CO2-gehalten in scholen in relatie tot ventilatiecapaciteit, ventilatiebehoefte en ventilatienorm G. Meijer,1 F. Duijm 1
Om de ventilatie in openbare scholen te beoordelen zijn CO2-metingen gedaan in 174 leslokalen van 61 schoolgebouwen voor primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO) en speciaal onderwijs (SO). In de 38 lokalen van het VO zijn de ventilatievoorzieningen beoordeeld en is de ventilatiecapaciteit berekend en vergeleken met de ventilatiebehoefte. Bij ventilatie die voldoet aan de arbo-normen, zijn geen CO2-concentraties hoger dan 1400 ppm te verwachten. In 97% van de lokalen voor VO en 86% van de lokalen voor PO lopen de CO2-waarden hoger op dan 1400 ppm. In PO-scholen zijn de gehalten gemiddeld 27% van de lestijd hoger dan 1400 ppm. De P98 van de CO2-concentraties is in het VO statistisch significant hoger dan in het PO, en in het PO plus VO samen hoger dan in het SO. De piekwaarden van de CO2-concentratie zijn in een aantal lokalen hoger dan 4000 ppm, de bovenste detectiegrens van de meetapparatuur. In het VO hebben slechts vier van de 38 onderzochte lokalen voldoende in de winter bruikbare ventilatievoorzieningen om in de ventilatiebehoefte te voorzien. De CO2-concentratie (P98) correleert met de bruikbare capaciteit van de voorzieningen. De verschillen tussen de schoolgebouwen onderling zijn significant groter dan de verschillen tussen de lokalen binnen een schoolgebouw. Conclusie: De CO2-concentraties in Nederlandse leslokalen zijn hoog, zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs, waarschijnlijk door te weinig ventilatie. De ventilatievoorzieningen zijn in veel schoolgebouwen ontoereikend en/of worden slecht gebruikt.
Trefwoorden: kooldioxide, klaslokalen, voortgezet, primair en speciaal onderwijs
I n l ei d i n g Al lang is bekend dat op scholen luchtweginfecties worden overgedragen en dat dit gepaard gaat met verergering van astma en ziekenhuisopnames.1 Er zijn aanwijzingen dat inhalatie van huisdier-allergenen, die in de kleding van kinderen van huis worden meegenomen, in scholen zonder huisdieren kan leiden tot het ontstaan van nieuwe gevallen van astma.2,3 Mogelijk verhoogt de verontreiniging van de binnenlucht de kans op klachten over de slijmvliezen, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en concentratieproblemen.4 Ook zijn er aanwijzingen dat de lucht in schoollokalen een ongunstig effect kan hebben op aandacht, tempo, inprenting en aantal fouten van de leerlingen.5 De lucht in scholen bevat relatief veel micro-organismen, allergenen, stof en geurstoffen. Ventilatie verlaagt de concentraties van deze factoren in de lucht. Dat kan wellicht gunstige effecten hebben, hoewel daarvoor in de literatuur weinig harde evidentie te vinden is. 1
GGD Groningen
Om een beeld te krijgen van de ventilatie in de openbare scholen in de stad Groningen heeft het schoolbestuur aan de GGD Groningen opdracht verleend om die te onderzoeken. De ventilatie van de betreffende scholen is afhankelijk van het gebruik van ramen en roosters door de leerkrachten. Tevens is de ventilatie afhankelijk van de maat en de positie van de ramen en roosters. Als deze ventilatievoorzieningen laag zitten, treedt bij koud of winderig weer gemakkelijk tocht op. Dit leidt vaak tot het sluiten van de ventilatievoorzieningen. Tochtklachten treden ook eerder op als de aanwezigen dicht bij de ventilatievoorzieningen zitten. Dit is vooral te verwachten in lokalen met veel leerlingen of een kleine oppervlakte. Er zijn nauwelijks empirische gegevens beschikbaar over het relatieve belang van ventilatiegedrag, ventilatievoorzieningen en grootte van het lokaal. Ook zijn er geen gegevens om de ventilatie in basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs te vergelijken. In ruimten met relatief veel personen is het CO2-gehalte de meest gebruikte maat om de feitelijke ventilatie
tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 176 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
176
kant van de lokalen op circa te kwantificeren. De CO2 is Kernpunten 1,5 meter hoogte, niet vlak uitgeademd door de aanbij ventilatievoorzieningen. wezigen. Er wordt uitge. De CO -concentratie is in bijna alle leslokalen 2 Uit eerder onderzoek is gegaan van een gemiddelde regelmatig veel hoger dan past bij de arboregels bleken dat er weinig verCO2-produktie van 0,02 voor ventilatie. In het voortgezet onderwijs is de schil is tussen de CO2-conm3/uur per persoon.6 CO2-concentratie hoger dan in het primair centraties op verschillende De bouwregelgeving onderwijs. plekken per lokaal.10 Om de geeft voorschriften voor de . De CO -concentratie is hoger naarmate de venti2 capaciteit van ventilatieacht seconden vond een latievoorzieningen hoog in het lokaal een kleinere voorzieningen van te boumeting plaats; de uitkomoppervlakte hebben. wen scholen. De capaciteit sten daarvan zijn iedere vijf . Veel ventilatievoorzieningen in scholen zijn in de is de luchtstroom die per minuten gemiddeld en opwinter niet toereikend en ze worden niet goed seconde door een opening geslagen. Alleen de meetgegebruikt. kan passeren. De wettelijke gevens tijdens de lestijden . De verschillen tussen schoolgebouwen onderling voorschriften gaan uit van zijn gebruikt voor de berezijn groter dan de verschillen tussen de lokalen de wenselijkheid dat het keningen. binnen een schoolgebouw. CO2-gehalte van de binDe diverse toetswaarden geven waarden die niet nenlucht niet hoger wordt overschreden zouden moedan 1200 ppm (parts per ten worden. Kortdurende overschrijdingen, bijvoorbeeld million). De Gezondheidsraad heeft dit onderschreven.6 als gevolg van inblazen door een leerling, zijn niet releDeze norm is gebaseerd op het beperken van hinder van vant. Daarom is het gemeten CO2-gehalte uitgedrukt als geurstoffen die samen met de CO2 geproduceerd worden en niet op eventuele gezondheidseffecten. De arbo-regel98-percentiel (P98). Dit is het maximum van de meetgeving schrijft voor dat in scholen tenminste 20 m3/uur periode, zonder de bovenste 2% van de meetwaarden. Per school voor primair onderwijs (PO) is nagegaan per persoon geventileerd moet worden.7 Dit komt overwat de vaste lestijden zijn. Hierbij is geen rekening geeen met een CO2-gehalte van minder dan 1400 ppm bij houden met tijdelijk verblijf buiten het leslokaal, zoals de genoemde CO2-productie.6 tijdens de korte pauze of een gymnastiekles. Op deze De GGD Nederland heeft toetswaarden voor ventilatie basis is de P98 berekend en het percentage van de lestijd van scholen en kindercentra opgesteld, waarbij een CO2met een CO2-gehalte boven 1400 ppm. gehalte (P98) van meer dan 1400 ppm aangemerkt is als onacceptabel en een gehalte tussen 1000 en 1400 ppm als In het voortgezet onderwijs (VO) zijn metingen getijdelijk acceptabel. Deze toetswaarden gaan uit van een durende de gehele openingstijd van de school in de bebuitenluchtgehalte van 400 ppm CO2. Dit komt vrijwel rekening opgenomen. De betreffende lokalen zijn niet elk lesuur gebruikt, maar het was niet mogelijk te docuovereen met de achtergrondconcentratie in de stad Gromenteren wanneer dit het geval was. Daarom is voor deze ningen in de meetperiode.8,9 scholen niet berekend welk percentage van de