Consequenties van passend onderwijs voor leerlingstromen en financiering van de rebound Door Frank Hoogenboom. SWV 24.01 Noord-Kennemerland Vragen aan de aanwezigen: - Wie beslist mee over besteding van reboundgelden? - Wie heeft inzicht in gelden die aan het eind van het jaar over zijn? - Als er geld over is, beslist u dan mee over de besteding ervan? Weet u waaraan dit geld wordt uitgegeven? - Wie heeft geen idee van de financiële kant van de rebound? Conclusie: een wisselende samenstelling in de groep aanwezigen. Een aantal mensen „draait aan de knoppen‟, anderen hebben weinig idee van de financiën. De structuur in een SWV, uitgaande van SWV 24.01 Noord-Kennemerland. Oftewel: hoe houd je een rebound gaande? Houdt de plaats van inschrijving leerling en plaats van onderwijs liefst synchroon In Noord-Kennemerland bestaat een vereniging met een ALV. De ALV stuurt de financiële kant op basis van de begroting en het financieel jaarverslag. Daarnaast is er het verslag van de kassierschool. Die moet de baten verantwoorden, te controleren door de accountant. De Rijksaccountant wordt niet blij, wanneer een leerling bij instelling A staat ingeschreven, maar bij B onderwijs volgt. Dit is het geval bij OPDC-leerlingen en vaak ook bij reboundleerlingen. Het Rijk accepteert deze wat vage constructie nog wel, omdat ze beseft dat ze deze zelf in het leven heeft geroepen (immers: zowel het OPDC als rebound staan in de wet), maar zij zou deze het liefste afkeuren. Het is belangrijk om dit voor de toekomst in je achterhoofd te houden (al vult SWV Helmond e.o. aan de rijksaccountant hierover nog nooit gehoord te hebben). Voer een transparant financieel beleid In het SWV wordt een begroting en financieel jaarverslag gemaakt, waarbij alles in één zit: rebound, OPDC en het SWV zelf. Daarnaast wordt alleen voor de rebound een afzonderlijk jaarverslag gemaakt. De kosten en baten worden verantwoord, waarna het exploitatieresultaat duidelijk wordt. Is er een tekort, een overschot, of is men precies uitgekomen? Dit is het werken met een grootboekstructuur. Jaarlijks kijk je daarmee naar je bezittingen en schulden en je exploitatieresultaat. Dat leg je vast in een eigen financieel verslag. Een dergelijke balans wordt echter niet overal opgemaakt. Bijvoorbeeld niet in het SWV Helmond e.o.: hier is de kassierschool verantwoordelijk voor de financiële verantwoording. Weerstandsvermogen Het financieel jaarverslag leg je voor aan de eigen accountant van het SWV. Die beoordeelt of de middelen doelmatig zijn besteed en of er voldoende weerstandsvermogen is. Dat wil zeggen: zijn er voldoende reserves om ook in krappe tijden de rebound overeind te houden? Bij kleinere vestigingen (minder dan 100 leerlingen) is het voldoende om hiervoor 10% van de jaaromzet te reserveren. De rebound in Helmond heeft voldoende middelen om een vol jaar op reserves te kunnen draaien. Dat kan, omdat men hier de plusmiddelen volledig in de rebound stopt. Inzet plusmiddelen Tussendoor: een toelichting op de plusmiddelen. Opmerkelijk is nu dat de aanvankelijk als tijdelijk bedoelde plusmiddelen (toegekend voor 2 jaar) nu structureel worden toegevoegd aan het gemeentelijk budget. Ook de plusmiddelen worden aan een kassierschool toegekend, gewoonlijk een MBO. Het is mogelijk dat de schoolbesturen en de gemeente afspraken maken over de besteding van de plusgelden, in de zin dat deze middelen naar de rebound komen, wanneer het er daar somber begint uit te zien. Risicospreiding Er zijn weinig SWV die eigen personeel voor de rebound in dienst hebben. Vaak is het personeel in dienst van een VO-school en in de rebound gedetacheerd. Wordt de rebound gesloten, dan kan het personeel terugvallen op de school. Vaak