scheepsofficieren meer aan de wal dan aan boord van hun schip. Zijn faam als esculaap was onze Rotterdammer blijkbaar al vooruit gegaan. Al aanstonds was het de consul Van Ellinkhuijsen die hem consulteerde over een 'spasmotique trekking ^) en benauwtheijd op de borst', waaraan deze lijdende was, als ook over het gebruik der (Turkse) baden die te Algiers waren. Nadat Bake zich door de kanselier Reijs had laten uiteenzetten hoe deze baden werden aangewend, adviseerde hij de consul ten deze tot het gebruik van 'droge' baden, dit in verband met genoemde benauwdheid. Ook over de vrouw en over het dochtertje van Van Ellinkhuijsen praktiseerde hij, samen met de te Algiers gevestigde Spaanse dokter, met succes. In die dagen stierf ook het ruim vijfjaar oude dochtertje van de 240
Engelse consul master Kirker aan een 'stuiptrekkende hoest' •), en diens vrouw was ernstig op weg aan dezelfde ziekte eveneens te zullen sterven. Dit geval werd door Bake behandeld in samenwerking met zijn vriend Putner, 'doctor' van het pas gearriveerde en reeds eerder genoemde oorlogsschip het Hof Souburg, dat gecommandeerd werd door kapitein De Beer. Ook bij deze zieke geschiedde zulks met goedvinden van de Spaanse geneesheer die reeds over de vrouw praktiseerde. Zij schreven een recept voor, dat laatstgenoemde goedkeurde en hadden ook hiermee succes, want óók deze patiënte herstelde spoedig. De Engelse consul ontving de scheepsdokters gastvrij en hield hen enkele dagen te logeren totdat zijn dochtertje begraven was; bij welke plechtigheid ook alle andere scheepsofficieren van het in de baai liggende Nederlandse eskader genodigd waren. Bake heeft van deze dode en van haar begrafenis een aandoenlijke en minutieuze beschrijving gegeven. Een ander die zijn hulp liet inroepen was de Mohammedaanse opperrrechter der te Algiers wonende joden, die met een 'accident' aan de rug doodziek te bed lag. Maar voor herstel van dit heerschap waren geen kruiden meer gewassen. Beter ging het met de 'Turkse' kapitein van de moelje, die Bake's hulp liet inroepen voor een 'verstramming' in de knie, waaraan hij lijdende was. De zieke knie werd door hem met een aan boord klaargemaakt smeerseltje bewerkt en was binnen enkele dagen genezen. Inmiddels was Bake al op 8 november, een tiental dagen na aankomst der schepen, geconsulteerd door niemand minder dan de oppermachtige potentaat der Algerijnen, de alreeds genoemde deij Ali-pasja. Bake vertelt van hem dat hij van geringe afkomst was en in zijn jeugd schaapherder in een dorpje in de buurt van Smyrna') was geweest. Later als soldaat wegens dapperheid meermalen bevorderd, werd hij tenslotte door de vorige deij Ibrahim-pasja tot aga of generaal van de Algerijnse troepen aangesteld. Na de gemelde moord op deze Ibrahim en op diens beide opvolgers werd Ali door de Janitsjaren - leden van zijn Turkse keurkorps - van zijn landgoed gehaald en tot deij uitgeroepen. Zulks tot grote vreugde van het Algerijnse volk en van de Janitsjaren, maar toch eigenlijk tegen zijn zin. 241
In de tijd dat Bake hem tot zijn patiënten mocht rekenen was de deij een man van vierenzestigjarige leeftijd; ...'redelijk blank, met witte baard, (en) blauwe ogen, hebbende een schielijke opslag van dezelve. De duim van zijn rechterhand is hij kwijt. Hij is zeer zacht van spraak en (heeft) een statieus gezicht; maar vertoont (toch) iets oprechts in hetzelve. Hij is zeer bemind, maar tevens gevreesd; alzo hij streng van inborst is. Hebbende met zijn eigen hand wel 1000 zo moren als arabieren omgebracht. Zijn vrouw, de koningin, is een Griekse slavin geweest; zijnde nu een renegate *) en 38 jaar oud. Zij is zeer mooi, maar wordt ook al zeer dik (zoals mevrouw de consules Ellinkhuijsen... heeft verhaald, die haar verscheide reizen heeft bezocht). Hij heeft twee dochters bij haar gewonnen. Zij woont in een bijzonder ®) huis achter het paleis. De deij gaat haar ordinair donderdags tegen de avond