‘DAAROM MIJNHEER, NOEM IK MIJ KATHOLIEK!’
Het zelfverstaan van de katholiek geestelijk verzorger
Landdag Katholieke Sector 20 maart 2006 SYLLABUS
1
PROGRAMMA
09.30
Aankomst en registratie
10.00
Welkom - de katholieke sectorraad van de VGVZ
10.05
Opening – Ballade van de katholiek
10.10
Inleiding op het symposium - Leo Fijen: dagvoorzitter
10.15
Katholieke geestelijke verzorging: een pleidooi voor moderne multidimensionale zielzorg - Doris Nauer
11.00
Dubbelgezonden om katholiek christen te zijn Ruud Huysmans
11.45
Pauze
12.0
De katholiek geestelijk verzorger: bevoegd en bekwaam - Sjaak Körver
12.45
Lunch
13.30
Jaarvergadering katholieke sector
14.00
‘Daarom mijnheer, noem ik mij katholiek’ plenair gesprek onder leiding van Leo Fijen met 1. 2. 3. 4. 5.
Grete Verheij-de Jager (werkveld ziekenhuizen) Edith Bertrand (werkveld verpleeg- en verzorgingshuizen) Joost Verhoef (werkveld ziekenhuizen) Marie-José van Bolhuis (werkveld psychiatrie) Adrie de Lange (werkveld ziekenhuizen)
14.45
Pauze
15.00
Ruud Huysmans, Doris Nauer, Sjaak Körver en de deelnemers in gesprek onder leiding van Leo Fijen
15.45
De katholiek geestelijk verzorger: een cabaretier Kees van der Zwaard
16.15
Afsluiting en borrel 2
‘DAAROM MIJNHEER, NOEM IK MIJ KATHOLIEK!’ Het zelfverstaan van de katholiek geestelijk verzorger In 2004 peilde de katholieke sectorraad van de VGVZ de meningen van haar leden over onder andere de verhouding van de geestelijk verzorger tot de kerk en de aandacht voor ethiek en spiritualiteit. Tevens werd onderzocht welk verband gelegd kon worden met de sociale kenmerken en de arbeidssituatie van haar leden. Een van de belangrijkste conclusies is dat de houding van de katholiek geestelijk verzorger ten aanzien van de kerk, en de positie die men inneemt positief is, met name als men daarop vanuit de instelling of vanuit de cliënt wordt aangesproken. Minder is de betrokkenheid op het kerkelijk overleg en nog minder is de gevoelde band met de kerkelijke overheid.1 Het zelfverstaan van de geestelijk verzorger is sterk veranderd ten opzichte van het zelfverstaan van de katholieke intellectueel uit de eerste helft van de 20e eeuw. De titel van de landdag van de katholieke sector van de VGVZ verwijst naar een gedicht van Anton van Duinkerken2, waarin het vooroorlogse zelfverstaan wordt uitgedrukt. Het thema ‘het zelfverstaan van de katholiek geestelijk verzorger’ wordt op de landdag in de ochtend conceptueel benaderd door Doris Nauer, hoogleraar praktische theologie, ambtelijk door Ruud Huysmans, emeritus hoogleraar kerkelijk recht, en professioneel door Sjaak Körver, coördinator van het Centrum voor Religieuze Communicatie te Tilburg. Gedurende de middag komen er vijf oud- en rooms-katholiek geestelijk verzorgers over dit thema aan het woord. Onder leiding van de dagvoorzitter Leo Fijen, eindredacteur en presentator van KRO’s ‘Kruispunt’, treden de inleiders en geestelijk verzorgers in dialoog met de deelnemers van de landdag. De dag wordt besloten door de cabaretier Kees van der Zwaard, theoloog, scenarist, theatermaker en schrijver. 1
Het volledige onderzoeksrapport van de katholieke sector van de VGVZ onder redactie van J. Pieper en J. Verhoef (augustus 2005) is te vinden op www.vgvz.nl. 2 Anton van Duinkerken, Ballade van de katholiek; op maandag 9 december 1935 gepubliceerd in het dagblad ‘De Tijd’ als antwoord aan Ir. A.A. Mussert, die zich in ‘Volk en Vaderland’ van vrijdag 6 december 1935 veroorloofde te schrijven over ‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken’. 3
Anton van Duinkerken
Ballade van de katholiek
(Aan Ir. A.A. Mussert, die zich in “Volk en Vaderland” van vrijdag 6 december 1935 veroorloofde te schrijven over “den zich katholiek noemenden Van Duinkerken”. Op maandag 9 december 1935 gepubliceerd in het dagblad De Tijd, in 1936 gebundeld in Hart van Brabant. Overgenomen uit Verzamelde Geschriften III, Utrecht enz., Het Spectrum, 1962.)
Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek, En twintig eeuwen kunnen ’t woord verklaren Aan u en aan uw opgewonden kliek, Die blij mag zijn met twintig volle jaren, Als onze God u toestaat te bedaren Van ’t heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren, En als uw volksbeweging haar muziek Toonzetten leert op ónze maat der eeuwen. De roomsen hebben in de politiek Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij zijt wellicht het oud verhaal vergeten, Of kent het niet, maar leer het dan van mij, Hoe zij, die Nederlands bevrijders heten Uit rooms geloof en spaans dwinglandij, Onder bevel van Willem van Lumey Onschuldigen vermoordden. Pleit hen vrij, Wanneer dit past in ’t ruim van uw geweten! Steeds zal een holle leuze misdaad baren Zodra zij vruchtbaar wordt bij veil publiek! Ik kies de zijde van de martelaren, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij weet het slecht, maar in een zieke tijd, Toen Rome rot was van de dictatoren, Elkaar verdringend met de grage nijd Van wie elkanders roem niet kunnen horen, Werd God de Zoon te Bethlehem geboren Uit ene Maagd, wier naam in uwe oren Klank voert van ketterij en godsdienststrijd: Een Joodse vrouw, die gij diep zoudt verachten - Joden zijn aan uw soort niet sympathiek – Maar die het licht is van mijn zwartste nachten, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
In Brabant weet men van de geus te spreken Daar heb ik ’t vaderlands gevoel geleerd. Vouw ik de handen om de Heer te smeken, Dat Hij ’t volk hoede, vrij en ongedeerd Van staatszucht, tirannie en van verkeerd Vertrouwen in wie door geweld regeert: Nooit leerde ik mijn hand ten hemel steken, Heil roepend om een nagemaakte Pruis, Op wat zich heil noemt, heeft mijn Kerk kritiek. De ware heiland kent ze aan ’t ware kruis. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij leeft te zeer in uw bewogen heden Om het te weten, maar het is geschied, Dat weinigen, die deze naam beleden Beschermers bleken van het wijd gebied, Waarop men heden nog beschaving ziet. Gij preekt wel, maar gij kent uw teksten niet! Wat is uw toekomst zonder ons verleden? Bedenk, als onze duizendtallen dunnen, Hoe eens Paus Leo, ónvervalst mystiek, Weerstand bood aan een overmacht van Hunnen. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
PRINCE Heer Jezus zoet, Prins van de ware Kerk, Die een is, heilig en apostoliek, Maakt ons in dienst van zijnen vrede sterk. Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
4
Doris Nauer Hoogleraar Praktische Theologie, Universiteit Tilburg
[email protected]
Katholieke Geestelijke Verzorging Een pleidooi voor moderne multidimensionale zie lzorg “Ik wil katholiek zijn op een moderne manier” 3 Met deze uitspraak van mijn collega Wil Logister, emeritus systematische theologie, gepubliceerd in de in 2004 uitgegeven bundel “Daarom toch katholiek” ga ik helemaal akkoord. Als praktisch theoloog sta ik dus ook voor de opdracht op zoek te gaan naar een katholieke inkleuring van geestelijke verzorging in zorginstellingen. Is dat nu een andere belangstelling dan die van mijn protestantse collega Gerben Heitink, die het een eerste vereiste vindt, dat geestelijke verzorging steeds opnieuwchristelijk ingekleurd wordt? Dit is volgens hem noodzakelijk, om het christelijke binnen de overkoepelende inhoud elijke visie van geestelijke verzorging – uitgewerkt door de beroepsvereniging VGVZ - niet te laten verwateren, kwijt te raken of verraad te plegen aan datgene wat christelijk genoemd wordt.4 Mijn diepste belangstelling is daadwerkelijk, een christelijke. Het gaat er mij dus niet om in eerste instantie een confessioneel toegespitste inkleuring van geestelijke verzorging uit te werken. Maar….. er zijn wel enkele aspecten, die vanuit een specifiek katholieke zienswijze een bijdrage kunnen leveren aan verdieping en verrijking van de noodzakelijke christelijke inkleuring. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de specifiek protestantse zienswijze! Ook deze kan specifieke elementen uit theorie en praktijk aanleveren. Volgens mij kan pas een combinatie van datgene wat specifiek is voor protestanten en katholieken, een christelijke inkleuring garanderen. Hieruit volgt dan ontegenzeggelijk dat oecumenische samenwerking dé basisvoorwaarde is voor een moderne, resp. postmoderne christelijk ingekleurde geestelijke verzorging. Dit geldt zowel op het niveau van de pastoraaltheologische theorievorming als ook op het niveau van de dagelijkse praktijk in zorginstellingen. Vandaag wil ik echter de nadruk leggen op de verrijkende elementen vanuit de specifiek katholieke zienswijze. Ik ben van mening, dat we – evenals Anton van Duinkerken 70 jaar geleden– ook tegenwoordig nog heel trots kunnen zijn op onze katholieke wortels. Trots, ondanks hetalen f 5 en de feilen van katholieken en de katholieke kerk als geheel in het verleden en heden. Trots, ons welbewust van het feit dat katholiek zijn – zoals dat al in de naam ‘katholiek’ wordt aangeduid – iets te maken heeft met grensoverschrijding, met acceptatie van verscheidenheid en pluraliteit, ofschoon door alle eeuwen heen pogingen tot uniformiteit en onfeilbaarheid juist dit specifieke van onze religie hebben ondergraven. Katholiek zijn betekent lid zijn van een gemeenschap, van een tweeduizend jaar oude daa dwerkelijk wereldwijde geloofsgemeenschap. Willen wij ons bewust katholieke geestelijk verzorgers noemen dan is geestelijke verzorging geen particuliere onderneming, geen eenmanszaak van man of vrouw. Veeleer vereist katholiek zijn een denken en handelenvanuit deze geloofsgemeenschap. Het vereist zich laten inspireren en motiveren door diachrone en synchrone geloof servaringen van mensen. Geloofservaringen van reeds gestorven mensen en mensen hier en nu.
Geloofservaringen die voor ons toegankelijk zijn door schriftelijke documenten zoals de bijbel of kerkelijke documenten (die vooral in de protestantse traditie heel centraal staan), maar ook– en
3
Logister, Wil: Van harte katholiek, in: Jacobs, Jan e.a.: Daarom toch katholiek. Opstellen rond een kentering. Nijmwegen, Valkof Pers, 2004, 151-158, 156. 4 „Geestelijke verzorging vraagt invulling en in-kleuring. Hiermee bedoel ik, dat geestelijke verzorging als algemene noemer een leeg begrip is. Zingeving ‘an sich’ bestaat niet. Het gaat altijd om zingevingvanuit een bepaalde traditie, ideologie of levensovertuiging.” Heitink, Gerben: Pastorale Zorg. Theologie, Differentiatie, praktijk. Handboek Praktische Theologie. Kampen, Kok, 1998, 214. 5 Logister, Wil: ebd., 151.
5
hier ligt de specifieke kracht van de katholieke benadering– door mondelinge overleveringen. Ervaringen van een lange reeks voorgangers zoals heiligen, mystici maar ook onbekende gewone mensen. Geloofservaringen, die ons bijvoorbeeld in de volksvroomheid zijn nagelaten, maar ook door verhalen van bijvoorbeeld onze eigen grootouders. De constructief kritische inbedding in deze tweeduizend jaar oude religieuze gemeenschap en haarschriftelijke en mondelinge traditie is dus een centraal kenmerk van katholieke geestelijke verzorging. Een inbedding, die zowel een passieve als ook een actieve kant omvat:Passief, omdat geestelijk verzorgers in hun persoonlijk geloof zich verbonden weten met het geloof van de hele traditie. Dit zich verbonden weten is als een spirituele thuishaven, een bron van motivatie, een bron waaruit men kracht en leven put. Actief, omdat geestelijk verzorgers niet alleen namens zichzelf handelen, maar namens én in opdracht van de christelijke gemeenschap als geheel. Hoe zij gestalte geven aan hun opdracht is dus niet willekeurig, maar zij moeten zich baseren op criteria, die af te leiden zijn vanuit deze traditie. In het volgende zal ik proberen geestelijke verzorging inhoudelijk, resp.conceptioneel zo in te vullen, dat geestelijke verzorging van hedendaagse mensen alsgeloofwaardig overkomt en daarom als aanbod wordt geaccepteerd en ook zobevraagd kan worden. Ik ben er van overtuigd, dat een inhoudelijke invulling van een christelijke geestelijke verzorging, die essent ieel rekening houdt met zowel de christelijke traditie als ook met de actuele levenscontexten van moderne mensen, een echte meerwaarde oplevert. Een meerwaarde, waarvan de geestelijk verzorgers zelf, de patiënten, hun naasten, zorgverleners en de inrichting als geheel profiteren. Omdat het specifiek christelijke gods- en mensbeeld het fundament legt voor de inhoudelijke invulling van christelijke geestelijke verzorging zal ik eerst de theologische en antropologische ijkpunten neerzetten, om daarna, geworteld in dit fundament,centrale bouwstenen voor de inhoudelijke invulling aan te dragen zodat eenmultidimensionale inhoudelijke visie van christelijk-katholieke geestelijke verzorging profiel krijgt. Deze invulling van geestelijke verzorging noem ik persoonlijk ‘zielzorg’. Waarom ik voor het begrip ‘zielzorg’ kies, zal in het volgende duidelijk worden. Vooraf: zielzorg is voor mij een heel modern geëmancipeerd begrip. Een begrip, dat professionele geestelijk verzorgers/pastores/zielzorgers ten diepste in hun eigen traditie geworteld laat zijn en exact daarom aan hen de eis stelt, zich kritisch op te stellen m.b.t. actuele behoeften en problemen van hedendaagse mensen, als ook t.o.v. de randvoorwaarden van co mplexe zorginstellingen en de maatschappij als geheel. Alleen op deze manier kan men spreken van een daadwerkelijke, geloofwaardige professionele hulpverlening. IJkpeilers van het christelijk godsbeeld Moderne praktische theologen stellen geen postulaat van waarheid op. In de regel durven zij geen ‘is’ uitspraken te doen over de christelijke God. Zij onthouden zich van het verleidelijk verzoek, God te willen definiëren. Ter wille van God en de mensen weigeren zij, God te objectiveren en/of te instrumentaliseren. Moet echter toch over God worden gesproken dan alleen op basis van de ervaringen die mensen met hun God hebben opgedaan. Een godsbeeld, g ebaseerd op menselijke ervaringen, houdt zowel rekening met ervaringen van reeds gestorven mensen als ook met ervaringen van mensen van nu. Om de velen, vaak zelfs tegenstrijdige menselijke godservaringen te kunnen systematiseren en bundelen in een coherent christelijk godsbeeld ki es ik voor het ‘triniteitsbeeld’. Voor veel mensen (ook theologen) lijkt dit beeld heel ouderwets en achterhaald. Maar ondanks deze “geur” van achterhaald, gedateerd zijn, levert het beeld van de drieëne God, die zich in verschillende dimensies, resp. in verschillende vormen van openbaring aan mensen heeft laten zien, mijns inziens echter de sleutel die het ons mogelijk maakt, decomplexiteit, multidimensionaliteit en ambivalentie van het christelijk godsbeeld überhaupt nog in beeld te kunnen brengen. In een wereld, die gekenmerkt is door nood, lijden, geweld, oorlogen en catastrofen, kunnen wij mensen alleen nog over God spreken “aan de grenzen van het ve rstommen”, een eis die door Jürgen Werbick programmatisch gesteld wordt.6 Met in acht nemen van deze grenzen dienen dus de volgende drievoudige ervaringen van mensen met God, serieus te worden genomen. Ervaringen, die zich volgens mij binnen een ‘triniteit’ schema gemakkelijk laten systematiseren en verhelderen:
6
Werbick, Jürgen: Von Gott sprechen an den Grenzen zum Verstummen. Münster, LIT-Verlag, 2005.
6
God ervaren als schepper, bondgenoot, rechter en bevrijder Wat joden en christenen met elkaar verbindt is, dat ze geloven in eenpersoonlijke God, die in de bijbel (het Oude Testament, vooral het boek Genesis) door mensen alsSchepper werd beschouwd. Voor christenen is het God zelf, die de hele wereld heeft geschapen met alles erop en eraan en de zin van het geheel garandeert. Christenen geloven in een God, die ondanks zijn in de bijbel omschreven donkere kanten – d.w.z. ondanks zijn toorn, zijn woedeaanvallen, zijn aankondigingen van een laatste oordeel, zijn oproep tot geweld en zijn gewelddadige acties– Hij uiteindelijk toch een liefdesrelatie is aangegaan met zijn schepselen doordat Hij een onverbreekbaar verbond met hen heeft gesloten (ook tegenwoordig symbolisch nog steeds zichtbaar in vorm van de regenboog). Christenen ervaren God dus als eenbondgenoot, die zichzelf met alle mensen zonder voorwaarden vooraf, over alle tijd- en volksgrenzen heen, heeft verbonden. Om die reden is katholieke zielzorg juist daardoor gekenmerkt, dat zielzorgerszich niet in eerste instantie of uitsluitend, bezig mogen houden met katholieke kerkgangers, christenen, aanhangers van religies of spirituele zinzoekers, maar daadwerkelijk met alle mensen. In de naam van de schepper handelen, betekent daarom handelen inde naam van een God, die, zoals de Oudtestamentische profeten in de bijbel hebben neergeschreven, de waarde en het overlevingsrecht van zijn schepselen persoonlijk garandeert. Een God, die zichzelf inhuurt om als eenadvocaat aan de kant van zijn schepselen te gaan staan. Een God, die onrecht, en wederzijdse onderdru kking van mensen niet alleen béklaagt en áánklaagt, maar ook actief tot hun bevrijding bijdraagt doordat hij mensen aanmoedigt en in staat stelt, zich te engageren, elkaar te steunen en voor elkaar te vechten, om elkaar uit naam van God niet alleen te troosten maar ook te bevrijden uit alle vormen van nood, lijden, onbarmhartigheid, onrechtvaardigheid, onderdrukking en exploitatie. Zielzorg in de naam van de bevrijder-God is niet gekwalificeerd als christelijk als er niet essentieel rekening wordt gehouden met de wederzijdse opdracht tot bevrijden. Daarom ook is zielzorg nooit een softe aangelegenheid, maar heeft alles te maken met publiek stri jden en vechten voor mensen in nood! God in Jezus Christus ervaren als God-mens Gebaseerd op de ervaring van mensen tweeduizend jaar geleden is God zelf met zijn schepselen in aanraking gekomen doordat hij/zij zelf mens,God-mens is geworden.7 Christenen geloven dus dat God zelf zich als de zoon van de itmmerman (Mt. 13,55) in zijn schepping heeft geïncarneerd. Zij geloven dat hij zelf als mens van mensen heeft gehouden, het dagelijks leven met hen heeft gedeeld, met hen heeft gelachen, gevierd en gestreden. Zij geloven dat Jezus God als zijn vader heeft beschouwd, dat hij aan de ene kant kracht heeft geput uit deze relatie, maar aan de andere kant ook de afwezigheid van God pijnlijk heeft gevoeld. Vooral toen hij om zijn interpre tatie van God binnen de religieus-culturele randvoorwaarden van het jodendom en het Romeinse Wereldrijk moest lijden en sterven aan het kruis. Het bijzondere van het christelijk geloof is dat de aanhangers van Jezus toentertijd de geloofservaring hebben gehad dat Jezus door God zelf werd opgewekt, dat hij dus niet in het rijk van de doden is gebleven. Daardoor werd Jezus door zijn aanhangers gezien als de Christus, de Gezalfde Messias, de door de joden verwachteheilsbrenger. Door de woorden en daden van Jezus, die door God zelf door zijn opwekking als Christus werd bevestigd, ervaren wij mensen iets van God en zijn verwachtingen die Hij koestert t.o.v. ons mensen. Handelen in de naam van God en in de navolging van Jezus Christus is dus niet willekeurig, maar is gebaseerd op de woorden en de daden van Jezus Christus zoals die ons zijn overgeleverd. Daarom houden Rainer Bucher en Karl-Heinz Laden-hauf, pastoraaltheologen in Graz/Oostenrijk, het volgende pleidooi: “Christelijke zielzorg moet haar fundament hebben in de verkondiging van Jezus. Want anders is de kerk niet gericht op Jezus. Het centrum van de verkondiging van Jezus is echter zijn boodschap van het rechtstreeks aanbreken van het Koninkrijk Gods.”8 Een inhoudelijke verheldering van deze formele criteria levert Herbert Haslinger, pastoraaltheoloog in Paderborn/Duitsland: “De boodschap van het Koninkrijk Gods bekritiseert alle levensvormen en verhoudingen, politiek, cultureel of religieus, waarin de wil van God niet wordt gerespecteerd (…) Het Koninkrijk Gods richt zich tegen verhoudingen, waarin het mens-zijn van de mens, het humanum resp. de waarde van de mens
7
Gruber, Franz: Empathisches Menschsein. Eine Skizze zur theologischen Anthropologie. In: TheologischPraktische Quartalschrift 150 (2002) 381-392, 386. 8 Bucher, Rainer, Karl-Heinz Ladenhauf: „Räume des Aufatmens. “ Welche Seelsorge brauchen Menschen heute?, in: Rainer Bucher (Hg.): Die Provokation der Krise. Zwölf Fragen und Antworten zur Lage der Kirche. Würzburg, Echter, 2004, 154-176, 162.