stelt die school risicospreiding als voorwaarde voor de aanstellingen. Stel, er zijn vijf reboundpersoneelsleden. Dan vallen zij in geval van sluiting niet alle vijf terug op dezelfde VOschool, maar worden verdeeld over de scholen in het SWV. Ook in het SWV de Meierij is op deze wijze aan risicospreiding gedaan. Het is belangrijk dit goed te regelen. Dit is ook goed te onderbouwen: een rebound is immers ook voor alle VO-scholen, dus kan het niet zo zijn dat één school het hele personeelsrisico draagt. Breng de rebound onder in een stichting of vereniging SWV passend onderwijs Er staat niet voor niets in de brief dat het SWV passend onderwijs een privaatrechtelijke persoon moet zijn (een stichting, vereniging of coöperatie). Voordeel van een vereniging is dat je een ALV hebt, waarin het voor 1
de schoolbesturen als de machtigste leden mogelijk is om goed grip te houden op het geheel. Is het SWV nog geen privaatrechtelijke persoon, dan is het zaak dit zo snel mogelijk te regelen. De rebound is dan als onderdeel onder te brengen in deze stichting of vereniging. De bestemmingsreserves voor deze constructie zijn apart te labelen, weg te zetten, of te voorzien van een accountantsverklaring, zodat er niet zomaar aangezeten kan worden. Dergelijke besluiten neem je in je vereniging of stichting. Zorg voor een sterk samenwerkingsverband en afstemming met alle partners om in een lange termijnvisie het bereikte succes veilig te stellen. (toelichting hieronder). Lukt dit niet, of komt dit niet tot stand, dan heb je geen greep op de ontwikkelingen en ben je eraan overgeleverd. Investeren in het kennisniveau aan de basis Los hiervan is het essentieel dat ieder SWV gaat investeren in het kennisniveau van de basis die de beslissingen neemt, met het doel de positionering van de rebound helder te krijgen. Rebound kan het niet alleen, maar heeft deskundigen en lokale (zorg)partners nodig. De basis bestaat liefst uit SWV en gemeente, met een inhoudelijk deskundige: de reboundcoördinator. Hier liggen kansen! Wat niet zal lukken, is de gedachte dit per sector te willen oplossen. Dat geldt voor de gemeente, voor de jeugdzorg én ook voor het onderwijs. Zie ook een visienotitie die de VNG heeft laten maken over preventief en integraal werken in gemeenten, te vinden op www.vng.nl en ook op „samenwerken voor de jeugd‟. Binnenkort zullen meerdere wetgevende trajecten in samenhang met elkaar worden gepresenteerd: Zorg in en om de school wordt een onderdeel van passend onderwijs, toekomst van de jeugdzorg, de CJGontwikkeling, de regierol van de gemeenten. Al deze trajecten verwijzen naar elkaar. Dat is anders dan we tot nu toe gewend zijn. Eerder werden trajecten allemaal afzonderlijk geïmplementeerd, nu wil de wetgever dat lokale partners bijeen komen om gezamenlijk ook het „hoe‟ met elkaar door te nemen en op te bouwen. Uit de brief passend onderwijs: Wanneer een SWV in de toekomst te veel leerlingen naar Cluster 4 verwijst en het is bekend dat er nog middelen beschikbaar zijn in het SWV die met een bestemmingsreserve zijn weggezet, volgt eerst uitputting van deze middelen. De wet regelt een getrapte financiering voor verwijzingen naar het SO: 1) Ieder SWV krijgt een quotum: een aantal leerlingen dat maximaal mag worden verwezen naar het SO. Het SO krijgt een bepaald budget om deze leerlingen op te vangen. 2) Gaat het SWV daaroverheen, dan ontvangt het een rekening voor de „extra‟ aangemelde leerlingen. Deze rekening komt eerst ten laste van het regionaal zorgbudget en daarna ten koste van de reserves die er zijn (daar kan geen schoolbestuur tussen komen). 