De hoofdlijnen van Passend onderwijs en regio SWV PO Midden Holland
1. Wat is passend onderwijs? Passend onderwijs is de nieuwe manier waarop onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben wordt georganiseerd. Het gaat om zowel lichte als zware ondersteuning. Bijvoorbeeld extra begeleiding op school, aangepast lesmateriaal, hulpmiddelen of onderwijs op een speciale school. Passend onderwijs is dus geen schooltype; kinderen zitten niet ‘op’ passend onderwijs. Scholen werken met elkaar samen in samenwerkingsverbanden. De scholen in het samenwerkingsverband maken onderling afspraken over hoe ze ervoor zorgen dat alle leerlingen thuisnabij onderwijs krijgen dat bij hen past. Een informatief (kort) filmpje kunt u vinden op http://www.youtube.com/watch?v=T5XVc8Z33UE Lichte ondersteuning tot medio 2014 Op dit moment werken alle basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs samen in circa 240 samenwerkingsverbanden weer samen naar school (WSNS) om de lichte ondersteuning voor de leerlingen in het samenwerkingsverband te regelen. Dit zal zo blijven tot augustus 2014. Voor alle scholen is dit een wettelijke verplichting. Doel van de WSNS-verbanden is een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning binnen en tussen basisscholen en in samenwerking met speciale scholen voor basisonderwijs te realiseren. Daarbij moeten zoveel mogelijk leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Elk samenwerkingsverband heeft een permanente commissie leerlingenzorg (PCL) ingericht. Deze commissie beoordeelt of een kind toelaatbaar is tot het speciaal basisonderwijs. De beoordeling vindt plaats op basis van criteria die door het samenwerkingsverband zijn vastgesteld. Het WSNS-beleid kent een gebudgetteerde bekostigingssystematiek. Voor 2% van de leerlingen wordt direct bekostiging toegekend aan de speciale school voor basisonderwijs. Daarnaast ontvangt het samenwerkingsverband middelen voor extra ondersteuning in de reguliere scholen. Uit dit budget moet het samenwerkingsverband ook de kosten voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs betalen, indien meer dan 2% van de leerlingen naar die onderwijssoort is verwezen. Zware ondersteuning tot medio 2014 De scholen voor speciaal onderwijs werken, met uitzondering van cluster 1, samen in 34 regionale expertisecentra. Dit zal tot augustus 2014 zo blijven. De volgende clusters worden onderscheiden: cluster 1. leerlingen met een visuele beperking; cluster 2. leerlingen met een auditieve beperking en leerlingen met ernstige spraak- / taalmoeilijkheden; cluster 3. leerlingen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking en langdurig zieken; cluster 4. leerlingen met een psychiatrische en/of een gedragsstoornis. Elk regionaal expertisecentrum heeft een commissie voor de indicatiestelling ingericht. Deze commissie toetst volgens landelijk vastgestelde indicatiecriteria of leerlingen toelaatbaar zijn tot het speciaal onderwijs. Sinds 2003, het jaar waarin een systeem van leerlinggebonden financiering (LGF) is ingevoerd, geeft een positieve indicatie tevens de mogelijkheid tot inschrijving bij een reguliere school met een leerlinggebonden budget (rugzak). Voor elke leerling met een indicatie volgt een hogere bekostiging, hetzij in de vorm van de hogere bekostiging van het speciaal onderwijs, hetzij in de vorm van rugzakmiddelen voor de reguliere scholen.
