Ik zal handhaven; neutraliteit en vrijhandel? Een nadere bestudering van het naoorlogse buitenlandsbeleid met betrekking tot de oprichting van de NAVO en de totstandkomende Europese integratie. Vak: Nederland in de wereld Docent: Duco Hellema Collegejaar: 2007-2008 (blok 4) Inleverdatum: woensdag 28 mei 2008 Door: Robert Wintraecken Studentnummer: 3113558 Aantal woorden: 1638
‘s Neerlands faam De Hollandse traditie van neutraliteit en vrijhandel. De historicus J.C. Boogman stelde eens dat er sprake was van een in de Nederlandse geschiedenis aanwezige ‘Hollandse traditie’ van neutraliteit en vrijhandel; de geopolitieke ligging van Nederland zou een afzijdig buitenlandsbeleid en een voorkeur voor internationale vrijhandel voortbrengen. Onder andere in de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog lijkt hier inderdaad sprake van te zijn; de angstvallig gehandhaafde neutraliteit ten tijde van de Eerste Wereldoorlog en de zeer sceptische en terughoudende opstelling jegens de Volkenbond zijn twee zeer sprekende voorbeelden. Na de Tweede Wereldoorlog lijkt er echter een ommekeer te zijn bewerkstelligd in de Nederlandse buitenlandpolitiek, aangezien de regering besluit tot deelname aan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (voorts: NAVO) en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (voorts: EGKS). Het lidmaatschap van dergelijke organisaties zou immers definitief breken met het adagium van neutraliteit en vrijhandel. Een nadere bestudering van de dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog zal uitwijzen in hoeverre de Nederlandse opstelling ten opzichte van de NAVO een geheel vormt met de gevoerde politiek jegens de Europese integratie, en het mogelijk maken een oordeel te vellen of hierin daadwerkelijk een breuk met de ‘Hollandse traditie’ besloten ligt.
2
Onder de vleugels van de adelaar Nederlands Atlanticisme met betrekking tot de NAVO en de Europese integratie. Sinds het Congres van Wenen in het begin van de 19e eeuw had Groot-Brittannië altijd garant gestaan voor de soevereiniteit van de Noordwest-Europese handelsnatie, vanuit de gedachte dat het handhaven van de Nederlandse bufferstaat tussen de mogendheden Duitsland, Frankrijk en Engeland de Europees continentale stabiliteit ten goede zou komen. Den Haag had dan ook altijd een ideologisch angelsaksische koers van afzijdigheid en vrijhandel gevaren. Hierbij speelden de goede verstandhoudingen met Engeland een belangrijke rol.1 Toen na de Tweede Wereldoorlog al snel bleek dat de machtsverhoudingen in de wereld verschoven waren, was er binnen het Nederlandse buitenlandsbeleid sprake van een reoriëntatie; Den Haag kon zich niet langer beroepen op de beschermende garanties van het tanende Britse Rijk en begon zich de rest van de eeuw te oriënteren op de eveneens angelsaksisch geënte Verenigde Staten.2
In februari 1948 werden in Brussel onderhandelingen gevoerd ter herziening van het in 1947 tussen Frankrijk en Engeland gesloten Verdrag van Duinkerken, dit keer met deelname van Nederland, België en Luxemburg, om de militaire bijstand en de politieke en economische samenwerking onderling te bevorderen. Doelstelling van de Nederlandse regering was hierbij om (1) de Verenigde Staten als grootste militaire macht blijvend te betrekken in de verdediging van WestEuropa en (2) West-Duitsland als belangrijkste handelspartner te betrekken in het opkomende proces van economische integratie.3 Op het vlak van militaire integratie vloeide uit dit ‘Pact van Brussel’ het NAVO-verdrag van april 1949 voort, waarmee de volledige toewijding van de Verenigde Staten stevig verankerd in het West-Europese verdedigingsbestel werd. Door middel van de ‘completely automatic aid formula’, die was overgenomen uit het Pact van Brussel, zouden alle
