N' 3.
20 Juni 1935.
IE!N ot B t L•OJQU^j CjQUI
m^f)
XPW'
Bijvoegsel a&n de Belgische Vakbeweging
van 20 Juni 1935.
SYfNDIKfll
Enkele overwegingen over het vraagstuk der beroepsziekten door Yves
Lecocq
Advokaat
D
E aanwezigheid onzer vrienden in de Regeering heeft niet gewacht zich te doen gevoelen in zake sociale wetgeving en meer in het bijzonder ten gunste van het vraagstuk der beroepsziekten, dat in het voorgaande nummer van Arbeid en Recht behandeld werd. Twee kwesties worden in het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg bestudeerd : 1° De toevoeging van de silicose aan de lijst der beroepsziekten welke recht geven op vergoeding. Er is pas een onderzoek voorbeschreven, dat tot doel heeft: a) het vaststellen 'van de verhouding der gevallen van silicose en ooglidbrand in de verschil lende industrieën; b) het bestudeeren van den ernst dezer aandoeningen ; c) het onderzoeken van de verhouding van gelijktijdige en daaruit voortvloeiende tuberculose. Hopen wij dat dit onderzoek geschiede met den vasten wil binnen een kort tijdsverloop te slagen. 2° Het Voorzorgsfonds zou een zekere verandering ondergaan betreffende zijn geldmiddelen. Wij kennen nog niet de bijzonderheden van de aan te brengen wijzigingen; niettemin laat de strekking om aan 'het Fonds een voorbehoedend karakter te geven, buiten zijn huidig tiitsluitelijk vergoedend karakter, toe vast te stellen, dat er een begin wondt gemaakt metjdeh werkdadigen strijd tegen de lalrijke slachtoffers van den ar§
beid. Inderdaad, het door kameraad Lombaeirts vermelde cijfer betreffende de tusschenkomst van het Voorzorgs fonds in 1932 ten gunste van 142 gevallen, is een toewijs van de algemeene gekende ontoereikendheid der wet van 1927. Reeds bij de algemeene bespreking van het wetsontwerp op de vergoeding van de beroepsziekten in de Kamer, in Juli 1927, betreurde volksvertegenwoordiger Falony, dat kwalen die regelmatig voorkomen onder de mijnwerkers in den wettekst niet voorzien zijn. Hij had gewild dat onder de beroepsziekten gerangschikt werden : de ankylostomasie, bijna altijd vergezeld van tuberculose, de nystagmus, hetzij de vervorming van de gezichtszenuw, de a-amborstigheid, te wijten aan den arbeid in een met stof en gas beladen atmosfeer, het rhumatisme, veroorzaakt door de vocihtigheid en het plassen in het water van de gaanderijen, de bloedzweren en, ten slotte, de luchtpijp- en longontstekingen, ontstaan uit verkoudheden opgedaan in de niet verwarmde stortbadzalen. Zulke aandoeningen, waarbij nog tal van andere te voegen zijn, komen in de meeste industrieën, en zelfs in alle beroepen, voor : in de •fabriek, het werkhuis,' de werf en het bureel. Het spreekt van zelf, dat niet elke ziekte, hoewel grootendeels opgedaan of « aangemoedigd » bij de uitoefening van het beroep, onder de beroepsziekten kunnen gerangschikt worden. ïndien wij nochtans bet vraagstuk der ge2an<(heid op het werkhuis beslist willen aanpakken,
26
ARBEID EN RECHT
zijn een eenvoudige aanvulling der gevallen van beroepsziekten en een herinrichting van het Voorzorgsfonds niet voldoende. Het vraagstuk alleen beschouwend langs zijn rechtskundige zijde, is het noodig, dat de wet op de arbeids-
ongevallen, op het werkhuisreglement, op de ongezonde en gevaarlijke inrichtingen, alsmede de desbetreffende koninklijke besluiten ter zake herzien en samengeordend worden, tot groot nut van onze arbeidende bevolking.
De arbeidsongevallen Basisloon en wereldkrisis in Frankrijk door Osc. Vanderwhale
E
EN kwestie in zake arbeidsongevallen waarover reeds veel geschreven werd, zoowel in België als in den vreemde, is die der berekening van het basisloon, in het bijzonder wanneer er in den loop van het jaar dat het ongeval voorafging een aan de wereldkrisis te wijten periode van werkloosheid geweest is. De eeuwige vraag waarop de rechters te antwoorden hadden was, is er kwestie van onvrijwillige werkloosheid en is deze werkloosheid van uitzonderlijken aard? In België is dit antwoord reeds sinds zekeren tijd gegeven en de huidige rechtspraak neemt aan, dat het veronderstelde loon voor de aan de krisis toe te schrijven periode van werkloosheid toegevoegd wordt aan het werkelijk loon verdiend door den getroffene in den loop van de twaalf maanden die het ongeval voorafgingen. In Frankrijk was het anders gesteld vóór 26 Maart jl., toen het Verbrekingshof door een vonnis in principe de moeilijkheid oploste. Inderdaad, vóór dit vonnis werd het basisloon, dat tot de vaststelling der rente diende, berekend zonder rekening te houden met de periode van werkloosheid die aan de krisis toe te schrijven was. De paragraaf 4 van het artikel 10 der wet van 9 April 1898 zegt nochtans duidelijk : « Indien de arbeider tijdens de in de voorgaande alinea's beoogde perioden bij uitzondering werkloos was om redenen onafhankelijk van zijn wil, dan wordt er rekening gehouden met het gemiddelde loon dat met deze werkloosheid overeenstemt. » Zich op dezen tekst steunend wierpen de getroffenen of hun raadgevers telkens de vraag op ten einde het jaarlijksch loon volgens hetwelk de verzekeringsmaatschappijen haar berekeningen gemaakt hadden te zien volledigen, maar deze verzetten er zich krachtdadig tegen, waarin zij gevolgd werden door de Rechtbanken die, alhoewel erkennend dat de werkloosheid niet door den arbeider gewild was, deze
