Dag van de godsdienstleerkracht
Activerende werkvormen met religieuze hedendaagse kunst
Joke Maddelein 11-2-2015
Activerende werkvormen met religieuze hedendaagse kunst In deze bundel staan er verschillende werkvormen die we kunnen toepassen in de les godsdienst als er een (hedendaags) kunstwerk wordt besproken. Hier kunnen we proeven hoe een kunstwerk meer kan betekenen dan louter een illustratie in het hand-/werkboek godsdienst. In de bijlagen staan ook voorbeelden van krachtige hedendaagse kunstwerken waarmee we als leerkrachten godsdienst aan de slag kunnen gaan. “De kunstenaar is op zijn best een groot profeet, - die niet verstaat wat hij openbaart.”1
Eerste kennismaking met het kunstwerk Als een kunstwerk wordt besproken, bekijken we grondig de verschillende beeldelementen. We onderzoeken de lijnen, de vormen, de kleuren, het lichtgebruik, de compositie, enz. Als je niet echt ‘een kunstkenner’ bent, is het bespreken van een abstract hedendaags kunstwerk een zware klus. Gelukkig bestaan er hulpmiddelen en kijkwijzers die ons kunnen helpen een kunstwerk goed te bespreken, zodanig dat we het kunstwerk goed kunnen begrijpen. Kijkwijzers Op de volgende pagina’s vinden we enkele voorbeelden van kijkwijzers die kunnen gebruikt worden bij de bespreking of bij het voorbereiden van een werkvorm met als vertrekpunt een hedendaags religieus kunstwerk. Je kan ook een kunstwerk puur op gevoel beschrijven. Hiervoor kunnen we een affectenmatrix gebruiken. Je kan ook in je klaslokaal kaartjes verspreiden met gevoelens, de leerlingen nemen het kaartje dat bij hun gevoel hoort, wanneer ze het kunstwerk zien. Doordat we de beeldelementen beschouwen en bestuderen, maken wij ook kennis met de kunstenaar en zijn verhaal die hij via het kunstwerk aan ons wil vertellen. Beetje bij beetje komen we dichter bij een interpretatie en het ontrafelen van de unieke boodschap dat in het kunstwerk schuilt.
1
Bolland, G.J.PJ. (1909) Zuivere rede en hare werkelijkheid: Het boek der spreuken. pp. 875. Leiden
1
Voorbeeld 1: Bespreking van beeldende aspecten: Kleur: Welke kleuren zie je? Is er een contrast aanwezig? Vb. warme/koude kleurencontrast, kleurtegen-kleurcontrast, … Lijn en vorm: Welke lijnen en vormen kan je in dit kunstwerk herkennen? Vb. rechte lijnen, gebogen lijnen, driehoek, vierkant, menselijk figuur, … Waaraan denk je bij het zien van deze lijnen en vormen? Wie of wat kunnen deze vormen voorstellen? Licht: Is er een voorwerp of figuur sterker belicht dan de andere? Waarom is dat zo? Vanwaar komt het licht? Compositie: Hoe staan de figuren, voorwerpen, lijnen en vormen gerangschikt? Welke compositie herken je? Mogelijkheden: symmetrische of asymmetrische composities, diagonale compositie, verticale compositie of horizontale compositie, frontale compositie, geometrische composities: (nl. driehoek, vierkant, rechthoek, cirkel,…), overall compositie of centrale compositie. Sfeer en interpretatie Sfeer Welke sfeer straalt het kunstwerk uit? Vb. gespannen, vrolijk, angstig, romantisch, … Interpretatie Welke symbolen herkennen we in dit werk? Wat willen de symbolen in het kunstwerk ons vertellen? Wat is de boodschap van de kunstenaar?
2
Voorbeeld 2: Werkblad affectenmatrix 1) Omcirkel jouw gevoel(ens) bij het zien van dit kunstwerk. Vul aan als jouw gevoel(ens) niet bij de opsomming staat. terughoudend vertwijfelend
rust nieuwsgierig
medelijden vertrouwen
licht blijheid
paniek warmte verbondenheid verwonderd lachwekkend kwaadheid liefde
gespannenheid kilte vastberaden verrast
Ontspanning
…
angst lafheid
verlatenheid vriendschap stil enthousiast geraakt …
…
eensgezindheid spot euforie eenzaamheid walging
zenuwachtigheid verlangend moed gezelligheid verbondenheid dankbaar leegte …
…
2) Orden de gevoelens vergelijk je eigen gevoelens met die van je klasgenoten: Gevoelens
Jezelf
De klasgroep
3
Associatiespel In deze werkvorm wordt er gewerkt met herinneringen van verhalen, Bijbelverhalen, levensverhalen die leerlingen in verband brengen met dit kunstwerk.