1
“De koloniale politiek werd in Nederland van groter belang geacht dan de buitenlandse, die over het algemeen niet veel belangstelling trok. De laatste stond zelfs deels in dienst van de eerste. Nederland was niet in staat Indië te verdedigen tegen een aanval van een grote mogendheid en moest dus maar vertrouwen op de welwillendheid van het machtige Groot-Brittannië. De Nederlandse buitenlandse politiek van de tweede helft van de negentiende eeuw had als belangrijk doel niet op te vallen en in ieder gevl de goede relatie met de Britten niet in de waagschaal te stellen.” R. Aerts e.a., Land van kleine gebaren (Nijmegen 2004) 167. 2 “… door het wegvallen van de koloniale positie, door het wegvallen van de neutraliteit, door het wegvallen van de Engelse bescherming *en+ door de feitelijke incorporatie in een sfeer waarin Amerika de hoofdrol speelt, *ontbreken+ de voorwaarden (…) waaronder er [sprake kan zijn] van een *geïsoleerd gevoerde+ Nederlandse buitenlandse politiek.” J.J. Schokking ed., Nederland, Europa en de wereld: ons buitenlands beleid in discussie (Meppel 1970) 35. 3 “… West-Duitsland *diende+ te worden betrokken bij de op gang komende Europese samenwerking. ‘Opneming van Duitsland in de culturele, sociale, economische en politieke samenwerking tussen de andere Europese landen zal (…) op den duur kunnen leiden tot opheffing van ht gevaar van hernieuwde Duitse agressie.’ Zowel [minister] Stikker als Van den Brink meende dat een snelle normalisatie van de politieke betrekkingen met West-Duitsland noodzakelijk was.” D. Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006) 165.
3
NAVO-leden in het geval van agressie tegen een enkel lid, gezamenlijk optreden.4 Het eerste doel was bereikt. In tegenstelling tot wat de ‘Hollandse traditie’ van wereldpolitieke afzijdigheid doet verwachten, trad Nederland toe tot een militair bondgenootschap. Er is veel gediscussieerd over de beweegredenen hiertoe.5 In ieder geval zal de politiek-militaire deling van het Europese continent de aanleiding van het gehele proces geweest zijn. Maar wat betreft de Nederlandse toetreding spelen meerdere, diversere factoren een rol; zo kon Nederland met toetreding tot de NAVO zijn verdediging als het ware ‘uitbesteden’ aan andere lidstaten, aanvankelijk om zo de handen vrij te hebben en met het eigen leger de politionele acties in Indonesië uit te voeren.6 Deelname aan de NAVO zou Nederland ook meer inspraak geven in de wereldpolitiek, iets dat het tot dan toe ontbeerde. 7 Ook zou het Nederlandse NAVO-lidmaatschap gedurende de rest van de jaren vijftig en zestig aanzienlijk bijdragen aan het internationale prestige van Nederland en de verstandhouding met de militair ongeslagen Verenigde Staten ‘buitenproportioneel’ versterken;8 “er werden Amerikaanse kernwapens op Nederlandse bodem gestationeerd”.9 Met betrekking tot de militaire en economische vervlechting van Nederland op het wereldtoneel speelde Indonesië een betrekkelijk kleine rol. Den Haag hoopte weliswaar aanvankelijk met NAVO-steun de opstandige kolonie te kunnen behouden, maar de Indonesische onafhankelijkheid en het Amerikaanse aandeel in de totstandkoming daarvan hebben mijns inziens niet geleid tot aanzienlijke beleidsveranderingen ten aanzien van de ingeslagen koers van Atlantische aaneensluiting, zowel politiek-militair als economisch.10
4