nochtans niet van uitzonderlijken aard was, omdat ze sinds een tamelijk langen tijd al de beroepen trof, en dit in de gansche wereld. Prachtige logika, en voor die heeren was de konklusie dus klaar : de aan de krisis te wijten werkloosheid is normaal en de gedurende deze omgelukkige krisisperiode getroffen arbeider moest dus daarvan de gevolgen ondergaan gedurende het overige van zijn leven. Welke bespottelijke renten hebben zij uit dien hoofde niet toegekend ? Nu de kwestie door het Verbrekingshof beslecht is, zal het den benadeelde rechthebbenden toegelaten zijn hun geval te doen herzien en de vergoedingen te trekken waarop zij werkelijk recht hebben of hadden ? Er moeten niet weinig gevallen bestaan waarin Belgische arbeiders benadeeld werden. Zal het mogelijk zijn de maatschappijen er toe te brengen het bedralg der vergoedingen te herzien? Zal men zich nieJ tegenover het vraagstuk bevinden van de kracht van het gevelde vonnis? Wij meenen dat de zaak de moeite waard zou zijn onderzocht te worden door hen wien zij aanbelangt. Ziehier, als dokumentatie, een uittreksel van het vonnis van het Fransch Verbrekingshof geveld op 26 Maart 1935, waarbij een op 15 Juli 1933 door het Beroepshof van Besancon geveld vonnis gewijzigd werd •. (( Aangezien de volledige of gedeeltelijke werkloosheid, wanneer zij voortvloeit uit een krisis die,zooals het met de huidige wereldkrisis het geval is, de gansche nijverheid treft, van zulken aard is dat de door een arbeidsongeval getroffen arbeider zich op de voornoemde bepaling mag beroepen; » Dat, inderdaad, in zulk geval de werkloosheid voortspruit uit een oorzaak onafhankelijk van den wil van den arbeider; dat zij te gelijker tijd uitzonderlijk is, gezien zij afhankelijk is van abnormale omstandigheden, die zich niet bij regelmatige tusschenpoozen voordoen; *
ARBEID EN RECHT » Aangezien, ingevolge den eisch tot betaling van vergoeding op 17 Juni 1931 ingediend door Henzelin, arbeider aan de snijmachine bij de firma Gebroeders Japy, industrieelen, het aangevallen vonnis aan het slachtoffer, dat gekwetst en getroffen werd door een bestendige arbeidsongeschiktheid, een lijfrente heeft toegekend berekend op het loon dat .het in het bedrijf werkelijk gewonnen had in den loop der voorgaande twaalf maanden, doch geweigerd heeft rekening te houden met het gemiddelde loon overeenstemmend met de dagen tijdens dewelke deze arbeider gedurende deze periode werkloos was» Dat het, zonder vast te stellen dat de voorwaarden van het arbeidskontrakt in gemeen overleg gewijzigd zijn geworden, zijn besluit hierop gegrondvest heeft « dat deze werkloos» heid onbetwistbaar de uitslag is van de eko)> nomische wereldkrisis, die zonder uitzonde)> ring met denzelfden ernst en voor een duur » waarvan niemand het einde voorziet, de in» dustrieën treft; dat men zich dienvolgens niet )> tegenover een uitzonderlijken toestand be» vindt, doch integendeel tegenover een » staat van zaken die gemeen is aan alle », wat de toepassing uitsluit van het lid 4 van het artikel 10, dat alleen de tijdelijke uitzonderlijke werkloosheid beoogt, die de uitslag is van tijdelijke nijverheidskrises... » Dit beginselbesluit is van het grootste gewicht voor onze centralen, onze federaties van vakbonden en onze bureelen van arbeidsrecht, voornamelijk voor die welke seizoen- of grensarbeiders organiseeren. Wij hopen dat de rechters, die voortaan zullen te beslissen hebben over de toepassing van het lid 4 van het artikel 10 der wet van 9 April 1898, zich bij de meening van het Verbrekings-
27
hof zullen aansluiten en dat er in de toekomst op de kwestie niet meer zal moeten teruggekomen worden. Wat de Centrale van den Bouw aangaat, zijn wij er reeds in geslaagd, een verzekeringsmaatschappij voor deze meening te winnen. Wij hadden betreffende dezelfde kwestie een zaak hij de Burgerlijke Rechtbank van Beauvais aanhangig, en er was zelfs een proces-verbaal van niet-verzoening onderteekend daar de maatschappij dezelfde thesis verdedigde als die voorgestaan door het Beroepshof van Besangon. Daar het vonnis van het Verbrekingshof kort na onze laatste verschijning geveld werd, hebben wij het aan den tegenstrever medegedeeld alvorens hem te dagvaarden, en wij waren zoo gelukkig hem zidh te zien aansluiten bij de meening van het Hof, dat slechts de thesis bekrachtigt die wij altijd hebben verdedigd. De maatschappij met dewelke wij in konflikt waren heeft zich akkoord verklaard om opnieuw vóór den voorzitter van de Burgerlijke Rechtbank te verschijnen, waar ditmaal een procesverbaal van (( verzoening » zal kunnen onderteekend worden. Het zal dus de eerste maal zijn, dat in Frankrijk door de Burgerlijke Rechtbank een overeenkomst zal bekrachtigd worden met de nieuwe berekeningen, waarover wij ons verheugen. Wij willen gelooven dat de Fransche verzekeringsmaatschappijen harerzijds zich bij het vonnis van het Hof zullen neerleggen, dat, onzes inziens, zich nooit met deze kwestie had moeten bezighouden, ten eerste, indien de 'verzekeringsmaatschappijen ietwat lolgisch hadden willen wezen en ten tweede, indien de rechters die over de kwestie te beslissen hadden, eenvoudig hadden willen redeneeren alvorens hun beslissing te nemen.