lestijd het CO2-gehalte te hoog was. M e t h o d e n e n t ec h n i ek en Het schoolbestuur heeft de adressen geleverd van alle Bij het bepalen van het aantal leerlingen is geen rekeopenbare schoolgebouwen, met uitzondering van enkele ning gehouden met absentie. In het VO is uitgegaan van gebouwen waarvan het voornemen bestaat om ze buiten het maximale aantal leerlingen waarboven de betreffende gebruik te stellen. De metingen zijn uitgevoerd tussen 08school een groep opsplitst in twee groepen. Om de mi01-2007 en 23-03-2007. Per school voor primair ondernimale ventilatiebehoefte te berekenen is uitgegaan van wijs zijn twee of drie leslokalen uitgekozen. In het voorthet arbo-voorschrift van 20 m3/uur per persoon. gezet onderwijs zijn 6 leslokalen uitgekozen, omdat deze In 38 lokalen van het reguliere VO zijn in de zomer schoolgebouwen over het algemeen groter zijn. De lokavan 2007 de ramen en roosters opgemeten, evenals de len zijn zo gekozen dat ze representatief zijn voor de afstand tussen de vloer en de onderkant van de ventiladiverse typen leslokalen van het schoolgebouw. tieopening. Ramen die slechts wijd open kunnen staan Om de ventilatie te bepalen is gedurende een week het (zogenaamde spuivoorzieningen), zijn niet als ventilatieCO2-gehalte van de binnenlucht gemeten met infraroodvoorziening beschouwd. Omdat in een groot lokaal het CO2-gehalte minder snel zal oplopen dan in een klein detectie. Er is gebruik gemaakt van Telaire 7001 ‘dual beam NDIR’ CO2-meters met ATX-ATV-data recorders lokaal, is de inhoud van de onderzochte lokalen berekend. van Atal. Kort voor het onderzoek zijn deze meetappaGebruik van ventilatievoorzieningen lager dan 1,8 raten geijkt. Na het onderzoek zijn de meters met elkaar meter boven de vloer geven in de winter te veel tochtvergeleken bij een CO2-concentratie van rond 1400 ppm. klachten en zijn dan niet bruikbaar. Van de ventilatieDe afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde waren voorzieningen met de onderkant van de opening meer acceptabel, dat wil zeggen minder dan +/-10%. Ee´n meter dan 1,8 meter boven de vloer is de ventilatiecapaciteit week na het onderzoek meer dan 10% af, hier is niet voor bepaald met gegevens die ontleend zijn aan de Nedergecorrigeerd, aangezien niet duidelijk is wanneer deze landse Praktijkrichtlijn NPR 1090.11 Deze methode gaat afwijking is ontstaan. Dit heeft geen grote gevolgen voor de conclusies. De CO2-meters zijn geplaatst aan de zijervan uit dat in gevelopeningen meestal een luchtsnelheid tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 177 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
177
van ten minste 1 m/s te verwachten is. Dit geldt als de luchtverversing door dwarsventilatie plaats vindt, dat wil zeggen met ramen aan weerszijden van het lokaal. Indien echter de toevoer en afvoer van lucht tegelijkertijd via e´e´n gevel moeten plaatsvinden, is te verwachten dat de luchtsnelheid in gevelopeningen vijf maal kleiner is. Op basis van deze uitgangspunten is de bruikbare capaciteit van de ventilatievoorzieningen berekend. Omdat veelal de onderzochte lokalen van een school onderling bouwkundig verschillen, zijn primair de bevindingen per lokaal geanalyseerd en niet per school. De analyse van de data is uitgevoerd met behulp van het statistische programma SPSS 15.0. R e s u ltat e n Het onderzoek is uitgevoerd in 61 schoolgebouwen voor openbaar onderwijs en wel in 86 lokalen van 39 schoolgebouwen voor regulier PO, in 61 lokalen van tien schoolgebouwen voor regulier VO, in 24 lokalen van tien schoolgebouwen voor speciaal PO en drie lokalen van twee