1
2. Knelpunten in het huidige systeem Het huidige systeem waarmee de leerlingenzorg is georganiseerd, is complex en kent mede daardoor een aantal problemen. Deze worden hieronder op een rij gezet: Er is te veel druk op de duurste voorzieningen Een belangrijke oorzaak en achtergrond van de stijging van de uitgaven voor het speciaal onderwijs is de manier waarop de toegang, ofwel de indicatiestelling, is geregeld. Van steeds meer kinderen wordt aangegeven welke stoornis het kind heeft, zoals bijvoorbeeld autisme of ADHD. Op grond hiervan krijgen steeds meer kinderen een positieve indicatie voor het speciaal onderwijs of voor een rugzak. Daarbij komt dat wanneer een leerling met leerlinggebonden financiering regulier onderwijs volgt, dit tot een extra bekostiging voor de school leidt. Voor het primair onderwijs heeft dit geleid tot een sterke stijging van het aantal rugzakken; niet omdat we nu beter dan vroeger signaleren en diagnosticeren, maar door de prikkel die in het systeem is gelegd om een extra bekostiging te verkrijgen voor een leerling met een beperking. . Tabel: De groei van het aantal leerlingen met een rugzakje in het primair onderwijs aantal leerlingen 25.000 20.000 15.000 aantal leerlingen 10.000 5.000 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Anders dan in het voortgezet onderwijs is in het primair onderwijs de deelname aan het speciaal onderwijs de afgelopen acht jaren stabiel gebleven. De deelname aan het speciaal basisonderwijs is tussen 2003 en 2010 gedaald met bijna 17%. Tabel: Aantal leerlingen in het regulier primair onderwijs, sbao en so Bron: Kerncijfers, OCW
Aantal leerlingen (x 1.000) 2003 Primair onderwijs Regulier basisonderwijs Speciaal basisonderwijs Speciaal onderwijs
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1547,3 1548,5 1549,1 1548,9 1552,3 1553,4 1548,3 1541,4 51,4 50,1 48,3 46,3 44,9 44,1 43,3 42,9 34 34,4 35,4 35,8 36,4 34,4 34,2 34,4
2
De keuzevrijheid van ouders is beperkt en kinderen vallen tussen wal en schip In het huidige systeem kunnen kinderen een indicatie krijgen voor lichte of zware ondersteuning, maar daarmee is het kind nog niet op een school geplaatst. Ouders moeten zelf naar een plek zoeken en worden vaak van het kastje naar de muur gestuurd omdat scholen de toelating weigeren. Uit onderzoek van Ingrado, de branchevereniging voor leerplichtambtenaren, blijkt dat jaarlijks circa 2.500 leerplichtige kinderen ten minste vier weken thuiszitten en weer een plek in het onderwijs moeten vinden. Complexiteit en bureaucratie in het systeem De systemen van lichte ondersteuning en zware ondersteuning zijn complex en gescheiden georganiseerd. Zo zijn er op dit moment in elke gemeente ten minste vijf samenwerkingsverbanden actief voor: WSNS, voortgezet onderwijs en drie regionale expertisecentra (voor de clusters 2, 3 en 4). Dit aantal kan oplopen tot wel veertien samenwerkingsverbanden. Dit komt doordat er in een gemeente meerdere WSNS verbanden kunnen zijn omdat deze niet geografisch zijn georganiseerd. Elk systeem en elk samenwerkingsverband heeft een eigen indicatiesystematiek. Ouders moeten hierdoor verschillende procedures doorlopen wanneer hun kind eerst lichte ondersteuning krijgt en daarna een zwaardere vorm van ondersteuning ontvangt. Bovendien is het aanvragen van een indicatie voor zowel ouders als scholen arbeidsintensief. Er moeten ingewikkelde formulieren worden ingevuld en de doorlooptijd van de indicatiestellingsprocedure is vaak lang. Heeft een kind eenmaal een indicatie gekregen, dan moeten ouders vaak lang zoeken naar een school waar hun kind wordt toegelaten. De ondersteuning op school is onvoldoende afgestemd op het brede (jeugd)zorgdomein De voorzieningen voor extra ondersteuning in het onderwijs en het bredere (jeugd)zorgdomein zijn maar weinig op elkaar afgestemd. Leerkrachten, zorgcoördinatoren en hulpverleners in de zorg werken steeds meer samen, maar de systemen zijn naast elkaar georganiseerd. Oplossingen zijn te veel gezocht in aparte kokers: die van het onderwijs of die van de zorg. Hierdoor is bijvoorbeeld de situatie ontstaan dat kinderen naar een school voor cluster 4 (zmok) gaan, zonder dat er hulp of ondersteuning beschikbaar is voor de ouders. De kwaliteit van het onderwijs en de toerusting van leerkrachten is onvoldoende De kwaliteit van het speciaal onderwijs is (te) vaak onvoldoende. Ongeveer een kwart van de scholen voor speciaal onderwijs staat onder verscherpt toezicht van de inspectie. De kwaliteit is onder druk komen te staan door de snelle groei die het speciaal onderwijs heeft doorgemaakt. In het regulier onderwijs voelen leerkrachten zich vaak onvoldoende toegerust in het omgaan met leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte. In plaats van leerkrachten beter toe te rusten en extra onderwijsondersteuning in de klas te organiseren, wordt er vaak voor gekozen extra ondersteuning buiten de klas en in speciale scholen te organiseren.