Rechtspraak ARBEIDSONGEVALLEN Vredegerecht van Sint-Joost-ten-Noode 14 December 1934 Van Leeuw, t/ Nels en t/ Gemeente S int-Lamb rechts-Wolu we. Arbeidsongeval. — Wet van 10 Maart 1800. — Bestanddeelen van het arbeidskontrakt: a) gezag, bestuur en toezicht van hek bedrljfshoofd; b) loon. — Bedrljfshoofd. — Afleyeiing van de pensioenkaart. — Konventloneele afwijking van de forfaitaire aansprakelijkheid. — nietigheid. — Openbaar bestuur : bedrljfshoofd. — Verband tussohen dit en den helper van een arbeider. __. , Het is noodig het werkelijk karakter op te zoeken van een kontrakt dat de partijen « ondernemingskontrakt » betiteld hebben. Maakt een arbeidskontrakt uit,
de overeenkomst waardoor iemand zich verbindt binnen een bepaald tijdsverloop een gebouw af te breken tegen een overeengekomen prijs, en de materialen die van de afbraak voortkomen het eigendom blijven van de andere kontrakteerende partij, mits de arbeid uitgevoerd wordt onder het gezag, het bestuur en het toezicht van deze. Heeft zich als bedrljfshoofd beschouwd, hij die aan den arbeider een pensioenkaart afgeleverd heeft (wet van 14 Juli 1930) en er voor de periode der uitvoering van het werk de vereischte zegels heeft opgeplakt. De wet van 24 December 1903 is van openbare orde : is nietig en blijft zonder uitwerking elke konventioneèle afwijking van de aansprakelijkheid opgelegd aan het bedrljfshoofd ten aanzien van een arbeidsongeval.
28
ARBEID EN RECHT
Een openbaar bestuur dat in de bewoordingen der wet van 10 Maart 1900 een kontrakt sluit met arbeiders die er aan onderworpen zijn, neemt de verplichtingen op zich van een bedrijfshoofd, zelfs indien het geen winstgevend doel beoogt, mits het werken uitvoert die voorzien zijn door het art. 2 der wet van 24 December 1903. De « helper » aangeworven door een arbeider zonder tusschenléomst van het bedrijfshoofd staat stilzwijgenderwijs onder het gezag, het bestuur en het toezicht van het bedrijfshoofd. Aangezien de eisen er toe strekt den eersten verweerder en bij verstek den tweeden verweerder te doen veroordeelen tot de betaling der vergoedingen voorzien door de wet op de arbeidsongevallen (24 December 1903, koninklijk besluit van 28 September 19-31) en naar aanleiding van het ongeval waarvan de eischer het slachtoffer geweest is op 11 Juli 1934 te Sint-Lambrechts-Woluwe ; Aangezien eerst het juiste karakter van het gerechtelijk verband tusschen partijen dient vastgesteld ; Aangezien de eerste verweerder zich op 5 Mei 1934 tegenover den tweeden verweerder heeft verbonden drie hem toebehoorende huizen af te breken voor den forfaitairen prijs van 1,500 frank ; Aangezien deze overeenkomst, door den tweeden verweerder ondernemingskontrakt betiteld, in werkelijkheid een arbeidskontrakt uitmaakt; Aangezien het artikel 1 der wet van 10 Maart 19O0 dit kontrakt 'bepaalt als volgt : « Een overeenkomst krachtens dewelke een werkman zich verbindt te arbeiden onder het gezag, het bestuur en het toezicht van het hoofd eener onderneming of een patroon, tegen een door dezen te 'betalen loon, berekend, hetzij naar den duur van den arbeid, hetzij naar verhouding van de hoeveelheid, de hoedanigheid of de waarde van het geleverd werk, hetzij volgens eenigen anderen grondslag tusschen partijen vastgesteld. » Aangezien de eerste verweerder zich door de betwiste overeenkomst verbindt tegen een overeengekomen som binnen een bepaald tijdsverloop een bepaald werk uit te voeren ; — hij hoeft slechts de noodige arbeidskrachten te leveren, en de materialen die van de afbraak voortkomen blijven het eigendom van den tweeden verweerder ; Aangezien, overeenkomstig de algemeene bepaling der boven aangehaalde beschikking die, om het loon vast te stellen, <; eiken grondslag tusschen partijen vastgesteld » aanneemt, een op voorhand forfaitair vastgestelde som een loon uitmaakt; Aangezien, anderzijds, de wet op het arbeidskontrakt geen duur heeft vastgesteld wat aangaat den duur der verbintenis van den arbeider, dat zij bijgevolg toepasselijk is op den arbeider die slechts tijdelijk aribeidt (Pand. belges, V° Risque professionnel, n r 617) ; Aangezien, ten slotte, de eerste verweerder gearbeid heeft onder het gezag, hei bestuur en het toezicht van den tweeden verweerder, gezien de overeenkomst voorziet, dat het werk izoo moet uitgevoerd worden, dat de door de afbraak bekomen materialen niet beschadigd worden, dat zij vaststelt op welke wijze deze materialen moeten geklasseerd worden en een bepaalden termijn vaststelt binnen denwelke het werk moet geëindiigd zijn ; Aangezien de eerste verweerder als werkman moet beschouwd worden, zelfs wanneer de tweede ver-