3) In derde instantie zal DUO de lumpsum van het reguliere VO aanspreken en krijgen de schoolbesturen dus automatisch minder geld. De stand van zaken wordt bij DUO bijgehouden. Wil een SWV een rebound (en/of OPDC) overeind houden, dan stelt Frank Hoogenboom voor een soort bestemmingsreserve (inclusief weerstandsvermogen) te koppelen aan deze voorzieningen. Dit is een manier om de gelden uit het SWV te halen en apart weg te zetten. Doe je dat niet, dan kunnen deze gelden ook worden opgeëist. Want: bij overschrijding van… volgt eerst uitputting van het budget van het SWV. Dit kan tot gevolg hebben dat als gevolg van oude verplichtingen een SWV meer gaat uitgeven dan er binnenkomt. Helaas is het inmiddels al zo, dat veel schoolbesturen in de rode cijfers belanden, of krap bij kas zitten, omdat: 1) Het personeel dat zij in dienst hebben ieder jaar ouder wordt en niet vertrekt. 2) Schoolbesturen investeren in nieuwbouw. Ze moeten mee in de „rat-race‟ om nieuwe leerlingen. Niemand kan achterblijven, als een nabijgelegen school investeert in prachtige gebouwen en transparant onderwijs. 3) De schaalvergroting heeft hierbij niet geholpen. Er komt wel meer geld binnen, maar het vliegt er ook net zo hard weer uit. Gevolg: deze schoolbesturen kondigen nu al aan: mocht het SWV het zorgbudget gaan overschrijven, kom dan vooral niet bij ons. Want besturen hebben al moeite genoeg de eindjes aan elkaar te knopen. Zelfs al is dit tegenstrijdig met de zorgplicht van de schoolbesturen. Immers: zij zijn in de toekomst degenen die verantwoordelijk zijn voor plaatsing, en daarmee ook voor eventuele overschrijdingen. Conclusie: het valt niet te verwachten dat schoolbesturen die krap bij kas zitten in de nabije toekomst de beurs zullen trekken om rebound in stand te houden en om passend onderwijs te verwezenlijken. Aanvulling uit het SWV Helmond: De beschrijving gaat volledig uit van de huidige positie van de SWV VO. Maar uit de brief van de minister wordt duidelijk dat die SWV worden opgeheven en worden vervangen door SWV Passend Onderwijs, waarin de besturen de voornaamste rol spelen. Je zou dus ook het hele beeld kunnen kantelen. Namelijk: alle verantwoordelijkheden liggen bij de schoolbesturen. En als zij diensten afnemen van het SWV, dan betalen ze 2
daar gewoon een bedrag per leerling voor. En als een reboundplaatsing op jaarbasis € 20.000,-- kost, dan betalen ze dat ervoor. Kan dit? Gerard Bouma van het NJI reageert op beide voorstellen (van Frank Hoogenboom en van Carel Dahmen uit Helmond). Volgens de brief van de minister komt de controle volledig bij DUO te liggen. Met als gevolg dat een SWV in de toekomst geen ruimte zal hebben om reserveringen vooraf te maken. DUO zal allereerst per SWV passend onderwijs uitrekenen op welk niveau het SWV zich bevond in 2008. Dat is het uitgangspunt voor het quotum leerlingen dat naar het SO mag worden verwezen. Heb je meer leerlingen in het SO zitten, dan is het direct kassa. Daarin heb je niets te kiezen, dat beslist DUO voor je. Het zal ook onverwachte effecten hebben: het SWV wordt financieel verantwoordelijk voor leerlingen die niet binnen het SWV naar school gaan (b.v. omdat ze elders residentieel geplaatst zijn), maar van wie de postcode van het thuisadres binnen het SWV valt. Er zal kortom geen sprake kunnen zijn van bestuurlijke autonomie, of van autonomie van het SWV. SWV Helmond vermoedt echter dat dit alleen in de eerste twee jaar zal gelden. Daarna zijn de reserves op en ziet de werkelijkheid er weer heel anders uit. Veel SWV die op koers willen liggen voor passend onderwijs zijn momenteel bezig met het opstellen van onderwijszorgprofielen. Een leerling die de ene school niet aankan, moet in een andere school terecht kunnen. Scholen moeten dus met elkaar „een puzzel leggen van zorgleerlingen‟. De besturen hebben een zorgplicht, maar