Kunstwerk 1: Missing link, Monique Haelewyn Thema’s: pijn, lijden, gebrokenheid, gezin, familie, scheiding, gemis, ruzie, conflict, enz. Fase 1: Bespreking beeldelementen In deze fase doen we aan kunstbeschouwing. Wat zien we, welke lijnen, vormen herkennen we? Hoe staan zij in verhouding met elkaar? Welke kleuren worden er gebruikt? Wat staat er op de voorgrond en wat op de achtergrond? Fase 2: Gevoelensassociatie In deze fase starten we met een gevoel, daar kan men een gevoelensassociatieketting of een gevoelenswoordenspin van maken, zo komen we tot een interpretatie van het kunstwerk. Onderaan lezen we vragen die kunnen gebruikt worden bij het begeleiden van de gevoelensassociatie.
Welk gevoel roept dit kunstwerk op? Welke gevoelens horen bij het opgesomde gevoel? Welke gebeurtenissen horen bij de opgesomde gevoelens? Waarom zouden deze figuren dit gevoel uitstralen? Hebben deze figuren iets meegemaakt uit de opgesomde gebeurtenissen?
Fase 3: Verhalenassociatie Als we de gevoelens die gepaard gaan bij het kunstwerk hebben besproken, proberen we in de verhalenassociatie de boodschap van het kunstwerk te ontdekken. We vertellen verhalen aan elkaar die in ons opkomen bij het zien van dit kunstwerk. We mijmeren over deze verhalen en kunnen vertellen hoe we zelf met deze verhalen verbonden zijn. De onderstaande vragen helpen ons deze fase te begeleiden.
Aan welk verhaal doet dit kunstwerk je denken? Ken jij een Bijbelverhaal die bij dit werk zou passen? Ken jij een eigen levensverhaal die bij dit werk zou passen? Ken jij een verhaallijn in een film of televisie serie die bij dit werk zou passen?
Fase 4: Nabespreking In deze fase wordt er kort besproken wat de leerlingen uit het associatiespel van dit kunstwerk hebben geleerd. Je kan als leerkracht ook vertellen hoe dit kunstwerk heet en wat de boodschap was dat de kunstenares ons wilde vertellen met dit kunstwerk.
4
Monique Haelewyn: Dit kunstwerk heet, Missing link, ik heb dit geschilderd omdat ik de gebrokenheid van een gescheiden familie wilde weergeven. Hier staat de moeder alleen, zij heeft haar gezin achter zich gelaten. Hiermee wil ik het cliché doorbreken van de vader die ‘altijd’ het gezin in de steek laat. Vrouwen kunnen even hard zijn als mannen op dat gebied. De kinderen, de man en de vrouw hebben geen rechterarm, dat komt omdat ze niet meer héél of één zijn. Als je de vier personages tegen elkaar kunt schuiven, zie je dat ze als puzzel in elkaar passen. Maar dat is in een scheiding niet het geval.
Carrouselgesprek Kunstwerk 1: Missing link, Monique Haelewyn Fase 1: Bespreking van het kunstwerk In de eerste fase bespreekt men het kunstwerk aan de hand van onderzoekende vragen of een kijkwijzer. Fase 2: Invullen werkblad De leerlingen vullen een werkblad in met vragen die het kunstwerk bespreken en het onderwerk scheiding aankaarten. Het werkblad vinden we op de volgende pagina. Fase 3: Carrouselgesprek De leerlingen zetten hun stoelen in twee rijen tegenover elkaar. Indien de leerkracht over een ruim lokaal beschikt, zetten de leerlingen hun stoelen in twee cirkel, er is een binnenste en een buitenste cirkel. De stoelen staan opnieuw tegenover elkaar. De leerlingen gaan op de stoelen zitten met de vragenlijst en hun antwoorden. De leerlingen mogen hun schrijfgerief bij zich houden en krijgen de opdracht om minimaal drie interessante antwoorden te noteren van hun klasgenoten tijdens het carrouselgesprek. De leerlingen aan de binnenkant van de cirkel of op één van de twee rijen stellen de vragen, de andere leerlingen beantwoorden die vragen. De leerlingen die de vragen stellen krijgen na het antwoord van hun gesprekspartner dan ook de kans hun antwoord te vertellen. Zo kunnen de leerlingen een kort gesprek houden over hun twee meningen. Er wordt tijdens het carrouselgesprek doorgeschoven. De leerlingen aan de buitenkant van de cirkel schuiven telkens door. Bij de werkvorm met de twee rijen schuiven de leerlingen telkens door die moeten antwoorden op de vragen van de leerlingen op de andere rij. Fase 4: Synthesegesprek De leerkracht overloopt de vragen en duidt een paar leerlingen aan om hun antwoord te geven. De leerkracht vergelijkt alle antwoorden van de leerlingen en vraagt of ze met elkaar akkoord gaan of niet. Hier is er even ruimte voor een korte discussie. Er wordt uit de verschillende gesprekken een besluit gevormd. Die besluiten worden opgeschreven op hun werkblad als synthese van de oefening.
5
Voorbeeld van een werkblad: Carrouselgesprek over Missing Link, Monique Haelewyn 1) Welk gevoel krijg je bij het zien van het kunstwerk? Leg uit .
2) Dit werk heet ‘Missing link’. Wat zou de kunstenares hiermee bedoelen?
3) Waarom zou de kunstenares de rode achtergrond gebruiken in het kunstwerk? Heeft het rood een betekenis?
4) Ken je een situatie waarbij ouders gescheiden zijn? Hoe gaat het gezin daarmee om?
