Conceptnota Vernieuwing van het Kunstendecreet en beleidskader kunsten Eerste analyse door de Kunstensector 20 maart 2013
TEN GELEIDE Op 14 december jl., tijdens een Sectorbrede Studiedag in deSingel, debatteerde de kunstensector over mogelijk denk- en werkpistes ter verbetering van het huidige Kunstendecreet, op basis van een gezamenlijke voorzet van sectororganisaties oKo, VOBK en VVC en de vakorganisaties aclvb acod-cultuur - ACV-Transcom CULTUUR. De weerslag van het debat werd in een samenvattende nota opgenomen en, ter inspiratie, aan de overheid bezorgd. Op 15 maart jl. keurde de Vlaamse regering de conceptnota ‘Vernieuwing van het Kunstendecreet en beleidskader kunsten’ van Vlaams Cultuurminister Joke Schauvliege goed. De kunstensector is in elk geval verheugd dat het beleid de globale kunstensector beschouwt en behandelt als een geheel en dat er dus blijft gekozen worden voor het overkoepelend instrument van het Kunstendecreet. Dit decreet heeft in de voorbije jaren gezorgd voor een aanzienlijke meerwaarde voor het functioneren van het kunstenveld. Deze verworvenheden worden in de Kunstensector zeer hoog aangeschreven. Tegelijk worden in de besproken ministeriële conceptnota aan dit Kunstendecreet ook heel wat verbeteringen aangebracht en worden er oplossingen aangereikt voor struikelblokken en hinderpalen die – onder andere - door de Kunstensector in de analyses van de voorbije maanden naar voor werden gebracht. Het idee van verfondsing, dat een tijdlang het onderwerp was van het publieke (en minder publieke) debat, wordt in de conceptnota in zijn meest aangewezen format naar voor gebracht: namelijk als een surplus en een meerwaarde bij het Kunstendecreet en niet als een alternatief ervan. Ook dat wordt door de kunstensector gewaardeerd. In deze analysenota buigen de zes vermelde organisaties zich meer in detail over deze nota en toetsen ze deze aan de voorstellen van van de Kunstensector. Deze analyse volgt de indeling van de ministeriële nota.
1. INLEIDING 2. ALGEMEEN KADER 2.1. Strategische visie De visietekst is een noodzakelijk beleidsinstrument; een sleutel voor een onderbouwd en gedragen kunstenbeleid. Vandaar dat de kunstensector hiernaar met aandrang heeft gevraagd. Het is dus goed dat dit beleidsinstrument er daadwerkelijk komt. Omdat deze visietekst zo cruciaal is, vroeg de kunstensector om deze visietekst het resultaat te laten zijn van een breed maatschappelijk debat tussen de betrokken maatschappelijke actoren en het beleid. In het voorstel van de minister wordt de sector echter enkel betrokken in een voorbereidende fase, namelijk bij de opstelling van de (beschrijvende) landschapsteksten. Ook dat is noodzakelijk, natuurlijk. Maar dat er tussen het indienen van de landschapsteksten en de opmaak van de definitieve visietekst GEEN publiek debat meer is, is absoluut een tekort. De visietekst is immers de verwoording van de toekomstdroom over de kunsten en is dus normatief. Voor alle duidelijkheid: Deze visietekst hoeft geen grootste gemene deler te zijn. Duidelijke politieke keuzes moeten kunnen gemaakt worden. Maar de tekst moet wel voorwerp zijn van publiek debat.