schoolgebouwen voor speciaal VO. De respons was 100%. De basisgegevens staan in tabel 1. In een aantal lokalen is de CO2-meting onderbroken. Indien er minder dan e´e´n volledige schooldag is gemeten, zijn de gegevens niet verwerkt. Dit betreft voor het basisonderwijs e´e´n lokaal en voor het voorgezet onderwijs drie lokalen. In het onderstaande zijn speciaal PO en speciaal VO samengevoegd wegens de kleine aantallen en de onderlinge overeenkomsten. In het reguliere basisonderwijs is de P98 van het CO2gehalte tijdens de lesuren van vijf dagen ruim 1900 ppm gemiddeld over alle lokalen (tabel 2). In het voortgezet onderwijs is dit ruim 2600 ppm. Het verschil tussen de gemiddelden in het reguliere PO en VO is statistisch significant, evenals het verschil tussen SO en regulier PO plus VO samen (T-toets; p< 0,001). De gebruikte CO2meters hebben een meetbereik tot circa 4000 ppm. In vijf lokalen van het VO was het maximum CO2-gehalte hoger dan 4000 ppm; in het PO en SO was het maximum wat lager. Een verdeling van de CO2-gehalten in de categoriee¨n < 1000 ppm, 1000-1400 ppm en > 1400 ppm geeft inzicht in het percentage scholen dat voldoet aan de toetswaarden. In 3% van de lokalen is het CO2-gehalte in de meetweek niet hoger geweest dan 1000 ppm (tabel 2). Een overschrijding van het niveau van 1400 ppm is ge-
meten in 86% van de PO-R-lokalen, 97% van de VO-Rlokalen en 52% van de SO-lokalen. Voor het primair onderwijs is berekend welk percentage van de lestijd het CO2-gehalte hoger is dan 1400 ppm. In het reguliere en speciale PO is dit gemiddeld 27 resp. 11%. In figuur 1 staat de frequentieverdeling van de lokalen waarin overschrijding optreedt. Van 38 lokalen in zeven schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs zijn de afmetingen en ventilatievoorzieningen in kaart gebracht. Hiervan hebben er 21 (55%) alleen voorzieningen met de onderkant van de opening lager dan 1,8 meter boven de vloer. In vier lokalen is dwarsventilatie mogelijk doordat er ramen of roosters aan weerszijden van het lokaal zitten. Op basis van de aanwezige ventilatievoorzieningen is de in de winter bruikbare ventilatiecapaciteit per lokaal berekend (tabel 1). Tussen deze capaciteit en de P98 van het CO2-gehalte per lokaal bestaat een significante correlatie (r = -0,488; tweezijdig p<0,01). Het betreft 36 lokalen, omdat van twee lokalen de CO2-gegevens niet bruikbaar zijn (zie figuur 2). Op basis van het maximale aantal leerlingen in het lokaal is berekend wat de ventilatiebehoefte is, uitgaande van een behoefte van 20 m3/uur per persoon (tabel 1). In slechts vier lokalen is de in de winter bruikbare capaciteit groter dan de behoefte, hiervan hebben drie de mogelijkheid tot dwarsventilatie. Ook in deze lokalen loopt het CO2-gehalte op tot boven 1400 ppm. Blijkbaar zijn niet alle ventilatievoorzieningen gebruikt. De inhoud van de lokalen varieert tussen 76 en 316 m3 met een gemiddelde van 186 m3(tabel 1). De inhoud correleert negatief met de P98 van het CO2-gehalte (r = -0,351; tweezijdig p<0,05). In een multivariate toetsing van bruikbare capaciteit en inhoud blijft bruikbare capaciteit over als significante verklarende factor voor CO2. Voor de schoolgebouwen met ten minste twee onderzochte lokalen is nagegaan of de variantie van het CO2gehalte binnen de schoolgebouwen groter of kleiner is dan de variantie tussen de schoolgebouwen. Hieruit blijkt dat er significant meer verschil is tussen schoolgebouwen dan binnen schoolgebouwen, zowel voor PO-R, VO-R als voor SO (One-Way ANOVA; PO-R (n=30): F=2,13 p<0,05; VO-R (n=10): F=5,42 p<0,001; PO-S (n=10): F=2,98 p<0,05).