hebben ook gezamenlijk de plicht een dekkend netwerk van zorg in te richten in een geografisch omschreven gebied. Is die kaart duidelijk, dan is dit te koppelen aan het budget passend onderwijs. Pas daarna is duidelijk wat overblijft voor rebound. Een voorbeeld uit SWV 24.01: De besturen willen graag een budget om het basiszorgprofiel in te richten. Hiervoor komt een verdeelsleutel, niet op indicatie, maar als een bedrag dat de besturen op voorhand krijgen, zodat zij hun zorgplicht kunnen uitvoeren. Daarnaast willen besturen geld voor extra zorg. De vraag is alleen: hoeveel krijgt ieder SWV? De uitvoering van de zorgplicht laat de minister verder helemaal vrij, als men op de Veluwe andere keuzes maakt dan in Den Helder, vindt ze dat prima. Als er maar geen leerlingen tussen wal en het schip vallen. Vaststaat: dit is het budget, dit zijn de verplichtingen voor de schoolbesturen en verder is sprake van beleidsvrijheid. Maar de besturen krijgen ook te maken met een aantal niet te beïnvloeden mechanismen. Zoals het aantal leerlingen dat in de regio komt wonen of er juist uit vertrekt (en dat bepaalt de omvang van het budget). Financiering Passend Onderwijs nieuw De huidige financiering in SWV 24.01 Noord-Kennemerland: - Ongeveer 3 ton uit de rijkssubsidie - Ongeveer 1 ton uit Op de Rails - Beetje verblijfskosten. Totaal: ongeveer € 410.000,-- inkomsten. Daartegenover staan ongeveer €340.000,-- tot €350.000,-- aan uitgaven. Maar op de OdR middelen wordt fors gekort. Hier heeft een wat onverwachte ontwikkeling plaatsgevonden: Op de Rails werd gezien als een goed ontwikkeld project, maar nu worden deze middelen gebundeld met Herstart en rebound en komen bij het zorgbudget van het SWV, voorzien van een „efficiencykorting‟. De omvang hiervan is nog niet bekend. Als voorbereiding op passend onderwijs heeft men in Noord-Kennemerland gelukkig gespaard, om de eerste klappen op te kunnen vangen. Maar veel aanwezigen weten niet of er in hun SWV ook is gespaard (dit is terug te zien in het financieel jaarverslag, op te vragen bij het SWV). In Noord- Kennemerland is jaarlijks voor een goede bedrijfsvoering ongeveer € 350.000,-- tot €380.000,-nodig en het is nog maar de vraag of men dat uit het budget zal kunnen halen. Een rekensommetje: - Het regionaal zorgbudget blijft in stand, al is de precieze verdeelsleutel nog niet bekend (blijft de verdeling op grond van vmbo 3 en 4 gehandhaafd of niet?). Dat is in Noord-Kennemerland ongeveer €660.000,-- De rebound leverde in het verleden ongeveer € 300.000,-- op. - De rugzakken leverden ongeveer € 1.000.000,-- op. Alles bij elkaar (afgezien van PraO en lwoo) beschikte het SWV over ongeveer 2 miljoen aan zorgmiddelen. Wat gaat het SWV missen in de toekomst? - Los van de bezuinigingen die terugploegen naar 2008 beschikte het SWV in 2005 over 147 rugzakken, nu over 406. Dat scheelt ongeveer €800.000,--. Verreken je dit met het lwoo, dan zou het SWV € 700.000,-- gekort worden op rugzakken, als het inderdaad waar is dat men op het niveau 2005 wordt bevroren. - Het reboundbudget verdwijnt, het is nog onduidelijk wat daarvoor in de plaats komt. - De OdR-gelden worden gekort. Dat scheelt in Noord-Kennemerland ongeveer € 120.000,--. Het is nog niet duidelijk wat hiervan terugkomt. 3
-