7
wordt gekwetst.”9 Handelen in navolging van Jezus Christus heeft daarom naast de spirituele een uitdrukkelijk ethische en sociaalpolitieke kant. Handelen in navolging van Hem is dus geen gemoedelijke of gemakkelijke taak, maar een voor de eigen persoon beslist gevaarlijke, omdat er een optionele opdracht aan is verbonden. Een opdracht, die om theologische redenentemidden van seculiere structuren is gelegen. Te midden van zorginstellingen realiseert zich ten gevolge van de katholieke zienswijze een geestelijke verzorging die optioneel handelt ‘ten bate van de minsten’ (Matteus 25, 31-46), afhankelijk van actuele problemen en behoeften. Wie de minsten zijn, kan van dag tot dag wisselen. Dat wil zeggen dat zowel patiënten, hun naasten, professionele zorgverleners, eigen collega’s of de directeur in de rol van de minste terecht kunnen komen. God vandaag ervaarbaar als Heilige Geest Wat betekent het voor de ervaring van hedendaagse mensen, dat de persoon Jezus is gestor ven en opgewekt? Hebben wij mensen van vandaag nu geen kans meer, God hier en nu persoonlijk te ontmoeten? Blijven ons alleen de geloofservaringen van de tijdgenoten van Jezus? De erva ringen van veel hedendaagse mensen weerspreken dit. Ervaringen die in het jargon rond ‘triniteit’ een plaats gekregen hebben als de persoonlijke ontmoeting met de Heilige Geest. Volgens de bijbel hebben we te maken met de ervaring van de aanwezigheid van Jezus Christus als machtige kracht in het alledaagse leven van iedere mens (Galaten 4,6). Christenen geloven en ervaren dus dat God zelf in de dimensie van de Heilige Geest in de wereld aanwezig is en heel concreet ook op lichamelijk niveau als steunende, bevrijdende en helende krachtvoelbaar. Zij geloven dat God zijn schepselen ook vandaag letterlijk kan be-geesteren. Christenen houden er dus rekening mee dat God in het leven van alle mensen al lang present is. Geen mens– ook geen zielzorger – staat dus voor de uitdaging en taak, God in het leven van mensen binnen te pratenof God met behulp van geheimzinnige rituelen of psycho-phyische gewelddadige acties op te dringen. Zielzorg is dus niet alleen afhankelijk van de zielzorger zelf, van zijn bekwaamheid, competenties en inspanningen, waardoor veel druk van zijn/haar schouders is genomen. Een specifiek katholieke zienswijze, die niet in alle protestantse kringen dezelfde draagwijdte heeft! Omdat God in iedere mens als aanwezig wordt beschouwd, zijn christenen ervan overtuigd, dat ze in het gelaat van iedere mens God zelf onder ogen kunnen zien. Niet medelijden met mensen, maar respect voor de aanwezigheid Gods in mensen is daarom op de eerste plaats de reden waarom christenen solidair met hun medemensen omgaan, waarom zielzorgers zich professioneel voor hun medemensen inzetten. Het multidimensionaal christelijk godsbeeld als fundament van zielzorg Houden we rekening met het feit dat de ene christelijke God niet eendimensionaal, maar dri evoudig door mensen te ervaren was en nog steeds is, dan berust zielzorg op eendynamisch multidimensionaal godsbeeld. Een godsbeeld, waarin ten minste drie te onderscheiden dimensies van God elkaar verrijken en zich wederzijds verdiepen. Een godsbeeld waarin God op grond van de drievoudige verhouding ten diepste wordt beschouwd als een ambivalent geheim. Een geheim, dat voor ons mensen niet te ontraadselen is en zal blijven. Zielzorgers staan dus niet voor de taak dat zij het geheim God van raadsels moeten ontdoen en dat zij op alle vragen omtrent God en de zin van ons leven een pasklaar antwoord dienen te hebben. Het geheim van God kunnen mensen echter op twee heel verschillende manieren ervaren: 1. Als zich openbarend, immanent, aanwezig, nabij, persoonlijk ervaarbaar, als ‘jij’, als vader, moeder, zuster, broer, als trooster, begeleider, beschermer, genezer, zingever, goede herder, bondgenoot, helper, bevrijder.... 2. Als zich niet openbarend, zich onttrekkend, transcendent, verwijderd, ver weg, verborgen, de heel andere, niet ervaarbaar, onbegrijpelijk, als geen steun, geen hulpverlening, gee n bescherming.... Op welke manier mensen God ervaren lijkt eveneens een geheim te zijn. Beide manieren van ervaring zijn mogelijk, kunnen elkaar zelfs afwisselen. Of een mens de nabijheid Gods daadwerkelijk voelt is een onvoorspelbaar, heel subjectief gebeuren. Zielzorgers kunnen alleen maar op een heel sensibele manier proberen, ruimte te laten en open te houden voor de ontdekking van het gevoel van de beschermende en hulpverlenende nabijheid Gods. Niet meer, maar ook 9
Haslinger, Herbert: Diakonie zwischen Mensch, Kirche und Gesellschaft. Würzburg, Echter, 1996, 691.
8
niet minder! Grafiek 1 zal de kernpunten van het multidimensionaal christelijk Godsbeeld in een oogopslag duidelijk maken.
IJkpeilers van het christelijk mensbeeld Het specifieke van het christelijk mensbeeld is dat de mens wordt geziencoram deo, dat wil zeggen altijd in relatie met God. Zielzorg heeft dus zijn fundament in eentheocentrische antropologie. Ofschoon deze opvatting op het eerste gezicht heel ouderwets lijkt te zijn, is het exact de sleutel, om essentieel rekening te kunnen houden met de moderne inzichten vanuit de humanistische, sociale en natuurwetenschappen. Omdat iedere mens coram deo wordt beschouwd, zijn al zijn gedachten en kennis te waarderen als expressie van door God gewilde menselijke productiviteit, waarin steeds een vonk van waarheid ligt verborgen. Om die reden worden in wat nu volgt bijbels-theologische en niet-theologische theorie-elementen op elkaar betrokken d.w.z. zij correleren met elkaar, zodat zij zich wederzijds kunnen aanvullen, verdiepen en verrijken. De ziel mens Het centrum van het bijbels-theologische inzicht van de mens vinden wij in het scheppingsverhaal van de ‘Jahwist’, dus in een verhaal van joden, die rond 900 voor Christus hun geloofserv aring hebben neergeschreven. Wolfgang Beinert, een Duitse dogmaticus, beweert, dat de tekstpa ssage Genesis 2,7 ons mensen van vandaag confronteert met datgene, waar het in de christelijke antropologie vooral om gaat.10
God vormde de mens uit stof van de aarde en blies hem de levensadem in de neus. Zo werd mens een levend wezen (nefaesch /ziel)
Genesis 2,7
Het Hebreeuwse begrip ‘levend wezen’ (nefaesch) werd in de context van de vertaling van de bijbel in het Grieks (3-1 eeuw v. Chr.) vervangen door het begrip ‘psyche’. De oorspronkelijke betekenis van ‘nefaesch’ werd in dit begrip echter niet bewaard, maar ging min of meer verloren. In plaats daarvan heeft met het begrip ‘psyche’ het Grieks filosofische denken, beter gezegd, d e dualistische filosofie van Plato, een plaats gekregen in het christendom. Volgens Wolfgang Beinert hebben dualistische gedachten in de laatste tweeduizend jaar niet alleen het hele avondland doordrenkt maar zij domineren tot op de dag van vandaag nog st eeds ons mensbeeld.11 Deze vorm van denken danken wij in eerste instantie aan de splitsing van lichaam en psyche, omdat de psyche als het eigenlijke en onsterfelijke van de mens, gevangen in het lichaam als het oneigenlijke, onbelangrijke en sterfelijke, werd en wordt beschouwd. De hieruit resulterende devaluatie en verachting van lichamelijkheid, zinnelijkheid, erotiek en vrouwelijkheid door alle eeuwen van de geschiedenis van het christendom heen, is inmiddels meer dan bekend. Bezinnen we ons echter nog eens op het begrip ‘nefaesch’ dan zal het ons lukken met behulp van een oeroud religieus gekleurde terminus een hoog actueel beeld van de mens te ontwikkelen. Met behulp van de herontdekking van het begrip ‘nefaesch’ hebben wij de bijbeltheologisch gefundeerde kans, om de mens radicaal holistisch te denken, zonder dat we te rade moeten gaan bij de harmoniserende en individualiserende gedachten van New Age. Met de bezinning op ‘nefaesch’ zullen wij er in slagen het dualistisch denken binnen het christelijk mensbeeld definitief te overwinnen. Waarom? Omdat ‘nefaesch’ volgens de mening van moderne
10 11
Beinert, Wolfgang: Die Leib-Seele-Problematik in der Theologie. Köln, Karl Rahner Akademie, 2002, 11. Beinert, Wolfgang: ebd., 14.
9
bijbelwetenschappers dualistische constructies simpelweg uitsluit.12 De goddelijke levensadem maakt de mens tot een levende mens. Omdat de mens door God in het levensi geademd, is de mens een hele levende ziel (nefaesch). Daarom concludeert Hans Seebaas 2004 in de meest actuele uitgave van het handboek ‘Religion in Geschichte und Gegenwart”: “De mens heeft geen ziel maar is als geheel ziel.”13 ‘Ziel’ dus niet begrepen als een identificeerbare deeldimensie van de mens, maar als beeld voor heel de mens in alle dimensies van zijn bestaan. Omdat de mens vanuit christelijk perspectief als een door God bezield wezen wordt gezien, staat ‘ziel’ synoniem voor de onverbrekelijke eenheid van de mens ondanks zijn complexiteit en ambivalentie. Met de woorden van de Amerikaanse pastoraaltheoloog Herbert Anderson: “Geen beeld reflecteert helderder de biosociale spirituele eenheid van de menselijke persoon dan ziel.”14 Alle mensen zijn vanuit bijbels-theologisch perspectief (Gen. 2,7) schepselen Gods. Zielen, die hun hele existentie aan God te danken hebben. Alsuniek, op een heel creatieve manier in het leven geroepen schepsel (Gen. 2,7) moet iedere mens gezien worden als een uitzonderl ijk meesterwerk. Alleen God heeft het recht beslissingen te nemen over het levensrecht van elke mens. Elke (!) mens staat daarom onder zijn persoonlijke protectie. Geen schepsel heeft dus het recht over de waarde van het leven van medeschepselen te oordelen resp. medemensen (ook niet in de naam van de christelijke God) te kwellen of te vermoorden. Omdat God zijn schepselen echter als zijn eigen evenbeeld heeft geschapen, moeten mensen onder aardse omstandigheden en op aardse voorwaarden met een fundamenteleambivalentie, door de bijbelwetenschapper Thomas Hieke heel nauwkeurig aangeduid, in het reine zien te komen:15 Aan de ene kant zijn alle mensen volgens Psalm 8‘nauwelijks minder gemaakt dan God’. Zoals God zelf hebben ze deel aan de schepping. Ze kunnenals man en vrouw zelf leven scheppen evenals verantwoording voor de schepping overnemen. Aan de andere kant geldt: schepselen zijn niet de Schepper! Zij zijn en blijven stof van de aarde, dat uiteindelijk weer tot de aarde terugkeert (Psalm 104). Onvolkomenheid, fragmentatie, gebrekkigheid, ouderdom, lijden en sterfelijkheid zijn dus om theologische redenen essentieel ingeschreven in de conditio humana. Menszijn realiseert zich dus in christelijk-katholiek perspectief te midden van lijden, ondanks lijden en sterven. Mensen – ook zielzorgers – staan daarom niet voor de taak, deze conditio met alle beschikbare middelen te moeten veranderen. Hun taak is veeleer elkaar te helpen zich met deze conditio op lange termijn te kunnenverzoenen om aan het einde van het aardse leven het eigen leven weer los te kunnen laten. Omdat alle schepselen vanuit bijbelse visie invrijheid en autonoom handelen letterlijk (resp. beeldelijk) zijn ontslagen (uit het paradijs), bewegen zij zich binnen een coördinatensysteem van nabijheid en distantie tegenover hun Schepper. Zij verstrikken zich in individuele, collectieve en structurelezonde en schuld, zijn dader en offer tegelijkertijd. Het christelijke mensbeeld berust echter op de geloofservaring, dat geen mens ooit door God wordt opgegeven, want: met de dood en de verrijzenis van Jezus Christus zijn alle mensen meegenomen in het verlossingshandelen van God. Alle (!) mensen worden vanuit christelijk perspectief dus beschouwd als principieel verlost en bevrijd van de gevolgen van zonde en schuld. Een opvatting, die vooral in de katholieke traditie heel sterk werd benadrukt, terwijl in sommige protestantse kringen dit heel optimistische mensbeeld vaak niet in alle consequenties werd en wordt doordacht, omdat de mens omwille van zijn blijvende status als zondaar toch vaak met veel wantrouwen wordt bekeken. Wordt echter benadrukt dat de mens daadwerkelijk al verlost is, dan is dat geen vrijbrief voor zondig handelen. De bedoeling is veeleer theologisch beargumenteerd, vast te houden, dat alle mensen - onafhankelijk van hun religiositeit, persoonlijk geloof of kerkelijke binding - door de menswording en opwekking van Jezus Christus deel hebben aan de universele heilsgeschiedenis binnen de schepping als geheel. De bijbelwetenschapper Udo Schnelle heeft de paradox van de rechtvaardiging en begenadiging van alle mensen uitvoerig verhelderd , rekening houdend met tekstpassages van het Nieuwe Testament16 Tegen de achtergrond van de principiële acceptatie van alle mensen door God zelf kan een christelijk mensbeeld niet berusten op een dualistische constructie van hemel en hel, van God en 12
Wolf, Hans Walter: Anthropologie des Alten Testaments. München, Kaiser, 1977, 25-48. Seebaas, Horst: Seele. Alter Orient und Altes Testament. Religion in Geschichte und Gegenwart (RGG). 4. Auflage, Band 7. Hg. v. Hans Dieter Betz u.a. Tübingen, Mohr-Siebeck, 2004, 1091-1092, 1092. 14 Anderson, Herbert: What ever happened to the soul?, in: Word and World 21 (2001) 1, 32-41, 36. 15 Hieke, Thomas: Staub vom Ackerboden oder wenig geringer als Gott? Menschenbilder des Alten Testaments in spannungsvoller Beziehung, in: Lebendiges Zeugnis 53 (1998) 4, 245-261. 16 Schnelle, Udo: Neutestamentliche Anthropologie. Jesus – Paulus – Johannes. Neukirchen, Neukirchener Verlag, 1991. 13
10
satan, van engelen en demonen. De door God zonder voorwaarden en noodzakelijke tegen prestaties en in al zijn ambivalenties oneindig beminde ziel mens is dus vanuit het katholieke perspectief niet te begrijpen als een kosmisch gedimensioneerd slagveld van goede en boze machten, ofschoon deze zienswijze vooral in evangelicaal-charismatische kringen (steeds meer) aanhangers vindt. Geen mens moet daarom tijdens zijn aardse leven bang zijn voor de eeuwige verdoemenis. Geen mens moet in angst leven dat hij/zij prijsgegeven wordt aan duistere machten en geweld omdat deze door God zelf voor alle tijden al langen definitief zijn bedwongen. De multidimensionale ziel mens In analogie met hun schepper zijn ook schepselen gekenmerkt door multidimensionaliteit. Ook de ziel mens bestaat uit verschillende dimensies, die van elkaar kunnen worden gescheiden en toch elkaar direct beïnvloeden resp. nauw met elkaar zijn verweven. Alle dimensies horen bij elkaar en vormen samen de eenheid van de mens.17 Omdat de mens zoals God een dynamischgeheim18 voor zich zelf en voor anderen (ook voor de zielzorger) mag blijven, behoort het ontraadselen van de mens evenmin tot de taakstelling van zielzorg. In wat nu volgt zullen de verschillende dimensies om wille van een overzichtelijke systematisering, ondanks dat zij van elkaar afhankelijk zijn, achtereenvolgens worden verhelderd. In elke dimensie zit al een diepgaande ambivalentie, die kenmerkend is voor het menselijk leven. Vaak worden de begrippen ‘ziel’, ‘geest’, ‘psyche’ op een uiteenlopende manier inhoudelijkngei vuld, anders gezegd, op een hoop gegooid. Het is mijn bedoeling een nauwkeurige differentiatie van deze begrippen te geven.19 Lichaam De ziel mens is in eerste instantie een lichamelijkvrouwelijk of mannelijk wezen. Een wezen dat zijn lichaam als geschenk van God moet waarderen, omdat God in en door het lichaam ervaarbaar wordt, in en door het lichaam en niet zonder of et gen het lichaam in wil worden verheerlijkt (Filippenzen 1,20). De lichamelijke kant van het menselijk bestaan opent voor mensen zodoe nde de mogelijkheid om van voedsel te genieten, mobiel te zijn, zijn omgeving te zien, te ruiken, te voelen of te luisteren, nakomelingen voort te brengen. Eveneens zijn mensen daardoor in staat hun zinnelijkheid en erotische verlangens als door God gegeven ten volle te genieten. Tegelijkertijd is het ook dit lichaam, dat de schepselen tot evenbeeld van God maakt, tot eindigheid veroordeeld. Iedere mens is gedwongen oud te worden, vaak veel te lijden en uiteindelijk te sterven zodat het lichaam weer tot stof wordt (Psalm 8). Deze religieus gekwalificeerde opvatting dekt zich in de kern met inzichten, die vooral de moderne medische wetenschap ons voorhoudt: Deze leert ons dat het lichaam een hoogcomplex elektrofysiologisch, endocrinologisch en neurobiologisch gestuurd systeem is. Een heel efficiënt systeem, maar tegelijkertijd ook heel vatbaar voor storingen, aparte delen kunnen kapot gaan, deels gerepareerd of vervangen worden, deels zijn zij nooit meer te herstellen. Terwijl de medische wereld er naar streeft om de grootste vijand– de dood – zolang mogelijk op afstand te houden, is de bijbels-theologische visie de mening toegedaan, dat sterfelijkheid geen gebrek is, omdat alle mensen tenslotte onsterfelijk zijn doordat ze zijn meegenomen in de onsterfelijkheid van Jezus Christus, ofschoon ‘onsterfelijkheid’ onder aardse omstandigheden niet kan worden begrepen, bewezen of ervaren. Een christelijk mensbeeld wortelt daarom in de geloofsovertuiging, dat het sterven van het lichaam ondanks alle lijdenservaringen, die met het sterven zijn verbonden, als horend bij het schepsel, kan worden geaccepteerd. Psyche Al in de bijbel is te lezen dat God zijn schepselen een hart heeft gegeven om te denken en hen met verstandelijke vermogens heeft uitgerust (Jezus Sirach 1,17). In andere tekstpassages van
17
Veenhof, J.: Heil en heling, in: Heitink, Gerben, J. Veenhod (red.): Heil heling, gezondheid. ’s-Gravenhage, Meinema, 1990, 11-25, 21. 18 Dirschel, Erwin: Das Verhältnis von Leib und Seele und das Phänomen der Unmittelbarkeit, in: Wasmuth, Werner (Hg.): Wo aber bleibt die Seele? Interdisziplinäre Annäherungen. Münster, LIT, 2004, 47-56, 55. 19 Op deze plaats stel ik me uitdrukkelijk teweer tegen het steeds weer naar voren gebrachte verwijt tegen mijn multidimensionaal concept, dat ik niet altijd nauwkeurig om zou gaan met de kernbegrippen lichaam, ziel, geest en psyche. Exact het tegendeel is de bedoeling. Mijn concept beoogt vooral een heldere differentiatie! Zie: Bouwer, Johan: Van koffie drinken naar koffiedik kijken, in: Theologisch Debat 2 (2005) 1, 15-25; Verhoef, Joost: Van geestelijke verzorging naar christelijke zielzorg, in: Tijdschrift voor Geestelijke Verzorging 7 (2004), 32-38.