bezoeken, blijft er dan die nacht en gaat vrijdagsmorgens van haar na de moskee en daar van weder na zijn paleis. Wanneer hij na haar of na de moskee gaat, wandelt hij te voet, verzeld van zijn ministers en lijfwacht. Maar buiten de stad rijdt hij te paard...' ™). De eerste maal dat Bake door de deij werd geconsulteerd, was bij gelegenheid van de particuliere audiëntie die aan de officieren van de Hollandse oorlogsschepen gegeven werd. Nadat onze scheepsdokter Zijne Majesteit de bij diens begroeting gebruikelijke handkus gegeven had, en deze vernomen had dat hij de 'doctor' van het gezelschap was, liet hij door zijn tolk weten, dat hij des dokters advies wilde vernemen over mogelijke genezing van een beving in de rechterhand, waarvan hij reeds lange tijd hinder ondervond. Bake liet hem daarop weten, dat hij daar mogelijk wel een geneesmiddel voor wist; wat de deij uiteraard zeer verheugde en hem deed verzoeken zijn kwaal in behandeling te nemen en daartoe persoonlijk de nodige keren naar zijn paleis te komen. De scheep-officieren, en onder hen niet het minst dokter Bake, waren met dit verzoek buitengewoon verheugd; want met niets was een goede verstandhouding tussen de Nederlandse zeevarenden en de Algerijnse zeerovers méér gebaat, dan met de goede genegenheid van de vorst der zeerovers zelve! Geen wonder dan ook dat Bake zich nog diezelfde voormiddag van de 8ste november naar zijn schip liet roeien om de medicijnen die hij nodig oordeelde klaar te maken, en daarmee nog in de namiddag van die dag naar de wal terugkeerde. Maar het was toen al 242
te laat om er nog mee naar het paleis te kunnen gaan, en dus bracht hij de nacht door bij consul Ellinkhuijsen. De volgende morgen werd hij door een 'chiaoux' " ) bij de deij ontboden en ging hij er met de kanselier Reys heen. Bij hem gekomen werd de gebruikelijke begroeting met de handkus verricht - wat bij vertrek eveneens plaats vond - en werd het geneesmiddel overhandigd, waarbij werd uiteengezet hoe Zijne Majesteit dit uitwendig middel moest aanwenden. Deze klaagde nu ook over een algehele lichaamszwakte, in verband waarmee de dokter hem enkele vragen stelde, die hij steeds door bemiddeling van de kanselier en des deij's particuliere thesaurier die als beider tolk dienden - beantwoordde en waarbij hij de dokter vriendelijk lachend de hand drukte. Deze beloofde hem vanzelfsprekend medicijnen tot versterking, kreeg een fooi van drie zechini**), nam het gebruikelijke afscheid-met-de-handkus, en vertrok. Hij gaf bericht van de goede gang van zaken aan de commandant, en ging in de voormiddag van de volgende dag naar boord om de medicijnen klaar te maken, en daarna weer naar de wal, waar hij bij de Nederlandse consul logeerde. De 1 lde november ging hij, vergezeld van de kanselier, wederom bij de deij op bezoek, en werd door deze zo mogelijk nog vriendelijker ontvangen dan tevoren. Maar vóór onze slimme Rotterdammer ditmaal zijn drankje het overhandigen, had hij gelukkig bedacht dat dit geneesmiddel - dat blijkbaar naast de gewenste geneeskrachtige werking ook de ingewanden mogelijk al te zeer kon activeren - wel eens de indruk zou kunnen wekken, dat hij bezig was de deij te vergiftigen. Wat de dokter dan duur te staan zou komen! Hij liet daarom weten, dat het in Holland gebruikelijk was dat de geneesheer die een recept aan een vorst voorschreef, daarvan eerst zélf, in tegenwoordigheid van de vorst, een dosis gebruikte; - verzocht vervolgens een kop kaneelwater, die hem na enige ogenblikken door een slaaf werd overhandigd, - deed daarin de voorgeschreven hoeveelheid medicijn, en dronk dit, onder toewensing van gezondheid uit. Deze wijze van handelen scheen de deij zeer te behagen. Hij zei dat hij bij het middel voor de bevende hand al baat ondervond en verzocht een tweede fles daarvan. Ook vatte hij 's dokters hand en verzocht hem, als hij eenmaal naar Holland was vertrokken, met het eerste het beste schip weer naar Algiers en naar hém te komen. Welk vererend verzoek de dokter met een eerbiedige buiging beantwoordde. Hierna volgde de gebruikelijke afscheidskus 243