3. Doelen van het wettelijk kader passend onderwijs Deze knelpunten maken dat de organisatie van het onderwijs en de inzet van de middelen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben niet efficiënt en effectief is. Het huidige wettelijke systeem zoals dat in 2003 is vormgegeven, is niet meer houdbaar. Daarom heeft OCW vanaf 2005, in overleg met onderwijsorganisaties, gewerkt aan een nieuw wettelijk systeem en daarbij een aantal voorwaarden vastgelegd. Budgettaire beheersbaarheid en transparantie Het financiële systeem dat bij het nieuwe wettelijke kader hoort, moet transparant en beheersbaar zijn. Duidelijk moet zijn waaraan de beschikbare middelen voor extra ondersteuning worden besteed. Ook mag van een afwenteling van het stelsel van de lichte ondersteuning op het stelsel van de zware ondersteuning geen sprake meer zijn. Middelen (geld en expertise) moet zoveel mogelijk op de scholen en bij de leerlingen worden ingezet.
3
Geen thuiszitters Alle kinderen verdienen een plek in het onderwijs. In de afgelopen jaren is beleid ingezet om de thuiszittersproblematiek terug te dringen. Zo hebben scholen hun verzuimmelding verbeterd, registreren leerplichtambtenaren het aantal thuiszitters en werken betrokken partners zoals de scholen, de gemeente en de zorg steeds beter samen om thuiszitters weer terug te begeleiden naar het onderwijs. Toch heeft dit er niet toe geleid dat er geen kinderen meer thuiszitten. Belangrijk doel van een nieuw wettelijk systeem is daarom een zo passend mogelijk onderwijsprogramma voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben in het onderwijs. Minder bureaucratie In het nieuwe systeem moet zo min mogelijk complexiteit en bureaucratie zitten: dat betekent geen lange indicatieprocedures, geen wachtlijsten, geen gescheiden circuits van lichte en zware ondersteuning waarvoor ouders meerdere indicatieprocedures moeten doorlopen en zo min mogelijk administratieve lasten voor de bevoegde gezagsorganen en leerkrachten van scholen. Noodzaak tot labelen van kinderen vervalt De huidige landelijke indicatiestelling is sterk medisch gericht: het hebben van een door de zorg geïndiceerde stoornis vormt een belangrijk onderdeel binnen de indicatiestelling. Door de afschaffing van de landelijke systematiek van de indicatiestelling krijgen de schoolbesturen meer ruimte om bij de toekenning van de extra onderwijsondersteuning uit te gaan van de onderwijsbeperking van de leerling (handelingsgerichte diagnostiek). Kernvraag wordt dan: hoe kan de onderwijsbeperking worden opgeheven? In de huidige situatie is het financieel lonend om op basis van een diagnose in de zorg een indicatie voor onderwijs aan te vragen. Daar komt bij dat in de afgelopen jaren de diagnostiek van stoornissen sterk is verbeterd. De prikkel van het indiceren op basis van een diagnose vervalt in het nieuwe stelsel. Het doel is om minder naar de beperkingen en de labels te kijken, maar meer naar wat een kind wel kan en welke ondersteuningsbehoefte er ligt bij kinderen. Kijk hiervoor naar de volgende film, link: http://www.youtube.com/watch?v=Wv49RFo1ckQ Handelingsbekwame leerkrachten Het is belangrijk om te vertrouwen op de professionaliteit van de leerkracht. Goed onderwijs en goede extra ondersteuning van een leerling in de klas valt of staat met de leraar. Dat geldt ook voor het nieuwe systeem passend onderwijs. De leraar staat er niet alleen voor: hij doet dit samen met het team, de school en het samenwerkingsverband. Daarom wordt er ook geïnvesteerd in opbrengstgericht werken voor alle leerlingen én in de professionalisering van leerkrachten, zowel in de opleidingen als wanneer de leerkracht al werkzaam is in het onderwijs. Daarbij ontstaat steeds meer het besef dat de leerkracht het natuurlijk niet alleen hoeft te doen; meer samenwerken en ‘hands-on’ bij kinderen mét ouders is gewenst. Afstemming met andere sectoren De inzet van ondersteuning in het onderwijs moet beter worden afgestemd op de inzet vanuit andere sectoren in het jeugddomein, zoals de jeugdzorg en de Centra voor jeugd en gezin (CJG’s). Meer integraliteit van de zorg voor het kind en het gezin is nodig. Een voorbeeld van een goede afstemming tussen professionals van verschillende sectoren rondom een leerling die vanuit meerdere sectoren ondersteuning nodig heeft, is het zorgadviesteam (ZAT). Hierin kunnen bijvoorbeeld het onderwijs, de gemeente (leerplicht en GGD), de geestelijke gezondheidszorg en de jeugdzorg deelnemen.