5) Hoe zou jij je voelen bij een scheiding?
6) Wanneer voelde jij je gebroken?
7) Ken je een situatie waarbij iemand zich gebroken voelde? Hoe kon je dit merken?
8) Hoe kan je iemand helpen die in gebrokenheid leeft?
6
Stellingenspel Een kunstwerk kan een impuls zijn voor een stellingenspel. Als je het over grote thema’s hebt als leven na de dood, verrijzenisgeloof, de hemel, enz. Rijzen er bij de leerlingen snel enkele levensvragen op, nl. ‘Is er wel leven na de dood?’, ‘Jezus kan toch geen zombie zijn? Hoe kon hij dan uit de dood opstaan?’, ‘Wat is de hemel precies en hoe weet ik of die al dan niet bestaat?’, enz.
Kunstwerk 2: Verrijzenis van het lichaam, Monique Haelewyn Thema’s: verrijzenisgeloof, Jezus Christus, het kruis, lijden, pijn, dood, Goede Week, Pasen, Tweede Testament, … Fase 1: Bespreken van het kunstwerk Leerkracht bespreekt het kunstwerk met de leerlingen aan de hand van de volgende vragen. [In welke delen kan je het schilderij opsplitsen? Wat is er in elk deel te zien? Twee ongeveer even grote rechthoeken. In de rechthoek links verdeelt de horizontale balk het vlak in twee ongeveer gelijke vierkanten. Een witte gestalte met opgeheven armen doorbreekt de dwarsbalk. Daarnaast licht een witte verticale streep op die eenmaal onderbroken wordt door de dwarsbalk en een tweede maal bovenaan door een uitstulping van donkergrijze korrels. Een gelijkaardige donkergrijze korrelstructuur is onderaan links te zien. In de rechterrechthoek vallen meteen twee witte gedaanten met opgeheven armen op. De rechterfiguur raakt geen basis, geen grond meer en geeft de indruk te zweven. Op de achtergrond van beide witte silhouetten is een derde lichtokerkleurige gedaante te onderscheiden. Welke kleuren hebben de bovenhand? Waarom? Korrelig donkergrijs drukt de stof en de as uit waartoe wij na onze dood weerkeren. Lichtokerkleurige vlakken roepen de materiële (= stoffelijke) wereld op die veranderingen ondergaat. Wit roept hier een spirituele (= geestelijke) werkelijkheid op. Welk symbool herken je? Waarom wordt het zo afgebeeld? In de rechthoek links ‘kruisen’ de witte gestalte en de flitsende verticale lijn de horizontale balk en vormen op die manier een merkwaardig kruis. De dwarsbalk van pijn en dood wordt overwonnen door de ‘flitsende’ verrijzenis van de witte gestalte, de Christus.]2
Vanhaelemeesch, P., Meander 1, ‘Verrijzenis van het lichaam’ van Monique Haelewyn, pro manuscripto, 2009. 2
7
Fase 2: Schriftelijke voorbereiding Leerkracht geeft een werkblad waarbij de leerlingen hun debat tijdens het stellingenspel schriftelijk voorbereiden. Op het werkblad krijgen zijn enkele vragen die de leerlingen laten nadenken over het verrijzenisgeloof van de christenen. Enkele voorbeeldvragen:
Kunnen doden werkelijk uit de dood opstaan? Bestaat er een figuurlijke en een letterlijke verrijzenis? Hoe zien de christenen de verrijzenis? Hoe kunnen we de verrijzenis van Jezus Christus in het dagelijks leven ervaren? Hoe worden de doden bij ons herdacht? Kunnen de doden toch verder leven? Bestaat er iets als een hemel? Leg uit. Bestaat er iets als de hel of het vagevuur? Leg uit. Wat is het hiernamaals volgens jou? Geloof jij in reïncarnatie? Wat denken andere culturen van leven na de dood? …
Fase 3: Stellingenspel Leerlingen krijgen een reeks stellingen waarbij ze moeten kiezen akkoord of niet akkoord. De leerkracht kan deze werkvorm op verschillende manieren doen. Hij kan vragen dat de leerlingen een rode en een groene balpen of stift uit hun pennenzak halen. Als de leerlingen akkoord gaan met een stelling steken ze de groene balpen in de lucht en als ze niet akkoord gaan met de stelling de rode balpen. Je kan afspreken als de leerlingen niet echt een bepaalde mening hebben of zowel akkoord en niet akkoord zijn hun beide stiften of balpennen in de lucht houden. Je kan ook de tafels en de stoelen aan de kant schuiven en het klaslokaal verdelen in twee helften. De ene helft van het klaslokaal staat voor akkoord, de andere helft voor niet akkoord. Je kan dan ook een lijn trekken of een centrale zone aanduiden, als de leerlingen zowel akkoord als niet akkoord zijn. De leerkracht geeft de stelling en is moderator tijdens het stellingenspel. Als de leerlingen over iets oneens zijn mogen zij hun mening argumenteren in een debat. De leerkracht selecteert naargelang de duur van het stellingenspel, stellingen die hij of zij zeker aanbod wil laten komen. Stellingen:
Het leven houdt op na de dood; Leven na de dood bestaat wel; Een hemel moet je op aarde maken; Er bestaat zoiets als een hiernamaals; Er bestaat een hel; Iemand kan letterlijk verrijzen; Jezus Christus is werkelijk verrezen; Mijn dierbare overledene kan ook verrijzen; Niemand kan een overledene doodzwijgen; Ik geloof in reïncarnatie; Ik geloof dat iedereen zijn lotsbestemming heeft.