Tabel 1 Basisgegevens van de onderzochte schoolgebouwen voor primair en voortgezet onderwijs (regulier en speciaal). Aantal schoolgebouwen Aantal lokalen Aantal leerlingen Ventilatie-behoefte (in m3/h) * Ventilatie-capaciteit (in m3/h) * Maat van het lokaal (in m3) *
n n gem min - max gem min - max gem min - max gem min - max
PO-R**
VO-R**
PO-S**
VO-S**
totaal
39 86 24 11 - 32 -
10 61 28 25 - 32 568 520 - 660 240 0 - 3384 186 76 - 316
10 24 11 7 - 16 -
2 3 12 12 -
61 174 23 7 – 32 -
-
* n = 38 ** PO = primair onderwijs; VO = voortgezet onderwijs; R = regulier; S = speciaal
tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 178 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
178
Tabel 2 P98 van het CO2-gehalte in lokalen van het reguliere primair onderwijs (PO-R), reguliere voortgezet onderwijs (VO-R) en speciaal onderwijs (SO). Aantal lokalen Gemiddelde over alle lokalen van P98 per lokaal Minimum – maximum van P98 per lokaal Indeling in klassen volgens GGD Nederland8 - ventilatie acceptabel: CO2 1000 ppm - ventilatie tijdelijk acceptabel: CO2 =1001-1400 ppm - ventilatie onacceptabel: CO241400 ppm
PO-R
VO-R
SO
totaal
85 1942* 879 - 3858 n 2 10 73
58 2621* 867 - 44000 n % 1 1,7 1 1,7 56 96,6
27 1526* 971 - 2279 n 2 11 14
170 2108 867 - 44000 n % 5 2,9 22 12,9 143 84,1
% 2,4 11,8 85,9
% 7,4 40,7 51,9
* p < 0,001
soort onderwijs PO-R
PO-S
14 12
aantal
10 8 6 4 2 0 0
20
40
60
80
100
0
20
40
60
80
100
totaal % lestijd > 1400 ppm Figuur 1 Frequentieverdeling van de lokalen van PO-scholen met percentage lestijd met een CO2-gehalte hoger dan 1400 ppm.
Discus sie Het onderzoek geeft voor het eerst informatie over de CO2-gehalten in Nederlandse scholen voor voortgezet onderwijs (VO) en speciaal onderwijs (SO). De CO2-gehalten zijn in het VO hoger en in het SO lager dan in het PO. De uitkomsten wijzen erop dat in veel scholen niet wordt voldaan aan de arbo-regelgeving. De hogere CO2-gehalten in het VO kunnen een gevolg zijn van de hogere CO2-productie van grotere leerlingen. In theorie kunnen ze ook het gevolg zijn van een ongunstiger verhouding tussen aantallen leerlingen en inhoud van het lokaal, ongunstiger ventilatievoorzieningen of ongunstiger ventilatiegedrag. Voor ongunstige voorzieningen pleit dat de bruikbare capaciteit in de meeste lokalen kleiner is dan de behoefte, terwijl de capaciteit samenhangt met het CO2-gehalte. Bovendien heeft van de VO-lokalen 55% alleen voorzieningen met de onderkant van de opening lager dan 1,8 meter boven de vloer. Lage ramen of roosters leiden bij koud of winderig weer eerder tot tocht en dus tot het sluiten van de ventilatieopeningen. Van een landelijke steekproef van schoolgebouwen voldeed 80% wel aan de eisen van het Bouwbesluit.12 Voldoen aan deze wettelijke bouwvoorschriften is blijkbaar geen garantie voor de aanwezigheid van voldoende bruikbare ventilatievoorzieningen. De voorschriften eisen