4. De uitwerking van het nieuwe stelsel De zorgplicht De invoering van passend onderwijs betekent dat wanneer ouders hun kind dat extra ondersteuning behoeft op een bepaalde school aanmelden, deze school de taak heeft dit kind een zo goed mogelijke plek in het onderwijs te bieden. Als de school zelf geen passend onderwijs kan bieden, heeft de school de verantwoordelijkheid om een zo goed mogelijke plek op een andere school aan te bieden. Ouders hoeven op deze manier niet zelf alle scholen af om een plek voor hun kind te vinden.
4
De samenwerkingsverbanden Om als school de zorgplicht te kunnen waarmaken, werken de scholen samen in regionaal ingedeelde samenwerkingsverbanden. Het gaat daarbij om het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en de clusters 3 en 4 van het speciaal onderwijs. De nieuwe samenwerkingsverbanden bestaan dus uit de scholen in de regio die gezamenlijk de lichte en de zware ondersteuning in het onderwijs vormgeven, maar de afzonderlijke scholen (bevoegde gezagsorganen) blijven verantwoordelijk voor het verzorgen van het onderwijs. De grenzen van de samenwerkingsverbanden zijn geografisch vastgesteld waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de gemeentegrenzen. Redenen daarvoor zijn: de herkomst van een thuiszittende leerplichtige leerling is duidelijk. gemeenten hebben zo veel mogelijk één partij in de regio (wel afzonderlijk voor het primair onderwijs en voor het voortgezet onderwijs) waarmee de afstemming tussen onderwijs, de (jeugd)zorg en andere taken van de gemeenten kan worden geregeld. er kan een eenvoudig en transparant bekostigingsmodel voor de samenwerkingsverbanden worden ingericht. Tevens maakt de wet het mogelijk – mits wordt voldaan aan een aantal specifieke criteria – om tot één landelijk samenwerkingsverband voor PO en voor VO te komen. Dit geldt in ieder geval voor het Reformatorisch onderwijs. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs zullen de vorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon hebben: een stichting of (coöperatieve) vereniging. De schoolbesturen vormen gezamenlijk het bestuur van deze rechtspersoon en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het samenwerkingsverband.
De deelnemende scholen en schoolbesturen in Midden-Holland In het nieuwe samenwerkingsverband Midden-Holland zullen de huidige drie WSNS samenwerkingsverbanden met een aantal SO-partners van cluster 3 en 4 deel gaan uitmaken van het nieuwe samenwerkingsverband. Daarbij komt nog een aantal basisscholen bij die op dit moment deel uitmaken van andere samenwerkingsverbanden. Het gaat om ongeveer 90 basisscholen die zijn gelegen in de gemeenten Bergambacht, BodegravenReeuwijk, Boskoop, Gouda, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen en (een deel van) Zuidplas. Vanuit het SO zullen aan het samenwerkingsverband Midden-Holland gaan deelnemen: Stichting Klasse (naast basis- ook speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs), Horizon, BOOR (Rotterdam), Responz, Stichting Speciaal Onderwijs Leiden, De Haagse Scholen en de prof. dr. Leo Kanner onderwijsgroep. Daarmee hebben zich 22 besturen aangesloten bij ons samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband Midden-Holland zal in de nieuwe situatie verantwoordelijk zijn voor ongeveer 19.000 leerlingen. Medio 2013 is de Stichting SWV PO Midden Holland opgericht. Alle aangeslotenen zijn lid van ons algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit 4 leden, 3 leden namens het (S)BAO geselecteerd op denominatie en met referte naar de huidige wsns-verbanden en 1 lid namens de SO partners. Gedurende 2014 zullen de dagelijks bestuursleden geleidelijk terugtreden en het dagelijks bestuur overdragen aan 1 directeur-bestuurder.