“Following the creation of the Brussels Treaty Organization in March 1948, the country’s main policy objective in the field of security was to ensure a permanent American involvement in the defense of Western Europe. This aim was achieved with the signing of the North Atlantic treaty in April 1949, heralding the creation of NATO. For the Dutch government there was no doubt: the Americans had the power, the money and the nuclear capacity the Europeans were lacking. The build-up of an independent nuclear deterrent force in Western Europe was considered both unattainable and undesirable and NATO was therefore considered an attractive ‘insurance agency’ ob tainable at relatively low costs.” J. van der Harst, The Atlantic priority. Dutch defense policy at the time of the European Defence Community (Florence 2003) 297. 5 S.I.P. van Campen en J.J.C. Voorhoeve noemen de dwingende Sovjetdreiging, terwijl G.T. Witte de geloofwaardigheid van de Sovjetdreiging tot 1950 niet als afdoende beschouwt. Zie: Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 152. 6 “De NAVO moest Nederland onder meer rugdekking verschaffen, omdat vrijwel het gehele leger in Indonesië verbleef en het vaderland inmiddels militair gezien volledig van buitenlandse steun afhankelijk was.” Ibidem. 7 “It was evident to the Dutch that their participation in the North Atlantic forum gave them the opportunity to influence the United States and the European Powers. The Dutch were now able, in concert with the other European nations, to give more weight to their fu ture requests.” H. Loeber, ‘Dutch-American relations 1945-1969. A partnership, illusions and facts’ in: Idem, Dutch-American relations 19451969. A partnership, illusions and facts, ed. Idem. (Assen 1992) 41. 8 “First, the international prestige of the Netherlands increased disproportionately at that time due to the limited role of th e United Kingdom, the postwar problems in France and the reconstruction of the Federal Republic of Germany. Second, after the Seco nd World War, a substantial quantity of high quality Dutch diplomats were capable of fulfilling top positions in international bodies. Third, consultations resulting from the international meetings provided the Dutch with substantially more insight than be fore the war in the motives and aims of the other European allies. Within this complex context, the Netherlands developed into an important and a t the same time staunch NATO ally of the United States.” Loeber, ‘Dutch-American relations 1945-1969’, 46. 9 Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 195. 10 Nederland lobbyde ondermeer voor Franse en Canadese steun in de Veiligheidsraad, de Nederlandse ambassadeur in Washington, oudminister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens en minister van Buitenlandse Zaken Stikker dreigden weliswaar het NAVO-verdrag niet te
4
Op het vlak van de economische integratie was er in de dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog sprake van diverse initiatieven; de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) in 1948, de EGKS in 1951, de Europese Defensiegemeenschap (voorts: EDG), de West-Europese Unie (voorts: WEU) in 1954 en de Europese Atoomenergie Gemeenschap (voorts: Euratom) en de Europese Economische Gemeenschap (voorts: EEG) in 1957. De Europese integratieprocessen werden hard aangemoedigd door de Verenigde Staten – waarbij onder andere de Marshallhulp een grote rol speelde – in de hoop een federaal samenwerkingsverband van economische samenwerking naar eigen model te kunnen bewerkstelligen en zo tegelijkertijd een sterke verdediging tegen de Sovjetdreiging op te bouwen.11 Nu de eerste doelstelling, de militaire betrokkenheid van de VS, was verzekerd, zinde het Nederlands buitenlandsbeleid in de eerste helft van de jaren vijftig op de reïntegratie van WestDuitsland in het West-Europese bestel, daar het Duitse achterland de voornaamste afzetmarkt is voor de Nederlandse economie. De Bondsrepubliek zou daarvoor echter eerst moeten worden betrokken in het Europese samenwerkingsproces; het