geen minimum afstand tussen ventilatievoorzieningen en de vloer of de zitplaatsen. Een CO2-gehalte hoger dan 1400 ppm is door de GGD Nederland aangeduid als onacceptabel. De gevonden waarden in zowel basis- als voortgezet onderwijs liggen hier beduidend boven. In het regulier voortgezet onderwijs loopt het CO2gehalte in 97% van de lokalen hoger op dan 1400 ppm, in het primair onderwijs is dit 86%. In het primair onderwijs is gemiddeld 27% van de lestijd het CO2-gehalte onacceptabel hoog. De piekwaarden van de CO2-concentratie zijn in een aantal lokalen hoger dan 3000 ppm. De in reguliere basisscholen gemeten CO2-gehalten komen overeen met uitkomsten van eerder onderzoek.12,13 Er is geen reden om aan te nemen dat de uitkomsten van het onderzoek in Groningen verschillen van de situatie elders in het land. Tot 1996 is de bouw van scholen sterk beı¨nvloed door landelijke financiering en richtlijnen. De uitkomsten zijn daarom hoogstwaarschijnlijk generaliseerbaar. De gemeten CO2-gehalten zijn enigszins onderschat doordat de apparatuur in vijf lokalen van het VO de hoogste waarde niet kon meten. Bij het bepalen van de lestijd per school is geen rekening gehouden met tijdelijk verblijf buiten het leslokaal, zoals tijdens de korte pauze of een gymnastiekles. Dit betekent dat de berekende
tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 179 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
179
P98 van het CO2-gehalte in ppm
4000
3000
2000
R Sq Linear= 0,238 1000 0,00
200,00
400,00
600,00
800,00
in de winter bruikbare ventilatiecapaciteit in m3/uur Figuur 2 Verloop deelnemers
tijdsduur van te hoge CO2-gehalten ook onderschat is. Dit heeft geen belangrijke invloed op de conclusies. In leslokalen zitten vijf tot tien maal meer personen per m2 dan in kantoren of woningen. Er is dus relatief veel ventilatie nodig. Luchttoevoer via de gevel leidt gemakkelijk tot tocht. Hoe kleiner het aantal leerlingen en hoe groter de ruimte, des te meer afstand men kan houden tot de ventilatievoorzieningen. De ventilatievoorzieningen kunnen dan vaker open blijven. Het CO2-gehalte in de bivariate analyse correleert negatief met de lokaalgrootte. De samenhang verdwijnt in een model met ventilatiecapaciteit. Dit is mogelijk een gevolg van een grotere ventilatiecapaciteit in grotere lokalen. Dat het CO2-gehalte samenhangt met de capaciteit van de hoog boven de vloer gelegen ventilatievoorzieningen, wijst erop dat deze in de winter bruikbare capaciteit een beperkende factor is voor de luchtverversing. Dit kan betekenen dat het verruimen van die capaciteit kan leiden tot meer ventilatie. Hierbij past dat de variantie tussen scholen groter is dan de variantie binnen scholen. Dit kan veroorzaakt zijn door de gebruikscultuur, maar ook door het gebouw en zijn omgeving. Verbeteringen dienen daarom naast de gebruikscultuur vooral ook gericht te worden op de schoolgebouwen. Naast verbeteringen van de ventilatievoorzieningen valt te denken aan het verkleinen van het aantal leerlingen per kubieke meter. Opties zijn het verkleinen van de groepen, het vergroten van de vloeroppervlakte of het vergroten van de hoogte van lokalen. De laatste twee maatregelen zijn alleen in nieuwbouw toepasbaar.