5
Het ondersteuningsplan De schoolbesturen in het samenwerkingsverband maken afspraken over de wijze waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend onderwijs kan worden gerealiseerd. De afspraken over ondersteuning en toewijzing van middelen worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband wordt ten minste eens in de vier jaar opgesteld. Voor het eerst moet dit plan aan de inspectie worden voorgelegd per mei 2014. Het is mogelijk om het tussentijds te wijzigen. De ondersteuningsplanraad Ouders en leraren krijgen medezeggenschap én instemming op dit ondersteuningsplan in een aparte ondersteuningsplanraad (OPR) van het samenwerkingsverband. De leden van de ondersteuningsplanraad zijn ouders of personeelsleden afkomstig van de aangesloten scholen. De zetels van de OPR zijn gelijkelijk verdeeld tussen ouders en personeelsleden. Ook werkt het samenwerkingsverband samen met de gemeente, door een gezamenlijk overleg (OOGO) te voeren dat er op is gericht overeenstemming te bereiken, om de ondersteuning af te stemmen op de jeugdzorg en de andere vormen van zorg die door de gemeente worden gerealiseerd.
Ondersteuningplan Midden-Holland Het bestuur van het samenwerkingsverband heeft in het afgelopen schooljaar diverse themagroepen de opdracht gegeven diverse elementen uit te werken. Ook zijn onze missie en visie op ondersteuning bepaald en besluiten genomen op hoofdlijnen en kaders. Deze opbrengsten worden gebundeld in een eerste versie ondersteuningsplan Midden-Holland per september 2013. Doel is dit plan komend schooljaar met de betrokken besturen, gemeenten (OOGO) en de OPR te bespreken en verder uit te werken. In maart 2014 moet dit ter instemming zijn voorgelegd aan de OPR, en in mei 2014 aan de inspectie zijn aangeboden. Ondersteuningplanraad Midden-Holland Een themagroep medezeggenschap heeft een informatieavond gehouden voor (G)MR leden. Inmiddels is deze groep ver gevorderd met de uitwerking van de samenstelling, kiesprocedure en reglementen OPR. Na de zomer 2013 zullen verkiezingen worden georganiseerd in de hoop rond de herfstvakantie de OPR te kunnen installeren.
Het schoolondersteuningsprofiel De schoolbesturen stellen voor elke school een ondersteuningsprofiel van vast. In het schoolondersteuningsprofiel beschrijft een school haar mogelijkheden om leerlingen te ondersteunen die extra onderwijsbehoeften hebben. Daarvoor worden veel gegevens verzameld, die direct en indirect betrekking hebben op de mogelijkheden van de school. Het gaat bijvoorbeeld om gegevens over de aanwezige deskundigheid in het team, de ruimte die er is om aandacht en tijd te schenken aan de leerlingen, de methodieken en voorzieningen waarover het team beschikt, de kwaliteit van de organisatie, enzovoort. In het schoolondersteuningsprofiel wordt een groot aantal gegevens verzameld, die betrekking hebben op de aspecten van de basisondersteuning (op het begrip basisondersteuning wordt nader ingegaan onder 1.6.2). De schoolondersteuningsprofielen van alle scholen uit het samenwerkingsverband zullen richting geven aan de invulling van de basisondersteuning; uit het overzicht van alle profielen kan opgemaakt worden welke basisondersteuning haalbaar is. De medezeggenschapsraad van de school heeft adviesrecht bij de vaststelling van het schoolondersteuningsprofiel.