Schumanplan ter oprichting van de EGKS rond een Frans-Duits industriële as werd in 1950 dan ook, zij het na enige terughoudendheid, door Den Haag verwelkomd.12 Het plan tot oprichting van een Europese Defensiegemeenschap van de Franse premier Pleven, eveneens uit 1950, werd echter niet gesteund door de Nederlandse regering,13 hoewel het wel voorzag in de politiek-militaire opname van West-Duitsland in West-Europa.14 Omdat het Franse parlement het verdrag tot oprichting van de EDG weigerde te ratificeren, bleef de vraag bestaan welke status de BRD moest worden toegewezen. In oktober 1954 werd Duitsland tot de NAVO en de WEU toegelaten met de Verdragen van Parijs; de Nederlandse regering was zeer tevreden met deze oplossing, aangezien ze altijd een oplossing gezocht had binnen het Atlantische
ondertekenen, maar mijns inziens was Nederland niet bereid zijn bluf door te zetten op het moment van de waarheid; Den Haag z ag ondanks ressentimenten goed in dat het niet mogelijk was Indonesië onder controle te houden en koos eieren voor zijn geld. Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 155-157. 11 M. Segers, ‘De lange weg naar wederzijds vertrouwen: de geschiedenis van de Europese integratie vanaf 1870’ in: A. van der Vleuten ed., De bestuurlijke kaart van de Europese Unie (Bussum 2007) 51. 12 “… de beperkte omvang van de EGKS (…) strookte niet met het streven *van minister van Buitenlandse Zaken Stikker+ naar een ve el ruimer gebied van economische samenwerking. Een groot voordeel was in Stikkers ogen evenwel de betrokkenheid van West-Duitsland, hetgeen het begin zou kunnen zijn van een verdere economische en politieke integratie van de Bondsrepubliek.” Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 164. 13 “On October 24, the French Prime Minister, M. René Pleven, outlined his plan for a European unified army, which, within the f ramework of NATO, included a German contingent. Using this strategy, the possibility of a rearmed Germany turning against the rest of Western Europe would be avoided. The first reactions in the Netherlands to the proposed ‘European Defense Community’ were far from enthusiastic because of the fear that the supranational military leadership of this plan would undercut national sovereignty and would have serious financial consequences for the Dutch.” Loeber, ‘Dutch-American relations 1945-1969’, 45-46. 14 “[Minister van Buitenlandse Zaken] Stikker wees de EDG van de hand als een geografisch te beperkte, federalistische constructie, die de Atlantische eenheid zou ondermijnen. Bovendien dreigde de EDG Nederland te binden aan een door Frankrijk gedomineerde politie kmilitaire constructie, wat des te ernstiger was omdat vermoed kon worden dat Groot-Brittannië niet zou deelnemen.” Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 167.
5
kader.15 Bovendien zou toetreding van de Duitse Bondsrepubliek tot de NAVO ook strategisch in het voordeel van Nederland zijn.16 In de tweede helft van de jaren vijftig kwamen Euratom en de EEG tot stand met de Verdragen van Rome; Nederland had, in de persoon van minister van Buitenlandse Zaken Beyen, tijdens de voorbesprekingen in het Italiaanse Messina hard gelobbyd voor de verregaande opheffing van handelsbarrieres en de instelling van een gemeenschappelijke markt.17 Hoewel de intentie hiertoe wel in de verdragen besloten lag, was de Nederlandse overwinning beduidend minder klinkend dan ten tijde van de EGKS; er waren immers slechts ‘een serie procedurele afspraken gemaakt om uiteindelijk een gemeenschappelijke markt tot stand te brengen’. 18
Desalniettemin was de kiem gelegd voor een verregaande Europese integratie en de jaren zestig
werden de bloeitijd van het Nederlandse atlanticisme.