2.2. Vlaamse kunstcanon De kunstensector begrijpt en onderschrijft de inzet van het gestelde principe. Maar de titulatuur ‘kunstcanon’ lijkt ons wat ongelukkig gekozen en niet zo gepast. ‘Canon’ refereert ook inhoudelijk iets teveel aan traditie, aan het verleden, aan iets onwrikbaar om ook de avant-gardistische artistieke drijfveren, die evenzeer eigen zijn aan de betrokken instellingen in de lading gedekt te krijgen. De kunstensector gaat akkoord met de stelling dat er instellingen zijn waarvan het bestaan niet om de zoveel jaar in vraag moet worden gesteld, maar die wel geëvalueerd moeten worden; De kunstensector gaat akkoord om ook buitenlandse expertise te betrekken bij de evaluatie. Het is bijzonder jammer dat, door de gestelde vereisten, er geen enkele organisatie uit de Beeldende Kunst in deze cluster zal komen te zitten. En de Beeldende Kunst-instellingen die op deze gronden wel in aanmerking zouden komen, ressorteren onder een ander decreet. De symboolwaarde van deze cluster mag niet onderschat worden. Indien deze instellingen onder één vlag worden gebracht, moeten er zeker ook organisaties uit de Beeldende Kunst bijhoren. Dit geldt zowel voor de reeks ‘Vlaamse Kunstinstellingen’ als voor de reeks ‘Andere kunstinstellingen waarmee de Vlaamse Gemeenschap een beheersovereenkomst sluit’ (bijvoorbeeld WIELS).
2.2.1. Vlaamse kunstinstellingen Het is lovenswaardig dat er een poging werd gedaan om een meer objectieve verklaring te geven waarom instellingen al dan niet tot deze groep behoren. Het zal wel de vraag zijn of de effectieve plaatsing van een instelling binnen deze groep (of niet) wel zo haarfijn afgelijnd kan worden. De
inzet hier is om deze groep van organisaties dusdanig samen te stellen dat er ook een bepaalde (unieke) inhoud en uitstraling aan wordt gegeven. Daarnaast mag dergelijke indeling niet leiden tot een grote versnippering noch tweespalt in de kunstensector. Dergelijke indeling dient dus zeker weloverwogen te gebeuren. The proof of the pudding will be in the eating. - opmerking over punt 5: het is onduidelijk waar de verplichting op slaat om ook te zorgen voor de spreiding van de eigen producties op andere presentatieplekken buiten de eigen regio. Ofwel is dit eigen aan de aard van de organisatie en dan dient deze vereiste niet vermeld. Ofwel past dergelijke activiteit niet bij de artistieke identiteit en opdracht van de instelling in kwestie. En dan is het haast onnatuurlijk om dergelijke eis toch te stellen. - opmerking over punt 6 : Door bij het grenssubsidiebedrag ook de subsidie van andere overheden dan de Vlaamse overheid in rekening te brengen, stelt de Vlaamse overheid zich kwetsbaar op voor het bepalen van de ‘kunstcanon-organisaties’. Een beslissing van een andere overheid tot subsidievermindering zou er toe kunnen leiden dat een bepaalde organisatie, onafhankelijk van de wil van de Vlaamse overheid, plots niet meer tot deze cluster zou behoren. Het voorgestelde systeem van beheersovereenkomsten lijkt voor deze groep van organisaties inderdaad aangewezen en werkzaam.
2.2.2. Andere kunstinstellingen met een beheersovereenkomst Het is aangenaam om te merken dat er aan het Cultureel Akkoord met de Franse Gemeenschap een concrete invulling zal worden gegeven. We herhalen hier de opmerking van hoger: ook hier moeten, ten behoeve van het globale beeld, best instellingen uit de sector van de Beeldende Kunst worden opgenomen (bijvoorbeeld WIELS)