weerder het werk niet zou bestuurd hebben ; dat de aard van den arbeid een gezag, een bestuur, een toezicht vanwege den patroon in zich sluit, en dat deze er zich niet zou kunnen van ontslaan zonder zijn belangen ernstig te schaden (Vr edegerecht, Durbuy, 25 April 1906, Journ. J. P., 1906, blz. 466) ; Aangezien de bestanddeelen van het arbeidskontrakt ter zake dus vereenigd zijn, en dat de tweede verweerder zich wel als den werkgever van den eersten verweerder beschouwd heeft, daar hij hem een pensioenkaart Iheeft afgeleverd (wet van 14 Juli 1930) en er ze!lf de voor het tijdperk van 3 Mei 1934 tot 12 Juli 1934, t. t. z. de voor den duur der uitvoering van het betwiste kontrakt, vereisen te zegels heeft opgeplakt en deze geannuleerd ; Aangezien het van weinig belang is dat partijen, om den aard van het kontrakt te bepalen, onjuiste uitdrukkingen : (( de ondernemer », « de onderneming » gebezigd hebhen ; wat hoofdzaak is, is niet de gebe«igde uitdrukking, doch dat waarop zij in werkelijkheid toepasselijk is ; Aangezien ook zonder uitwerking is, het feit dat de tweede verweerder bepaald heeft, dat de eerste aansprakelijk zou blijven voor de arbeidsongevallen ; dat de wet van 24 December 1903 van openbare orde is, en dat elke conventioneele afwijking van deze nietig en zonder uitwerking is ; Aangezien dienvolgens de eerste verweerder moet beschouwd worden als de werkman, de aangestelde van den tweede, ten opzichte van dezen verbonden door een arbeidskontrakt beheerscht door de wet van 10 Maart 1900; Aangezien de tweede verweerder, door het betwiste werk te doen uitvoeren, gehandeld heeft als bedrijfshoofd en onderworpen was aan de wet van 24 December 1903 op de arbeidsongevallen krachtens het art. 2, lid 1, der wet (werken der bouwnijverheid) ; Aangezien de hoedanigheid van openbaar bestuur van den tweeden verweerder den aard van zijn verplichtingen in dit opzicht niet wijzigt, daar al de openbare ondernemingen die met arbeiders in de bewoordingen der wet van 10 Maart 1900 kontrakteeren (hetzij zij ja of neen een winstgevend doel nastreven) er aan onderworpen zijn, wanneer zij werken uitvoeren die voorzien zijn door het art.2, wat ter zake het geval is (Pand. belges, V° Risque professionnel, n r 899; versl. Van Cleemputte, Pari. Besch., Kamer der Volksv., 1901-1902, XV, blz. 100) ; Aangezien nog de gerechtelijke staat van den eischer ten opzichte van de twee verweerders dient vastgesteld ; Aangezien de tweede verweerder zich slechts tegenover den eersten verweerder heeft verbonden voor de betaling van het forfaitaire loon ; dat hij terecht onwetend mocht zijn nopens het aan den eischer betaalde loon, gezien hij niet rechtstreeks met hem onderhandeld heeft, doch hij hem feitelijk als zijn arbeider erkend had, gezien hij hem een pensioenkaart had afgeleverd (wet van 14 Juli 1930 op het ouderdomspensioen), dat hi'j er uitdrukkelijk in vermeld had dat de eischer in zijn dienst was van 6 Juli tot 12 Juli 1934, en dat hij zelfs op 19 Juli 1934 de zegels 'betreffende deze periode opgeplakt en geannuleerd had ; Aangezien in zekere ondernemingen de arbeider zelf een « helper » aanstelt om hem in zijn werk te 'helpen, zonder zich te associeeren, hem zelf betaalt op zijn loon, en hem bij het werk bestuurt; dat er
ARBEID EN RECHT geoordeeld werd dat deze helper er door niet te minder als werkman van de onderneming moet beschouwd worden ; dat hij zich stilzwijgenderwijs onder het gezag, bestuur en toezicht van het bedrijfshoofd bevindt, gezien deze zijn aanwezigheid duldt en baat heeft bij zijn arbeid (Demeur, Rep. et ass. des ace. du travail, boekdeel I, n r 247 ; Vredegerecht van R'ocihefort, 5 Okt. 1907, Journ. J. P., 1968, blz. 77) ; Aangezien de eischer dus moet beschouwd worden als de werkman van den tweeden verweerder, en dat deze hem de door de wet van 24 December 1903 voorziene vergoedingen verschuldigd is ; Aangezien de gevolgen van het ongeval in opzicht van de arbeidsgeschikt'heid van den eischer tot nu toe niet tegensprekelijk werden vastgesteld, en er dient overgegaan tot'den navolgenden onderzoeksmaatregel; Om deze redenen : Wij, vrederechter, verklaren den eisen niet ontvankelijk tegenover den eersten verweerder ; stellen hem buiten de zaak zonder kosten ; verklaren den eiscih ontvankelijk tegenover den tweeden verweerder en, alvorens in hoofdzaak recht te spreken, duiden in de hoedanigheid van deskundige aan, den heer dokter Leduc, woonachtig te Etterbeek, 76, Belliardstraat, die, na eedaflegging of daartoe door partijen ontslagen te zijn, tot opdracht zal hebben : den eischer te onderzoeken, de kwetsuren te beschrijven door dezen bekomen ten gevolge van het ongeval hem overkomen op 11 juli 1934, te zeggen of hij een vermindering van arbeidsgeschiktheid ondergaat, den duur en den graad er van vast te stellen, evenals, gebcurli'jk, den datum der heeling, en den graad der bestendige ongeschiktheid waardoor hij zou kunnen getroffen zijn ; houden de kosten voor.
Vredegerecht van het kanton Doornik 18 Oktober 1934. Arbeidsongeval.
—
W a a r d e van de overeenkomst. Homologatie.