8
Fase 4: Synthesegesprek De leerkracht kan nog eens de stellingen overlopen met de leerlingen en vragen wat de besluiten waren tijdens het gesprek. De leerlingen noteren dit zodanig dat er een neerslag is van het stellingenspel.
Panelgesprek Panelgesprekken zijn gesprekken met leerlingen over hun ervaringen met een bepaald onderwerp/kunstwerk. Tijdens een panelgesprek kan je je richten op bepaalde beeldelementen in het kunstwerk of over het thema commentaar en/of argumenten geven. Een nadeel van panelgesprekken is dat de respondentengroep maar klein is, waardoor de conclusies niet voor alle leerlingen gelden. Het voordeel van de kleine groep is dat je wel in detail kunt treden. Tijdens deze gesprekken kan je heel gedetailleerd vragen stellen en zo specifieke informatie verkrijgen. Je kunt doorvragen wanneer iets onduidelijk is of meer aandacht verdient. Het doel van een panelgesprek is om met een klein groepje leerlingen dieper in te gaan op het kunstwerk en het thema dat het kunstwerk aankaart. Kunstwerk 3: Hanne, Berlinde De Bruyckere Thema’s: gebrokenheid, zonden, Jezus Christus, vergeving, verzoening, Tweede kans, verdriet, pijn, lijden, Tweede Testament, … Fase 1: Bespreken van het kunstwerk en het Bijbelverhaal De leerkracht bespreekt uitvoerig het kunstwerk met de leerlingen. De leerkracht doet dit met deze voorbeeldvragen: Wat stelt dit beeld van Berlinde De Bruyckere voor? Wie is deze vrouw? Wat zou haar overkomen zijn? Hoe zou deze vrouw zich voelen? Leg uit. Welk gevoel krijg je bij het zien van dit kunstwerk? Wat zou de kunstenares ons willen vertellen? … Dit kunstwerk is een wassenbeeld van een vrouw met lang haar dat bijna tot haar voeten komt, ze houdt haar haar voor het gezicht en neemt het met beide handen vast om haar naakte lichaam te bedekken. Het haar voor het gezicht geeft ons een gevoel dat ze zich schaamt voor iets, misschien wel voor haar naaktzijn. Ze neemt een voorovergebogen houding aan, wat samen met haar naakte lichaam haar kwetsbaar doet opstellen.
9
Het beeld heet ‘Hanne’ en dit kunstwerk kan heel gemakkelijk in verband worden gebracht met het Bijbelverhaal ‘Aan tafel bij een farizeeër, een zondige vrouw’. De naam Hanne betekent in het Hebreeuws, ‘God is genadig’, in het verhaal is er een zondige vrouw die heel veel spijt betuigt van haar zonden en dit toont door de voeten van Jezus te wassen met haar tranen en met haar haar zijn voeten te drogen. Jezus vergeeft de vrouw de zonden en de vrouw heeft op deze manier gevoeld hoe genadig God kan zijn voor een mens die oprecht spijt en berouw heeft voor zijn zonden. Het kunstwerk past dus op alle gebieden bij dit verhaal. Aan tafel bij een farizeeër; een zondige vrouw
Lucas 7, 36-50
De leerkracht leest samen met de leerlingen het Bijbelverhaal en met een onderwijzend leergesprek proberen ze de verbanden duidelijk te maken tussen het hedendaags kunstwerk en het Bijbelverhaal. Fase 2: Schriftelijke voorbereiding De leerlingen krijgen een werkblaadje met vragen waarbij ze hun panelgesprek kunnen voorbereiden. Het panelgesprek gaat als volgt. De leerlingen worden in groepjes van vier leerlingen verdeeld. Ze krijgen een onderwerp dat met het kunstwerk en het Bijbelverhaal te maken heeft en proberen met hun antwoorden een mening te geven over een bepaald onderwerp. Het is niet de bedoeling dat de vier leerlingen onderling in een hevige discussie gaan, maar dat zij elk hun mening geven over het onderwerp. In een panelgesprek kan er wel een discussie zijn, maar niemand moet elkaar van hun mening overtuigen. Mogelijke onderwerpen voor het panelgesprek zijn:
Iedereen verdient een tweede kans; Iemand moet je kunnen vergeven en vergeten; Niet iedereen kan vergeven worden; Vergeven is je trots opzij zetten; Ik vergeef niemand zolang zij mij niet hebben vergeven; Sommige mensen zijn onverbeterlijk, denk maar aan ‘Eens een bedrieger, altijd een bedrieger’.