2.3. Kunstenlandschap volgens artistieke matrix De kunstensector onderschrijft de indeling van het kunstenveld op basis van de 5 vermelde functieclusters, op voorwaarde dat daarnaast ook voldoende aandacht blijft besteed worden aan disciplinaire genres en subgenres. Anders gaat het niet om een (driedimensionale) matrix, maar om een raster. De disciplinaire insteek in deze conceptnota is onderbelicht. Voor de Kunstensector gaat het idealiter om een en-en-verhaal. Het onderscheid dat in de beschrijving van de functies gemaakt wordt tussen de eerste drie (het zogenaamde ‘hart’) en de twee laatste (de zogenaamde ‘omkaderende’ ), is nogal kunstmatig. Bovendien ondergraaft dit de principiële gelijkwaardigheid van deze functies. Terwijl ze wel allemaal even noodzakelijk zijn in een goedwerkend kunstenveld. Het onderscheid werkt dus emotioneel discriminerend, wat noch nodig, noch wenselijk is. Het is ook niet aangewezen dat dit onderscheid praktische (financierings)gevolgen zou hebben. Verder is het aangewezen dat de minister duidelijk stelt dat elk van de vijf opgesomde functieclusters op zich als volwaardig wordt beschouwd. Organisaties die een aanvraag indienen mogen geen verplichting voelen om bij een subsidievraag in te zetten op meerdere clusters. De laatste paragraaf - en dus de vereiste van ‘landelijk bereik’ voor organisaties die inzetten op presentatie en participatie - wordt best geschrapt. Niet het zogenaamde ‘landelijke bereik’ is relevant in het kader van het Kunstendecreet. Wel bijvoorbeeld het feit of deze organisaties, ongeacht hun fysieke actieradius, de collega’s in de
kunstensector (eventueel ver buiten de lokale en regionale grenzen) al dan niet kunnen inspireren, op basis van hun experimentele werking of hun verworven voorbeeldfunctie. De inhoudelijke positie in het artistieke veld is belangrijker dan de fysieke positie. Er is bovendien een pragmatisch probleem bij deze vereiste van ‘landelijk bereik’. Momenteel is er nog geen afgerond (raam)akkoord met de lokale overheden dat de plaats kan innemen van de lokale cultuurbeleidsplannen. Artistiek interessante organisaties die niet dadelijk scoren op ‘landelijk bereik’, hierom uit het Kunstendecreet stoten, zonder dat er een zicht is op een alternatieve opvang, kan leiden tot een significante verarming van het kunstenveld. Overigens vormt het ondersteunen van dergelijke organisaties vanuit een Kunstendecreet hoe dan ook de beste garantie voor de onafhankelijke presentatie van kunsten op basis van artistieke keuzes. 2.3.1. Ondersteuning van kunstenaars De kunstensector gaat akkoord met en geeft een pluim voor het principe van meerjarige ondersteuning van kunstenaars. 1. Ontwikkelingsgerichte beurs De Kunstensector gaat akkoord met deze regeling; het is en blijft een interessant en noodzakelijk instrument. 2. Meerjarige beurs Idem. 3. Internationale beurs Een dergelijk instrument dat snel op een opportuniteit kan inspelen, is bijzonder nuttig. De kunstensector heeft wel vragen bij de relatie tussen deze regeling en het later vermelde ‘Flanders Art’. De plaats ven het vermelde “residentiebeleid” in de regeling ‘internationale beurs’ is niet duidelijk. Voor kunstenaars is het in elk geval relevant dat, los van verplichte productie of andersoortig resultaat, in het buitenland kan gewerkt worden. Dit moet ook mogelijk zijn op voor de kunstenaar inspirerende plaatsen waar de Vlaamse overheid niet over eigen artistieke residenties beschikt. De mogelijkheid die aan kunstenaars wordt geboden om 4 keer per jaar een aanvraag in te dienen, wordt toegejuicht. 2.3.2. Ondersteuning van projecten De kunstensector vindt het bijzonder te waarderen dat het principe van de meerjarigheid wordt geïntroduceerd voor projectsubsidiëring. We willen vragen dat het ook voor projecten mogelijk moet zijn om 4 keer per jaar een dossier in te dienen. Dit is voor projecten immers nog van groter belang dan voor ontwikkelingsbeurzen. 2.3.3. Meerjarige ondersteuning van kunstenorganisaties De Kunstensector is tevreden met de voorgestelde subsidieperiode van 5 jaar. Dit biedt een erg werkzaam langetermijnperspectief.