In beginsel zijn de partijen door de getroffen overeenkomst gebonden en, behalve vergissing of bedrog, is de heden geëischte homologatie slechts een bekrachtiging van haar wederzijdschen wil. Aangezien de kwestie die het voorwerp van dit geschil uitmaakt gelijk staat met zich af te vragen, wat in zake arbeidsongeval de waarde van de overeenkomst is, en in 't bijzonder, of de arbeider die ze vrijelijk aanvaard -heeft kan terugkomen op haar aanvaarding onder voorwendsel, dat zijn ongeschiktheid tot arbeiden niet juist zou geschat zijn ; Aangezien het voldoende is met een weinig aandacht het nieuw artikel 26 der wet te lezen om overtuigd te zijn, dat de wijziging van den ouden tekst niet voor doel gehad heeft deze bewering in alle gevallen te doen aannemen ; dat daarin, (inderdaad,wordt gezegd, dat de overeenkomsten verplicht vastgesteld worden door den bevoegden rechter; dat het afschrift van het proces-venbaal dat deze overeenkomsit vaststelt slechts van de uitvoermgsforrnule voorzien wordt nadat de rechter erkend heeft, dat de regeling van het ongeval overeenstemt met de -wettelijke voorschriften, wat duidelijk aantoont, dat de vrijelijk aangenomen oif onderteekende overeenkomsten moeten gevolgd worden, tenware zij een vergissing of een bedrog behelzen; Aangezien ter zake niets een vergissing of een bedrog aanduidt : de verweerder beweert dat een door
29
hem geraadpleegde geneesheer zijn ongeschiktheid op 10 t. h. (in plaats van 8 t. h., cijfer vastgesteld door de overeenkomst) heeft geschat, doch niets zegt ons, dat een ander ze niet op 7 t. h. zou geschat hebben ; wij zijn hier, bij gebrek aan een wiskundig tarief, in een zaak waarin, tot capita, tot sensus, het percentage nooit volkomen overeenstemt ; wij verklaren dus de oorspronkelijk door partijen aanvaarde overeenkomst tusschen haar wetskrachtig. Om deze redenen, wij, vrederechter, zeggen goed en geldig, de overeenkomst en bijgevolg...
Vredegerecht van Oudenaarde 25 Oktober 1934. Les Industries Textiles Réunies, t
Ronse.
Arbeidsongeval. — Werkloosheid. — K r i s i s . — T i j delijke ongeschiktheid tot arbeiden gevolgd door bestendige ongeschiktheid. — Vaststelling van het loon. — W e r k e l i j k verdiende loon. — Gemiddeld aantal uren gearbeid gedurende drie j a a r welke de k r i s i s voorafgingen ( 1 9 2 7 , 1 9 2 8 , 1 9 2 9 ) . — Stijfheid van den l i n k e r w i j s v i n g e r : 2 t. h.
Ingeval de arbeidsgeschiktheid. verminderd is, is het basisloon samengesteld uit het loon van de werkelijk gearbeide dagen, plus het veronderstelde loon voor de dagen werkloosheid indien het gaat om bedrijven waar de arbeid onregelmatig is (8 t. h.). Dezelfde berekening kan niet aangenomen worden om de volgens het artikel 2 der wet te betalen dagelijksche vergoeding te bepalen ; deze vergoeding wordt berekend op het loon overeenstemmend met den werkelijken arbeid. Het basisloon mag niet gerekend worden op 300 dagen aan 8 uren per dag, terwijl dit maximum rooit bereikt werd. Men moet drie jaar en een jaarlijksch gemiddelde als basis nemen. De bestendige ongeschiktheid ontstaan uit een geringe stijfheid van het tweede lid van den linkerwijsvinger mag op 2 t. h. geschat worden. EERSTE KONKLUSIE VA.N DE <( CAISSE COMMUNE » Aangezien de « Caisse commune » akkoord gaat om den eischer te vergoeden uit hoofde van zijn volledige ongeschiktheid tot arbeiden die 16 dagen geduurd heeft; Maar aangezien partijen niet akkoord gaan over .het loon dat als basis moet genomen worden ; Aangezien de getroffene tijdens het jaar dat het ongeval voorafging 659 1/2 uren gewerkt heeft, waarvoor hij een loon van 3,024 fr. 80 ontvangen heeft; 1. Aangezien de verweerster het recht zou gehad hebben den eischer op dezen grondslag te vergoeden ; Aangezien, inderdaad, vermits de Werkuren van den eischer verminderd werden ten gevolge van de krisis, de onderneming waar deze te werk gesteld was door werkloosheid getroffen werd, het voorlaatste lid van het artikel 6 der wettelijke beschikkingen betreffende de arbeidsongevallen moet toegepast worden, wettelijke 'beschikkingen samengeordend door het koninklijk besluit van 28 September 1931 ; Aangezien, krachtens dit lid, het loon dat als basis dient voor de vaststelling van de vergoedingen, in geval van bestendige ongeschiktheid tot arbeiden of van overlijden van het slachtoffer, vertegenwoordigd, is door het totaal der werkelijk verdiende loonen, vermeerderd met het veronderstelde loon voor de. dagen
30
ARBEID EN RECHT
werkloosheid en berekend volgens den loonvoet van bedoelde loonen ; Aangezien de bewoordingen van deze beschikking wel den wil van den wetgever te kennen geven, dat deze gunst slechts in geval van bestendige ongeschiktheid of van overlijden moet verleend worden ; Dat het, inderdaad, zeker is dat hij, door uitsluiten jk het geval van ongeschiktheid of van overlijden te vermelden, de getroffenen heeft willen uitsluiten die slechts door een tijdelijke ongeschiktheid 'getroffen werden, wat ter zake het geval