11
de bijbel wordt de mens bovendien omschreven als een twijfelaar en piekeraar, een vragend en vaak vertwijfeld wezen (Psalm 39). Deze religieus gekwalificeerde opvatting dekt zich in de kern met inzichten, die ons vooral door de moderne psychologie, respectievelijk door de verschillende psychologische scholen zijn aa ngeboden. Deze leren ons, dat de mens is uitgerust met uitzonderlijk cognitieve, affectieve, creatieve en gedragsvaardigheden. Vaardigheden, die zijn leven enorm kunnen verrijken omdat hij in kritische distantie over zich zelf kan nadenken, zijn eigen wil, gedrag en handelen kriti sch kan analyseren en corrigeren, (on)bewust aflopende processen van motivatie aan het licht kan brengen, zijn eigen levensverhaal kan re-, de- of construeren, herinneringen kan opslaan en verdringen, zijn eigen toekomst kan plannen, een persoonlijke identiteit kan ontwikkelen, levenslang kan groeien, zich zelf kan verwerkelijken en zin aan het eigen leven kan geven. Tegelijkertijd loopt de mens gevaar, zijn psychische vaardigheden weer kwijt te raken. Vooral de psychiatrie leert ons, dat mensen zich vaak niet verder kunnen ontwikkelen, dat ze op grond van lijdenservaringen stagneren of zelfs breken. Verworven intellectuele vaardigheden, die vaak met behulp van een IQ-test worden gemeten, kunnen weer verdwijnen. Zelfs het zich bewust zijn van de eigen identiteit kan weer worden vergeten. Het lijkt als of de mens om zo te zeggen zich zelf en anderen als een speciaal individu kan ontglippen. De mens kan zich in de diepte van zijn eigen ziel verliezen. Hij loopt gevaar, zich in een intrapsychisch circuit zelf uit te putten, zijn psychisch evenwicht kwijt te raken en psychopathologische symptomen te ontwikkelen. Geest Reeds in de bijbel komen we de gedachten tegen, dat iedere mens– figuurlijk gesproken als nakomeling van de eerste mensen (Adam en Eva) - door de ingeblazen levensadem van God in een heel specifieke relatie staat met God. In de Heilige Schrift, die in de loop van duizenden jaren door heel verschillende mensen in heel verschillende culturele situaties is neergeschreven, wordt benadrukt, dat mensen niet alleen als evenbeeld van God iets van zijn adem in zich dragen (Oude Testament: Genesis), maar door alle tijden heen zich tot op de dag van vandaag kunnen laten begeesteren door de Heilige Geest (Nieuwe Testament, Handelingen). Dat de goddelijke adem in de mens er echter ook toe kan leiden, dat mensen zich zelf mateloos overschatten, anders gezegd, de grens tussen God en mens steeds weer proberen te overschrijden, dit werd al in de bijbel duidelijk aan de hand van indrukwekkende verhalen, bijvoorbeeld de uitdrijving uit het paradijs is zo’n verhaal. Binnen de moderne (dogmatische) theologische wetenschap bestaat er daarom n i terconfessioneel consensus, dat de mens een apriori – dat wil zeggen zonder dat hij iets voor of tegen kan doen- spiritueel wezen is. Een wezen, dat open staat voor de transcendente dimensie van zijn bestaan, open voor de zelfmededeling van God. Binnen het christelijk denkkader bezit iedere mens qua zijn schepselzijn het ve rmogen, de aanwezigheid van God in zijn eigen leven heel concreet te beleven. Iedere mens wordt dus gezien als levendige openbaring van God. Iedere mens wordt in zijn unieke status met eerbied bekeken als ‘living human document’ van Gods nabijheid. Daaruit volgt dat iedere mens de mogelijkheid heeft om aansluiting te vinden bij zijn innerlijke spirituele krachtbronnen, om van daaruit kracht te putten voor zijn leven. Iedere mens is dus vanuit christelijk perspectief- volledig onafhankelijk van zijn intellectuele vaardigheden, zijn lichamelijke conditie of zijnlidmaatschap van religieuze, christelijke of kerkelijke samenlevingsverbanden - principieel in staat, zijn spirituele droomvleugels te ontvouwen. Iedere mens heeft de kans, zich binnen de oneindige kosmos steeds weer opnieuw in een spirituele thuishaven voor anker te gaan. Tegelijkertijd vertellen veel bijbelse verhalen, dat mensen hun spirituele diepte niet kunnen ontdekken, dat ze de goddelijke levensadem niet (meer) als krachtbron ervaren. Dit religieus gekwalificeerde inzicht dekt zich in de kern met de kennis, die ons wordt aangereikt vooral vanuit de (godsdienst)psychologie en psychiatrie. Nieuwe stromingen (bijvoorbeeld de psychosynthese en de spirituele therapie) houden in toenemend mate rekening met de spirituele kant van het menselijk bestaan, waarbij spiritualiteit in haar levens ondersteunende kracht wordt erkend. Tegelijkertijd leren ons deze wetenschappen echter ook, dat juist spirituele behoeften en verlangens ertoe kunnen bijdragen, dat mensen elkaar manipuleren, zichzelf en anderen besch adigen, zelfs doden. Ze leren ons, dat religieus fundamentalistisch denken en fanatiek religieus gedrag psychopathologische vormen kan aannemen. Maar ook, dat mensen met religieus gekleurde waansyndromen kunnen neigen tot fundamentalistisch denken en gewelddadig handelen.
12
Contextuele inbedding van de ziel mens De ziel mens als geheel, gedifferentieerd in de dimensies lichaam, psyche en geest, treedt ons nooit ‘blanco’ tegemoet maar steeds ingebed in sociale, structurele, (inter)culturele, maatscha ppelijke, politieke, economische en ecologische levenscontexten. Zoals al in het Oude Testament is gedocumenteerd, wordt de mens vanuit bijbels-theologisch perspectief als een ten diepste sociaal wezen gezien. Als een schepsel, dat niet bestemd is, om alleen te leven. Maar reeds in de bijbel wordt ons duidelijk gemaakt, dat mensen ondanks hun behoefte aan gemeenschap, niet in vrede met elkaar kunnen leven, ze maken elkaar het leven zuur en staan zelfs elkaar naar het leven (zie het verhaal van Abel en Kaïn in Genesis). Dit geeft aan dat ook de sociale dimensie van het menselijk bestaan ambivalent is. Hetzelfde geldt voor alle andere structurele randvoorwaarden van ons bestaan (bijvoorbeeld ook voor de structuren binnen zorginstellingen). Structurele randvoorwaarden en alledaagse levenscontexten kunnen voor ons leven bevorderend werken, maar zij kunnen het ook fundamenteel blokkeren. Deze conclusie kunnen we ook trekken op basis van kennis vanuit de moderne sociale wetenschappen. Zonder daadwerkelijk essentieel rekening te houden met de structurele en contextuele inbedding van de ziel mens als geheel in alle zijn dimensies (lichaam, psyche, geest) kan een(post)moderne theorie en praktijk van zielzorg mijns inziens niet voldoen aan het complexe en ambivalente christelijke gods- en mensbeeld. Grafiek 2 zal de kernpunten van het multidimensionaal christelijk mensbeeld verhelderen. Maar wat precies zijn nu de belangrijkste bouwstenen van een multidimensionaal theorie- en praktijkdesign van zielzorg? Ik zal deze heel kortsamenvatten. Zie grafiek 3. Inhoudelijke invulling van zielzorg De spiritueel-mystagogische dimensie van zielzorg Nemen we serieus dat de ziel mens een geestdimensie omvat, dan heeft zielzorg altijd iets te maken met de spirituele begeleiding van individuele mensen of groepen van mensen. Spirituele begeleiding moet echter niet begrepen worden als dogmatische geloofsverkondiging, als het doorgeven van dichtgesnoerde geloofsbundels, als een moraliserende, dreigende of confronterende terechtwijzing, of als een poging, het denken en handelen van mensen door training aan bijbelse normen aan te passen. Het is niet het doel van de zielzorg om pasklare antwoorden op misschien niet eens gestelde vragen aan te bieden. En ook niet mensen te compromitteren, door aan te dringen op zondebesef, berouw en bekering. Zielzorg is geen zorg waar geteld wordt, geen simpele missionaire optelsom, zoals ter Borg benadrukt: “De professionele geestelijk verzorger is er uitdrukkelijk niet op uit om zieltjes te winnen.”20 Wat is zielzorg dan wel? Een eerste antwoord vinden wij in de presentietheorie van Andries Baart:21 Zielzorg - in situaties van leed, crises, geluk en het leven van elke dag, een bescheiden, terughoudend, ingetogen, behoedzaam er gewoon zijn, erbij blijven, meegaan,mee uithouden en bijstaan. Een zich verantwoordelijk voelen, en troosten, vooral als er niemand meer is of niemand nog iets kan doen. Is geloofshulp als doel zo een relikwie uit het verleden geworden? In tegendeel! Maar we moeten zoeken naar een moderne n i terpretatie van geloofshulp, die rekening houdt met de multiculturele en multireligieuze signatuur van onze tijd. En hier helpt hetmystagogisch concept verder: In de definitie van Karl Rahner is mystagogie het zoeken naar sporen van God in ons alledaagse leven.22 Een zoeken, dat naar de stilte luistert en ertoe aanzet, diepste zielenroerselen te doorgronden, de eigen spirituele verlangens te onderkennen. De taak van de mystagogische begeleider bestaat erin om sensibel als een kunstenaar– dat betekent speels en ernstig tegelijkertijd – de weg naar de diepte te banen. Zielzorg in deze zin heeft als doel mensen in te voeren in het geheim van de geschiedenis van Gods liefde voor al zijn schepselen. Ze zet mensen ertoe aan, sporen van God te ontdekken als krachtbron voor hun eigen leven. Ze maakt nieuwsgierig naar de christelijke interpretatie van de werkelijkheid. Ze draagt ertoe bij dat mensen de verblijdende ervaring van de nabijheid Gods kunnen ervaren. Een nabijheid, die de eigen ziel en de ziel van onze medemensen goed doet, omdat ze geen
20
Ter Borg, M.: Waarom geestelijke verzorging? Nijmegen, KSGV, 2000, 74. Baart, Andries: Een theorie van de presentie. Utrecht, Lemma, 2001. 22 Paul Zulehner im Gespräch mit Karl Rahner: ‘Denn Du kommst unserem Tun mit Deiner Gnade zuvor’. Ostfildern, Schwabenverlag, 2002 (1. Aufl. 1984), 65. 21
13
religieuze psychopathologie en geen fundamentalistisch gedrag oproept. Op deze manier wil zielzorg bewerkstelligen, dat mensen zich beter thuis kunnen voelenin hun godsdienst, in hun (christelijke) geloofsgemeenschap, dat ze hun persoonlijke religieuze droomvleugels leren ontvouwen. Zielzorg laat mensen dus voelen, dat lijden en dood alleen de voorlaatste waarheid zijn. Ofschoon ook zielzorgers niet kunnen weten en beweren wat precies de laatste waarheid voor elke mens is, staan zij voor de taak, hoop ondanks alle hopeloosheid– soms in plaats van de hopelozen - overeind te houden. Eveneens staan zij voor de taak de onzin van ziekte, lijden en sterven niet met een zinvolle betekenisgeving te relativeren, maar daadwerkelijk helpen te aanvaarden – dus ook als voorlaatste waarheid – zonder zingeving als horend tot menselijk leven onder aardse voorwaarden leren te accepteren.23 Spiritueel-mystagogisch gekleurde alledaagse zielzorgpraktijk hangt heel sterk af van de spiritualiteit van de zielzorger zelf. Alleen als deze vanuit zijn eigen spiritualiteit en geloof handelt, zal hij/zij geloofwaardig overkomen. Vanuit christelijk-katholiek perspectief is de zielzorger zelf dus zijn belangrijkste instrument of methodiek. Om die redenwordt elke zielzorger uitgedaagd, regelmatig zorg te dragen voor de eigen spiritualiteit, waarbij iedereen zijn eigen weg moet vinden. Om mensen spiritueel te kunnen begeesteren staan zielzorgers voor de taak geloofservaringen uit het verleden samen te brengen met spirituele ervaringen van hedendaagse mensen. Zeker geen gemakkelijke hermeneutische opdracht! Maar– ze moeten het wiel niet compleet opnieuw uitvinden! Omdat ze in de lange traditie staan, kunnen zij op een heel grote en diepe schat aan teksten, symbolen en riten teruggrijpen. Een schat, die vooral in de katholieke traditie werd bij gehouden en verdiept. Zielzorgers kunnen dus met teksten, rituelen, liturgische vieringen, sacramenten werken, die ertoe kunnen bijdragen, dat de speelruimte en vrije ruimte van de aanwezigheid van Gods geheim cognitief, lichamelijk en zinnelijk ervaren kan worden. Bovendien hebben zielzorgers de kans, in specifieke ruimtes zoals kapellen te kunnen werken, waarin uitdrukkelijk – vooral aan katholieke zijde - waarde wordt gehecht aan eerbied, stilte, kleuren, geuren, muziek, bekende rituelen en gemeenschapservaring. Ruimtes, waarin hoop en teleurstelling, leven en dood in gelijke mate ter sprake kunnen komen en emotioneel doorleefd. De pastoraalpsychologisch-(psycho)therapeutische dimensie van zielzorg Nemen we serieus dat de ziel mens niet alleen uit geest bestaat, maar ook de dime nsies lichaam en psyche omvat, dan heeft zielzorg steeds ook een (psycho)therapeutische dimensie. Naast spirituele hulpverlening, heeft zielzorg ook als doel een bijdrage te leveren aan de lichamelijke en psychische genezing van mensen, resp. aan de verzachting van niet geneesbaar lijden, waardoor zielzorg zich kwalificeert als concrete levens- en crisishulp. Een bijdrage leveren betekent echter niet, dat zielzorgers zich als mini(psycho)therapeuten gedragen en er eigen therapeutische strategieën, op na houden, die misschien zelfs botsen met die van professionele therapeuten. Maar toch heeft zielzorg een helende dimensie, die vooral in deduitstalige literatuur van de laatste jaren werd ontdekt.24 Helend of heilzaam kan echter ook zijn, niet op een genezingswonder te wachten of samen een wonder biddend af te dwingen, maar vertrouwend op de eschatologisch helende kracht van God zich proberen te verzoenen met de voorlopige fragmentatie van het eigen bestaan, opdat men op basis van deze verzoening opnieuw kracht op kan opbrengen, om zelfs met pijn, handicap en hopeloosheid verder te kunnen leven. Zielzorg in zorginstellingen berust meestal op de ontmoeting van mensen, die elkaar niet eerder hebben gezien (vooral patiënten, naasten) of die al lang samen werken (personeel, leidinggevende). Zielzorg vereist dus professionaliteit in de vormgeving van relatie en communicatie, om elkaar niet aanvullend te kwetsen. Werken met het levensverhaal van mensen (constructief, reconstructief of deconstruc tief) veronderstelt daarom zowel verbale als ook non-verbale pastoraalpsychologische competenties. Pastoraalpsychologisch geschoolde zielzorg realiseert zich zodoende niet alleen in de vorm van gesprekken, maar ook in vorm van creatieve resp. op het lichaam gerichte bezigheden zoals samen spelen, schilderen, zingen, muziek maken, toneel spelen etc. Met interpersoonlijke en intrapsychische dynamieken (van de eigen persoon en de gesprekspartners) moet op professioneel niveau rekening worden gehouden.
23
Jans, Jan: Christelijke identiteit en/in ziekenhuizen, in: Christelijke identiteit van maatschappelijke organisaties. Symposion van het Centrum voor Religieuze Communicatie. Tilburg, 2003, 26-32, 30. 24 Baumgartner, Isidor: Heilende Seelsorge in Lebenskrisen. Düsseldorf, Patmos, 1992; Reuter, Wolfgang: Heilsame Seelsorge. Münster, LIT, 2004.