Dankwoord We zijn A. Waijer erkentelijk voor zijn grote aandeel in het veldwerk. Abstract Ventilation of schools At the request of the school governing body the public health services have studied the air exchange of public school buildings. 1-week CO2 measurements were performed in a hundred and ten classrooms of forty-nine primary school buildings and sixty-four classrooms of twelve secondary school buildings. Ventilation options were surveyed in thirty-eight classrooms of secondary schools and their ventilation capacity was compared to the ventilation requirements which depend on the number of pupils. Compliance with the occupational standard would keep the CO2 level below 1400 ppm. CO2 concentrations exceeding 1400 ppm were ascertained in 86% and 97% of the classrooms for primary and secondary education, respectively. In primary schools this level was exceeded during 27% of the class hours on average. Maximum values surpassed 4000 ppm, the upper detection limit of the equipment. The air exchange capacity met the ventilation requirements in only four out of thirty-eight classrooms of secondary schools. The P98 of the CO2 levels correlated with the ventilation capacity situated more than 1.8 m above the floor. The between-school variation of CO2 levels exceeded the within-school variation. In conclusion, CO2 levels are high in most of the schools most of the time, probably due to a poor air exchange. This study underlines the importance of an adequate ventilation system. Keywords: CO2 level, classroom, ventilation primary school, secondary school
tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 180 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
180
L i t e r at u u r 1. Johnston SL, Pattemore PK, Sanderson G et al. The relationship between upper respiratory infections and hospital admissions for asthma: a time-trend analysis. Am J Respir Crit Care Med 1996;154(3 Pt 1):654-60. 2. Smedje G, Norba¨ck D. Incidence of asthma diagnosis and selfreported allergy in relation to the school environment–a fouryear follow-up study in schoolchildren. Int J Tuberc Lung Dis 2001;5:1059-66. 3. Ritz BR, Hoelscher B, Frye C, Meyer I, Heinrich J. Allergic sensitization owing to ’second-hand’ cat exposure in schools. Allergy 2002;57:357-61. 4. Daisey JM, Angell WJ, Apte MG. Indoor air quality, ventilation and health symptoms in schools: an analysis of existing information. Indoor Air 2003;13:53-64. 5. Bako´-Biro´ Zs, Kochhar N, Clements-Croome DJ, Awbi HB, Williams M. Ventilation rates in schools and pupil’s performance using computerised assessment tests. Copenhagen: Proceedings of Indoor Air 2008, 2008, 88o. 6. Gezondheidsraad. Advies inzake het binnenhuisklimaat, in het bijzonder een ventilatieminimum, voor Nederlandse woningen. Den Haag: Gezondheidsraad, 1984. 7. Anonymus. Arbeidsonstandighedenwet; beleidsregel 6.2. www.wetten.overheid.nl. Arbeidsomstandighedenwetgeving.
8. Duijm F. Ventilatiecriteria voor scholen en kinderopvang. Tijdschr Gezondheidswet 2008;86:70. 9. Meijer HAJ. Schriftelijke mededeling. Groningen: RUG-IVEM, 2009. 10. Meijer G, Duijm F, Waijer A. Vensterschool Gravenburg. Groningen, GGD Groningen, 2007. 11. NEN-NNI. Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 1090:1993 nl; ventilatie van schoolgebouwen - voorbeelden van bouwkundige oplossingen, afgestemd op NEN 1089. Delft: NEN-NNI, 2004. 12. Versteeg H. Onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu in basisscholen. VROM Artikelcode 8055. Nieuwegein: LPB, 2007. 13. Meijer G, Duijm F, Hendriks U. Binnenmilieu; ongezonde lucht in Groninger schoollokalen; feitenblad 1. Groningen: GGD Groningen, 2005.
Corr e sp ond enti ea dre s Drs. G. Meijer, F. Duijm arts M&G – medische milieukunde GGD Groningen, Kenniscentrum Milieu en Gezondheid, Postbus 584, 9700 AN Groningen, tel. 050 3674000, e-mail:
[email protected] Voor publicatie aanvaard in maart 2009.
tsg jaargang 87 / 2009 nummer 4 Ventilatie van scholen - pagina 181 / www.tsg.bsl.nl
TSG 87 / nummer 4
181