Ook de REC-begeleiding op de scholen verdwijnt. Dat kun je inkopen, maar dan moet het betaald worden. Hoe hoog de bezuiniging precies gaat uitvallen in Noord-Kennemerland is nog niet helemaal duidelijk. Het valt te verwachten dat er nog een gebundeld budget voor rebound, OdR en Herstart bijkomt. Dat zou in het SWV Noord-Kennemerland €70,-- tot € 75,-- per leerling moeten zijn om minimaal het huidige niveau te kunnen handhaven (bij 14.000 leerlingen). En dat is dan nog afgezien van het feit dat het SWV moet bijbetalen, mocht zij te veel verwijzen (al zijn daarmee in Noord-Kennemerland geen problemen te verwachten). Wel heeft een verkenning aangetoond dat het berekenen van een verwijzingspercentage, als gevolg van het vele grensverkeer in en uit de regio, niet eenvoudig is. Het lage verwijzingspercentage in Noord-Kennemerland is ook te danken aan het feit dat leerlingen terecht kunnen in de rebound en in het OPDC. (OPDC: zo‟n 65 leerlingen). Was dat niet het geval, dan zou het aantal verwijzingen naar Cluster 4 (veel) hoger liggen. Dit zijn leerlingen die in het grijze gebied tussen regulier VO en het SO vallen. Hoe dan ook: zelfs al weet je de leerlingstroom vanuit regulier naar specifieke voorzieningen te beteugelen, dan nog „blijft schraalhans keukenmeester‟, maar dan zou je het kunnen redden. Ga je erboven zitten, dan kom je in financiële problemen. Er wordt al gesteld dat een SWV niet aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Is dat inderdaad zo, dan wordt gekeken waar de leerling vandaan komt en gaat de rekening naar de school van herkomst. Wat nu? - Vervallen tot defaitisme? - Of: uitgaan van de bestaanswaarde van de rebound? Dan: eerst een greep in de gezamenlijke pot doen om de rebound overeind te houden en dit vastleggen in de meerjarenplanning, liefst ook in een meerjarenbegroting. Dat laatste was in Noord-Kennemerland nog even niet haalbaar, omdat de financieringsstromen nog zo grillig zijn, dat het nog niet mogelijk is de juiste getallen in te vullen. Maar over de waarde van rebound bestaat in Noord-Kennemerland geen misverstand. De zes besturen hebben uitgesproken dat zij rebound en OPDC zeker in stand willen houden. Zij hechten er veel waarde aan en zouden het OPDC het liefst laten groeien. Maar dat is onmogelijk. Tijdelijke opvang in (tussen)voorzieningen geven de docent net voldoende lucht, om tegen hem te kunnen zeggen: je moet het zelf doen, daarin scholen we je en je kunt ook meer zelf, zeker wanneer je beter gebruik maakt van de ondersteunende instanties rondom de school, maar er is ondersteuning voor je, een uitwijkmogelijkheid. Hoe ligt dit bij de anderen? Het beeld met positief gestemde besturen dat Frank schetst, is niet overal herkenbaar. Niet in Maastricht, maar ook niet in Zwolle, waar een combi van OPDC en rebound bestaat. Hier is het streven geformuleerd het aantal leerlingen van momenteel 234 terug te brengen naar 150. In het SWV Helmond is men optimistischer: in de afgelopen tien jaar is altijd linksom of rechtsom geld voor deze groep beschikbaar gekomen. Want een gemeente kan het zich nooit veroorloven dat deze leerlingen op straat komen te staan. Maar dat ziet men in Sliedrecht anders: er wordt nu bezuinigd op deze leerlingen. Daarmee verplaatst de problematiek zich en komt elders in de maatschappij weer naar boven. Dan wordt daarop weer geïnvesteerd. Dus: je moet meegaan met die golfbeweging, maar je moet wel weten hoe de golf is. Ook in Sliedrecht hebben de besturen zich uitgesproken over de rebound, als een noodzakelijke toevoeging aan het zorgpalet van het SWV. Op het moment dat de besturen liever investeren in een nevenvestiging zorg, of in versterking van zorg op het vmbo, dan wordt het lastig. Daarin moet je als rebound ook zelf een proactieve rol spelen: je moet je wel profileren, doe je dat niet, dan blijft het ook te onbekend wat je kunt betekenen. En: leer te denken in kansen, die zijn er nu ook nog! In Den Bosch hoort de reboundcoördinator regelmatig: „jullie doen hartstikke goed werk, maar jullie zijn wel duur‟. Dan is te wijzen op de hoge maatschappelijke kosten die ontstaan wanneer de rebound haar werk niet meer zou