De jaren zestig laten zich kenmerken door het snel toenemende welvaartsniveau in WestEuropa; binnen de EEG werd begonnen met de liberalisering van het handelsverkeer en het instellen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Desalniettemin verloor de Europese samenwerking aan momentum; Frans gaullisme streefde naar een onafhankelijkere positie van Frankrijk in de wereld en trachtte daartoe de EEG om te vormen tot een politieke en militaire unie, wat op hevig verzet stuitte van Nederland, in de persoon van minister van Buitenlandse Zaken Luns.19 De Franse plannen dreigden immers de EEG-instellingen te ondermijnen, de eenheid in de NAVO zou afnemen, GrootBrittannië werd niet betrokken in de EEG en het supranationale karakter zou verzwakken.20 Nederland vond dat de EEG in hoofdlijnen een economisch samenwerkingsverband diende te blijven, en zou hier de komende decennia zijn beleid op stoelen.21
15
“[Deze oplossing voor het Duitse vraagstuk was] een oplossing die overeenkwam met het Nederlandse streven naar enerzijds economische integratie van de Bondsrepubliek en anderzijds veiligheid in Atlantisch verband.” Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 191. 16 “The Hague was convinced that the country’s strategic problems could be solved only by a German contribution to the defense o f Western Europe. With German troops involved, it would be possible to abandon the scorned peripheral strategy, and move the allied defense line eastward, away from the Netherlands into Germany. (…) This was considered attractive for both military -strategic and financial reasons. The more the Federal Republic was allowed and prepared to spend on combat-ready units, the less the Netherlands would have to worry about maintaining an expensive standing army at the frontline of NATO’s defense. In all respects, West Ge rmany constituted an ideal buffer for the security of the Netherlands. (…) At the same time, it was hoped that the re-establishment of commercial links between the two countries would soon produce results, the Dutch economy being in strong need of open export faciliti es to Germany. (…) The [Dutch] government stipulated that German rearmament was to take place within an integrated Atlantic framework, with a strong US presence on German territory.” Van der Harst, The Atlantic priority, 298. 17 Segers, ‘De lange weg naar wederzijds vertrouwen’, 55. 18 “De Nederlandse delegatie…in West-Europa.” Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 191-192. 19 “… de Franse president *DeGaulle richtte+ zijn aandacht op de politieke verhoudingen binnen de EEG. De ‘gaullistische’ West-Duitse bondskanselier Konrad Adenauer bleek daarbij een geïnteresseerde partner. Daardoor dreigde begin jaren zestig – tot grote verontrusting van Den Haag – een Frans-West-Duitse coalitie te ontstaan: de as Bonn-Parijs.” Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 222. 20 Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, 239. 21 “Vanaf de jaren vijftig tot aan de jaren negentig waren er drie hoofdzakelijke of constanten in het Nederlandse Europabeleid: voorkeur economische boven politieke samenwerking, bescherming van het belang van de kleine lidstaten, een trans-Atlantische oriëntatie in het buitenlands en veiligheidsbeleid.” M. van Keulen, ‘Retour Brussel – Den Haag: Europees bestuur en Nederlandse belangen’ in: A. van der Vleuten ed., De bestuurlijke kaart van de Europese Unie (Bussum 2007) 242.
6
De jaren zestig vormden het hoogtij van het Nederlands atlanticisme; ondanks het verlies van Nieuw-Guinea en de dreigende situatie rondom de Cubacrisis blijft Nederland zich opstellen als een trouw lid van het bondgenootschap en een mondiaal opererende speler. Desalniettemin verschuift de focus van het buitenlands beleid naar Europa; met het verlies van de Oost-Indische koloniën is Nederland nu een Europees continentale mogendheid geworden.22 Tegen het einde van de jaren zestig doet het Amerikaanse optreden in Vietnam de verhoudingen geen goed; met name in het sociaal-culturele perspectief van de generatiekloof slaat de publieke opinie om, al zal het tot de jaren zeventig duren voordat dit gestalte zal geven aan het Nederlandse buitenlandsbeleid, in de vorm van het kabinet-Den Uyl.
22 “As a reconstructed and relatively safe Europe emerged, other Dutch interests preponderated over security. The flourishing Eu ropean market was now of vital importance to the Dutch economy. Moreover, the Dutch intensified their efforts to balance uncompromising French opposition towards the British endeavor of regaining a lead role in Europe.” Loeber, ‘Dutch-American relations 1945-1969’, 54.