6
De schoolondersteuningsprofielen in Midden-Holland Het schoolondersteuningsprofiel bestaat uit zakelijke gegevens en beschrijvingen, die zo zijn weergegeven dat ze onderling vergelijkbaar zijn en ‘gestapeld’ kunnen worden tot een totaaloverzicht van het samenwerkingsverband. Op basis daarvan bepaalt het samenwerkingsverband of een continuüm van ondersteuning wordt aangeboden en aan de zorgplicht wordt voldaan, om voor iedere leerling passend onderwijs te bieden. In veel samenwerkingsverbanden, zo ook in Midden-Holland, werken de scholen met verschillende schoolondersteuningsprofielen. Voor Midden-Holland zijn dit de profielen van KPC, April, Inschool (oud) en Inschool (nieuw). Op dit moment wordt onderzocht hoe de gehanteerde profielen onderling vergelijkbaar kunnen worden gemaakt, en zij daarnaast ook voldoen aan de standaard die de PO-Raad hiervoor heeft ontwikkeld. Toegewerkt wordt naar een bovenschools overzicht, op basis waarvan het mogelijk wordt uitspraken te doen over het geheel van het samenwerkingsverband.
Wsns verbanden De huidige wsns-verbanden worden per augustus 2014 opgeheven. De taken van het wsns-verband en worden overgenomen door het nieuwe SWV passend onderwijs. Regionale expertisecentra De huidige regionale expertisecentra (REC’s) worden ook per augustus 2014 opgeheven. De belangrijkste taken van het REC, te weten het verzorgen van de indicatiestelling voor het speciaal onderwijs en de rugzak en de coördinatie van de ambulante begeleiding, komen in de wet te vervallen. De indicatiestelling komt te vervallen, maar de extra specialistische begeleiding blijft voorlopig bestaan vanuit het nieuwe samenwerkingsverband. Ondersteuningstoewijzing Wanneer een leerling door de school wordt geadviseerd om speciaal onderwijs te volgen of wanneer ouders daarvoor kiezen, beoordeelt het samenwerkingsverband of de leerling toelaatbaar is tot het speciaal onderwijs. Dit zal echter niet meer gaan zoals nu met een Commissie Voor Indicatiestelling. In de wet is geregeld dat het samenwerkingsverband twee deskundigen, waaronder een orthopedagoog, moet inschakelen die adviseren over de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Tegen een besluit van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid kunnen ouders bezwaar aantekenen. Het samenwerkingsverband richt hiervoor een bezwaarprocedure in. In het kader daarvan stelt het samenwerkingsverband tevens een adviescommissie in die adviseert over de bezwaarschriften.
5. Financieel kader passend onderwijs Als gevolg van de invoering van passend onderwijs doen zich drie grote veranderingen voor in de wijze van bekostiging: Geldstromen veranderen van richting. Zo gaan bijvoorbeeld de middelen voor de huidige rugzakjes niet meer naar de schoolbesturen, maar naar het samenwerkingsverband. Budgetten worden verevend, elke regio krijgt verhoudingsgewijs evenveel middelen voor zware zorg. Hierdoor ontstaat een andere verdeling van geld over het land.
7
De bekostiging van de clusters 3 en 4 van het speciaal onderwijs verandert en wordt vereenvoudigd. Er komt een onderscheid naar basis- en ondersteuningsbekostiging en minder indicatoren gaan een rol spelen bij het berekenen van de basisbekostiging.
Samenwerkingsverbanden krijgen bovenop hun bestaande inkomsten in het kader van WSNS een nieuw budget: het nieuwe normbudget voor de zwaardere vormen van ondersteuning. Dit geld zit nu nog in de rugzakken en in een deel van de directe bekostiging van het speciaal onderwijs. Deze twee geldstromen veranderen van richting. Het instrument rugzak houdt op te bestaan. Het samenwerkingsverband moet het “nieuwe geld” in meer of mindere mate direct weer afstaan aan het speciaal onderwijs, voor leerlingen die door het samenwerkingsverband zijn verwezen naar een cluster 3 of 4 school. Deze verplichte overdracht van geld wordt uitgevoerd door DUO, op basis van het aantal leerlingen ingeschreven bij het speciaal onderwijs op 1 oktober in het voorafgaande schooljaar. Voor de berekening van de tarieven is er een indeling in drie categorieën en twee leeftijdsgroepen (jonger dan 8 jaar en 8 jaar en ouder). De tarieven variëren van ruim 8.000 euro tot bijna 22.000 euro per kind, voor elk jaar dat de leerling op het speciaal onderwijs ingeschreven staat. Voor alle duidelijkheid: de huidige rugzakmiddelen zullen in de komende jaren beschikbaar blijven voor kinderen met een lgf-indicatie.