14
Vanaf de jaren zestig hebben vooral protestantse zielzorgers, die de ontwikkelingen in de Ver enigde Staten hebben gevolgd, er op aangedrongen, dat zielzorgers cursussen in Klinisch Pastorale Vorming zouden volgen en zich continu laten na- en bijscholen. Katholieken hebben voor dit inzicht iets langer nodig gehad, maar tegenwoordig wordt deze noodzakelijkheid in beide co nfessies als basisvoorwaarde van geloofwaardige moderne zielzorg wel gezien. De diaconisch-ethische en profetisch-kritische dimensie van zielzorg In het multidimensionale christelijk mensbeeld wordt de mens altijd als een sociaal en context ueel ingebed wezen beschouwd. Voor zielzorg heeft deze zienswijze enorme consequenties: Zielzorg op individueel niveau is namelijk steeds aan te vullen door zielzorg aan structuren zoals zie lzorg voor de samenleving als geheel! Omdat de mens centraal staat moet met de structuren, waarin mensen leven en waaraan zij lijden, essentieel rekening worden gehouden, zoals de Duitse kardinaal Karl Lehman benadrukt: “Omdat zielzorg de hele concrete mens betreft, dient zij zich ook bezig te houden met de lichamelijke, sociale, maatschappelijke, economische en pol itiek bepaalde situaties.”25 Een mens alleen ten opzichte van zijn spirituele of zingevingsbehoeften pastoraalpychologisch geschoold te willen begeleiden, voldoet dus niet aan het multidime nsionale christelijke gods- en mensbeeld. Zielzorg is meer dan geloofs- en/of psychologische crisishulp! Meer, omdat zielzorg niet stil kan staan bij individuele begeleiding, zonder het individu uit onrechtvaardige structuren en levenscontexten te willen bevrijden. Systeemstabilisering en mensen rustig stellen behoort dus niet totde opdracht van zielzorgers zoals de Latijns –Amerikaanse bevrijdingstheoloog Lothar Carlos Hoch het samenvat: “Een zielzorg, die een sussende, systeemstabiliserende functie uitoefent, pleegt verraad aan het evangelie.26 Zielzorg moet dus beschouwd worden als een vorm van ‘politiek pastoraat’, zoals Frans Haarsma en Riet Bons-Storm het formuleren, of als een vorm van ‘diaconale presentie’ zoals Sake Stoppels het uitdrukt.27 Zielzorg krijgt vanuit die optiek een inhoudelijke invulling als een heel concrete profetisch-kritisch gemotiveerde tussenmenselijke solidaire-advocatorische bevrijdings-dienst. Eén van de belangrijkste doelstellingen van zielzorg is daarom de optionele verdedigingvan diegenen, van wie de waardigheid en rechten bedreigd zijn. Zielzorgers zetten daarom zowel patiënten en hun naasten, maar ook het personeel publiek ertoe aan, te klagen, aan te klagen en te protest eren. Ze geven mensen moed en kracht, door het activeren van zelfhulppotentieel en door het aanleggen van netwerken om aan te dringen op hun bevrijding vanuit vooral onrechtvaardige structuren zodat een rechtvaardige en barmhartige samenleving wordt bevorderd: “Pastoraat dient zich niet alleen te richten op bevrijding van zonde, schuld, angst en twijfel, wanhoop en haat, maar ook op bevrijding van economische, culturele en politieke machten, die de mensen beletten mens te worden.”28 Kunnen inhumane structuren in zorginstellingen op korte termijn niet worden veranderd, dan stelt de zielzorg zich ten doel, mensen hierbij te ondersteune n, om in structuren die niet te veranderen zijn, te kunnen leven, respectievelijk te kunnen overleven. In die zin kan zielzorg ook begrepen worden als een vaak materiële vorm van overlevingshulp. Een hulpverlening, die het solidariteitsprincipe aanhangt,het individu aan de ene kant bekwaamt onder de maatschappelijke voorwaarden van individualisering en pluralisering überhaupt nog ethische beslissingen te kunnen nemen, om de grip op het eigen leven niet te verliezen, maar aan de andere kant ook erop let dat een zorginstelling haar ethisch fundament niet uit het oog verliest resp. niet overschrijdt ten nadele van individuen. Zielzorg in zorginstellingen realiseert zich op dit niveau niet allen in gesprekken, maar ook in heel concrete activiteiten zoals netwerken naar binnen en buiten: Organiseren van vergaderingen; meewerken in teams, organen en commissies; deelname aan personeelsvergaderingen, studie dagen, bedrijfsuitstapjes of feestjes; betrokkenheid bij de na- en bijscholing van medewerkers; begeleiden van vrijwilligers; samenwerken met zelfhulpgroepen, met extramurale instellingen, met parochies, met de zendende kerk en het eigen beroepsverband; interne en externe ‘public relation’ en last but not least concreet sociaalpolitiek ‘lobbyen’. Zo’n praktijkpro fiel vereist niet alleen competenties op het gebied van teamwork en management, maar ook structurele, systeemtheoretische en (sociaal)politieke competentie. Zielzorgers zouden dus in staat en bereid 25
Lehmann, Karl: Seelsorge als Aufgabe der Kirche, in: Lebendige Seelsorge 41 (1990) 48-53, 52. Hoch, Lothar Carlos: Seelsorge und Befreiung, in: Wege zum Menschen 42 (1990) 132-144, 133. 27 Haarsma, Frans: Kandelaar en korenmaat. Pastoraaltheologische studies over kerk en pastoraat. Kampen, Kok, 1991, 89; Bons-Storm, Riet: Hoe gaat het met jouw? Pastoraat als komen tot verstaan. Kampen, Kok, 1989, 16; Stoppels, Sake: Herkenbare bescheidenheid, in: Praktische Theologie 24 (1997) 125-136. 28 Haarsma, Frans: ebd., 89. 26
15
zijn, zich heel nauwkeurig te laten informeren over deorganisatiestructuur van hun instelling, over de sociaalpolitieke wetgeving, over actuele ontwikkelingen in de gezondheidszorg zoals transmurale zorg, verkorting van de verblijfsduur, fusieprocessen etc. Multidimensionale zielzorg Het multidimensionaal gods- en mensbeeld vereist zielzorg multidimensionaal te denken en multidimensionaal in praktijk te brengen. Zie grafiek 4. De spiritueel-mystagogische, pastoraalpsychologisch-(psycho)therapeutische en diaconisch-ethische resp. profetisch-kritische dimensies van zielzorg zijn weliswaar helder te onderscheiden, maar behoren onlosmakelijk bij elkaar als geestelijke verzorging daadwerkelijk beoefend zal worden vanuit een specifiek christelijkkatholieke inkleuring. In bezinning op de bijbeltekst Johannes 10,10 ga ik zielzorg dus op een metaniveau als volgt inhoudelijk omschrijven: Multidimensionale zielzorg is een in de christelijke traditie geworteld professioneel aanbod dat ertoe wil bijdragen, eenleven in volheid van elke mens te bevorderen. Een leven in volheid, afhankelijk van de specifieke levenssituatie zowel in tijden van geluk als ook in tijden van crisis, d.w.z. te midden van ziekte, lijden, rouw, onvolkomenheid, gebrokenheid, eindigheid en doodsangst. Voor de ene patiënt, zijn naaste of personee lslid kan dit betekenen, dat een zielzorger zich vooral bezighoudt op het niveau van de geest, bij de andere misschien eerder op het niveau van psyche en/of lichaam resp. op het niveau van de structuren waaraan een mens lijdt. Zielzorgers moeten niet altijd op alle drie niveaus bezig zijn. Maar wordt een van de drie niveaus altijd verwaarloosd mag wel de vraag gesteld worden of hier daadwerkelijk sprake is van een specifiek christelijk-katholieke inkleuring van geestelijke verzorging. De multidimensionale visie van zielzorg is geen alternatief voor de definitie, die de VGVZ in haar 2002 verschenen beroepsstandaard heeft geformuleerd: “Geestelijke verzorging is de professionele en ambtshalve begeleiding en hulpverlening aan mensen bij zingeving aan hun bestaan vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuigingen en de professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming.”29 De door mij voorgestelde christelijk-katholieke inkleuring is principieel compatibel met deze definitie. Wel raakt het aspect van de zingeving op de achtergrond waardoor spirituele, structurele en beleidsaspecten, die in deze definitie doorklinken, meer naar voren komen. De commissie die de definitie van de VGVZ uitgewerkt heeft, legt er nu duidelijk de nadruk op, dat het om een voorlopige definitie gaat. Deze opmerking neem ik serieus en ik beschouw haar als een uitnodiging om mee te denken. Met Jozef Wissink die er vást van overtuigd is,dat tegenwoordig de kairos niet gemist mag worden om de rijkdom van onze christelijke – en vooral ook katholieke traditie, weliswaar bescheiden, maar toch zelfbewust, vrijmoedig en onbekommerd open ter discussie te stellen30 Afsluitende gedachten respectievelijk een vooruitblik Katholieke geestelijk verzorgers kwalificeren zich niet daardoor dat ze als enige groep een holistisch mensbeeld hanteren, dat ze het recht op naastenliefde hebben gepacht of de enige verzorgers zijn met tijd in overvloed. Zo’n, stelling zou buitensporig zijn en de noodzakelijke interprofessionele samenwerking in een moderne zorginstelling niet echt bevorderen! Katholieke geestelijk verzorgers zijn ook niet zoiets als brandweermannen/vrouwen, die pas dan geroepen willen worden, als alle andere professies hun grenzen bereikt hebben, als niets meer kan worden gedaan, als mensen doodgaan. Natuurlijk zijn ze in deze situatie aanwezig, maar deze situatie kan hun inhoudelijk profiel niet voldoende bepalen. Maar waarom zouden katholieke geestelijk verzorgers dan onontbeerlijk zijn voor moderne zorginstellingen? Omdat zij, ondanks de noodzakelijke integratie in de instellingom eschatologische redenen een profetisch-kritische blik op de zorginstelling als geheel hebben, omdat ze aanspreekpartners en wisselende coalitiepartners voor alle mensen en groeperingen binnen de instellingen zijn, omdat zij ondanks alle bezuinigingsmaatregelen en structurele misstanden
29
Beroepsstandaard voor de geestelijk verzorger in zorginstellingen.VGVZ-cahiers 2, september 2002, 8. Wissink, Jozef: Een kerk met toekomst., in Een kerk met toekomst? De katholieke kerk in Nederland 19602020. Hellemanns, S., W. Puttman, J. Wissink (ed.). Zoetemeer, Meinema, 2003, 138-158. 30
16
optimisme, levensvreugde hoop, kleur en tenminste eenglimp van verlossing in seculiere structuren kunnen brengen. Lukt dit, dan is de voorwaarde geschapen om als katholieke geestelijk verzorger op grond van het geworteld zijn in de katholieke traditie, in zorginstellingenop te bloeien. Het is dan mogelijk om op een geloofwaardige manier te handelen, en de kans bestaat datmen interprofessioneel serieus genomen wordt en echt iets kan betekenen voor hedendaagse mensen.
17
Christelijk Godsbeeld Multidimensionaal God transcendent weg niet ervaarbaar
geheim
immanent nabij ervaarbaar
Schepper Bondgenoot Rechter Bevrijder Jezus Christus God-Mens
Heilige Geest
Grafiek 1 D. Nauer
18
Een christelijk mensbeeld
zondi De mens coram deo: een hele levende
stof, sociaal ingebed
structureel ingebed
bemin
lichaam psyche geest beeld, bondgenoot Gods
(inter)cultureel, maatschappelijk, politiek economisch, ecologisch ingebed Grafiek 2 D. Nauer
schepsel, sterfelijk even Staub multidimensionaal, ambivalent, geheim 19 Grafiek 2 3 D. Nauer
Katholieke Geestelijke Verzorging / Zielzorg Theorie- en praktijkdesign
Multidimensionale Zielzorg Zorg dragen voor de hele levendige mens
Grafiek 4 D. Nauer
Een professionele bijdrage leveren aan leven in volheid (Johannes 10,10)
Wat ‚leven in volheid’ betekent kan/kunnen a lleen de mens(en) bepalen, voor die de zielzorger zorg draagt . De inhoudelijke invulling van ‚leven in volheid’ is dus afhankelijk van de specifieke levenssituatie van deze concrete mens, van zijn behoeften en verlangens zowel in tijden van geluk als ook in tijden van crisis, d.w.z. ook te midden en ondanks van onvolkomenheid, gebrokenheid, ziekte, lijden, rouw en sterfelijkheid, die de zielzorger niet weg kan nemen.
20
hh
Ruud G.W. Huysmans Emeritus hoogleraar kerkelijk recht van de KTU te Utrecht en de Katholieke Universiteit te Leiden
Naar een uitsplitsing tussen pastoraat en geestelijke verzorging ? !
Hieronder betekent katholiek rooms-katholiek, oud-katholieke gegevens had de auteur niet. Stel de gemeente Delft zet een groot, multifunctioneel gebouw neer. Dat gebouw is tot nut van het algemeen. Organisaties in Delft kunnen die ruimte voor hun bijeenkomsten gebruiken en haar daarvoor enigszins aanpassen. Zou het voor de katholieke kerk aantrekkelijk zijn omdaarin te gaan kerken? Zou ze dat voor haar eredienst voldoende vinden? Of zou ze streven naar een eigen kerkgebouw in de katholieke traditie? En wat zou er met de katholieke liturgie gebeuren, als die niet meer in een eigen, gewijde ruimte zou plaats vinden? Geestelijke verzorging in zorginstellingen lijkt allereerst een maatschappelijk en wettelijk ontwikkeld begrip, een gegeven tot nut van het algemeen. Vindt de katholieke kerk die geestelijke verzorging in zorginstellingen een goed huis voor de gelovige, ethische en liturgische leiding, die zij aan katholieken heeft te bieden? Is geestelijke verzorging voor de Nederlandse bisschoppen een goede ruimte voor katholiek pastoraat? Of verandert dit pastoraat daardoor? Bij ruimtes voor de katholieke eredienst kiest de kerk tot nu toe voor eigen kerkgebouwen, soms voor oecumenisch gemeenschappelijke kerken. De katholieke kerk gaat met haar eredienst niet huizen in het gebouw tot nu van het algemeen van de gemeente Delft. De bisschoppen van Nederland hebben zich niet algemeen uitgelaten over de vraag, of de katholieke kerk geestelijke verzorging in zorginstellingen een goed huis vindt voor de gelovige, ethische en liturgische leiding, die zij aan katholieken heeft te bieden. Wel is hun visie op de verhouding tussen katholieke theologen, werkzaam als geestelijke verzorger in zorginstellingen, en de katholieke kerk bekend. Volgens informatie uit kringen van de bisschoppen en van de geestelijke verzorging grommen zij daar soms over. Katholieke theologen duidt die katholieke christenen aan, die een door de katholieke kerk erkende, theologische en pastorale studie hebben afgerond en niet gewijd, dus leek zijn (c.207,1). Naar deze professionals, de pastoraal werkers en werksters, gaat in deze inleiding allereerst de aandacht, maar de priesters en diakens worden niet vergeten. De auteur kent beter de katholieke kerk dan de wereld van de zorginstellingen en van de geestelijke verzorging. Geestelijke verzorging als pastoraat In 1989 schrijven de Nederlandse bisschoppen: “De Kerk heeft in navolging van Jezus steeds grote zorg gehad voor de zieken en stervenden, voor allen die lijden. Wij achten ook in onze tijd de zorg voor een christelijke, kundige en inspirerende pastorale begeleiding van de zieke mens vanuit de katholieke gemeenschap van grote waarde en betekenis”.31 Wat valt hierin op? De zorg voor zieken, stervende en lijdende mensen heeft een pastoraal karakter. De aandacht van de kerk voor deze mensen volgt de lijn van het pastoraat en niet die van diaconie/caritas noch die van de missie. De lijn van diaconie/caritas voor zieken, ouderen en lijdenden uitte zich historisch in de oprichting van katholieke zorginstellingen. In ons land werden 31
“Verklaring over de pastoraal in de gezondheidszorg”, Bisdom ’s-Hertogenbosch , 1 juni 1989, in Analecta ’sHertogenbosch 1989, n. 5, blz. 21-22.
21
deze sinds het herstel van de hiërarchie in 1853 gesticht en gedragen door kat holieke zusters en broeders. Maar dit is bij ons grotendeels tot een eind gekomen. Naast deze lijn van katholiek geïnspireerde medisch/lichamelijke en zorgende diaconie/caritas ontwikkelde zich later langzaam de lijn van een speciaal pastoraat, de rectorenvan gestichten, daarna die van ziekenhuizen en bejaardenhuizen. Na Vaticanum II (1962-1965) is niet de lijn opgenomen van een hernieuwde, maar nu geestelijke diaconie voor zieken en ouderen in instellingen. Nu de katholieke zorginstellingen van religieuzen verdwenen zijn, is het bijzondere pastoraat, zij het steeds meer in algemene zorginstellingen, gebleven én gegroeid. De lijn van de missie verstaan als missionaire verkondiging is voor zorginstellingen nooit bedacht. Niettemin is het heel positief, als missionarissen aan zieke, oudere en lijdende mensen wegen openen om de evangelische boodschap te leren kennen, zoals c.787,1 van het kerkelijk Wetboek zegt. Waarom springt de kerkleiding zo direct van zorg voor lijdende mensen naar pastoraat en niet naar diaconie/caritas of missie? Vermoedelijk zit hier het volgende achter. Pastoraat in de vorm van parochies is wat zij het meest organiseert, beheert en onderhoudt. Dit pastoraat kent zij het beste en zij is er bijna dagelijks mee bezig. Maar er is meer. Inde negentiende eeuw bood de rijksoverheid de kerken de gelegenheid om pastores te leveren voor instellingen van het Ministerie van Justitie en van het Ministerie van Oorlog, dat destijds zo heette. De overheid beperkt verdachten en gevangenen, militairen en soldaten krachtens wettelijke bevoegdheid in hun vrijheid. Zij sluit hen op in huizen van bewaring, gevangenissen, penitentiaire inrichtingen, militaire bases, kazernes en legers. Zij onttrekt de katholieken onder hen voor hun geloofsleven aan het parochiepastoraat en aan de deelname aan de parochiegemeenschap. Daarom konden de kerken voor hun leden aalmoezeniers als pastores aanstellen in instellingen van Justitie en Defensie. Deze worden door de overheid betaald. Dus de katholieke kerk kent allang buite n de parochies een instellingenpastoraat in Justitie en Defensie. Dit bezit een eigen interne hiërarchie in het door een legerbisschop geleid Militair Ordinariaat voor de R.-K. Geestelijke Verzorging en in het Justitiepastoraat voor de R.-K. Geestelijke Verzorging bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, waarvan de raad geleid wordt door een bisschop.32 In deze bekende en vanzelfsprekende lijn is vermoedelijk, toen gezondheidsinstellingen een hoge vlucht namen, gedacht aan het leveren, het zenden van katholieke pastores voor de eigen mensen in deze instituties. Dat was relatief helder, zolang het ging om katholieke instellingen van diaconie/caritas, gedragen door religieuzen, grotendeels bevolkt door katholieken, katholieke instellingen dus, die krachtens eigen statuten ook voor kerkelijk pastoraat toegankelijk waren en een katholieke kapel onderhielden. In het proces van deconfessionalisering, vermaatschappelijking en verzelfstandiging van katholieke en andere instellingen gingen deze zelf geestelijke verzorging organiseren en aanbieden, totDe Kwaliteitswet Zorginstellingen van 1996 die voorschreef. Tegelijk werd de band tussen zorginstellingen, katholieke pastores als geestelijke verzorgers en de katholieke kerk institutioneel losser. Katholieke kerk en kath olieke geestelijk verzorgers zijn niet, zoals bij Justitie en Defensie, door een eigen, interne katholieke hiërarchie met elkaar verbonden. De wederkerige band werd structureel minder helder en meer voorwerp van subjectieve keuze. Terwijl in een vroegere situatie de kerk priesters afstond als ziekenhuis- of bejaardenhuispastor - de vroegere rectoren van de gestichten – en terwijl ze dat voor Justitie en Defensie nog doet, zoeken zorginstellingen nu zelf onder meer katholieke theologen voor de geestelijke verzorging van al hun mensen en zoeken katholieke theologen zelf naar een functie als geestelijk verzorger. Niettemin, de bisschoppen van Nederland blijven denken aan katholieke pastores, uitgestrekte armen van de kerk dus in en binnen de geestelijke verzorging van zorginstellingen. In de ogen van de kerkleiding is een katholiek geestelijk verzorger een katholiek pastor of dient dat te zijn. Dat blijkt geregeld uit kerkelijke stukken.
32
Zie Het Justitiepastoraat in Nederland. Uitgave ter gelegenheid van veertig jaar Hoofdaalmoezenier en Hoofdpredikant bij de Inrichtingen van Justitie in Nederland 1949-1989, ’s-Gravenhage, 1991; J.L.Swarte, Tussen Schip en Kaai. Geestelijke verzorging bij de krijgsmacht.Between Two Stools. Chaplaincy in the Armed Forces (diss. Erasmusuniversiteit Rotterdam), Kampen, 1993.