Eens ze klaar zijn met hun schriftelijke voorbereiding kunnen ze overgaan tot het panelgesprek. Fase 3: Panelgesprek Indien mogelijk worden er vooraan twee tafels tegen elkaar gezet en zitten de vier leerlingen met hun stoelen rond de tafel. Je kan als leerkracht er ook voor kiezen om de leerlingen in groepjes op hun plaats te laten blijven zitten en dat de hele klas zich eventjes richt naar de leerlingen die in panelgesprek gaan. De leerkracht fungeert als een moderator die het gesprek leidt en eventueel extra vragen stelt om het gesprek op gang te houden. Hij of zij duidt observatoren aan, dat zijn leerlingen die het panelgesprek toeschouwen en in de andere groepjes zitten. De observator schrijft op wat de verschillende meningen zijn over het onderwerp en welke besluiten er genomen zijn gedurende het gesprek. Dit is een belangrijke taak, daarom worden er meerdere observatoren aangeduid. De observatoren kunnen onderling afspreken welke persoon ze gaan observeren. De leerlingen die in het panelgesprek zitten, hebben hun schriftelijke voorbereiding bij zich en proberen hun meningen uit te wisselen.
10
De leerkracht kan de meningen weerleggen met de rest van de klas. Op die manier horen we verschillende visies over een bepaald onderwerp. Het gesprek wordt door de observatoren ook neergeschreven, waardoor je als leerkracht achteraf het gesprek kunt kopiëren of uittypen en kunt delen met de hele klasgroep.
Bibliodrama ontmoetingsspel Kunstwerk 5:
Judas, Johannes Wickert Thema’s: groepsvorming, conflicten, verraad, evangelie verhalen, vergeving, verzoening, pijn, zonden, Tweede Testament, Jezus, Judas, … Fase 1: Bespreken van het kunstwerk: Het kunstwerk is opgedeeld in een drieluik. Op het linkse luik zie je een man zonder hoofd en onder hem ligt een blauw doek. Hij neemt een angstige of een onrustige houding aan. Deze houding doet ons denken aan het Bijbelverhaal Het lot van Judas in Mt 27, 1-10. De kleur blauw kan naar twee zaken verwijzen nl. het transcendente of het goddelijke, omdat blauw de kleur van de hemel is. Blauw kan ook geassocieerd worden met droefheid, egoïsme en ergernis. Denk maar aan de spreekwoorden ‘zich blauw ergeren’ of ‘zich blauw betalen aan iets’. Aan het uiteinde van de tafel rechts zit er een figuur die onverschillig voor zich uitkijkt. Onder hem staat er een zak met brood en wijn. We kunnen ons afvragen of dit de Judas Iskariot was in Joh 13, 21-30. Deze mannen zitten aan een tafel waar verschillende personen met hun bovenlichaam en gezicht gehuld zijn in een zwarte duisternis. Je ziet enkel hun benen en hun handen die wijzen naar de linkse persoon. De tafel, de stoelen, de bekers en het doek zijn in het blauw geschilderd en de mannen dragen een oranje doek of kleed. Opvallend is dat de zittende mannen omhuld zijn in duisternis terwijl de handen en de benen van de mannen aan de hoofdeinden hieruit springen. Dit geeft als gevolg dat er een dieptesuggestie aanwezig is. Het werk wordt precies omkaderd in grijs.
11
Fase 2: Het Lezen van de Bijbeltekst Lk. leest samen met de leerlingen de Bijbeltekst. Een van jullie zal Mij overleveren
Joh 13, 21-30
Eerste reacties bij de tekst: Leerkracht bevraagt de eerste reacties van de leerlingen over deze Bijbeltekst. Hieronder lees je enkele voorbeeldvragen die het gesprek op gang kunnen krijgen. Wat raakt jou het meest in dit verhaal? Wat begrijp je niet of waarover ben je verbaasd? Als Jezus wist wat er met Hem ging gebeuren, waarom deed hij er dan niets aan? Waarom hield Simon Petrus, Judas Iskariot niet tegen? Waarom moest Jezus overgeleverd worden? Waarom wordt hij nu net door zijn leerling verraden? Waarom doet Judas dit? De rollen in het verhaal benoemen: Wie of wat kan zowel in het verhaal als in het kunstwerk een rol spelen? We hebben alvast de rollen: Jezus, de apostelen, Simon Petrus en Judas Iskariot. Ook voorwerpen kunnen een rol vervullen in het verhaal. Op het kunstwerk zien we bekers, een blauw doek, een tafel en een zak met brood en wijn. Hiermee kunnen de leerlingen ook aan de slag. Het is dan de bedoeling dat de leerkracht nog eens uitlegt wat deze voorwerpen kunnen symboliseren. Dit kan de leerkracht doen door middel van kaartjes te geven met de nodige achtergrondinformatie over de symbolische betekenis van de voorwerpen. De tekst herlezen: De leerkracht laat de leerlingen de tekst herlezen alvorens ze een rol toegedeeld krijgen. De leerkracht geeft hierna een opwarmertje, zodanig dat de leerlingen zich expressief kunnen voorbereiden op de sessie bibliodrama. Fase 3: Bibliodrama Een rol kiezen: De leerlingen krijgen door het opwarmertje zin in het echte werk. De leerlingen kiezen een rol en bij discussie of twijfel helpt