ondersteld loon van 6,049 fr. 50, berekend als volgt : Tijdens het jaar dat het ongeval voorafging heeft de getroffene 83 dagen gearbeid, gedurende dewelke hij 3,024 fr. 75 verdiende; In den loop van den arbeidsduur die door den minister aangeraden werd voor de vergoeding van de tijdelijke ongeschiktheid in krisistijdperk : 3/4 van 300 dagen, of 225 dagen, zou het slachtoffer gewonnen hebben : (3,024.75 : 83) x 225 = 8,199 fr. 6 0 ; Maar aangezien de vergoeding van het slachtoffer op grondslag van een loon van 8,199 fr. 60 voor gevolg zou hebben, dat hij als werklooze meer zou trekken dan wanneer hij zou werken ; Aangezien, om dit antisociaal gevolg te vermijden, de verweerster aan den getroffene heeft voorgesteld het dubbele van zijn werkelijk loon : 6,049 fr. 50, als basis te nemen ; Aangezien hij op deze basis nagenoeg dezelfde som als vergoeding zou trekken als het loon dat hij zou winnen indien hij arbeidde ; Maar, aangezien de getroffene dit voorstel afgewezen heeft, houdt de verweerster zich aan de strenge toepassing der wet. Om deze redenen, ... Behage het den heer rechter, het aanbod van de (( Caisse commune » voldoende te verklaren volgens hetwelk zij aan den eischer zou betalen voor zijn 16 dagen volledige ongeschiktheid tot arbeiden, aangevangen op 25 November om te eindigen op 11 December 1933, de som van (3,024.80 : 2) x (16 : 366) = 66 fr. 24. TWEEDE KONKLUSIE VAN DE (( CAISSE COMMUNE » a) Vergoeding uit hoofde van tijdelijke ongeschiktheid Aangezien de verweerster verklaart, dat zij volhardt in «haar vorige besluiten betreffende het toe te passen basisloon met het oog op de berekening der vergoedingen voor tijdelijke ongeschiktheid tot arbeiden verschuldigd aan het slachtoffer ; Aangezien, inderdaad, zelfs indien heit slachtoffer getroffen is door een bestendige ongeschiktheid na den datum der heeling, dit feit zonder invloed moet blijven op het basisloon toe te passen met het oog op de berekening van de vergoedingen uit hoofde van tijdelijke ongeschiktheid ; Dat uit de 'bewoordingen van het voorlaatste lid van het art. 6 der samengeordende wetten blijkt, dat het slechts dan is wanneer het geval bestendig wordt, dat het veronderstelde loon van een normaal en volledig arbeidsjaar moet toegepast worden ; Dat bijgevolg, wat de vergoeding voor tijdelijke ongeschiktheid tot arbeiden aangaat, twee slachtoffers van ongevallen niet verschillend mogen behandeld worden waarvan het eene getroffen is door een tijdelijke ongeschiktheid niet gevolgd van een bestendige ongeschiktheid, en het andere door een tijdelijke ongeschiktheid gevolgd van een 'bestendige ongeschiktheid ; dat de tijdelijke ongeschiktheid, wat er ook moge op volgen, den getroffene immer slechts berooft van hetgeen hij zou verdiend hebben indien het ongeval ziidh niet had voorgedaan ; dat het van zelf spreekt dat, indien de onderneming waaraan hij verbonden was, door de krisis getroffen was geweest, hij tijdens den duur van zijn tijdelijke ongeschiktheid slechts het loon zou getrokken hebben dat ten gevolge van de werkloosheid verminderd werd. b) Vergoeding uit hoofde van bestendige ongeschiktheid
ARBEID EN RECHT Aangezien de verweerster er mede akkoord gaat om aan 'het slachtoffer van den 1 l n December 1933 af een bestendige vermindering van zijn geschiktheid tot arbeiden van 2 t. h. te erkennen, voortspruitend uit een lichte stijfheid van de gewrichtsverbinding van het tweede lid van den linkerwijsvinger ; Aangezien zij eich niet kan akkoord verklaren betreffende het basisloon; Dat, inderdaad, krachtens het voorlaatste lid van het art. 6 der door het koninklijk besluit van 28 September 1931 samengeordende wetten, in de door de krisis getroffen ondernemingen, het loon dat als basis dient voor de vaststelling der vergoedingen in geval van bestendige ongeschiktheid gevormd wordt door het totaal der werkelijk verdiende loonen, vermeerderd met het veronderstelde loon voor de dagen werkloosheid en berekend volgens den loonvoet van bedoelde loonen, of (indien het leerjongens geldt of arbeiders beneden 21 jaar oud, volgens het gemiddelde veronderstelde loon van een normaal en geheel arbeidsjaar ; Aangezien voor de toepassing van deze beschikking de eischer vruchteloos het aantal dagen dat als basis van zijn vergoeding moet dienen op 300 dagen van 8 uren wil vaststellen : 36.80x300=11,040 fr. ; Aangezien uit den tekst van de hierboven aangeduide wettelijke beschikking blijkt, dat het voornemen van den wetgever alleen geweest is de getroffenen in geval van krisis in denzelfden toestand te plaatsen als wanneer er geen krisis zou geweest zijn, de vergoeding der slachtoffers van ongevallen te zien vaststellen naar het loon dat deze laatsten gedurende het jaar dat het ongeval vooralging zouden verdiend hebben indien de ekonomische toestand normaal was geweest; dat de geest der wet niet lis de door de krisis getroffen arbeiders te bevoordeelen ten opzichte van deze welke van deze treurige ekonomische gebeurtenis gespaard bleven; Aangezien het onjuist is dat, indien er geen krisis geweest was, de eischer normaal 300 dagen van 8 uren aan 36 fr. 80 per dag zou gearbeid hebben ; Dat dit cijfer niet het normale aantal uren uitmaakt tijdens dewelke de wevers der fabriek Gebroeders Saffre, te Oudenaarde, zouden gewerkt hebben ; dat het uit hoofde van de 8-urenwet een maximum is dat nooit .bereikt werd ; Aangezien de eischer, in deze hoedanigheid, te bewijzen heeft dat de wevers van genoemde fabriek 300 dagen van 8 uren per jaar arbeiden ; Aangezien dit bewijs niet geleverd is ; Aangezien de bij de « Caisse commune » aangesloten bedrij f shoofden elk kwartaal o. m. het door hen te werk gestelde aantal arbeiders opgeven, evenals het aantal gewerkte uren ; Aangezien uit deze verklaringen blijkt, dat de wevers der fabriek Gebroeders Saiffre, te Oudenaarde, in den loop der laatste jaren het volgend aantal uren hebben gearbeid : jaar 1927, 2,384; jaar 1928, 2,381; jaar 1929, 2,369; jaar 1930, 1,536; jaar 1931, 1,321 ; Aangezien, het gemiddelde nemende van de drie eerste jaren die het gunstigst zijn voor den getroffene, de normale jaarlijksche arbeidsduur van bewuste arbeiders zou bedragen : 7,134 : 3=2,378 uren, en niet 8x300=2,400 u r e n ; Aangezien door een staat van het bedrijfshoofd vastgesteld Is, dat de eischer gedurende het jaar dat het ongeval voorafging voor 82 dagen van 8 uren, of 664 uren, gewonnen heeft : 3,024 fr. 7 5 ;