22
In januari 1980 vond in Rome de Bijzondere Synode van de Bisschoppen vanNederland met de paus en de Romeinse Curie plaats, een crisissynode onder meer over de eigen plaats van priesters en van pastoraal werkers. Pas negen jaren later, op 19 juni 1989, konden vijf Nederlandse bisschoppen tot een brief komen overPlaats, identiteit, taken en bevoegdheden van pastorale werkers en werksters. Zij voorzien daarin kerkelijk erkende en gezonden pastoraal werk(st)ers voor katholieken in de krijgsmacht, in penitentiaire inrichtingen en in “de pastorale begeleiding van gelovigen wier leven zich in kritieke situaties bevindt, zoals zieken en bejaarden”.33 Zij denken dus in de reeks van Defensie, Justitie en gezondheidszorg en bejaardenzorg. In hun beleidsnota Meewerken in pastoraat van 29 juni 1999 voorzien de Nederlandse bisschoppen pastoraal werk(st)ers in de pastorale, diaconale en catechetische begeleiding van gelovigen in een parochie, in een samenwerkingsverband van parochies of in een dekenaat of in het categoriaal pastoraat. Van dit laatste, sterk gespecialiseerde pastoraat schrijve n zij: “In het categoriaal pastoraat krijgt dit pastoraat een toespitsing: op de situatie van mensen die verblijven in instellingen van gezondheidszorg, in inrichtingen van justitie, in het leger, in de wereld van industrie en arbeid, op jeugd en jongeren,studenten, ouderen, religieuzen”.34 Ook hier weer de reeks van Justitie, Defensie en gezondheidszorg en bejaardenzorg, waar bijkomt, dat de aanwezigheid van de kerk in de wereld van universiteit en HBO geschiedt vanuit studentenparochies. Volgens de bisschoppen vindt er in zorginstellingen katholiek pastoraat plaats en de pastoraal werkers behoeven daartoe bisschoppelijke zending. Dat woordzending is in het kerkelijk recht een meerzinnig en soms duister begrip.35 Kan daar niettemin nog meer over gezegd worden?
Geen katholiek pastor zonder zending In de genoemde bisschoppelijke beleidsnotaMeewerken in het pastoraat van 1999 is geestelijke verzorging door katholieke pastores in zorginstellingen een vorm van categoriaal pastoraat van de kerk. De nota leeft van de vooronderstelling, dat pastoraal werk(st)ers daarom een zending van de bisschop behoeven. Dat onderscheidt hen van andere leken. “De zending geeft een verbinding met de sacramentele grondstructuur van de Kerk in de bisschop als degene die de zending geeft. (…) De bisschoppelijke zending geeft aan pastoraal werksters gezag. Het is een gezag, ontleend aan het gezag van de bisschop: dat van machtiging of mandaat”. Verderop heet het: “De bisschoppelijke zending van pastoraal werk(st)ers bevestigt de verbondenheid met de Kerk. De zending is meer dan een formaliteit. Zij bevestigt een roeping en erkent genadegaven, waarin pastoraal werk heilsbetekenis krijgt”. Ten slotte staat er: “Wanneer lekengelovigen meewerken aan taken op het gebied van de verkondiging, de bediening van de sacramenten of de leiding van een geloofsgemeenschap, welke op grond van hun wijding aan de gewijde bedienaren toekomen, is kerkrechtelijk een zending of instemming van de diocesane bisschop nodig”. Door zending geschiedt overdracht van bevoegdheden tot verkondiging in of buiten de eucharistie, tot woord- en communievieringen en tot leiding van katholieke gelovigen.36 Een ander aspect van zending komt naar voren in deHandreiking voor studie en zelfbezinning: Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide, die de bisschoppen in oktober 2005 uitgaven: “Wie in het pastoraat met een kerkelijke zending werkzaam is, vertegenwoordigt de Kerk, ook in de ogen van de pastorant. De overtuiging van de Kerk zal hij niet willen loslaten”.37
33
Bisschoppen van Groningen, Utrecht, Haarlem, Rotterdam en Breda, “Brief taken en bevoegdheden pastoraal werk(st)ers,” in Kerkelijke Documentatie 1 2 1 18 (mei 1990) n. 4, blz. 13-18; de eigen brief van de Bisschop van ’s-Hertogenbosch hierover van 28 juni 1989 is op dit punt gelijk aan de gezamenlijke brief van de andere bisschoppen, maar vermeldt niet de krijgsmacht (ib. blz. 19-25). De brieven zijn ook gepubliceerd in de Analecta van de zes betrokken bisdommen. 34 In Kerkelijke Documentatie 1 2 1 27 (10 september 1999) n. 8, blz. 20. 35 Zie Ilona Riedel-Spangenberger, Sendung in der Kirche. Die Entwicklung des Begriffes “missio canonica” und seine Bedeutung in der kirchlichen Rechtssprache, Paderborn usw., 1991. 36 De drie citaten staan op de blz. 12, 30 en 21.
23
Wat is zending tot pastoraat? Omdat volgens de Nederlandse bisschoppen een katholiek theoloog als geestelijk verzorger in een zorginstelling katholiek pastor is of dient te zijn, behoeft hij of zij een bisschoppelijke zending. Zending is voor de bisschoppen een heel bekend woord uit hun regelingen van de rechtspositie van pastoraal werk(st)ers sinds 1983. Wat is die zending tot pastoraat of tot pastoraal werk? Wat zit daarachter? Een kleine uitwijding over pastoraat in de stellingnamen van het pausschap is hier nodig. Pastoraat is daar de uitoefening in naam van Christus als Hoofd en Herder en dus op Zijn gezag van de taken van leren, heiligen en leiden (cc.375 en 1008) in de zorg voor het heil van de katholieken. Deze hoge omschrijving is de nu geldende in de katholieke kerk. Wie zijn dan de erkende pastores? De paus (c.331), de bisschoppen, vooral de diocesane, die een bisdom leiden (c.375,1 en 381,1) en in het algemeen zij, die het sacrament van de wijding hebben ontvangen (c.1008). Dit staat allemaal in het Wetboek van Canoniek Recht van 1983. Gewijde katholieken ontvangen in en door de wijding een blijvende basisopdracht tot pastoraat langs de drievoudige lijn van leren, heiligen en leiden. Het Romeinse programma van de paus en de Romeinse Curie,in de katholieke kerk leidinggevend en breed verspreid, vermag anderen in de kerk niet als pastores te zien. Waarom niet? Omdat zij niet in een zekere volledigheid en samenhang die drie taken van leren, heiligen en leiden kunnen uitoefenen.38 Die zijn aan de wijding gebonden. Kunnen anderen dan de gewijden, als zij geen pastores kunnen zijn noch heten, dan tochpastoraal werk(st)ers zijn met de nadruk op het eerste woord? Dat is mogelijk. Want daartoe geschikte, niet gewijde katholieke christenen kunnen door toevertrouwing van taken, door een commissio munerum ofwel door taakverlening door de diocesane bisschop deelgebieden van het pastoraat, d.w.z. van waar de sacerdos, priester of bisschop, voor staat, vervullen. Er is geen beter woord dan het juridische woord taakverlening: de kerkelijke leiding verleent of vertrouwt aan katholieke theologen een gedeeltelijke en omschreven taak, munus, in en van het pastoraat van de kerk toe. Hier wordt gebruik gemaakt van de rechtstechniek van overdragen en opdragen, vanoverdracht en opdracht. Het kerkrechtelijke begrip munus ofwel taak (zie de cc. 228,1; 230,2 en 145,1) kan misleidend zijn. Want in gewoon Nederlands betekent taak meestal een afzonderlijke werkzaamheid, terwijl het in de kerkelijke rechtstaal ook een pakket van werkzaamheden kan omvatten. De bisschoppelijke regelingen voor de rechtspositie van pastoraal werk(st)ers spreken sinds 1983 over pastorale opdracht. Dat is een juist woord, mits daarin ook begrepen wordt de overdracht van een kerkelijke taak, die een geheel van werkzaamheden kan omvatten, én van de daarbij behorende bevoegdheden. Niet ieder taak immers omvat bevoegdheden. Die tot pastoraal werk(st)er bevat die wel, waarbij bevoegdheid een distinctieve betekenis in de zin van volmacht heeft. Volmacht duidt op de bevoegdheid tot volvoering van een taak binnen de gezagvolle opdracht tot leren, heiligen en leiden van de kerk voor het geestelijke welzijn ofwel zielenheil van de katholieken. Wat is dan zending tot pastoraal werk? Allereerst, of de bisschoppen zich dat nu scherp bewust zijn of niet, hetgeen boven aan het Romeinse programma is ontleend: taakverlening, toevertrouwing van een gezagvolle taak in en uit het pastoraat van de kerk aan daartoe geschikte katholieke gelovigen, die leek zijn. Zendingis overdracht en opdracht tegelijk. Zij is dus meer dan een instemming in de zin van beaming. Zij is gevulde instemming, want zij bevat een taak met bevoegdheden ofwel volmachten in het pastoraat van de kerk. Volgens de Nederlandse bisschoppen verbindt de zending bovendien degene die gezonden wordt op bijzondere wijze met de kerk en met de bisschop. Zij bevestigt deze verbondenheid. De zending doet dat op basis van de erkenning van de roeping en van de genadegaven van wie gezonden wordt. De zending als 37
Utrecht, oktober 2005, blz. 34. In Profiel van de pastoraal werk(st)er in de Nederlandse R.-k kerkprovincie. Kader voor opleiding en vorming van de Nederlandse bisschoppen van november 2004 is te vinden: “Onder de term ‘pastoraal werker’ verstaan wij die leken die volgens de richtlijnen van de Nederlandse Bisschoppenconferentie werken in het pastoraat. Hier vallen ook niet-gewijde geestelijke verzorgers onder die met een kerkelijke zending van de diocesane bisschop werken in dienst van instellingen, die geen publiek kerkelijke rechtspersonen zijn”. 38 Naar analogie van c.150, die bepaalt: “Een ambt dat volledige zielzorg met zich meebrengt, voor het vervullen waarvan de uitoefening van de priesterwijding vereist wordt, kan aan iemand die het priesterschap (sacerdotium) nog niet heeft ontvangen, niet geldig toegekend worden”.
24
taakverlening brengt mee, dat de gezondene in zijn/haar taakvervulling zich houdt aan de leer, de wetten en normen van de katholieke kerk daaromtrent. Zo kan hij of zij ten slotte de kerk vertegenwoordigen bij pastoranten. Dit kan zware gevolgen hebben. Om een recent voorbeeld te noemen. In hunHandreiking voor studie en bezinning Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide zelfdodingvan oktober 2005 schrijven de bisschoppen: “Bezien in dit licht is het niet mogelijk in te gaan op het verzoek om de sacramenten toe te dienen, wanneer iemand voornemens is zijn leven actief te laten beëindigen. Zo iemand verkeert niet in de vereiste gesteldheid”. In het vervolg wordt dit ook voorzichtig uitgestrekt tot de kerkelijke uitvaart.39 Bij priesters en diakens heeft zending tot pastor in zorginstellingen een andere, meer beperkte betekenis. Zij ontvingen immers in de wijding reeds de basiszending tot pastoraat. Bisschoppelijke zending van een priester of diaken in zorginstellingen betekent, dat de biss chop het goed vindt, dat hij daar gaat werken, dus instemming met dit voornemen of feit, evenwel zonder taakverlening, zoals bij pastoraal werkers. In de meeste, vermoedelijk in alle gevallen gaat het bij geestelijke verzorging niet om een kerkelijk ambt in de zin van c.145 van het kerkelijke Wetboek. Het milieu, de context ofwel de organisatie, waarbinnen geestelijke verzorging plaats vindt, de zorginstelling, staat daarvoor te ver buiten de eigen kring ofwel de georganiseerde gemeenschap van de katholiekkerk. Pastoraal werkers in een parochieverband ontvangen niet alleen een bisschoppelijke zending in de zin van taakverlening, maar ook een bisschoppelijke (goedkeuring van) benoeming in een kerkelijke werkkring ofwel in een ambt. Dat is bij zorginstellingen niet zo. Nu kunnen twee benaderingen beschreven en uiteengelegd worden van geestelijke verzorging door katholieken in zorginstellingen tot nut van het algemeen. De kerkelijke, bisschoppelijk benadering Deze benadering gaat uit van het huis van de kerk. De kerk kent een categoriaal pastoraat in instellingen van Justitie, Defensie en zorg (en ook in andere milieus, zoals die van universiteit en arbeid). De kerk levert daar pastores voor, zendt daarin pastores. Om daarin beroepsmatig werkzaam te zijn behoeft een katholieke gelovige, die leek is, de zending van de bisschop. Geen katholiek kan in die sectoren katholiek pastor zijn en zich zo presenteren zonder bisschoppelijke zending (verg. c.216), die bij diakens of priesters een eenvoudige instemming omvat. Door letterlijk en bestuurlijk katholieke pastores te zenden voldoen de bisschoppen aan hun ambtsplicht “om hun aandacht ook te richten op katholieken die vanwege hun levensomstandigheden niet voldoende kunnen genieten van de gewone pastorale zorg” (c.383,1). In deze benadering behoort een katholiek, die geestelijk verzorger wil worden of wordt, vooraf bij de desbetreffende bisschop zijn zending aan te vragen. Indien de bisschop gemotiveerde redenen heeft om die te weigeren, behoort in deze lijn de betreffende katholiek niet geestelijk verzorger te willen worden. Bij Justitie en Defensie wordt daar strikt de hand aangehouden. De bisschoppen deden gemeenschappelijk in 1989 een laatste publiek beroep op alle zorginstellingen om zich aan de kerkelijke grondregel te houden, dat geen katholiek geestelijk verzorger kan zijn en dient te zijn zonder uitdrukkelijke pastorale opdracht door de bisschop. In het midden van dat jaar publiceerden zij eenAanstellingsprocedure priesters, diakens en pastoraal werkers in dienst van derden (gezondheidszorg en bejaardenzorg). Zij schreven daarmee niet alleen katholieke algemene zorginstellingen, maar ook algemene zorginstellingen zonder meer aan.
39
Utrecht, oktober 2005, blz. 36 en 37-39.
25
“Weliswaar heeft er nooit een schriftelijk vastgelegde voor het gehele land geldende aanstellingsprocedure bestaan, maar dat bleek in het verleden geen belemmering om de aanstelling van een geestelijk verzorgen in goed overleg tussen het instellingsbestuur en de plaatselijke bisschop tot stand te brengen. Tot hun spijt stellen de bi sschop vast, dat her en der een praktijk ontstaat waarbij geestelijke verzorgers voor katholieken worden aangesteld zonder overleg met de plaatselijke bisschop en zonder diens pastorale opdracht. Zij beschouwen dit als een ongewenste ontwikkeling, gezien hun verantwoordelijkheid voor de pastorale zorg voor de katholieken in hun bisdom, maar ook gezien de noodzaak tot legitimatie van de geestelijke verzorgers ten overstaan van de katholieken van de betrokken instellingen”.40 In die bisschoppelijke Raam(aanstelling)procedure van 1989 staat onder 2. Wederzijdse erkenning van verantwoordelijkheden een heel belangrijke passage: “1. De Room Katholieke geestelijke verzorging in een instelling veronderstelt een zending (pastorale opdracht) door de bisschop als leider van de plaatselijke geloofsgemeenschap van een door hem erkend geestelijk verzorger tot behartiging van het pastoraat voor de R.K. gelovigen van de instelling. Het behoren tot de R.K. geloofsgemeenschap onderwerpt de geestelijk verzorger aan een stelsel van kerkelijke regels, die kunnen verschillen naargelang de geestelijk verzorger priester, diaken of pastoraal werker is.41 2. Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de integratie van de geestelijke verzorging in het geheel van de zorgverlening en stelt uit dien hoofde bepaalde kwaliteitseisen o.m. t.a.v. de klinisch pastorale vorming aan de geestelijke verzorger. De instelling is de juridische werkgever van de geestelijke verzorger en bepaalt het verband waarbinnen en de wijze waarop de geestelijke verzorging plaatsvindt”. Met dit laatste omtrent de inrichtende, op integratie gerichte bevoegdheid van de zorginstelling komt de tweede benadering in zicht.
De zorginstellingen benadering De andere benadering gaat uit van het huis van een zorginstelling. Deze stelt een Dienst Geestelijke Verzorging in en maakt hem een onderdeel van haar organisatie, ook als deze instelling een katholiek tehuis zou zijn en ook als zij afspraken heeft met een bisdom voor de aanstelling van een katholiek pastor ofals zij van deze verwacht, dat deze van de bisschop de pastorale zending verkrijgt. De zorginstelling schept de Dienst Geestelijke Verzorging en zoekt volgens bepaalde criteria daar geschikte mensen voor. Zo’n functie vormt geen kerkelijk ambt in de zin van c.145 van het kerkelijke Wetboek.
40
Het gaat om “Brieven aan de besturen van katholieke algemene en van algemene ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen, instellingen voor zwakzinnigen en bejaardenhuizen (of in een andere variant: ziekenhuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en zwakzinnigenzorg, verpleeghuizen en verzorgingshuizen),” vergezeld van een “Raamprocedure tot aanstelling van priesters, diakens en pastoraal werkers in dienst van derden (gezondheidszorg en bejaardenzorg) in de bisdommen Breda, Groningen, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Rotterdam en Utrecht” van 12 juni 1989, te vinden in Analecta Bisdom Rotterdam 34 (1989) 165-173; Analecta Bisdom ’s-Hertogenbosch 1989, n. 5, 21-32; Analecta Bisdom Groningen 1989, 90-94; Analecta Bisdom Breda 3 (1989) 82-85. Na enig, ook publiek over en weer tussen de bisschoppen en de Katholieke Vereniging van Ziekeninrichtingen (KVZ) adviseerde deze laatste in april 1990 haar leden om de bij de brief gevoegde bisschoppelijke Raamprocedure tot aanstelling te volgen. Het toenmalige bestuur van de Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Ziekenhuizen (VGVZ), Katholieke Sector schreef op 3 mei 1990 na een verhelderend gesprek met de Interdiocesane Commissie Overleg Rechtspositionele Aangelegenh eden (ICORA) aan zijn leden: de zienswijzen lopen voor een aanmerkelijk gedeelte niet parallel; de raamprocedure heeft een beperkte reikwijdte en betekenis en een betrekkelijk belang en is een aangelegenheid tussen bisschop en instellingen; zij laat de vrijheid van de pastores onverlet. Met dit laatste lijkt bedoeld de zelf te kiezen binding van de katholieke geestelijk verzorger met de katholieke kerk ofwel gemeenschap, een binding te onderscheiden van de kerkelijke zending. 41 Noot van de auteur: bij dit stelsel van kerkelijke regels valt het volgende op te merken. In het nu geldende Rechtspositiereglement voor pastoraal werker in de bisdommen staat in Art. 3.3. de bekende bindende passage: “De pastoraal werker zal de voor zijn beroepsuitoefening en zijn leven algemeen aanvaarde waarden en normen en de voor zijn functie vastgestelde richtlijnen in acht nemen, welke zijn neergelegd in het algemeen kerkelijk recht en in andere, door de bisschop krachtens zijn kerkrechtelijke bevoegdheid vastgestelde voorschrif ten ten aanzien van de functie van pastoraal werker”. Deze bepaling geldt als zodanig niet voor katholieke geestelijk verzorgers, want Art. 1.c. bepaalt: “De pastoraal werker in dienst van een instelling, die niet een publieke kerkelijke rechtspersoon is, valt onder de rechtspositie voor het personeel van de betreffende instelling”.