7
Conclusie De historicus J.C. Boogman stelde dat er sprake was van een ‘Hollandse traditie’ van neutraliteit en vrijhandel; de geopolitieke ligging van Nederland zou een afzijdig buitenlandsbeleid en een voorkeur voor internationale vrijhandel voortbrengen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Nederland lid van de NAVO en diverse Europees integrerende overeenkomsten. Mijns inziens is er in de Nederlandse geschiedenis, ook in die van voor de Tweede Wereldoorlog, geen sprake van een ‘Hollandse traditie’; Nederland is juist altijd een zeer machtspolitieke mogendheid geweest. Hierbij moet gelet worden op de geopolitieke ligging van de Nederlandse staat, ingeklemd tussen drie grootmachten, en de slechts aanwezige soft power die het bezit als internationaal opererende handelsnatie; een grote militaire rol is immers gezien de geopolitieke context sinds de tijden van De Republiek onnastrevenswaardig. Nederland heeft dan ook altijd zijn machtsbelangen omkleed met idealisme; het nam een voortrekkersrol op zich met betrekking tot het maritiem en internationaal legalisme omdat het de eerste was die baat had bij het regelen van oorlogs- en zeerecht, het voerde een ethische politiek in Europa en een koloniale oorlog in Atjeh. In bovenstaand perspectief sluiten de Nederlandse opstellingen ten opzichte van de NAVO en de Europese integratie naadloos bij elkaar aan; na het einde van de Tweede Wereldoorlog zag de Nederlandse regering kans haar macht uit te breiden door internationaal een grotere rol te spelen en als trouwe bondgenoot van de grootste supermacht haar invloed in de wereld te vergroten. Doelstelling van de Nederlandse regering was hierbij om (1) de Verenigde Staten als grootste militaire macht blijvend te betrekken in de verdediging van West-Europa en (2) West-Duitsland als belangrijkste handelspartner te betrekken in het opkomende proces van economische integratie. In zoverre vormt de Nederlandse politiek na de Tweede Wereldoorlog geen breuk met de traditie van neutraliteit en vrijhandel, daar het hen slechts aanwendde wanneer het niet bij machte was tot een meer machtspolitiek beleid.23
23
“Zo zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat Nederland een politiek van vrijhandel en neutraliteit voerde wanneer het niet bij machte was een machtspolitieke rol uit te spelen. Wanneer het daartoe in staat was zien we met enige goede of kwade wil telkens weer dat Nederland waar het kan militair ingrijpt, vrijhandel tegengaat in eigen voordeel of zich verrijkt ten koste van andere landen. (…) Pas na 1945 lijkt er een echte Hollandse traditie in wording die sterke overeenkomst vertoont met de stroming van het democratisch liberaal internationalisme, juist ook nu Nederland het neutraliteitsbeginsel heeft opgegeven. In die positie bevindt Nederland zich dan ook vandaag de dag. Als klein en economisch sterk land een actieve rol vervullend binnen de internationale politiek, zonder zich daarbij al te veel illusies te maken over de betekenis van die rol.” J. Renfurm, ‘Hollandse traditie’ op: http://www.geschiedenis.nl/index2.php?option=com_content&do_pdf=1&id=211 (27 mei 2008).
8
Literatuurlijst Aerts, R., e.a., Land van kleine gebaren (Nijmegen 2004). Hellema, D., Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006). Loeber, H., ‘Dutch-American relations 1945-1969. A partnership, illusions and facts’ in: Idem, DutchAmerican relations 1945-1969. A partnership, illusions and facts, ed. Idem. (Assen 1992) 3-51. Renfurm, J., ‘Hollandse traditie’ op: http://www.geschiedenis.nl/index2.php?option=com_content&do_pdf=1&id=211 (27 mei 2008). Schokking, J.J., ed., Nederland, Europa en de wereld: ons buitenlands beleid in discussie (Meppel 1970). Segers, M., ‘De lange weg naar wederzijds vertrouwen: de geschiedenis van de Europese integratie vanaf 1870’ in: A. van der Vleuten ed., De bestuurlijke kaart van de Europese Unie (Bussum 2007) 45-68. Van der Harst, J., The Atlantic priority. Dutch defense policy at the time of the European Defence Community (Florence 2003). Van Keulen, M., ‘Retour Brussel – Den Haag: Europees bestuur en Nederlandse belangen’ in: Van der Vleuten, A. ed., De bestuurlijke kaart van de Europese Unie (Bussum 2007) 241-258.
9