en hij vertrok. Drie dagen later, in de namiddag, bracht hij een volgend bezoek aan zijn vorstelijke patiënt; doch deze was aanvankelijk nog aan zijn siësta bezig en dus moest er enige ogenblikken gewacht worden. Tijdens dit wachten werden drie renegaten: een Napolitaan en twee Spanjaarden, in het paleis binnengebracht, die door de moren in het gebergte gevat waren. Zij moesten door de deij gevonnist worden, en de algemene gedachte was dat deze hen zoals in soortgelijke gevallen gebruikelijk was - voor het paleis het hoofd zou laten afslaan. Doch hij ontwaakte blijkbaar in een goede luim, want hij gaf order hen naar het bagno te brengen en hen daar met tweehonderd stokslagen elk te straffen! Heel veel milder dan onthoofding was deze barbaarse straf overigens niet, want de stokslagen werden toegediend op de ontblote voetzolen of de billen, en het waren alleen de heel sterken onder de tot een dergelijke straf veroordeelden, die daaraan niet bezweken! Na deze 'milde' uitspraak voor de drie renegaten werd de dokter bij de deij binnengelaten. Deze zei zich al veel beter te gevoelen en verzocht ook van het 'inwendige' middel een tweede fles te ontvangen, die hem uiteraard gaarne werd toegezegd. Bake kreeg ditmaal zes halve zechini als beloning en kon na het voorgeschreven afscheid weer vertrekken. Toen hy, wéér drie dagen later, deze tweede fles kwam brengen en naar de gezondheid van zijn vorstelijke patiënt informeerde, deed deze hem antwoorden dat hij verbetering gevoelde na het gebruik van de medicijnen, maar dat hij zich afvroeg wat hij zou aanvangen als de dokter met zijn schip vertrokken was en de medicijnen waren opgebruikt! En na enig stilzwijgen het hij vragen: 'Zoudt u mij het recept daarvan niet willen geven?' De dokter antwoordde dat hij Zijne Majesteit daarmee - uiteraard na toestemming van zijn commandant - gaarne van dienst zou zijn. Waarop de deij, zichtbaar verheugd, opmerkte en liet weten: 'Wel, dat zal mij aangenaam zijn. Laat het dan door de kanselier vertalen, dan kan ik het in de hospitaal-apotheek doen bereiden'. Dokter en kanselier beloofden aan zijn wensen te zullen voldoen, en eerstgenoemde ontving ditmaal vijf zechini ten geschenke, met de mededeling er bij dat dit voor zijn middagmaal was. Hiermee was ook dit bezoek weer ten einde en Bake dankte voor de fooi, nam afscheid en vertrok. Het geduld van de deij werd na de toezegging van het recept 244
enige tijd op de proef gesteld, want er verliepen een paar weken eer hij de dokter terug zag, en ook toen kreeg hij het verlangde nog niet! Dit weerzien was bij gelegenheid van een volgende publieke audiëntie ten paleize, die aan de Hollandse officieren op 2 december werd toegestaan. Commandant De Beer, de kapiteins Braak, Van Gennip en Kruijne, onze dokter, hun tolk de kanselier Reijs, en de thesaurier-tolk van de deij waren bij deze audiëntie aanwezig. Al aanstonds vatte de deij de dokter bij de hand en liet vragen hoe het hem ging en of hij geen 'nieuws' had. Dit laatste was natuurlijk een zijdelingse informatie naar het recept, en kapitein Van Gennip deed daarom de mededeling dat de dokter bij diens eerstvolgend bezoek het recept zou meebrengen. Het is duidelijk dat het afgeven van dit bereidingsvoorschrift der verlangde medicijnen opzettelijk werd uitgesteld, teneinde de deij daarmee 'aan het lijntje' te houden tot de tijd van vertrek der schepen. Het vergemakkelijkte de onderhandelingen en hielp de vrede bewaren! Op 7 december was het de dag der begrafenis van het dochtertje van de Engelse consul, bij welke plechtigheid alle officieren van het Nederlandse eskader genodigd waren. Doch 's morgens gingen eerst de daarvoor in aanmerking komenden onder hen bij de deij in audiëntie, thans om van deze afscheid te nemen, want