Het is niet enkel vanuit beleidsstandpunt maar ook voor de kunstensector interessant dat er een zelfde 5-jarig cyclisch verloop wordt gehanteerd voor de kunstenorganisaties die onder het Kunstendecreet ressorteren en zij die onder een belendende regeling thuishoren (de Fondsen, ...) Belangrijk is dat de planlast, zoals de minister stelt, inderdaad wordt beperkt en wordt gemoduleerd in functie van de gevraagde subsidiëring. Dit moet ook kleinschalige organisaties die een relatief beperkt subsidiebedrag aanvragen toelaten dit relatief gemakkelijk te doen; anderzijds mag het feit dat een toekenning ineens voor een periode van 5 jaren geldt, de beslissingnemers er niet toe brengen om structurele subsidiëring enkel toe te staan voor eerder grootschalige organisaties. De planlast-modulering dient te slaan op het aanvraagdossier, op de tussentijdse rapportages en op de dialoog met de beoordelaars. Een eventuele uitstapregeling (en opvangregeling) is in deze conceptnota nog onbesproken. Dit wordt als een gemis ervaren
2.4. Specifieke landelijke initiatieven 2.4.1. VFL Geen opmerkingen 2.4.2. VAF De mogelijke uitbreiding van de werking van het VAF met alle Single screen initiatieven wordt door de sector gewaardeerd. Wel wordt gesteld dat de organisaties zelf moeten kunnen beslissen of zij al dan niet de overstap naar het VAF doen. Over de financiële consequenties (mogelijke overheveling van middelen dan wel mogelijkheid van bijkomende middelen) is er geen informatie. De nota maakt niet duidelijk of de steunpuntfunctie i.v.m. single screen-initiatieven eveneens naar het VAF zal worden getransfereerd en wat daar de financiële consequenties van zijn. 2.4.3. Flanders Art De creatie van dit nieuwe instrument, als toevoeging op de eerder vermelde regelingen van het Kunstendecreet, wordt erg gewaardeerd. De Kunstensector interpreteert en positioneert Flanders Art als volgt: de finaliteit van dit nieuwe vehikel verschilt sterk van de finaliteit van het Kunstendecreet dat als doel heeft de kwaliteitsvolle artistieke creatie, productie, … (de 5 functies) mogelijk te maken. Met Flanders Arts wil het beleid een instrumentarium ERNAAST (en niet in plaats van) installeren, om andere doelstellingen te realiseren die wel degelijk de Kunstensector ten goede komen. Flanders Art zal dus acties uit en door de Kunstensector ondersteunen die nu NIET of te weinig ondersteund worden vanuit het Kunstendecreet. Omdat er bijzonder weinig activiteiten die nu vanuit het Kunstendecreet gefinancierd worden kunnen overgeheveld worden naar Flanders Art (dit initiatief zorgt immers net voor een surplus, NAAST wat het Kunstendecreet ondersteunt), kunnen er ook relatief weinig actuele middelen overgeheveld worden van Kunstendecreet naar Flanders Art. Dat moge duidelijk zijn.
Het grote gewin voor de Kunstensector moet hem zitten in het feit dat voor activiteiten en initiatieven die nu niet vanuit het kunstenbeleid kunnen worden ondersteund, er bij andere beleidsdomeinen en bij andere maatschappelijke actoren steun kan worden gezocht en gevonden. Dit initiatief heeft principieel een breed werkterrein, maar zal wellicht toch vooral werkzaam zijn voor de sectoren muziek en beeldende kunst. Art Flanders heeft zeker behoefte aan een uitgebreide, sectorspecifieke uitwerking van het idee. Het is bovendien noodzakelijk dat, voor een goede werking ervan, er voldoende deskundigheid aan boord is van de organisatiestructuur die Flanders Art zal realiseren. Dit moet evenzeer het geval zijn indien voor de startfase ervan wordt gekozen voor een overheidsgebonden structuur
2.4.4. VAI De kunstensector gaat akkoord met een VAI dat een (artistieke) speler wordt i.p.v. een steunpunt. Wel moet er in het Kunstenbeleid aandacht zijn voor een steunpuntactiviteit voor architectuur (zie verder). 2.4.5. Kunstenloket De kunstensector gaat akkoord met een sterke en fundamentele positie van het Kunstenloket in het artistieke landschap. 2.5. Eén Kunstensteunpunt De kunstensector onderschrijft principieel het idee van een ééngemaakt kunstensteunpunt. De kunstensector wijst er op dat erl behoefte is en blijft aan voldoende deskundigheid binnen het Steunpunt, zowel op het vlak van de 5 verschillende functies maar toch ook voor de verschillende artistieke disciplines, waaronder ook architectuur. De speciale vermelding dat ook zorg en aandacht moet worden besteed aan sociaal-artistieke werkingen en aan kunsteducatie wordt gewaardeerd.