de leerkracht bij de rolverdeling. De leerkracht legt uit welke werkvorm van bibliodrama hij/zij zal uitvoeren. Deze werkvorm zal het principe van het ‘ontmoetingsspel3’ volgen. De rollen op het speelveld plaatsen: De leerkracht maakt duidelijk wat hij/zij verwacht van de leerlingen en zegt er duidelijk bij dat de leerlingen zich in een bepaalde rol moeten inleven. Als er zich een discussie voordoet, mogen de leerlingen zaken niet persoonlijk opnemen. De leerkracht kan de leerlingen de kans geven een attribuut bij te houden of een accessoire te laten dragen wanneer ze in hun rol zitten. Wanneer ze uit hun rol zijn, kunnen ze het attribuut of de accessoire laten liggen. Als er geen accessoires of attributen voorhanden zijn, kan je een teken met de leerlingen afspreken. Wanneer
Agten, J., Herrebosh, E., Verduyn, K., Vervoort, L. (2007). Bibliodrama begeleiden wegwijzers voor de praktijk. pp.173-179. Antwerpen: Garant. 3
12
de leerlingen in hun rol zitten kunnen ze een gebaar doen bijvoorbeeld rond hun as draaien en wanneer ze uit hun rol willen gaan kunnen ze hetzelfde gebaar doen. De leerkracht richt het speelveld in. Er worden stoelen op een rij in de richting van de plaats van de ontmoeting gezet. ‘Speler 1’ staat rechts en ‘speler 2’ staat links. Ze komen vanuit de zijlijn naar elkaar toe gestapt en ontmoeten elkaar op een ‘plaats van ontmoeting’. Dit is een plaats die de leerkracht aanduidt. De leerkracht kan ervoor zorgen dat de ‘plaats van ontmoeting’ een beetje ingericht is naar de situatie. Het is belangrijk dat de leerkracht de posities visualiseert en aan de leerlingen voor toont hoe de ontmoeting gebeurt.
Het begininterview: De leerkracht start dan met zijn of haar begininterview om de leerlingen te laten inleven in hun rol. Ze vraagt aan de leerlingen wie ze zijn, hoe ze zich voelen, wat ze aan het doen zijn en wie ze willen ontmoeten. De leerlingen denken zo na over de situatie en de context waarin de personages zich bevinden. Zo kunnen de leerlingen zich mentaal ook voorbereiden op wie ze mogelijks kunnen ontmoeten als personage en welke vragen er gesteld kunnen worden. De leerkracht nodigt de personages uit om op weg te gaan en zich voor te bereiden op een ontmoeting. De interactiefase: De leerkracht laat de ontmoetingen tussen de leerlingen gebeuren. Men spreekt af dat er, één voor één, twee spelers elkaar ontmoeten, zodanig dat discussies bij de anderen niet verloren gaan en iedereen mee nadenkt over de situatie en kan anticiperen. Na de ontmoeting vraagt de spelleider dat de leerlingen zich ontrollen, d.w.z. dat ze hun rol loslaten. Het is ook mogelijk dat een bepaalde ontmoeting enkele keren opnieuw wordt gedaan of gespeeld, zodanig dat er een verscheidenheid van beeld is en er niet telkens één discussie is waarop men verder voortbouwt. Het is dan interessant om te zien hoe een rol door verschillende mensen kan opgevat worden. Afronding van het spel: De duur van de werkvorm hangt volledig af van de spelers en de spelleider. Soms kan je als spelleider of als leerkracht ingrijpen en het gesprek weer op hang krijgen door een tussentijds interview te doen. Wanneer een gesprek te lang zou duren kan de leerkracht een tijdslimiet opleggen of de leerlingen beperken in hun antwoorden. Het spel wordt afgerond met een eindinterview, het is de bedoeling
13
dat de leerlingen onderling geen woorden meer uitwisselen, maar dat zij wel nog hun laatste woorden over de situatie kunnen uitspreken. Fase 4: Synthesegesprek Uitwisseling na het spel: De leerlingen en de leerkrachten bespreken het spel: het verloop van de ontmoetingen, de verschillende reacties van de leerlingen op de situaties, hoe ze zich voelden om in een bepaalde rol te zitten. Expressieve opwarmers Als je werkvormen zoals bibliodrama gebruikt in de lessen godsdienst, is het nodig dat de leerlingen zich daarop kunnen voorbereiden. Ze moeten de tijd krijgen om in de sfeer van drama en expressie te komen. Hier staan enkele expressieve opwarmers opgesomd die je daarbij kunnen helpen. 1) Een emotionele wandeling: De leerlingen lopen in het lokaal rond, de leerkracht zegt bijvoorbeeld : ‘Wat voel ik mij toch zo droevig vandaag’, de leerlingen herhalen de zin, bootsen de juiste emotie na en lopen dan weer verder. De leerkracht spreekt enkele zinnen uit waarin duidelijke emoties of gevoelens te herkennen zijn. De leerlingen bootsen enkele minuten de emoties na, ze mogen ook van houding veranderen, door bijvoorbeeld te gaan zitten of te liggen. Tot slot schudden de leerlingen letterlijke en figuurlijk alle emoties van zich af en bereiden de leerlingen zich voor op een sessie bibliodrama. 