de volgende dag zou het eskader, weer en wind dienende, uit de baai van Algiers vertrekken. Het eerste wat de deij ditmaal aan de dokter vroeg, was, hoe het met diens gezondheid gesteld was, waarop deze wederkerig naar de welstand van Zijne Hoogheid informeerde en naar het effect van de medicijnen. Hij kreeg ten antwoord dat ze hem goed deden; hij voelde zich opgesterkt en de beving was zeer verminderd. En om Zijne Hoogheid in deze opvatting nog wat te sterken, verklaarden de kapiteins en Bake's vriend, de schrijver De Lure, eenparig, dat deze er véél beter uitzag dan tevoren en dat de beving nauwelijks meer merkbaar was. Tóch klaagde hij nog over enige pijn in de buik, wat de dokter toeschreef aan de koude lucht, waaraan de deij zich in de vroege morgen blootstelde. Warme kleding dragen en een kop kaneelwater drinken, adviseerde Bake, dan zal ook de buikpijn spoedig geleden zijn! Vervolgens haalde de dokter het recept") uit zijn zak, dat in het Italiaans vertaald was, en bood het de deij aan, die het door zijn tolk in ontvangst liet nemen. Hierop vatte hij de dokter weer bij de hand, en die drukkende zei 245
hij, wat bij monde van zijn tolk aldus luidde: 'doctor, ik bedank u daarvoor, en u moet tóch met het eerste schip dat uit Holland komt, weder bij mij komen!' De dokter boog diep, wenste zijn vorstelijke patiënt een langdurige gezondheid, kuste hem voor het laatst de hand en nam afscheid. Ditmaal greep hij naast zijn fooi, wat de Rotterdammer wel erg spijtig vond. Maar dit was de schuld van zijn commandant! Uit zijn dagboek-aantekening daaromtrent voelt men de teleurstelling : 'Ik zou zekerlijk een prezent van de deij gehad hebben wanneer het een particuliere audiëntie was geweest. Maar het was de wens van de heer commandant De Beer, dat ik het recept in het publiek (in aanwezigheid der andere officieren) zou overgeven, en daarbij werden nooit prezenten gegeven...' Ali-pasja zou niet lang profijt hebben van het zozeer begeerde recept van Simon Bake, want enige weken later - in de aanvang van het jaar 1766, zoals hiervoor reeds is medegedeeld - werd met vergif een eind aan zijn leven gemaakt. In de nacht van 8 op 9 december vertrokken de Nederlandse oorlogsschepen uit de baai van Algiers. De Prins Willem de Vijfde verliet na enkele uren het eskader en zette koers naar Gibraltar. De overige drie schepen gingen eerst naar Livorno en vervolgens naar Malaga, vanwaar de kapitein Van Gennip met het Hof Sint Janskerke naar patria koerste, en het Hof Souburg en de Amazone, respectievelijk onder commando van kapitein De Beer en van kapitein Braak, eerst nog naar Cadiz gingen. Te Livorno, waar de schepen drie maanden voor anker lagen, kwam op 2 maart 1766 de tijding van de moord op Ali-pasja. Eerder, bij aankomst hier, had Simon Bake brieven uit Rotterdam ontvangen met de droeve berichten van het overlijden van zijn oudste zoontje, zijn tante Van Os, zijn zwager Kalff en zijn schoonzuster Van Alphen. Later, op de thuisreis, kwam daar nog bij het bericht van overlijden van zijn schoonvader Van Alphen. Dit laatste bericht werd gebracht door enkele officieren en de schrijver (Heijbeek) van 's Lands oorlogsschip 't Welvaren van 't Land, dat onder bevel van kapitein Prato stond, en onder de Engelse kust ontmoet werd. Zij kwamen met een sloep aan boord van het Hof Sint Janskerke. Eindelijk op 20 juni 1766 stapten Bake en de andere opvarenden 246