doen. Dan volgt direct de volgende discussie: is de school dan verantwoordelijk voor dergelijke maatschappelijke problematiek? Maar die vraag is eigenlijk niet interessant: de financiering is hoe dan ook met overheidsgeld, met belastinggeld. Dus welk ministerie betaalt, doet er feitelijk niet toe. Er komt inmiddels geen enkele leerling in de rebound die niet ook een maatschappelijke probleem heeft. Vrijwel altijd is sprake van gestapelde risicofactoren. Centrale, leidende gedachte: in de rebound kun je leerlingen behoeden voor een carrière die je liever niet ziet en die nog veel meer geld kost. Lastig is dat je dan toch te maken krijgt met het korte termijn denken: in een aantal regio‟s zijn besturen vooral geïnteresseerd in het sluitend krijgen van hun begroting en veel minder in de zorg voor leerlingen. Samengevat: wat is vooral nodig om de rebound te continueren? 4
-
Krachtige schoolbesturen, die het opportunistische, korte termijn denken ontgroeien: charisma en een lange termijnvisie. De rebound zien zij als een bindende voorziening (“rebound is iets van ons”), en als iets om trots op te zijn. - De rebound moet zich profileren, gezien worden en kansen pakken. Als je geen spoor nalaat in het VO, moet je je niet verbazen dat je wordt opgeheven. - Een krachtig samenwerkingsverband dat haar verantwoording neemt voor een adequate verdeling van de middelen op basis van een visie op de tijdelijke voorzieningen. In aanvulling hierop is ook de kwaliteitsslag binnen de SWV‟en van belang. Het is lange tijd spannend geweest of zij de centrale positie die ze nu hebben in de verdeling van de gelden zouden krijgen, vooral omdat de grote schoolbesturen zich verzetten tegen de gedachte wel de zorgplicht, maar niet het geld te krijgen. Dat geld wordt, mede op instigatie van de VO-Raad, verdeeld via de SWV. Dat vraagt wel van de SWV de kwaliteit om dit adequaat te verdelen. En dat is in veel SWV toch nog afhankelijk van de ruimte die de besturen aan het SWV gunnen. Er zijn nog steeds SWV waar feitelijk het grootste schoolbestuur de besluitvorming stuurt en niet veel meer wil regelen dan de verdeling van de gelden. Dus: de kracht van het SWV is behoorlijk doorslaggevend. Schoolinterne rebounds In meerdere SWV zijn schoolinterne rebounds ingericht. Deze werken gewoonlijk redelijk geïsoleerd en hebben daardoor weinig weet van anderen in vergelijkbare omstandigheden. De financiering loopt uiteen: soms betaalt het SWV, soms de school zelf, soms komen mengvormen voor. Een interne rebound is vaak gepositioneerd als een deel van een getrapte zorgstructuur: beginnend bij een mentorgesprek, door naar een leerlingbegeleider of SMW, de interne rebound en als de leerling helemaal niet meer te handhaven is, komt plaatsing in de externe rebound in beeld. Een interne rebound is te zien als een verbreding van de schoolinterne zorgstructuur en is op die grond te financieren door het SWV. Maar dat veroorzaakt wel een probleem voor de financiering van de bovenschoolse rebound. Blijft er nog wel genoeg geld over, wanneer VO- scholen allemaal een interne rebound hebben? Het komt er bovenop, het zijn geen communicerende vaten. Een tweede complicatie is de terugplaatsing. In deze structuur is terugkeer vanuit de bovenschoolse rebound naar school veel moeilijker. Het gaat hier om leerlingen met een redelijk zware problematiek, van wie valt aan te nemen dat zij vermoedelijk niet passen in regulier VO. Dit wordt mogelijk in de toekomst ook van belang bij de verdeling van de gelden. In deze structuur is de doelstelling van rebound: terugkeer naar de school van herkomst dikwijls niet meer realistisch. Je hebt het dan meer over een tussenvoorziening waarin de problematiek zich verdicht. Tip