31
Aangezien op grondslag van 2,378 uren het loon is : (3,024.75 : 664) x 2,378= 10,832 fr. 61 ; Aangezien deze oplossing zeer gunstig is voor den arbeider; dat het, inderdaad, vaststaat dat in den loop der jaren 1930 en 1931 het .gemiddelde der uren veel kleiner was ; dat het onbetwistbaar ,is dat de jaren 1927 en 1928 bijzonder voorspoedig geweest zijn, zelfs zoo voorspoedig dat zulke jaren wellicht nooit zullen terugkeeren ; Dat, inderdaad, in 1927 en 1928, het voortbren-. gingsvermogen van de Belgische nijverheid begunstigd werd door de waardevermindering van onze nationale munt, evenals door de verwijderde gevolgen van den oorlog (het opslaan van nieuwe stocks, enz.); dat het zeer waarschijnlijk is dat het ten gevolge van de overindustrialisatie niet meer mogelijk zal zijn, behalve op uitzonderlijke oogenblikken, de arbeiders der weverij meer te doen arbeiden dan de 1,536 en 1,321 uren vastgesteld voor de jaren 1930 en 1931 ; dat zekere politieke partij zelfs voorstelt den maximumarbeidsduur verplichtend op 40 uren per week te verminderen, ten einde het werk rechtvaardiger te verdeden over al de arbeiders ; Aangezien dienvolgens de jaarlijksche vergoeding zou bedragen : 18,832 x (2 : 3) x (2 : 100) = 144 fr.44. c) Jaarlijksche vergoeding : Aangezien het slechts na het vervallen van den herzieningstermijn, hetzij 3 jaar na het akkoord of het definitief vonnis, is dat de getroffenen het recht hebben de toekenning van het kapitaal hunner rente aan te vragen ; Aangezien, inderdaad, het lid 3 van het art. 5 der samengeordende wetten slechts de toekenning toelaat van de waarde van de « lijfrente » ; dat volgens de alinea's 4 en 6 van het art. 2 dezer wetten de getroffenen gedurende den herzieningstermijn in geval van bestendige ongeschiktheid, een jaarlijksche vergoeding trekken die slechts na den vervaltijd een « lijfrente » wordt. Om deze redenen, ... Behage het de rechtbank, het aanbod van de « Caisse commune » voldoende te verklaren, volgens hetwelk zij aan den eischer zou betalen : a) voor zijn 16 dagen volledige ongeschiktheid tot arbeiden, aanvangende op 25 November om (te eindigen op 11 December 1933, de som van : (3,024.80 : 2) x (16 : 365) =66 fr. 24; b) voor zijn 'bestendige ongeschiktheid, aanvangende op 11 December 1933, sinds dezen datum een jaarlijksche uitkeering van : 10,882.61 x (2 : 3) x (2 : 100) = 144 fr. 44 ; te zeggen, dat het niet noodig is het kapitaal toe te kennen. VONNIS VAN DEN VREDERECHTER VAN OUDENAARDE Aangezien in geval van vermindering van arbeidsgeschiktheid het ibasisloon samengesteld ds uit het loon voor dagen van werkelijken arbeid, plus het veronderstelde loon voor de dagen werkloosheid; Aangezien volgens het art. 2 der wet dezelfde toerekening niet kan aangenomen om de te verleenen dagelijksche vergoeding vast te s t e l e n ; de vergoeding wordt berekend op het loon overeenstemimend met den werkelijken arbeid; Aangezien deze oplossing voortkomt van nieuwe besluiten van het art. 2 der wet véreenigd met de art. 3 en 6 der samengeordende wetten van 28 September 1931 ; a) Aangezien de vergoeding voor gedeeltelijke tij— A
.32
ARBEID EN RECHT
delijke ongeschiktheid moet berekend worden als volgt : (3,024.80 : 2) x (16 : 365) =66 fr. 24 ; b) Aangezien de verweerster akkoord 'gaat om te erkennen dat de eisciher sinds 11 December 1933 getroffen is door een 'bestendige ongeschiktheid v.an 2 t. h. ten gevolge van een lichte stijfheid der gewricht sverbinding van het tweede lid van den linkerwijsvinger ; Aangezien partijen'niet akkoord gaan over het basi sioon ; Aangezien de eischer ten onrechte het hoogste loon dat hij had kunnen winnen : 30Ö dagen aan 8 uren per dag, als basisloon wil nemen ; Aangezien de eischer niet betwist dat in de fabriek Saffre, te Oudenaarde, waar hij werkte, dit maximum nooit bereikt is geweest; dat hij, inderdaad, tijdens de 3 jaren die de ekonomiscihe krisis voorafgingen, in 1927, 2,384 uren ; in 1928, 2,381 uren, en in 1929, 2,369 uren gearbeid heeft,wat een jaarlijksch gemiddelde van 2,378 uren uitmaakt; Aangezien de verweerster mild is wanneer zij de bloeiendste nijverheidsjaren als basis neemt ; Aangezien niet betwist wordt dat de eischer gedurende het jaar dat het ongeval voorafging 664 uren gearbeid 'heeft, voor dewelke hij 3,024 fr. 75 ontvangen heeft ; Aangezien het loon op de basis van 2,378 uren is : (3,024.75x2,378) : 664=10,832 fr. 61 ; c) Aangezien het slechts na afloop van den herzieningstermijn, 3 jaar na het akkoord of het definitief vonnis is dat het slachtoffer van een arbeidsongeval de betaling mag vragen van het bedrag in kapitaal van zijn rente. (Ziet den inhoud van het lid 3, art. 5 der samengeordende wetten.) Om deze redenen : Geven akte aan de verweerster, de « Caisse commune des Industries Textiles Réunies », volgens haar aanbod aan den eischer te betalen : a) voor 16 dagen volledige ongeschiktheid, van 25 November tot 11 December 1933, de som van : (3,024.80 : 2) x (16 : 365) =66 fr. 24 ; b) als vergoeding voor bestendige ongeschiktheid, aangevangen op 11 December 1933 en sinds dezen datum, een jaarliijksche vergoeding van : 10,832.61 x ( 2 : 3 ) x (2 : 100) = 144 fr. 44 ; zeggen dat de aanvraag voor het bekomen van het kapitaal der rente voorbarig ds en bijgevolg onontvankelijk.