6. Het referentiekader passend onderwijs Uitgangspunt bij de uitvoering van de wet passend onderwijs is bestuurlijke ruimte voor het onderwijsveld. De sectorraden hebben de verantwoordelijkheid genomen om ten behoeve van de bestuurlijke ruimte van schoolbesturen een referentiekader op te stellen. Voor de totstandkoming van het document hebben de sectorraden intensief en constructief overleg gevoerd met ouderorganisaties, onderwijsvakorganisaties en ketenpartners.
Missie en visie Midden-Holland Op grond van een vastgestelde missie en visie is een belangrijk uitgangspunt het zo vroeg mogelijk ondersteunen van leerlingen, om erger te voorkomen. De samenwerkende schoolbesturen willen: zoveel mogelijk ondersteuning die problemen bij leerlingen voorkomt, in plaats van achteraf oplost; ondersteuning die gebaseerd is op wat een leerling nodig heeft, in plaats van op de stoornis van een leerling; ondersteuning die niet alleen gericht is op wat het onderwijs kan bieden, maar afgestemd is op wat andere sectoren kunnen doen. Belangrijke aspecten daarbij zijn: Ondersteun zo vroeg mogelijk, om erger te voorkomen Afspraken over een ambitieus niveau van basisondersteuning (zie hierna) Als de school het niet alleen kan: extra ondersteuning vanuit het SWV samenwerking met ketenpartners (CJG’s) Ouderbetrokkenheid Professionalisering van de leerkracht
8
Gewenste omslag Het referentiekader beschrijft een gewenste omslag langs drie met elkaar samenhangende lijnen: van curatieve naar meer preventieve ondersteuning. Daarbij is het streven om via preventie en kwaliteitsverbetering de uitstroom van leerlingen naar bovenschoolse voorzieningen te reduceren. van indiceren naar arrangeren. Indicatiestelling op basis van slagboomdiagnostiek maakt plaats voor handelingsgerichte diagnostiek. Binnen het nieuwe stelsel staat de ondersteuningsvraag centraal: wat heeft het kind in deze situatie nodig, hoe gaan we dat organiseren en arrangeren, wie hebben we daarvoor nodig en hoeveel kost het? van sectoraal naar integraal en intersectoraal. Opvoed- en opgroeiondersteuning moet integraal onderdeel zijn van het totale zorg- en ondersteuningssysteem rond de school en het gezin. In het referentiekader wordt de ondersteuning die de school kan bieden beschreven op twee niveaus: basisondersteuning en extra ondersteuning. Basisondersteuning Basisondersteuning is een rijker begrip dan basiskwaliteit. Basisondersteuning omvat vier aspecten: basiskwaliteit (Dit verwijst naar de minimale onderwijskwaliteit die gemeten wordt door het toezichtkader van de inspectie van het onderwijs); planmatig en handelingsgericht werken HGW (onder andere de manier waarop de school nagaat welke onderwijsbehoefte leerlingen hebben, daarop een passend onderwijsaanbod organiseren en dat evalueren). preventieve en lichte curatieve interventies (zoals een aanbod voor leerlingen met dyslexie, of een aanpak voor het voorkomen van gedragsproblemen); onderwijsondersteuningstructuur (onder andere de manier waarop de school de ondersteuning heeft georganiseerd en met meer en andere organisaties en specialisten samenwerkt); Het samenwerkingsverband stelt vast wat het niveau van basisondersteuning is, waaraan alle deelnemende scholen zullen voldoen. Binnen het samenwerkingsverband kunnen specifieke afspraken worden geformuleerd over bijvoorbeeld het aanbod van de scholen voor leerlingen met dyscalculie, de positie van intern begeleiders in de school, de manier waarop groepsplannen worden opgesteld, enzovoort. Elk samenwerkingsverband bepaalt een eigen niveau van basisondersteuning, dat per samenwerkingsverband kan verschillen. De scholen die aan een samenwerkingsverband deelnemen, zullen (gaan) voldoen aan de afspraken die gemaakt zijn over de invulling van de basisondersteuning.