2) Kring van marionetten: De leerlingen staan in een kring. De leerkracht geeft de leerlingen de instructie zich voor te stellen dat er op het hoofd en aan de schouders een touw is vastgemaakt, net als bij marionetten. De leerkracht geeft instructies. Op het ene moment worden het hoofd en de schouders van de leerlingen omhoog getrokken en de andere moment omlaag. De leerlingen blijven in deze positie hangen. De leerkracht laat de leerlingen bevriezen. Met een tikje op de schouder mag een leerling even loskomen en bekijken hoe de andere leerlingen hun houding is. Daarna worden de houdingen besproken. We stellen de vragen: ‘Waar herkennen we deze houding?’, ‘Wie neemt zo’n houding aan?’, enzovoort. Na de bespreking volgt de sessie bibliodrama. 3) Woesh: De leerlingen staan in een kring. Een leerling geeft met een grote zwaaibeweging de Woesh door aan zijn buur in de kring. ‘Woesh!’, is het geluid dat telkens in de kring wordt doorgegeven tot er iemand ‘Wow!’, zegt met de nodige rembeweging, dan wordt de Woesh in de andere richting doorgegeven. Wanneer iemand, ‘Zap!’, roept mag hij met een zapbeweging de Woesh aan iemand anders behalve zijn buur in de kring doorgeven. Wanneer er iemand ‘Freak out’, zegt dan moet iedereen van plaats wisselen. Op dit spel worden er vele variaties gespeeld en hoe sneller je het speelt hoe leuker het wordt. Met dit opwarmertje kan je de leerlingen actief losmaken. 4) Expressieve naam: De leerlingen staan in de kring, de leerkracht zegt zijn of haar naam met een bepaald gebaar en expressie. Vervolgens herhalen de leerlingen een voor een de naam met hetzelfde gebaar en expressie zoals het gedemonstreerd werd. Vervolgens is het aan de volgende leerling in de kring om zijn of haar naam op een expressieve manier te zeggen, de leerlingen herhalen die naam met dezelfde expressie en gebaren zoals de leerling het deed. Als we de kring rond zijn volgen we het ‘ik ga op reis een neem mee…’-principe, elke leerling probeert alle namen op dezelfde expressieve manier te herhalen bij het overlopen van de kring. Niet elke
14
leerling zal hierin slagen, maar het is dan aan de klasgenoten om die leerling te helpen. Na deze opwarmer kan je beginnen met de sessie bibliodrama.
Beeldmijmering Kunstwerk 6: Abel, Jan Vanriet Thema’s: dood, tweede kans, kiezen, omgaan met verschil, vergeving, jaloezie, Kaïn, Abel, Adam, Eva, God, Genesis, Eerste Testament, … Fase 1: Bespreken van het kunstwerk Op dit kunstwerk zien we een silhouet van één of twee personen, maar dit is niet duidelijk. We zien ook een rivier of een plas. De kleur rood springt onmiddellijk in het oog. De man en de plas zijn in het rood geschilderd, rood is de kleur van het kwaad en van het bloed. Het kunstwerk heet Abel, wat verwijst naar het Bijbelverhaal van Kaïn en Abel. Abel, de jongere broer, werd vermoord door zijn oudere broer Kaïn. De rode plas symboliseert een bloedbad. Het gezicht van de gedaante is heel donker, wat wijst op het kwade. We kunnen ons wel indenken dat de gedaante Kaïn is. Het rood in het werk wordt gebroken met verschillende tinten geel op de achtergrond. Op de achtergrond zien we ook een roze wolk… Zou dit God kunnen zijn? Fase 2: Lezen van de Bijbeltekst: Adams zonen De leerkracht leest samen met de leerlingen het Bijbelverhaal: ‘Adams zonen, Kaïn en Abel’ Kaïn en Abel Gn 4, 1-16 De leerkracht bespreekt samen met de leerlingen de Bijbeltekst. De leerlingen moeten de personages beschrijven en de situatie navertellen. De leerkracht vraagt aan de leerlingen hoe God Kaïn test op zijn eerlijkheid. Nadat de Bijbeltekst uitvoerig is besproken, kunnen we overgaan naar een beeldmijmering. Fase 3: Beeldmijmering De leerkracht geeft de leerlingen een blad. De leerlingen bekijken het kunstwerk en lezen de Bijbeltekst nogmaals. De leerlingen krijgen de opdracht om al hun gevoelens, gedachten en mening op te schrijven in een beeldmijmering. De leerlingen krijgen een blad om hun mijmering op te schrijven in minstens vijftien lijnen.
15
Het doel van een mijmering is dat de leerling aan de hand van het schrijven alle thema’s die in het verhaal voorkomen bespreken: hoe hard de mens kan zijn wanneer hij jaloers is, hoe ver broederhaat soms kan gaan, hoe de leerlingen zelf met zinloos geweld omgaan, wat zij vinden van de moord enzovoort. De leerlingen die niet zo goed kunnen filosoferen of mijmeren kunnen met behulp van enkele voorbeeldvragen toch een blad volschrijven. Hier zijn enkele voorbeeldvragen:
Wat vind je van Kaïns gedrag? Wat kan jaloezie allemaal doen met een mens? Is dat wel goed? Wat vind jij van de straf van God voor Kaïn? Hoe zouden Adam en Eva zich voelen bij de dood van Abel? Doet dit verhaal je denken aan een andere gebeurtenis? Hoe ga jij om met zinloos geweld.