3. BEOORDELING 3.1. Beoordelingskader De kunstensector gaat akkoord met het vermelde beoordelingskader.
3.2. Organisatie van de beoordeling De creatie van een ‘vijver’ van deskundigen is weliswaar een ambitieus project, maar sluit het best aan bij de doelstelling van beoordeling op basis van het eigen DNA van elke organisatie. Alvorens de toepassing van de cultuurpactregeling zo uitdrukkelijk te poneren, wil de Kunstensector toch meegeven aan het beleid dat dit pact toch eens goed geanalyseerd dient te worden. En zo nodig geactualiseerd. Het cultuurpact dateert van diverse decennia geleden en bood toentertijd wellicht een afdoend antwoord op uitdagingen in een bepaalde maatschappelijke context. We leven ondertussen in andere tijden.
Indien men er toch naar wenst te verwijzen, dan wordt het ook best harmonisch en constructief geïnterpreteerd door alle betrokkenen, met de bedoeling te komen tot een werkbare situatie. In dit kader verwijzen we ook graag naar de studie omtrent “Corparate Governance” die eerlang door de UA werd gerealiseerd. De kunstensector waardeert het dat er gezocht is naar een systeem dat zorgt voor een eerlijke verdeling van de werklast en dus voor een werkbare situatie voor de beoordelaars. Het zal een uitdaging blijven om te zorgen voor een evenwicht tussen enerzijds voldoende objectiviteit en dus flexibiliteit en tegelijk toch de zorg meedragen voor heldere en consequente beleidslijnen in de beoordeling. We wijzen eveneens op de uitdaging om beoordelaars te vinden die zowel over functionele als de sectorale kennis beschikken.
3. ROL ADVIESCOMMISSIE Geen commentaar.
4. KUNSTENLANDSCHAP 2020 De kunstensector vindt het een goed idee om ook in te zetten op een lange-termijn-denken.
4.1. Impulsbeleid De kunstensector onderschrijft het voorstel van een impulsbeleid dat een afdoend antwoord biedt op lacunes en initiërend kan werken. De financiering van dit impulsbeleid blijft voorlopig echter een vraagteken.
4.2. Complementair beleid De kunstensector vraagt aandacht voor de specifieke Brusselse situatie (Gewest, stad en gemeenten) – er is een andere relatie tussen de Vlaamse overheid en deze lokale besturen dan in de rest van Vlaanderen. In dit kader wordt de VGC enkel vermeld en betrokken voor de opmaak van de landschapstekening. Ook voor wat de financiering betreft moet er een aan de Brusselse realiteit aangepaste regeling worden uitgewerkt. Voor wat betreft de verplichting van ‘landelijk bereik’, verwijzen we naar de hogervermelde opmerkingen onder 2.3.
5. BUDGETTERING Er worden heel wat nieuwe initiatieven genomen. Het is best om, zoals de conceptnota van de minister vermeldt, hier ook daadwerkelijk middelen voor te voorzien en dus te creëren. De plannen van de minister zijn te waardevol om ze binnen het huidige financiële keurslijf gewrongen te houden.
6. TIMING De timing die de minister voorstelt is strikt en stevig. Voor de kunstensector is het nog onduidelijk welke consequentie dit heeft op de toekomstige werking, met andere woorden, wanneer de toepassing van een nieuwe regeling van start zou gaan. Dit brengt bedrijfsmatige onhelderheid met zich mee, die best zo snel mogelijk opgelost wordt. Instellingen die nu een subsidietoekenning kregen voor vier jaar (2013-2016) kunnen uit de nota niet afleiden of ze moeten mikken op 2015 dan wel op 2016 voor een nieuwe aanvraag. En dit, ongeacht het feit of ze al dan niet in aanmerking worden genomen om erkend te worden binnen de ‘Vlaamse kunstcanon’. Daarenboven is er nog een lange weg van overleg noodzakelijk met de andere bestuursniveaus. We denken daarbij vooral aan organisaties die een substantiële bijdrage krijgen van de provincie (op basis van de nota nog slechts voor 80% gegarandeerd) of van de lokale overheid. Het zou goed zijn mocht er snel duidelijkheid komen over het traject dat zal gelopen worden om de verschillende actoren – zowel de bestuurlijke niveaus als de sector - te betrekken in de daadwerkelijke implementatie van de conceptnota.