26
De zorginstelling plaatst via de Dienst Geestelijke Verzorging pastores, die katholiek zijn, en andere pastores en verzorgers in een voorgegeven werkverband, dat geregeerd wordt door de regels van de instelling, niet door die van de katholieke kerk of door die van de kerken. De instelling bepaalt, dat de Dienst Geestelijke Verzorging interkerkelijk (oecumenisch) is, eventueel interreligieus of interlevensbeschouwelijk. Aan de Dienst is de geestelijk verzorging toevertrouwd. Er vindt tussen de geestelijke verzorgers taakverdeling plaats, afdelingen worden aan personen toegewezen, eventueel andere specialisatiepunten, er is een hoofd Dienst Geestelijke Verzorging, liturgische vieringen worden verdeeld tussen de christelijkepastores, en wel zo, dat de Dienst Geestelijke Verzorging niet iedere zondag een katholiek viering aanbiedt. De subjectieve aanspraken van patiënten of cliënten kunnen terecht om een katholiek pastor of om diens specifieke diensten vragen (katholieke pastorale zorg, heilige communie, viaticum, gebed, ziekenzegen, ziekenzalving, biecht). Geestelijke verzorging heet sinds 1987 “de professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen vanuit en op basis van een geloofs- en levensovertuiging”.42 De VGVZ heeft deze omschrijving daarna aangepast door toe te voegen “bij zingeving aan hun bestaan” en “en de professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming”.43 Al met al gaat het niet om een begrip, dat typisch vanuit het katholicisme ontwikkeld is. Noch het katholieke denken noch de kerkelijke institutie hebben het voortgebracht. Het is maatschappelijk ontstaan in de kring van zorg, opleiding, beleid en wetgeving. Sinds De Kwaliteitswet Zorginstellingen van 1996 is het beschikbaar stellen van geestelijke verzorging een verplichting voor zorginstellingen, “die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten”. De samenleving heeft dus het concept geestelijke verzorging aan de kerken aangereikt en ter beschikking gesteld, zoals de gemeente Delft een gebouw tot nut van het algemeen aan organisaties, ook aan kerken in haar gebied aanbiedt. Verschillen tussen de benaderingen Een eerste verschil is dat in de kerkelijke opvatting van katholiek pastoraat dit een gezagvolle opdracht is om katholieken via de lijnen van leren, heiligen en besturen te leiden naar heil en leven. Deze lijnen zijn door de kerk bepaald en vastgesteld en vormen het verplichtend kader. In de andere benadering staan begeleiding en hulpverlening aan mensen bij zingeving van hun bestaan voorop. Deze geschieden vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging. Dit laat evenwel onhelder, of bij katholieke geestelijk verzorgers de katholieke geloofsovertuiging het bepalend kader is of niet b.v. voor het leren inzake begin en einde van het leven en voor het heiligen door sacramentele en andere vieringen. Het is interessant om te weten, waar in dit verband professor Doris Nauer met haar pleidooi voor zielzorg zit.44 Hier hebben de bisschoppen vragen en twijfels over het huis van de geestelijke verzorging als ruimte voor katholiek pastoraat. Hun genoemde beleidsnotaMeewerken in het pastoraat van 1999 laat dit zien: “Teamvorming kan geen motief zijn voor het overschrijden van de grenzen tussen priesterschap en de functie van pastoraal werk(st)er. Wij weten, dat dit soms gebeurt, vooral in het categoriaal pastoraat, waarin geldende arbeidsvoorwaarden, de noodzaak om afspraken tussen teamgenoten te maken en de interconfessionele samenstelling van een team voor complicaties kunnen zorgen”.45.
42
Nationale Ziekenhuisraad, Utrecht, nota Dienst Geestelijke Verzorging in Organisatie en Beleid, 1987. Vereniging van Geestelijke verzorgers in Zorginstellingen, Beroepsstandaard voor de Geestelijk Verzorger in Zorginstellingen (VGVZ-cahiersd 2), 2002, 13-16, 44 Zie haar inaugurale rede van 19 maart 2004 Van geestelijke verzorging naar christelijke zielzorg. Pleidooi voor een hedendaags zielzorgconcept., Universiteitsdrukkerij (KUB), 2004; verder “Pleidooi voor zielzorg,” in Praktische Theologie 32 (2005) 465-483; “Van geestelijke verzorging naar christelijke zielzorg” in Theologisch Debat 2 (2005) 5-14 en het debat daarover tussen Johan Bouwer en haar,ib. 15-27. 45 Blz. 32. 43
27
Een Brief van de bisschop van ‘s-Hertogenbosch aan besturen, directies en pastores van zorginstellingen van februari 2001 brengt dit wat betreft de taak van heiligen onder woorden.46 En de reeds genoemde bisschoppelijke Handreiking voor studie en bezinning Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij suïcide van oktober 2005 vertoont in 4.2. Ambtsdrager en bedienaar van de sacramenten een sterk vermanende, in herinnering roepende en voorschrijvende toon in de richting van katholieke pastores. In gesprekken met katholiek geestelijk verzorgers komt naar voren, dat zij van de katholieke kerkleiding te weinig mogelijkheden, ruimte en helderheid verkrijgen om naar eigen verantwoord inzicht binnen de algemene Dienst Geestelijke Verzorging van een instelling hun weg te mogen zoeken voor alle mensen, die zij aantreffen, en ook voor katholieken daaronder. Vergelijkenderwijs valt hierbij het volgende op. De twee sterk door een eigen katholieke hiërarchie geleide takken van katholieke geestelijke verzorging, die bij Defensie en Justitie, lijken in hun feitelijke werkzaamheden, als men erover leest en hoort, niet significant af te wijken van wat katholieke geestelijk verzorgers in zorginstellingen doen. Een verschil ligt in de verschillende doelgroepen, waarbij de laatste groep veel te maken heeft met ziekte en lijden en met het begin en einde van het leven. Niettemin hoort men geen gegrom of aarzelingen van de bisschoppen over de geestelijke verzorging - hetzelfde woord wordt gebruikt als bij zorginstellingen - in Defensie en Justitie. Hoe is dit te verklaren? Valt daar wat te leren? Al met al lijken de twee boven aangehaalde onderdelen van2. Wederzijdse erkenning van verantwoordelijkheden van de bisschoppelijke Aanstellingsprocedure priesters, diakens en pastoraal werkers in dienst van derden (gezondheidszorg en bejaardenzorg)van 1989 over de verschillende verantwoordelijkheden van de kerk en van de zorginstelling op gespannen voet met elkaar te staan en niet onderling in evenwicht gebracht te zijn. Een tweede verschil ligt er vermoedelijk rondom kerkelijke zending. Voor de kerkleiding betekent zij bij pastoraal werkers de verlening van een kerkelijke taak, uit te voeren volgens de regels van de kerk, en bij priesters en diakens de instemming, dat zij in een zorginstelling gaan werken. Voor een katholiek geestelijk verzorger is deze zending een noodzaak. Zij bindt hem of haar aan de kerk en haar leiding. En natuurlijk houdt zending in vertrouwen geven aan iemand. Zending lijkt voor katholieke geestelijk verzorgers vooral te betekenen, dat zij door zending te vragen uitdrukken vanuit een katholieke geloofsovertuiging te willen werken en dat zij door zending te ontvangen de kerk en haar leiding achter hem of haar zien staan en gewettigd zijn om, waar nodig, als katholiek in zorginstellingen op te treden. Maar dat is beperkter dan de kerkrechtelijke opvatting van zending bij de kerkleiding (zie eerste verschil). Men kan het ook anders zeggen. In hetOnderzoeksrapport van de Katholieke Sector van de VGVZ van augustus 2005: Katholieke Geestelijke Verzorging, Meningen van Leden van de Katholieke Sector van de VGVZ door J.Pieper en J.Verhoef heeft zending vooral de betekenis van een van vertrouwen blijk gevende, persoonlijke en warme verhouding tussen de zendende bisschop en de gezonden geestelijk verzorger. Zij kennen elkaar en staan in regelmatig onderling contact. In de institutie van de katholieke kerk is zending allereerst een bestuurlijk rechtsmiddel om katholieken te laten delen in gezagvolle kerkelijke taken. Tussen beide opvattingen van zending ligt een verschil. De overeenkomst is evenwel, dat zending altijd wederkerig vertrouwen veronderstelt en daarop berust.
46
“Men zou zich bij het vieren van de Eucharistie niet altijd aan de regels houden; oecumenische afspraken tussen verschillende christelijke kerken op het terrein van de liturgie zouden gemakkelijk– ook in principiële zaken – overschreden worden; rond de bediening van het sacrament van verzoening en het ziekensacrament lijkt veel vaagheid te zijn ontstaan. Wanneer gelovigen niet expliciet kunnen vragen wat zij willen, schijnen zij soms een viering te krijgen die suggereert een mengeling te zijn van een sacrament en een gebedsdienst, inclusief het gebruik van de heilige Olie. Bedienaren zouden niet duidelijk zijn in naam, kleding en in het aangeven van bevoegdheden die zij hebben. (…) Meer en meer lijkt er een ‘grijs gebied’ te ontstaan, waarin kerkelijke handelingen die aan specifieke bedienaren zijn voorbehouden, worden verricht door mensen die daartoe geen zending of opdracht hebben ontvangen, noch van hun eigen kerk, noch van een andere religieuze denominatie”, destijds gelicht van www.bisdomdenbosch.nl
28
Ook een andere analyse wijst op genoemd verschil. Volgens deBeroepsstandaard van 2002 “heeft de geestelijk verzorger als ambtsdrager een identiteit die gelegitimeerd is door een maatschappelijk erkend levensbeschouwelijk genootschap”. Het ambtshalve aspect drukt de positiebepaling van de geestelijk verzorger zelf uit. Ambtshalve duidt op een zelf gekozen positiebepaling naar een maatschappelijk erkend levensbeschouwelijk genootschap, in dit geval de katholiek kerk, en legitimatie ofwel waarmerking doorhaar. Maar voor de katholieke kerkleiding houdt dit meer in. Een derde verschil blijkt rondom de mensen, voor wie geestelijke verzorging dient. Een katholiek geestelijk verzorger ziet haar/hemzelf vermoedelijk als een eenheid van katholiek pastor en algemeen geestelijk verzorger. Die vormen één identiteit. De katholieke bisschoppen benadrukken sterk, dat een katholiek geestelijk verzorger een categoriaal pastor van de kerk is voor pastoraat aan katholieken in zorginstellingen. Daarom zijn zending in de zinvan taakverlening en getrouwheid aan de kerkelijke overtuigingen en regels nodig. De bisschoppen erkennen evenwel tevens, dat een katholiek geestelijk verzorger krachtens aanstelling door een zorginstelling in een Dienst Geestelijke Verzorging ten dienstestaat van alle mensen in zo’n instelling om hen te begeleiden en hulp te bieden bij de zingeving van hun bestaan en onder de inrichtende bevoegdheid van de zorginstelling valt. Een katholiek geestelijk verzorger heeft in deze benadering dus twee identiteiten. Dit blijkt ook uit de Raam(aanstelling)procedure van 1989, die zowel de verantwoordelijkheid van de bisschoppelijke kerkleiding noemt als de inrichtende, op integratie gerichte bevoegdheid van de zorginstelling. De reeds genoemde Brief van de bisschop van s’-Hertogenbosch aan besturen, directies en pastores van zorginstellingen van februari 2001 onderscheidt in het werk van een katholiek geestelijk verzorger duidelijk tussen geestelijke verzorging voor allen en pastorale dienstverlening voor katholieken in zorginstellingen. Een katholiek geestelijk verzorger kan dus twee verschillende opdrachten bezitten: een specifiek pastorale van de kerk voor de katholieken en een algemeen geestelijk verzorgende van de instelling voor alle mensen daarin. Een uitweg door uitsplitsing binnen geestelijke verzorging? Het lijkt dat dit onderscheid niet of niet voldoende vruchtbaar wordt gemaakt in het zoeken naar een kerkelijke positionering van een katholiek geestelijk verzorger. Van beide kanten wordt er vermoedelijk vanuit een bepaald huis gedacht. De kerkleiding gaat uit van het eigen huis van de kerk en haar pastoraat. Zij wil niet, dat katholiek pastoraat verdwijnt in geestelijke verzorging tot nut van het algemeen. De zorginstelling of althans de geestelijke verzorging gaat uit van haar eigen huis tot nut van het algemeen en wil niet, dat geestelijke verzorging verdwijnt in katholiek pastoraat voor alleen katholieken. Niet duidelijk is, welke zijde het meest denkt, dat het huis van de ander niet – helemaal – een geschikt huis is. Daarom kan het, dat beide, kerkleiding en geestelijke verzorging door katholieken, gediend zijn met een onderscheiding in de zin van een uitsplitsing in de werkzaamheden van die geestelijke verzorging. Daarmede is bedoeld, dat duidelijk is, wanneer een katholiek geestelijk verzorger als katholiek pastor voor katholieken of als geestelijk verzorger tot nut van het algemeen optreedt. Onder andere op het terrein van liturgische vieringen en heilige bedieningen is dat belangrijk. Op de achtergrond hiervan speelt, dat de katholiek geestelijk verzorger niet alleen valt onder het bisschoppelijk gezag, maar ook staat onder de inrichtende, op integratie gerichte bevoegdheid van het bestuur van de zorginstelling, zoals de bisschoppen in hunRaam(aanstelling)procedure van 1989 erkenden. Daarom volgen hieronder om een uitweg op het spoor te komen enige uitsplitsingoefeningen bezien vanuit de katholiek kerk, haar bisschoppen en haar recht en wel allereerst voor leken, niet gewijde katholieke theologen. Inzake de morele overtuigingen van de geestelijk verzorger, die katholiek is, geldt in het algemeen, omdat hij of zij katholiek is, c.748 van het kerkelijk Wetboek:: “1. Alle mensen hebben de plicht de waarheid te zoeken in wat God en Kerk aangaat; krachtens goddelijke wet hebben zij de plicht en het recht deze, eenmaal gekend, te aanvaarden en dienovereenkomstig te leven. 2. Niemand is het ooit toegestaan mensen tegen hun geweten in tot aanvaarding van het katholiek geloof te dwingen”.
29
1. Wil een katholiek theoloog in een zorginstelling alleen geestelijk verzorger zijn, evenwel niet vanuit en op basis van de katholieke geloofsovertuiging, dus zonder tevens katholiek pastor te zijn, dan is daar geen bisschop bij nodig. 2. Wil een katholiek theoloog alleen geestelijk verzorger zijn, evenwel vanuit en op basis van de katholieke geloofsovertuiging, zonder evenwel tevens katholiek pastor te zijn, dan is daar geen bisschop bij nodig. 3. Wil een katholiek theoloog geestelijk verzorger vanuit en op basis van de katholieke geloofsovertuiging zijn én zich daarin als katholiek kunnen presenteren zonder tevens katholiek pastor in de zin van het katholiek kerkrecht te willen zijn, dan is geen bisschoppelijke zending vereist. Een bisschoppelijke toestemming om zich als katholiek geestelijk verzorger te mogen presenteren is voldoende (verg. c.216).47 Vermoedelijk zal een Nederlandse bisschop het verzoek daartoe toch zien als een verzoek om een pastorale taak en om bisschoppelijke zending te ontvangen, waar niettemin niet om gevraagd is. Deze mogelijkheid lijkt daarom in feite bij de kerk niet te verwezenlijken. Zij ligt evenwel heel dicht bij wat volgens genoemd Onderzoeksrapport van Pieper/Verhoef van 2005 leeft bij katholiek geestelijk verzorgers. De katholieke kerk verwacht in deze drie gevallen, dat hij of zij zich onthoudt van de katholieke viering of bediening van sacramenten, van sacramentaliën en van katholieke kerkdiensten. Hij kan wel bidden met patiënten, indachtig het woord van Christus, dat wij steeds moeten bidden (Lucas 18:1 in de Latijnse Vulgaat “oportet semper orare”). Hij of zij kan wel eigensoortige godsdienstige of christelijke bijeenkomsten ontwikkelen en leiden, die niet typisch katholiek zijn. 4. Wil een katholiek theoloog niet alleen geestelijke verzorger, maar ook katholiek pastor zijn en zich als zodanig kunnen presenteren, dan is om die laatste reden vanuit de kerk gezien bisschoppelijke zending nodig. Hij of zij wordt dan geacht overeenkomstig het kerkelijk recht de haar of hem toevertrouwde taak in de gezagvolle kerkelijke taken van leren, heiligen en leiden voor de katholieken uit te oefenen. 5. Van een katholiek priester of diaken verwacht de katholiek kerk gezien zijn basiszending in de wijding tot pastoraat, dat hij ook in en binnen de geestelijke verzorging tot nut van het algemeen zich als katholiek pastor kan presenteren. Dus is bisschoppelijke zending in de zin van instem ming nodig (zie boven). Niettemin is om bepaalde redenen een uitzondering hierop denkbaar. De katholieke kerk verwacht in de laatste twee gevallen, dat de katholieke pastor voor katholieken doet wat hij van de kerk mag doen. Zij verwacht verder, dat hij of zij met eerbiediging van de katholieke geloofsinzichten en normen inventief is in het scheppen van geestelijke begeleiding, oecumenische vieringen en andersoortige bijeenkomsten tot nut van het algemeen. In deze voege stelt n.204 Pastorale samenwerking in speciale situaties uit het Oecumenisch Directorium van 1993: “Terwijl iedere kerk en kerkelijke gemeenschap de pastorale zorg op zich neemt voor haar eigen lidmaten en op onvervangbare wijze opgebouwd wordt door de bedienaren van haar plaatselijke gemeenschappen, zijn er bepaalde situaties waarin in de religieuze noden van de christenen veel efficiënter zou kunnen wordenvoorzien als de al dan niet gewijde zielzorgers van de verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen tezamen hun werk verrichten. Dit soort oecumenische samenwerking kan heel goed gebeuren in de zielzorg van ziekenhuizen, gevangenissen, leger, universiteiten en grote industriële complexen”.48. Dit is de bekende reeks van Defensie, Justitie, zorg, universiteit en wereld van de arbeid, die evenwel blijft binnen het gebied van pastorale zorg van kerken voor hun leden. HetDirectorium kan er daarom aan toevoegen, dat de samenwerking heeft te geschieden volgens de normen van iedere deelnemende kerk, ook die van de katholieke kerk.
47
C.216 luidt: “Alle christengelovigen (bedoeld zijn: alle katholieken) hebben, daar zij immers deel hebben aan de zending van de kerk, het recht ook door eigen initiatieven, naargelang van ieder staat en plaats,de apostolische activiteit te bevorderen of te ondersteunen; geen enkel initiatief evenwel mag aanspraak maken op de naam katholiek tenzij met bijkomende toestemming van de bevoegde kerkelijke overheid”. 48 Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen, Oecumenisch Directorium. Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, d.d. 25 maart 1993, in Kerkelijke Documentatie 1 2 1 21 (oktober 1993) N.7 (uit het Engels, de oorspronkelijke tekst, vertaald).
30
Een uitweg door een vierde werksoort? Een dieper gaande uitweg voor een goed verband tussen enerzijds katholiek pastoraat en anderzijds geestelijke verzorging tot nut van het algemeen door katholieke theologen lijkt daarom nodig. Zij is misschien te ontdekken in de volgende ontwikkeling. De katholieke kerk in onze Westelijke Europese cultuur is langzaam bezig meer oog te krijgen voor de situatie, waarin katholieke pastores en kerkelijke vrijwilligers in parochies, in katholieke centra, in onderwijsinstellingen en in zorginstellingen e.a. hun werk moeten doen. Daarin zijn zij weliswaar subjectief en persoonlijk katholiek, maar niet steeds pastoraal bezig in de omschreven zin van gezagvol kerkelijk leren, heiligen en besturen. Als zij niet zuiver binnenkerkelijk willen blijven, bewegen zij zich immers op een markt van mensen, onder wie katholieken, waarbij zij vanuit het katholiek geloofsgoed zover proberen te komen met mensen in hun zoeken naar zingeving, godsdienst en geloof als mogelijk is. Niet alleen moeten zij roeien met de riemen die zij hebben, maar hun boot, de kerk zelf, drijft op het water en de golven van de veelzinnigheidvan onze samenleving. Hun werk heeft daarom meer te maken met diaconie en missie dan met pastoraat. Diaconie verstaan als “allerlei manieren waarop groepen van christenen zich solidariseren met mensen in nood en/of werken aan het verbeteren en oplossen va n maatschappelijke problemen”49 is evenwel niet helemaal precies aan de orde. En missie verstaan als evangelisatie om mensen tot leerlingen van Christus te maken evenmin. De inzet van veel pastores en vrijwilligers kan eerder getypeerd worden als onbaatzuchtige, niet resultaatgerichte en gedoseerde aanbieding van het beste uit de christelijke en katholieke geloofstraditie. Naast pastoraat, diaconie en missie geschiedt er in feite dus aangepaste terbeschikkingstelling van de katholieke geloofsovertuiging, die het leven van mensen dragelijk wil maken. Maar daar hebben wij in de kerkelijke traditie geen woord voor. Zij vormt een quartum genus, een vierde werksoort naast pastoraat, diaconie/caritas en missie. Zij raakt diakonie uitEcclesiologie in context van Johannes A.van der Ven (Kampen, 1993) en presentie uitEen theorie van de presentie van Andries Baart (Utrecht, 20012). Amsterdam, 15 februari 2006.