uit Helmond: hier is een VO-school (Deurne) erin geslaagd na een discussie met de gemeente voor de schoolinterne rebound CJG-gelden te krijgen. Het CJG voor die leeftijdsgroep is ondergebracht in de scholengemeenschap, gekoppeld aan geld om de interne rebound overeind te houden in een 50/50 verdeling. Combinatie met lwoo-gelden In de discussie tot nu toe zijn de lwoo-gelden buiten beschouwing gebleven. Toch denkt Gerard Bouma van het NJI dat hier mogelijkheden liggen om tot beleid te komen op niveau van een school of een SWV. Wetende dat is berekend dat in de toekomst het substantiële bekostigingsdeel voor het samenwerkingsverband passend onderwijs VO 7 miljoen zal bedragen (dit betreft VO inclusief VSO en dit bedrag is berekend voor het zogenaamde „fictieve‟ SWV). Daarvan is 6 miljoen gekoppeld aan lwoo en PraO. Dit bedrag komt niet aan bij het SWV, er is bedongen dat dit naar de schoolbesturen zal gaan. De discussie draait nu steeds om de te verwachten krapte aan middelen, te bepalen door DUO. Maar je hebt ineens veel meer perspectief wanneer de schoolbesturen met elkaar in discussie gaan over de besteding van alle middelen. Het is nu nog onduidelijk in hoeveel regio‟s of SWV dit gebeurt, want dit zal in de nabije toekomst het hulpmiddel zijn om met een veel groter budget te kunnen opereren. Voor het VO is aan te raden het hierover eens te worden met de besturen en de VO-Raad, want dan heb je opeens het gereedschap om dit dekkend te maken en de voorziening die er moet zijn meer dan te kunnen bekostigen. In Sliedrecht twijfelt men aan deze oplossing: scholen neigen er toe tekorten te dichten met lwoo-geld. Het staat niet bij voorbaat vast dat zij dit in zorg zullen investeren. Uit onderzoek is gebleken dat het ook niet helemaal te achterhalen is waaraan lwoo geld is besteed. Het wordt wel in kleine groepen met goede docenten geïnvesteerd. Vaak zie je de leerlingen in een lwoo-groep dan ook floreren, zeker in de eerste twee leerjaren gebeuren goede dingen. Schrijnend is het voor de groep die er net buiten valt, maar eigenlijk wel steun nodig heeft. Vandaar dat scholen er ook wel voor kiezen het geld gemengd in te zetten: een gemengde klas met zowel lwoo als reguliere leerlingen. Zo worden talloze oplossingen vormgegeven. Bij alle herzieningen blijven lwoo en PraO op dit moment nog buiten beschouwing. Dit aantal leerlingen is eigenlijk al jaren ongeveer constant. Bovendien zou dan ook wel erg veel overhoop worden gehaald. 5
Een lwoo-indicatie wordt echter door de RVC op grond van vastgestelde criteria afgegeven. Daarin is de leerachterstand leidend en niet de gedragsproblematiek (al speelt sociaal-emotionele problematiek wel een rol als verklarende factor). En dat is iets heel anders dan de plaatsingsgrond voor rebound, waar het wel om (structurele) gedragsproblemen gaat. Je zou dus nooit meer dan een gedeelte van de lwoo-gelden in kunnen zetten voor rebound en terecht verantwoorden. De redenering „reboundmiddelen zijn in feite andere middelen dan voor lwoo en Pro’ is juist. Deze middelen moeten ook niet door elkaar gaan lopen. Kijkend naar het totale financiële plaatje zie je vaak wel dat ze in de lumpsum door elkaar gaan lopen, zeker wanneer scholen geen duidelijk beleid hebben met betrekking tot bestedingen en geoormerkte bestedingen. Niet alle rectoren willen hierover verantwoording afleggen. Inzet van SMW en jeugdzorg Hier en daar is het nu al lastiger om de provincie te bewegen tot inzet van jeugdzorg in het onderwijs. Men trekt zich terug, vanuit de gedachte dat je daarvoor bij de gemeente moet zijn. De gemeente zegt dat de provinciale middelen inderdaad naar hen toekomen, maar wel voorzien van een forse korting. De gemeente waarschuwt dan ook: als jullie in het VO denken dat je wel bij ons terecht kunt voor de financiering van je rebound, Time Out, trajectgroepen, plusklassen, etc. dan moeten wij direct een pas op de plaats maken. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld in het SWV Noord-Kennemerland dat het SMW niet is uitgebreid, maar integendeel met ongeveer 20% is gekrompen. BJZ mag en wil dit niet meer financieren en de gemeente uit een forse tegenzin om dit te financieren. Op dit moment verkeren we al in een overgangsperiode, die vermoedelijk wel een jaar of vier kan duren, totdat alle wetgevende trajecten zijn afgerond. Toch anticiperen vele gemeenten en stadsregio‟s nu al op deze aanstaande beweging, waarbij de gemeenten de indicatiestellende taak van BJZ en CIZ over zal nemen. Die taak moet de gemeente integraal, op verzoek van kind, gezin, maar ook van school uitvoeren. Het is goed van deze regelingen op de hoogte te zijn, maar denk niet: „wij hebben een financieel probleem en de gemeente vult het wel aan‟. Wat kan wel? Een school is er voor onderwijs en moet in staat zijn haar schooltaken effectief en efficiënt uit te voeren. Dat kan zij niet alleen, inzet van partners is broodnodig voor de beoogde integrale aanpak van de vraag van ouder en kind. Daarvoor kan wel terecht een beroep op de gemeente worden gedaan. De gemeente wordt in de toekomst verantwoordelijk voor preventieve zorg, voor opvoedingsondersteuning, maar ook voor de „zware‟ zorg, in samenspraak met het onderwijs. Hier is binnenkort veel winst te boeken. Maar ga niet de hand ophouden en op geld van de gemeente rekenen. Dat gaat niet gebeuren en moet je ook niet willen. Waar het om gaat, is de integrale aanpak met gescheiden verantwoordelijkheden van het onderwijs in gezamenlijkheid met partners. De partners zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. Wat betreft de regie, ligt er in de toekomst een enorme kans om dit lokaal en regionaal te regelen, want de gemeenten krijgen de plicht te zorgen voor een dekkend geheel. Daarbij is afstemming in zorg nodig: zaken moeten niet dubbel gebeuren: dus Zat (school zorgsystemen) en CJG moeten bijvoorbeeld wel tot afstemming komen. Voor veel gemeenten is dit alles echter een nogal onbekende materie en al helemaal voor kleine gemeenten. Vanuit het NJI is Gerard Bouma dan ook met meerdere partijen in gesprek om uit te vinden hoe de informatievoorziening over deze integrale benadering effectief doorgegeven kan worden aan gemeenten, maar ook aan schoolbesturen. Veel gemeenten hebben nu alleen maar oog voor de grote jeugdzorg budgeten, maar zij beseffen onvoldoende dat ze een reëel risico lopen failliet te gaan, wanneer ze niet heel fors investeren op preventie en dat heel effectief met partners, vooral uit het onderwijs, organiseren. En ook schoolbesturen: als zij zich nu niet op deze materie, op dit speelveld oriënteren, dan zullen zij straks enorm in de knel komen. In de afgelopen drie jaren is in SWV hard gewerkt om talloze initiatieven vorm te geven: inclusief onderwijs, één regionaal bovenschools zorgloket met PO, VO en REC, de veldexperimenten passend onderwijs. Van veel zaken kun je nu vaststellen dat ze nooit ingevoerd zullen worden, feitelijk is de discussie rondom passend onderwijs inmiddels gereduceerd tot een discussie over geld. Dat is slopend voor het enthousiasme en de inzet van mensen. Te vrezen valt dat de gemeenten een vergelijkbare troosteloze discussie te wachten staat. Nu al lijken ze vanuit een defensieve houding te handelen. Men begint te beseffen dat straks méér moet worden gedaan met minder. Het is nog niet zo ver, maar nu is al waarneembaar dat ambtenaren uitputtingsverschijnselen vertonen, zeker in kleine gemeenten.
6