te Heivoet aan wal en werden hier door de kapitein van hun dienst ontslagen. Te 12 uren gingen Bake, de eerste schrijver De Lure en nog een paar anderen met een poonscheepje onder zeil naar Rotterdam, komende daar des namiddags te 4 uur in de haven aan. Thuis vond Bake zijn vrouw en twee der drie kinderen die hij bij zijn vertrek achtergelaten had, en later de nog overige familie, in gezondheid terug... 'Wordende (ik) met blijdschap en liefde verwelkoomd en omhelsd'... aldus besloot hij zijn interessante en belangwekkende reisverhaal"). De Rotterdamse mr. chirurgijn Simon Bake leerde het chirurgijnsberoep als 'gezel' in dienst van de bekende Rotterdamse esculaap Jan (Johannes) Gijsbertszoon van Alphen **). Gezien Bake's ervarenheid op het gebied der zeevaart - blijkende niet alleen uit diens aanstelling als eerste chirurgijn op een's Lands oorlogsschip, maar vooral ook uit de met kennis van zeezaken beschreven Middellandse Zee-reis - zal hij stellig al eerder als scheeps-chirurgijn ter koopvaardij of op een der schepen van 's Lands oorlogsvloot gevaren hebben. Uit zijn reisverhaal blijkt voorts ook nog wel het een en ander omtrent goede en minder goede eigenschappen van persoonlijke aard. Hij had veel belangstelling voor kerkelijke- en profane kunst, was een minnaar van historische zaken, van landelijk schoon en van wat men thans 'volkskunde' pleegt te noemen; en was bij dit alles een buitengewoon goed en minutieus opmerker. Hij moet voorts een zeer goed ruiter zijn geweest, die te paard in moeilijk begaanbaar bergterrein uren lang onvermoeid en onverschrokken kon rijden (iets wat hij te Rotterdam niet geleerd zal hebben, en wat men bij een zeeman niet zo aanstonds verwacht zou hebben!). Hij was stellig eenvoudig van aard, doch een weinig ijdelheid waar het zijn beroep aanging, was hem daarbij niet vreemd. En 'op de penning' was hij óók! Wat niet alleen blijkt uit zijn spijtige aantekening over de gemiste beloning van de deij bij het laatste bezoek aan deze; maar ook uit zijn belangstelling en opmerkingen bij de prijzen die hij voor het een of ander betalen moest! Simon Bake is te Rotterdam geboren, gedoopt 6 februari 1724 (zoon van Johannes Bake en Jannetie van Filpe) en aldaar over247
leden 27 september 1772 en begraven 1 oktober d.a.v. Hij huwde te Rotterdam met Adriana van Alphen, geboren aldaar 19, gedoopt 20 juli 1721 (dochter van Johannes (Jan Gijsbertszoon) van Alphen, chirurgijn, en van Aafje de Bree) en overleden (begraven) 13 maart 1800 " ) . Hij was dus gehuwd met een dochter van zijn patroon en leermeester!
NOTEN
1) Zie: Gerrit Metzon 'Dagverhaal van mijne Lotgevallen gedurende eene gevangenis en slavernij van twee jaren en zeven maanden te Algiers' (Te Rotterdam en Vlaardingen bij N. Cornel en J. van Witzenburg, 1817). 2) moelje: haven. 3) egaale: hier in de betekenis van gelijk aantal. 4) 'turkse' en 'Turken' waren onder de zeevarenden gebruikelijke benamingen voor alle Mohammedanen en daarmee verband houdende zaken. 5) spasmotique trekking: kramptrekking. 6) stuiptrekkende hoest: kramphoest. 7) Smyrna: Izmir (Westkust van Turkije). 8) renegate: afvallige. 9) 'bijzonder huis' heeft hier de betekenis van afzonderlijk huis. 10) Uit Simon Bake's reisverhaal (zie 14). Voor de leesbaarheid is de spelling der citaten hier en daar gemoderniseerd. 11) chiaoux: bode van de de ij. Deze boden waren kenbaar aan hun gele of rode gerimpelde, met ijzer beslagen laarzen. 12) zechini: de gouden Algerijnse zechiné had de waarde van 4 Hollandse guldens uit die tijd. Er waren hele, halve en kwart zechini in omloop (ook Turkse ducaten genoemd). 13) Helaas heeft Bake van geen der door hem voorgeschreven en bereide geneesmiddelen de samenstelling vermeld (behoudens het kaneelwater!). 14) 'Eenige bijzonderheeden, waargenoomen op de Reijze na Algiers en andere plaatzen in de Middelansche zee, met de fregatten van oorlog de Pollux en het Hoff St Janskerke, onder het commando van den weledl. gestr. heer capt. J. van Gennip; door Simon Bake, eerste chirurgijn op de voornoemde scheepen in de jaeren 1765 en 1766.' Handschrift aanw. A.R.A. eerste afd. aanwinsten 1891, no. 19c. (in afschrift bij A. Bijl Mzn). Zie ook journaal van de kapitein J. van Gennip aanw. A.R.A. arch, admiraliteitscolleges inv. no. 1163 (één band met verscheidene journalen). 15) Zie N.R.C, van 18 maart 1928. 16) Genealogische gegevens ontleend aan Nederland's Patriciaat 1925, jaargang 15, bladz. 2 en 3. 248