Afspraken over de basisondersteuning in Midden-Holland Voor Midden-Holland is inmiddels een aantal afspraken vastgelegd over de basisondersteuning. Deze zullen nog verder gefaseerd voor de komende jaren worden uitgewerkt. Uitgangspunt in Midden-Holland is dat de scholen in staat worden gesteld om zoveel mogelijk ondersteuning zelf te organiseren, waar nodig in samenwerking met ketenpartners. Het samenwerkingsverband heeft de ambitie toe te werken naar een hoogwaardige basisondersteuning van scholen, waarmee zij een rijk aanbod van preventieve en (licht) curatieve onderwijsondersteuning kunnen realiseren. Dit wil zeggen dat er getracht wordt zoveel mogelijk expertise te organiseren aan de voorkant van het traject (in de eigen basisschool), om zo te bewerkstelligen dat leerlingen het liefst zo dicht mogelijk bij huis en binnen de eigen sociale omgeving naar school gaan. Dit wordt bereikt door de eigen kracht van de school als uitgangspunt te nemen en passende ondersteuning te arrangeren op basis van de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor Midden-Holland.
9
Extra ondersteuning De extra ondersteuning geeft de mogelijkheden van de school weer die de afgesproken basisondersteuning overstijgen. De extra ondersteuning wordt georganiseerd in de vorm van arrangementen. Deze arrangementen kunnen licht en kortdurend van aard zijn, of zwaar en langdurig. De arrangementen worden door de school gerealiseerd, al dan niet met behulp van middelen, menskracht of expertise van buiten de school. Een compleet arrangement bestaat uit vijf aspecten: de aanwezige deskundigheid binnen het team van leerkrachten; de aandacht en tijd die het team kan vrijmaken voor een leerling; de protocollen, aanpakken en methodieken en materialen die de school heeft; de mogelijkheden van het schoolgebouw; de samenwerkingsrelaties met onderwijs- en ketenpartners. Bij de beschrijving van extra ondersteuning die de school kan bieden, is de aanwezige deskundigheid een belangrijke factor. Of leraren en andere medewerkers deskundig zijn op het gebied van specifieke onderwijsbehoeften, bepaalt vaak in eerste instantie het antwoord op de vraag of een school iets kan betekenen. In de beleidskaders is sprake van het werken met een ontwikkelingsperspectief voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben omdat voor hen het basisprogramma van de school niet passend is. Als een leerling een ander programma volgt dan het basisprogramma, is het verplicht een ontwikkelingsperspectief voor die leerling op te stellen.
Midden-Holland 2013-2014 Samen constateren we dat er in ons SWV verband (3 wsns verbanden) een hoog niveau is van basiskwaliteit en ook dat onze verwijzingspercentages onder het landelijk gemiddelde liggen. We doen dus al veel goede dingen goed, en dat moeten we vooral blijven doen! Daarmee hebben we een mooie gezamenlijke, kwalitatieve en financiële uitgangspositie om in de komende twee jaren toe te werken naar het realiseren van de eerste fase basisondersteuning en dit daarna en vervolg te geven door het met elkaar blijven werken aan een verdere uitbouw van de basisondersteuning. Deze ambitie waarmaken kun je niet alleen of in je eentje, dat doen we samen! Samen met je collega’s en ook met andere scholen in de buurt denken we na over wat ieder kan bijdragen en hoe we elkaar kunnen versterken. Ook zal professionalisering een belangrijk aandachtspunt zijn. Op bestuursniveau vinden we elkaar inmiddels steeds beter en het komend jaar zullen we ons dan ook gaan inspannen om de dialoog over passend onderwijs, ondersteuning en creatief arrangeren ook op en met de scholen te gaan voeren. Het bestuur van het nieuwe samenwerkingsverband wenst u allen een hele fijne vakantie en tot volgend schooljaar. Jos Gerards, voorzitter a.i. RBO PO Midden Holland
10