ARBEIDSKONTRAKTEN Werkrechtersraad van Verviers (Kamer voor 'Werklieden) 3 Mei 1935. Galopin t/ Charbonnages de la Minerie. Kosteleoze kuien aan den oudsten zoon die in de mijn te werk gesteld Is. — Toepassing van de mljnovereenkomst ondergeschikt aan den staat van behoefte van het gezin. — Eisoh moet ingewilligd wordenAangezien de eisch van den aanlegger gericht is op het bekomen van verschillende hoeveelheden kolen waarop hij recht zou hebben bij toepassing van het artikel 1, 2°, van dé nationale gemengde rmjnovereenkomst van 15 April 1920; Aangezien de tekst waarop de eischer zich beroept de kostelooze kolen toekent aan den oudsten zoon die in de mijn te werk gesteld is, op voorwaarde dat hij de steun is van het gezin ; Aangezien partijen erkennen, dat de aanlegger wel c
de oudste zoon van het gezin is, t. t. z. de eerstgeborene van de kinderen ; Aangezien, om over de gegrondheid van den eisch van aanlegger te oordeelen, er alleen moet onderzocht worden of deze de steun van zijn familie is ; Aangezien er niet betwist wordt dat de familie waartoe de aanlegger behoort en waarin hij leeft, buiten den aanlegger zelf, bestaat uit zijn vader, zijn moeder en een meisje dat werkloos is ; dat er evenmin betwist wordt, dat de inkomsten van de familie, buiten het loon van den aanlegger, slechts bestaan uit het pensioen van den vader ten bedrage van 4,548 frank per jaar en het inkomen van het onroerend goed dat door de familie bewoond wordt en waarvan het kadastraal inkomen geschat is op 738 fr., dat de totale inkomsten van het gezin dus 5,386 frank per jaar bedragen ; Aangezien er moet besloten worden, dat deze inkomsten ontoereikend zijn om in de behoeften van het gezin te voorzien; dat men- zich moet wachten van aan het begrip van behoefte een te beperkte draagwijdte te geven door het alleen te herleiden tot de som van zaken die onontbeerli'k zijn om in de voor het stoffelijke leven meest dringende behoeften te voorzien; dat men in onzen tijd behoeftig is wanneer men niet in al de behoeften van een werkelijk menschwaardig bestaan kan voorzien ; Aangezien dit wel de meening van den wetgever schijnt geweest te zijn wantneer hij, voor de regeling der uitkeering van de werkloozenvergoedingen, — rekening houdend met de samenstelling van het gezin en met de door den werklooze bewoonde gemeente, — het bedrag der inkomsten* beneden hetwelk de staat van behoeft:>giheid aanvangt bepaald heeft ; dat men, indien men zich door deze wettelijke bepalingen laat leiden, vaststelt dat de inkomsten van het gezin van den aanlegger lager zijn dan het maximum bepaald door het koninklijk besluit van 31 Mei 1933; Aangezien men vruchteloos zou beweren dat men moet afwijken van de regeling betreffende de werkloosheid en den staat van behoefte om deze reden, dat bedoelde regeling dagteekent van bijna dertien jaar na het sluiten der overeenkomst, waarvan hier de toepassing gevraagd wordt; Aangezien dertien jaar geleden de tekst waarvan de toepassing gevraagd wordt de toekenning van de kostelooze kolen ondergeschikt gemaakt heeft aan den staat van behoefte van het gezin ; dat niets er zich tegen verzet dat m£n om te weten in welke gevallen de staat van behoefte verwezenlijkt is op het oogenblik dat deze staat ingeroepen wordt, zich beroept op de meening van den wetgever ; Om deze redenen, de Raad zegt voor recht, dat de aanlegger de steun ïs van het gezin ; veroordeelt de verwerende maatschappij tot het kosteloos leveren aan den aanlegger van een totale hoeveelheid van 5,000 kilogram kolen voor de periode loopend van den l en Februari 1934 tot einde Maart 1935; en voor het geval dat de verweerster de bewuste levering niet zou gedaan hebben binnen de veertien dagen na het huidig vonnis, machtigt den aanlegger om zïeh de bedoelde hoeveelheid kolen aan te schaffen op kosten van de verweerster, de kosten van de ko'len betaalbaar zijnde tegen eenvoudig kwiiijtsöhri'ft van den verkooper; veroordeelt de verweerster tot de kosten begroot op 13 fr. 40. 32521. — Saraenw. drukkerij Lucifer (Best.: S. Vanden Bosch), KapelTemarkt, 8, Brussel.