Fase 4: Synthesegesprek Na het beantwoorden van enkele voorbeeldvragen merken de leerlingen op dat sommige thema’s die ze bespreken ook wel actuele thema’s zijn. De Bijbel is dus een boek over mensen met problemen die ook actueel en hedendaags zijn. Leerlingen die hun mijmering willen voorlezen mogen dit. De vragen die gesteld zijn in de taak, worden nog eens gevraagd aan de leerlingen en a.d.h.v. de antwoorden worden er besluiten geformuleerd. Tot slot kan men eventueel de Bijbeltekst nog eens opnieuw herlezen.
Flappengesprek Kunstwerk 8 De Kruisweg van de liefde, De kruisdood, Luc Hoenraet Thema’s: dood, straffen, pijn, lijden, verrijzenisgeloof, Pasen, Goede week, Tweede Testament, Jezus Christus, … Fase 1 : Bespreken van het kunstwerk De leerkracht toont het kunstwerk van Luc Hoenraet aan de leerlingen. De leerkracht bevraagt de leerlingen welke vormen ze in het werk herkennen. Zij zullen de volgende vormen in dit kunstwerk herkennen: het kruis, Jezus, een geest, een dood lichaam, de dood, enzovoort… De leerkracht kan verder nog vertellen dat de kunstenaar de lijnen van het kruis heel scherp heeft gezet, terwijl het lichaam eerder transparant lijkt en met een vloeiende lijn op het doek is gezet.
16
De leerkracht bespreekt verder het kleurgebruik. Je ziet heel duidelijk een licht/donker contrast waarbij de kunstenaar verschillende tinten wit heeft gebruikt en met verschillende donkere kleuren zoals zwart, donker blauw en donker groen heeft gewerkt. Fase 2: Leerlingen schrijven hun gevoelens neer De leerlingen krijgen een werkblad met een opsomming van verschillende gevoelens . Ze mogen hun gevoelens omcirkelen bij het zien van het kunstwerk. Indien hun gevoel niet vermeld staat bij de mogelijkheden, mogen ze dat gevoel er aan toevoegen. De leerlingen kunnen hierbij nog extra vragen krijgen die hun levensbeschouwelijke vaardigheden trainen: Waarom kreeg je dit gevoel bij het zien van dit kunstwerk? Zou de kunstenaar hetzelfde voelen als jij? Zou je gevoel anders zijn, als je een christen was? Waarom wel of niet? Welk gevoel zou een christen hebben bij het zien van dit kunstwerk? Leg uit. …
Fase 3: Flappengesprek Deze werkvorm kan je doen als je een geschikte accommodatie hebt, m.a.w. een ruim lokaal waar je banken en stoelen aan de kant kunt plaatsen en een kleine klasgroep hebt met max. 15 leerlingen. In de klas zijn er papieren vellen A2 formaat of A3 formaat verspreid met verschillende vragen. De leerlingen wisselen mondeling geen woord, maar schrijven wel hun gedachten, antwoorden en opmerkingen op de vellen papier. De leerkracht spreekt af dat de leerlingen zich verspreiden om te voorkomen dat er tien leerlingen rond één flap of vel papier staan. Op de flappen stel je verschillende vragen die aansluiten rond de terreindoelen en het thema waarnaar je wil werken. Voorbeeldvragen over het thema pijn en lijden: Hoe ga jij om met je eigen pijn en lijden? Hoe ga jij om met de pijn en het lijden van een medemens? Zou jij jezelf kunnen opofferen net zoals Jezus? Waarom wel of niet? Hoe zou jij je voelen als er een dierbare van jou wordt weggenomen? Kruisiging was een heel zware straf in de tijd van Jezus, vind jij dat Jezus die verdiende? Waarom wel/niet? Wat vind jij van de doodsstraf? …
Fase 3: Synthesegesprek De antwoorden van de flappen worden gebundeld en samengevat door de leerkracht of door de leerlingen zelf. Dit kan met oefeningen waarbij ze alle antwoorden op een flap moeten samenvatten in enkele zinnen. Daarnaast kunnen ze herhalende kernwoorden aanduiden om dan tot een besluitend antwoord te komen op de vragen. De leerkracht kan met een onderwijzend leergesprek de verschillende antwoorden van de leerlingen in vraag stellen en hen hiermee confronteren. Zo kunnen leerlingen hun blik verruimen en leren uit de verschillende meningen en visies binnen de klasgroep.
17
Nog enkele kunstwerken:
Simson en Delila, Jan Vanriet
Arbeiders van het elfde uur, Jan Van Riet
Levensdorst, Joke Maddelein
18
Bron van leven, Joke Maddelein
Reflectie, Monique Haelewyn
De verrijzenis, Armand Demeulemeester
19