49
Deze omschrijving stamt uit het Landelijk Pastoraal Overleg (LPO) van de katholieke kerk in Nederland van 1984-1992. Zie Kerkelijke Documentatie 1 2 1 20 (november 1992) N.9.
31
Drs. Sjaak Körver Coördinator van het Centrum voor Religieuze Communicatie van de Universiteit van Tilburg, supervisor en KPV-trainer
De katholieke geestelijk verzorger: bevoegd en bekwaam Inleiding: traditie Het is boeiend dat deze studiedag de titel ‘Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek’ heeft meegekregen. In allerlei opzichten. Zoals in de uitnodiging van deze dag wordt vermeld, is deze titel een citaat uit de Ballade van de katholiek, die een antwoord van Anton van Duinkerken vormde op uitlatingen van Anton Mussert aan het adres van ‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken’. De woordenwisseling was ontstaan naar aanleiding van een Zweeds toneelstuk– De beul – waarin voor een goed verstaander kritiek werd geuit op de nationaal-socialisten in Nederland en Duitsland. Naar aanleiding van de uitvoering waren rellen ontstaan en tevens polemieken in een aantal dagbladen en tijdschriften. Het antwoord van Van Duinkerken was zijn in één avond geschreven Ballade. Waarom noemt hij zich nu katholiek? Met welke argumenten onderbouwt hij zijn positie als katholiek die iets te bieden heeft waarover Mussert en diens partij niet beschikken? Van Duinkerken beroept zich op de joods-christelijke traditie van meer van 20 eeuwen tegenover de nauwelijks 20 jaar waarop de kliek van Mussert zich kan beroepen. Diens geschreeuw van ‘heil’ kan de toets van al die eeuwen niet doorstaan. Als katholiek kan Van Duinkerken zich beroepen op Gods zoon die werd geboren uit een Joodse vrouw, in een tijd met andere dictators, een mens die het licht geworden is in de zwartste nachten. Mussert kent zijn geschiedenis niet en weet dus niet waarover hij spreekt, weet niet hoe katholieken zich door de eeuwen heen verzet hebben tegen overmacht en dwingelandij, tegen geweld en moord, tegen tirannie en holle leuzen. Het heil van de nationaal-socialisten is niet te vergelijken met het heildat Jezus Christus representeert (Van der Plas, 2000, 218-224; Weren, 2004, 7-10). De argumentatie van Van Duinkerken draait dus om de traditie van 20 eeuwen, waarin de aanspraak van de katholiek is gelouterd, getoetst ten overstaan van vele vormen van tirannie en onderdrukking. Die traditie is iets waarop je je als katholiek kunt beroepen. In die traditie gaan zovele stemmen en ervaringen schuil die licht werpen op actuele gebeurtenissen en die dan ook de 20 jaar van ‘heil’ roepen door Mussert en de zijnenontmaskert als hol, als barbaars, als illusie. Boeiend is deze titel ook omdat de laatste jaren verschillende initiatieven waar te nemen zijn waarmee katholieken zich weer duidelijk profileren. Ik noem bijvoorbeeldTempora (www.tempora.nu), een website die de deelname van katholieken aan het publieke debat bevordert. ‘Een katholiek geluid herken je aan de manier van kijken naar de werkelijkheid: vanuit hoop, verwondering en genade’, aldus de homepage van deze website. De titel van de website en van dit initiatief is ontleend aan een uitspraak van de grote denker en monnik Augustinus (in Sermo 80): Nos sumus tempora: quales sumus, talia sunt tempora, vrij vertaald: ‘wij zijn de tijden; zoals wij zijn, zo zijn de tijden’. Augustinus ‘verzette zich tegen de overtuiging dat het heil voor of na dit leven te verwachten is. Volgens Augustinus zijn wij zelf mede vormgevers van het heil; wij zijn de tijden. Het doet ons appelleren aan de verantwoordelijkheid die wij nu in deze samenleving te tonen hebben’. Zo verantwoorden de verschillende leden van dit initiatief dit project (zie ‘Wie zijn wij’ op de genoemde website). Een tweede project is de website www.rkdiaconie.nl die sinds kort ‘in de lucht’ is. Deze website is een initiatief van de Diaconale Alliantie waarin vier organisaties met elkaar samenwerken, namelijk het Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad (LKDB), de Bisschoppelijke Commissie Justitia et Pax Nederland, het Arbeidspastoraat - Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK), en Actioma, instituut voor activering, innovatie en onderzoek. Vanuit een bewust katholieke identiteit beoogt deze website ‘het diaconale werk dat gebeurt met, door en voor mensen in nood en in de marge, te helpen versterken. Met dit communicatiemiddel en met een educatieve impuls aan de deskundigheid van mensen die diaconaal actief zijn, willen we er aan bijdragen dat dit handelen gericht is op de waardigheid van naasten én van jezelf. Omdat we zo Gods Naam doen’ – aldus de colofon.
32
Een derde ‘project’ was de viering van 150 jaar herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 2003. In de Utrechtse Jaarbeurs was een grote manifestatie onder de titelKatholiek met hart en ziel. In het najaar organiseerde de Theologische Faculteit Tilburg een symposium met als titelDaarom toch katholiek. Kerk, cultuur, maatschappij en katholieke identiteit. Beide bijeenkomsten waren op zoek naar wat er gebleven is van het katholieke zelfbewustzijn dat zich 150jaar geleden zeer krachtig manifesteerde maar de laatste jaren eerder gekenmerkt wordt door teloorgang, verval, verdwijnen, erosie en wegkwijnen – aldus de typeringen van een aantal bijdragen aan het laatstgenoemde symposium (Jacobs e.a., 2004). Op zowelde landelijke manifestatie in Utrecht als op het symposium in Tilburg verwees men naar de uitspraak van Van Duinkerken die de titel van deze studiedag is geworden. Blijkbaar had men behoefte aan het voorbeeld van een krachtige stellingname, een zelfverzekerde positionering als katholiek. En nu hanteren de organisatoren van deze studiedag dezelfde uitspraak als een uitdrukkelijk uitdagende stelling om het zelfverstaan van u als geestelijk verzorgers op het spoor te komen en te formuleren. Voorzover ik kan inschatten is het jarenlang niet gebruikelijk geweest om binnen de VGVZ zo uitdrukkelijk de eigen levensbeschouwelijke of kerkelijke achtergrond met het zelfverstaan als geestelijk verzorger te verbinden. De sectoren die indertijd een veel belangrijker rol binnen de bestuursstructuur speelden, zijn weliswaar blijven bestaan maar worden– althans zo schat ik het in – als van minder waarde gezien dan de inbreng uit de verschillende werkvelden. Aanleiding om deze kwestie – naast de vraag misschien of de tijd er nu rijp voor is – aan de orde te stellen is het rapport met betrekking tot de peiling van de mening van de leden van de katholieke sector door de sectorraad in 2004 (Pieper & Verhoef, 2005). Een belangrijke conclusie is – zoals ook de uitnodiging vermeldt – ‘dat de houding van de katholiek geestelijk verzorger ten aanzien van de kerk, en de positie die men inneemt, positief is, met name als men daarop vanuit de instelling of vanuit de cliënt wordt aangesproken. Minder is de betrokkenheid op het kerkelijk overleg en nog minder is de gevoelde band met de kerkelijke overheid’. Waarom zou u zich katholiek kunnen/willen noemen? Wat voegt de toevoeging ‘katholiek’ toe aan uw functie? Waar wijst de uitspraak van Van Duinkerken op, als het gaat om het onderzoekenen onder woorden brengen van uw functioneren als geestelijk verzorger? Is met name zijn beroep op de traditie ook heden ten dage nog (of weer) een doorslaggevend argument?
Intermezzo: Bono Begin februari werd in Washington voor de 51e keer het zogenaamde National Prayer Breakfast gehouden. Sinds de regering van president Eisenhower wordt jaarlijks deze bijzondere maar ook merkwaardige bijeenkomst gehouden. Vertegenwoordigers uit 160 landen– politici, hoogwaardigheidsbekleders, ondernemers, religieuze leiders – kwamen op uitnodiging van een vriend of kennis bijeen en zaten met president Bush aan het ontbijt. Het was niet zozeer een samenkomst van christenen, maar een ontmoeting van allerlei mogelijke culturen en godsdiensten, in de naam van Jezus. Het meest sprekende moment van dit jaar was de toespraak – of was het eerder een preek? – van Bono, de leider van de Ierse rockgroep U2. Bono is, dat kunnen we wel zeggen, een van de meest spraakmakende figuren van deze tijd, niet alleen vanwege zijn muziek maar ook vanwege zijn strijd tegen AIDS. Bono presenteert zichzelf in interviews regelmatig als een volgeling van Jezus, maar hij is tegelijk uiterst kritisch ten opzichte van degenen die hij de ‘handelaren’ in religie noemt (overeenkomstig de handelaren in de tempel tegen wie Jezus furieus optreedt, zie Mk. 11,15-16). Bono weerspiegelt in zijn opvoeding de tweedeling in Ierland: de ene ouder was protestant, de andere katholiek. Deze achtergrond heeft hem achterdochtig gemaakt ten opzichte van religieuze leidersdie volgens hem dikwijls de weg naar God versperren. Als keynote speaker maakte hij zijn gehoor duidelijk dat – hoe veel indrukwekkende acties er ook in Afrika in de strijd tegen AIDS door de rijke landen op touw worden gezet – dit veelal vormen van liefdadigheid zijn, charity, maar dat dit nog iets anders is dan rechtvaardigheid.
33
Interessant is hoe hij zijn gehoor, al die religieuze en wereldlijke leiders, eerst als het ware de hemel in prijst, maar hen vervolgens met argumenten en teksten die ontleend zijn aan bijbel en christelijke traditie, maar ook aan de Koran, wijst op de noodzaak van hun inzet voor hen die arm, hongerig en ziek zijn. 1% van het Bruto Nationaal Product besteden aan de bestrijding van AIDS in Afrika zou hiervan pas echt getuigen. Hij voegde aan deze oproep tenslotte toe: S ‘ top asking God to bless what you're doing. Get involved in what God is doing.It's already blessed!’, vraag niet langer dat God zegent wat je doet, maar engageer je met wat God doet: dat is reeds gezegend’ (Timmons, 2006; zie voor de volledige tekst van de toespraak van Bono: www.tempora.nu).
Excentrisch gesprekspartner De godsdienstpsycholoog Jozef Corveleyn ziet voor de pastor/geestelijk verzorger een belangrijke rol als excentrische gesprekspartner (Corveleyn, 2003). Hij spreekt weliswaar binnen de context van de geestelijke gezondheidszorg, meer bepaald vanuit het perspectief van ernstig psychiatrisch gestoorde mensen, maar deze rolopvatting geldt m.i. evenzeer voor andere velden binnen de gezondheidszorg. Corveleyn is van mening dat de geestelijk verzorger geen behandelaar is en geen behandelingstaak heeft in de strikte zin van het woord, maar wel vertrouweling is van het behandelend team. Als zodanig neemt de geestelijkverzorger een grenspositie in, waar hij meestal èn het vertrouwen van de patiënt, cliënt of bewoner geniet èn van het behandelend of zorgteam. Zo is de geestelijk verzorger ‘niet rechtstreeks betrokken in de [zorg of] behandeling en toch aan beide zijdenmet respect bekleed’ (Corveleyn, 2003, 49). Deze excentrische positie maakt de geestelijk verzorger tot een bijzondere gesprekspartner, voor beide partijen. Aangezien de zorg steeds meer prestatie- en productgericht is, meer op beheersing en op de korte termijn, kan de geestelijk verzorger aandacht schenken aan zaken en ervaringen die buiten dat bestek vallen. De patiënt, cliënt of bewoner kan dan zeer persoonlijke of pijnlijke (familie)kwesties, intimiteiten, levensbeschouwelijke zaken en onderwerpen en ervaringen die met eindigheid en afhankelijkheid te maken hebben, ter sprake brengen. In het gesprek met verzorgenden en behandelaars, maar ook met beleidsmakers en managers kan de geestelijk verzorger kwesties ter sprake brengen die buiten het directe zorg- en behandelperspectief vallen, buiten de waan van de dag, kwesties die te maken hebben met de lange termijn en met continuïteit, die vaak gewoon te maken hebben met gezond verstand– kwesties die verzorgenden en behandelaars vaak niet meer ter sprake durven te brengen. Als de geestelijk verzorger deze enigszins ongemakkelijke positie met verve en zelfbewust weet in te nemen, blijkt hij een van de belangrijkste gesprekspartners in de zorg te zijn. Een aantal van de bijdragen in het boekOud maar niet af (Mulders & Körver, 2006) met reflecties over ouderdom en ouder worden in onze cultuur getuigt van deze excentrische positie van de geestelijk verzorger en van de kracht die met deze positie gepaard gaat. Zo laat Verweij in zijn bijdrage zien waar de geïnstitutionaliseerde zorg tekortschiet als het gaat om nabijheid en presentie (Verweij, 2006). In de eenvoud van de dagelijkse aanwezigheid en praktische ondersteuning zonder al te veel zorg- en behandelpretenties blijken vele (ook oudere) vrijwilligers in het seniorenpastoraat onschatbare bijdragen te leveren aan het welbevinden en zinbeleving van ouderen in wijk en in verpleeg- of zorginstelling. In dezelfde lijn laat Veltkamp in zijn bijdrage zien, dat de taal die uit de productie- en profit-sfeer wordt overgenomen, niet straffeloos kan worden gebruikt om zorg te omschrijven en deze zorg vervolgens als het ware in allerlei deelproducten, gekoppeld aan protocollen en procedures, te verdelen (Veltkamp, 2006). Vanuit zijn excentrische positie als geestelijk verzorger kan hij verplegenden, verzorgenden, behandelaars, managers en beleidsverantwoordelijken gevoelig maken voor wat impliciet met de taal die ontleend wordt aan de laatste hype op het gebied van management, mee komt in de altijd fragiele zorgrelaties. Huizing is door zijn excentrische positie in staat kritisch naar een steekproef van zorgvisies van zorginstellingen voor ouderen te kijken en te constateren dat ze in wezen ‘leeg’ zijn als het gaat om de specifieke zorg en ondersteuning van ouderen (Huizing, 2 006). Deze auteurs maken in elk geval opmerkzaam op het feit dat het leven– van ouderen èn van jongeren – uiteindelijk niet maakbaar is, grenzen kent, overgave, loslaten en afhankelijkheid vraagt.
34
Voorhoede Boeiend is het om verschillende nieuwe initiatieven rond pastoraat en geestelijke verzorging te zien plaatsvinden. Enerzijds is er – bijvoorbeeld in het kader van het seniorenpastoraat– vanuit de wijk of de parochie een beweging naar de instelling toe. Anderzijds zijn er juist pleidooien voor geestelijke verzorging die de grenzen van de instelling openbreekt en aansluit bij initiatieven in de wijk, in de parochie of kerkelijke gemeente, en in andere maatschappelijke organisaties om zodoende een keten te ontwikkelen waar wonen, welzijn en zorg goed opelkaar zijn afgestemd (bijv. Grul, 2006). Beide bewegingen betekenen dat pastoraat en geestelijke verzorging zich op nieuwe wegen wagen en de meer traditionele gebondenheid aan bepaalde locaties los zullen moeten laten. Met de godsdienstsocioloog Meerten ter Borg is geestelijke verzorging in deze ontwikkeling te zien als voorhoede van de kerken en van andere levensbeschouwelijke genootschappen (Ter Borg, 2000, 80). Voorhoede op het gebied van zingeving. Geestelijk verzorgers zijn namelijk op terreinen en plekken werkzaam waar zingevingsvragen als het ware onder het vergrootglas liggen en niet te ontwijken vallen. In geconcentreerde vorm zijn zinvinding en zingeving, autonomie versus afhankelijkheid, groei versus aftakeling, eenzaamheid versus solidariteit,angst versus geloof in de geestelijke verzorging telkenmale aan de orde. De geestelijke verzorging is één van de domeinen bij uitstek waar men het huidige geestelijke klimaat kan leren kennen. En daar ligt juist het belang van geestelijke verzorging voor de kerken en andere levensbeschouwelijke genootschappen. In een tijd van secularisatie kunnen zij door nauwkeurig de geestelijke verzorging in het oog te houden inzicht verwerven in hoe in geestelijk en spiritueel opzicht mensen in het leven staan, maar tevens ervaring opdoen hoe met de huidige levens- en zinvragen om te gaan. De geestelijke verzorging vervult hiermee een belangrijke voorhoedefunctie ten behoeve van de kerken. Vervolgens vormen de verworven inzichten en de opgedane ervaringen de basis voor de wijze waarop de kerken (en andere genootschappen) als een soort service-instituten in kunnen spelen op en ondersteuning en diensten kunnen bieden ten behoeve van zingeving en spiritualiteit. Dit vraagt van de kerken grensoverschrijding, durf en een niet-angstige, niet-bezorgde aanwezigheid in de samenleving. Een dergelijke opvatting huldigt Friedman (2001) over het functioneren van de kerkelijke gemeente, van de pastor, van de geestelijke verzorger. Hij pleit voor een functioneren dat uitgaat van de eigen kracht en zelfdifferentiatie van ieder, op basis waarvan ieder open kan staan voor ieder ander of zij/hij nu gemeentelid is of niet. Indien je identiteit volwassen van aard is, niet verkrampt en niet bezorgd, kun je een ander met afwijkende opvattingen en houdingen open en zelfbewust tegemoet treden. Allerlei initiatieven van geestelijk verzorgers in den lande maken duidelijk hoe geestelijk verzorgers niet krampachtig vasthoudend aan het eigen traditionele gelijk maar juist onbevangen en open proberen in te spelen op wat zij in individuele contacten met cliënten, patiënten of bewoners en hun naasten ondervinden, en op wat vanuit de instellingen, het overheidsbeleid en de ontwikkelingen in samenleving en cultuur met betrekking tot zorg, ziekte en gezondheidop hen afkomt. Als een voorhoede verkennen zij mogelijkheden en perspectieven die van wezenlijk belang zijn voor kerk en samenleving.
Intermezzo: broeder Bernardus Op 21 januari van dit jaar werd in Abdij Koningshoeven de nieuwe abt gezegend. Een indrukwekkend onderdeel van de liturgie was een litanie waarbij de nieuwe abt op de grond lag temidden van zijn medebroeders. De voorzanger begon met ‘Abraham, vader van ons geloof’ waarop de aanwezigen antwoorden ‘wees onze voorspraak’. Vanaf Abraham, via Sarah, Isaac, Israël, Rachel, Mozes, Debora en nog een aantal voorbeelden uit het Oude Testament, via Johannes de Doper, Maria, Jozef, Maria van Magdala en andere rolvoorbeelden uit het Nieuwe Testament, passeerden vanaf Cyprianus tot en met Titus Brandsma, dezusters en gebroeders Lob, Aelredus Drost en de broeders van de Atlas een heel scala van heiligen, bijzondere vrouwen en mannen uit de traditie van het christendom in het algemeen en van de orde van de cisterciënzers waartoe de abdij Koningshoeven behoort, in het bijzonder. Ontroerend en indrukwekkend was dit in zich eenvoudige ritueel.
35
De nieuwe abt, gelegen op de trappen, samen met zijn medebroeders– en met de andere aanwezigen in de kerk – plaatsten zich op deze manier in de rij van deze bekende en minder bekende voorgangers. Een extra betekenis kreeg deze litanie nog door het feit dat de namen van alle medebroeders in de litanie werden genoemd.
De katholieke geestelijke verzorger Het voorgaande levert het volgende op. Een belangrijke taak van de geestelijk verzorger is het om excentrisch gesprekspartner te zijn, waarbij hij/zij vanuit die – weliswaar niet eenvoudige – positie kwesties kan bespreken en vragen kan stellen die als het ware buiten de orde zijn. Zoals Bono wereldlijke en religieuze leiders op de waarden en normen – om maar eens modegevoelige uitdrukking te gebruiken – wijst die werkelijk aan de orde zijn en die veelal niet op de agenda staan. Hij doet dit vanuit de betrokkenheid met de thematiek. Hij kan dit doen omdat hij zich niet laat meeslepen door de waan van de dag. Bovendien heeft hij door zijn activiteiten een zeker respect verworven op basis waarvan hij is uitgenodigd en hij tevens zijn kritische uitlatingen kan doen. En hij maakt gebruik van zijn erfgoed, van zijn traditie, eenmix van bijbelse, katholieke en protestantse gedachten en gegevens. M.i. is dit ook uitdrukkelijk de taak van de geestelijk verzorger. In die hoedanigheid vormt de geestelijk verzorger tevens een soort voorhoede van de kerken en de levensbeschouwelijke genootschappen. De geestelijk verzorger komt in contact met mensen wanneer werkelijk vragen van zin en geloof aan de orde zijn. In de confrontatie met eindigheid, beperking en afhankelijkheid kan de geestelijk verzorger waarnemen hoe mensen met dit soort confrontaties omgaan en welke vragen en behoeften deze mensen hebben. De geestelijk verzorger is daarmee ook in staat na te gaan welk soort antwoorden mensen zoeken. Het intermezzo over broeder Bernardus maakt nog iets anders duidelijk. De traditie, waarvan geestelijk verzorgers gebruik maken, bestaat uit rollen, uit rolvoorbeelden. Het misschien wel belangrijkste leerprincipe in ieders leven is het mimetisch leren, het leren door na te bootsen, door je te identificeren met voorbeelden, door je te scharen in delijn van voorgangers die je door gedrag of uitspraken hebben aangesproken. Kinderen leren zo, geestelijk verzorgers kijken op deze wijze naar meer ervaren collega’s, en waarschijnlijk ook naar lichtende voorbeelden in heden en verleden. De godsdienstpsycholoog Sundén heeft overtuigend laten zien dat de bijbels-christelijke traditie grotendeels uit rollen bestaat. Rollen vormen een referentiekader en maken waarneming en ervaring mogelijk. Rollen maken dus identiteit mogelijk, maken groei en ontwikkeling vande mens mogelijk. Het uitproberen en oefenen van nieuwe rollen of rolvariaties wijzen op steeds andere aspecten van iemands persoonlijkheid. Rollen maken deel uit van een bepaald referentiekader en van een bepaald sociaal systeem. Het uitproberen en het o vernemen van rollen activeert tevens dit referentiekader en attenderen op het sociale systeem. Bewustwording van de eigen rol verheldert de plaats die men inneemt ten aanzien van het betreffende referentiekader of in het sociaal systeem (Sundén, 1966). De eigen positie en de eigen identiteit worden duidelijk in het rollenspel dat de traditie aanbiedt, en dat door opvoeding, socialisatie en scholing in het zelfverstaan wordt verankerd. Natuurlijk is het zo dat geestelijk verzorgers die van katholieke huizezijn, ook beïnvloed zijn door de ruimere christelijke traditie en door andere levensbeschouwelijke en religieuze tradities. Dat is goed en onmisbaar, aangezien zij anders in deze tijd geen gesprekspartner zouden kunnen zijn van velen met wie zij in contact komen en die niet bekend zijn met of opgegroeid zijn in de katholieke traditie. Volgens Sundén is echter de traditie waarin iemand van kinds af aan is opgegroeid en die zich als het ware in het zenuwstelsel heeft verankerd, bepalend voor iemands referentiekader. Deze door velerlei rollen en rolvoorbeelden overgeleverde traditie, neergelegd in zenuwstelsel en zelfverstaan, bepaalt iemands sociale positie, zijn of haar identiteit in relatie tot een specifiek sociaal systeem – in dit geval de katholieke traditie en de katholieke kerk. Zelfs al zou je het willen, dan kun je niet niet-katholiek zijn als je als zodanig bent opgegroeid. Cornelis Verhoeven zei ergens, ik weet niet meer waar, dat je als katholiek wordt geboren. Je krijgt het als het ware met de paplepel binnen – mits je natuurlijk in een dergelijke context wordt geboren en opgroeit.
36
Het is, met andere woorden, eigenlijk onmogelijk om– als geestelijk verzorger komend uit een katholieke achtergrond – je niet katholiek geestelijk verzorger te noemen. De aanduiding katholiek maakt dan duidelijk waar je als geestelijk verzorger staat en op aan te spreken bent. Het geeft de achtergrond en het referentiekader aan waaraan de geestelijk verzorger verhalen, rollen en voorbeelden ontleent, of in ieder gevalzou kunnen, zou moeten ontlenen. Als bij de abtszegening van broeder Bernardus de litanie met al die heiligen wordt voorgelezen, wordt duidelijk wat de katholieke traditie te bieden heeft, aan ervaringen van genade, aan verhalen van hoop, aan gebeurtenissen die verwondering wekken – om de drie begrippen te gebruiken die de website van Tempora hanteert om het katholiek eigene te typeren. De katholieke theoloog Van Erp typeert de huidige gezondheidszorg (en samenleving als geheel) met de begrippen individualisering, onttraditionalisering en therapeutisering. Tegenover deze ontwikkelingen wil hij met een aantal klassieke theologische begrippen tegenwicht bieden en nuanceringen aanbrengen. Tegenover individualisering plaatst hijkoinonia, ofwel vriendschap en vertrouwen. Tegenover onttraditionalisering sofia, wijsheid en herinnering. En tegenover de huidige therapeutisering van de samenleving basileia, dat wil zeggen hoop en verwachting (Van Erp, 2006). Zodoende laat Van Erp zien dat de katholieke theologische tr aditie concepten en ideeën te bieden heeft die voor de reflectie op de huidige samenleving, inclusief de gezondheidszorg, onmisbaar zijn. Zo heeft Van Heijst in haar recente onderzoek de fundamentele waarde zichtbaar gemaakt van de missie en de inzet van vele katholieke religieuze congregaties, en op basis daarvan het belang van menslievendheid en presentie in zorg en professionaliteit. Wat de katholieke (en christelijke) traditie te bieden heeft aan opvattingen en praktijken in deze, vormt een noodzakelijke correctie op de puur functionele en marktgerichte benadering van zorg en professionaliteit (Van Heijst, 2002 en 2006). Wat overigens bijzonder jammer is, is dat allerlei ziekenhuizen en gezondheidszorginstellingen zich niet meer willen noemen naar bijbelse en christelijke figuren. Elisabeth, Jozef, Franciscus, Johannes, Catharina en zovele anderen verwijzen immers naar rolvoorbeelden die meteen iets duidelijk maken over de wijze van zorgverlening en bejegening die in deze instellingen beoogd waren. Al met al is helder dat u als katholieke geestelijk verzorgers over een welgevuld rugzakje beschikt waaruit u zowel in relatie tot cliënten, als ook in het gesprek met behandelaars, verzorgenden en verplegenden, èn in de dialoog met beleidsmakers en managers kunt putten, schatten van verwondering, hoop en genade.
Competenties van de katholieke geestelijke verzorger Het zelfverstaan van de katholieke geestelijke verzorger behoeft nadere concretisering om nauwkeuriger aan te kunnen geven wat in dit zelfverstaanmeegegeven is dan wel geleerd dient te worden. Voor deze concretisering maak ik dankbaar gebruik van het model van pastorale competentie van mijn vroegere leermeester Herman van de Spijker, destijds hoogleraar pastoraaltheologie aan de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat in Heerlen. In zijn in eigen beheer uitgegeven boek Pastorale competentie. Mogelijkheden en moeilijkheden van het pastorzijn beschreef hij meer dan 20 jaar geleden al een model dat m.i. nog steeds een grote actualiteitswaarde heeft (Van de Spijker, 1984). In zijn model onderscheidt hij eerst tussen competentie als ‘gemachtigd zijn tot’ enerzijds en competentie als ‘verstand hebben van’, volmacht resp. bekwaamheid. Beide vormen van competenties zijn vervolgens onder te verdelen in drie dimensies. Het model omvat dus in totaal zes competenties. Bij de ‘volmachtcompetenties’ die de geestelijk verzorger van anderen ontvangt, van een gemeenschap of specifieke instantie, onderscheidt Van de Spijker de juridische competentie, de traditionele competentie en de archetypische competentie. De juridische competentie verwijst naar de kerkelijkheid en naar de verbondenheid van de geestelijk verzorger met de gemeenschap van gelovigen. Hij wijst er uitdrukkelijk op dat niemand, man noch vrouw, pastor c.q. geestelijk verzorger kan zijn zonder deze verbondenheid, zonder een zekere juridische inbedding. Het gaat hier niet om wetticisme maar om de institutionele inbedding van welk pastoraal handelen ook.
37
De institutionele inbedding en juridische verankeringbetekenen ook dat de individuele geestelijke verzorger niet enkel op zijn of haar persoon of persoonlijkheid is aangewezen. Hij of zij hoeft zich niet voortdurend waar te maken. De inbedding biedt steun op machteloze of moedeloze momenten (Van de Spijker, 1984, 14-15). In wezen is deze gedachtegang een ondersteuning van het belang van een ambtelijke zending, zoals die door de VGVZ tot op heden wordt onderstreept. Natuurlijk ken ik, net als u, de moeilijkheden rond dit thema, zeker als het gaat om concrete geestelijk verzorgers in relatie tot concrete bisschoppen. Uit de toon van Van de Spijker is echter tweeërlei op te maken: enerzijds stelt dit principe eisen (van betrokkenheid, openheid, creativiteit) aan de kerkelijke overheid (evenals aan pastores en geestelijk verzorgers), en anderzijds is deze juridische competentie breder van het kerkelijk wetboek, want noodzakelijk ingebed in de geloofsgemeenschap als geheel. De traditionele competentie verwijst naar de beelden van een pastor of geestelijk verzorgerdie in een bepaalde traditie zijn ontstaan en voortleven. ‘Deze sociocultureel gekleurde en historisch gegroeide pastorbeelden geven weer, wat men onder een pastor verstaat, wie een pastor moet zijn, hoe een pastor zich te gedragen heeft’ (Van de Spijker,1984, 15). Deze beelden vormen rolmodellen die houvast en volmacht kunnen geven. Dit laat onverlet de ontwikkelingen in kerk en samenleving die van invloed zijn op deze traditionele beelden en deze ook noodzakelijkerwijze corrigeren, ontwikkelingen die zelfs zodanig kunnen zijn dat huidige pastores en geestelijk verzorgers niet meer weten waar ze aan toe zijn. Desondanks is het van belang zicht te hebben op deze traditionele beelden die vaak nog bij cliënten aanwezig zijn, om juist te kunnen begrijpen waarom deze cliënten reageren zoals ze reageren en hun specifieke verwachtingen– al dan niet uitgesproken – hebben. Dit inzicht verschaft een geestelijk verzorger begrip voor het feit dat mensen niet de persoon zelf van de geestelijk verzorger in zicht hebbenmaar een bepaalde rolverwachting. Het is, zoals iemand ooit zei, luisteren naar een telefoongesprek waarvan men slechts een kant hoort. De archetypische competentie verwijst naar het feit dat in het collectieve geheugen van de mensheid bepaalde beelden en motieven met betrekking tot een geestelijk verzorger of een pastor, een herder, zijn opgeslagen. Deze projecties verlenen de geestelijk verzorger volmacht. Het is zaak om als geestelijk verzorger op een gezonde wijze met deze projecties om te kunnen gaan, om te voorkomen dat de geestelijk verzorger vanuit onbewuste tegenoverdracht bezwijkt onder de bekoring van macht (Van de Spijker, 1984,17). Deze drie zogenaamde ‘volmachtcompetenties’ pleiten ervoor om uitdrukkelijk katholiek geestelijk verzorger te zijn, om zodoende - de verbondenheid met de geloofsgemeenschap– hoe onsamenhangend deze wellicht ook geworden is – te onderstrepen; - de individuele geestelijke verzorger een bedding en verankering te bieden; - zicht te krijgen op en te leren spelen met de specifieke in de traditie en in het collectieve onderbewuste levende verwachtingen ten aanzien van een geestelijk verzorger, zonder in de valkuil van defensief reageren (tegenover persoonlijk gevoelde aanvallen), van tegenoverdracht of van pervertering van macht te vervallen. Hoe meer een geestelijk verzorger zich bewust is van zijn/haar traditie, des te beter is hij/zij ook in staat om er vrij en onbevangen in te staan, te communiceren en te handelen. In zijn model van pastorale competentie benoemt Van de Spijkernaast de genoemde volmachtcompetenties drie zogenaamde bekwaamheidscompetenties: de pastoraaltheologische, de communicatieve en de personale competentie. Het gaat hier om competenties die een geestelijk verzorger zich geleidelijk toeeigent, door studie enreflectie, door de omgang met anderen. De pastoraaltheologische en communicatieve competenties spreken voor zich. De laatste, de zogenaamde personale competentie, vraagt in dit kader nog enige aandacht. Van de Spijker omschrijft deze competentie als ‘de bekwaamheid, die de concrete mens vanuit de eigen mogelijkheden ontwikkelt om zichzelf te worden, zichzelf te zijn en vanuit die hoedanigheid de “hoeder van zijn broeder” te zijn” (Van de Spijker, 1984, 21). Juist in de communicatie met anderen heeft de geestelijk verzorger deze competentie nodig, want nergens anders staat de persoon van de geestelijk verzorger meer op het spel, nergens anders moet de geestelijk verzorger zichzelf meer inbrengen. Deze competentie vraagt zelfervaring en zelfaanvaarding, vraagt intimiteit en integratie, vraagt geloof, hoop en liefde (Van de Spijker, 1984, 33 -46). Juist deze personale competentie zorgt ervoor dat de op pastoraaltheologische deskundigheid gestoelde communicatie met anderen binnen het kader van de aangereikte jur idische, traditionele en archetypische volmacht op een evenwichtige, geëngageerde en hoopvolle wijze wordt
38
gevoerd. Dan kan er sprake zijn van een katholieke geestelijke verzorger die met behulp van zijn of haar traditie verhalen van hoop, verwondering en genade te berde kan brengen binnen de gezondheidszorg van vandaag en morgen – als excentrisch gesprekspartner van cliënten, patiënten en bewoners, van behandelaars, verzorgenden en verplegenden, en van beleidsmakers en managers.
Literatuur Borg, M.B. ter (2000), Waarom geestelijke verzorging? Zingeving en geestelijke verzorging in de moderne maatschappij, Nijmegen (KSGV). Corveleyn, J. (2003), Gedachten van een psychotherapeut over de geestelijke verzorging van ernstig psychiatrisch gestoorde mensen, in: Id., De psycholoog kijkt niet in de ziel. Thema’s uit de klinische godsdienstpsychologie, Tilburg (KSGV), 37-55. Erp, S. van (2006), De gave van het ouder worden. Theologische en antropologische perspectieven op ouderdom in de laatmoderne cultuur, in: Mulders & Körver, Oud maar niet af, 23-35. Friedman, E.H. (20012), Van geslacht op geslacht. Systeemprocessen in kerk ensynagoge, Gorinchem (Ekklesia). Grul, Y. (2006), Geestelijke verzorging aan kwetsbare ouderen. Visie, strategie en beleid vanuit de zorginstelling, in: Mulders & Körver, Oud maar niet af, 165-176. Heijst, A. van (2002), Liefdewerk. Een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters van het Goddelijk Kind, sinds 1852, Hilversum (Uitgeverij Verloren). Heijst, A. van (2006), Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen (Klement). Huizing, W. (2006), Oud maar niet af. Reflecties over visie en praktijk van de ouderenzorg, in: Mulders & Körver, Oud maar niet af, 135-146. Jacobs, J. e.a. (2004), Daarom toch katholiek. Opstellen rond een kentering, Nijmegen (Valkhof Pers). Mulders, P. & J. Körver (2006), Oud maar niet af. Reflecties over ouder worden in onze cultuur, Nijmegen (Valkhof Pers). Pieper, J. & J. Verhoef (2005), Katholieke geestelijke verzorging. Meningen van leden van de Katholieke Sector van de VGVZ. Onderzoeksrapport van de Katholieke sector van de VGVZ ,, Amsterdam, augustus 2005. Plas, M. van der (2000), Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken (1903-1968), Amsterdam – Tielt (Anthos/Lannoo). Spijker, A.M.J.M.H. van de (1984), Pastorale competentie. Mogelijkheden en moeilijkheden van het pastor-zijn, Heerlen (Poimen). Sundén, H. (1966), Die Religion und die Rollen. Eine psychologische Untersuchung der Frömmigkeit, Berlin (Alfred Töpelmann). Timmons, T. (2006), Reflections on this year's National Prayer Breakfast, in: http://www.ucb.co.uk/index.cfm?itemid=227 (geraadpleegd op 3 maart 2006). Veltkamp, H. (2006), D’n aard hebben. Over de zorgwekkende spanning tussen barmhartigheid en beheersing, in: Mulders & Körver, Oud maar niet af, 124-134.
39
Verweij, A. (2006), Zin in het ouder worden. Seniorenpastoraat in het licht van de presentiebenadering, in: Mulders & Körver, Oud maar niet af, 110-123. Weren, W. (2004), Daarom toch katholiek! Bij wijze van inleiding, in: J. Jacobs e.a,Daarom toch katholiek, 7-10.
40
PERSONALIA Marie-José van Bolhuis is rooms-katholiek geestelijk verzorger bij de GGZ Noord-Holland Noord te Heiloo. Leo Fijen is eindredacteur en presentator van KRO’s ‘Kruispunt’ te Hilversum. Ruud Huysmans is emeritus hoogleraar kerkelijk recht van de KTU te Utrecht en de Katholieke Universiteit te Leuven. Sjaak Körver is coördinator van het Centrum voor Religieuze Communicatie van de Universiteit van Tilburg, Faculteit Theologie en Religiewetenschappen. Adrie de Lange is rooms-katholiek geestelijk verzorger in het Medisch Centrum Haaglanden te Den Haag. Edith Bertrand is rooms-katholiek geestelijk verzorger in Verpleeghuis Zevenaar te Zevenaar Doris Nauer is hoogleraar praktische theologie aan de Universiteit van Tilburg, Faculteit Theologie en Religiewetenschappen. Grete Verheij-de Jager is oud-katholiek geestelijk verzorger in Ziekenhuis Gooi-Noord te Baarn. Joost Verhoef is rooms-katholiek geestelijk verzorger in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam. Kees van der Zwaard is theoloog, scenarist, theatermaker en schrijver te Culemborg.
41