Christelijke Hogeschool Windesheim Opleiding: Varianten:
Personeel en Arbeid Voltijd, deeltijd en duaal
Visitatiedata: 14 en 15 juni 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 13 13
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 19 27 29 31 34
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopt CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
39 41 43 53 71 89
3
4
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Deel A: Onderwerprapport
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
5
6
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Deel A: Onderwerprapport
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Personeel en Arbeid van de Christelijke Hogeschool Windesheim heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart op 12 februari 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 14 en 15 juni 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: Mevrouw C.M. Pollmann (voorzitter) De heer drs. E.W.J.J.M. Theunen, (domeindeskundige) De heer T.J.H.M. Schuurmans, (studentlid) De heer drs. Ing. A.G.M. Horrevorts (NQA-auditor) Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2 bij dit rapport) Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De opleiding Personeel en Arbeid van de Christelijke Hogeschool Windesheim maakt vanaf september 2002 samen met de opleidingen Management, Economie en Recht en Financial Services Management deel uit van de afdeling Management Opleidingen. Daarvoor behoorde de opleiding tot de faculteit Mens en Maatschappij. De opleiding Personeel en Arbeid wordt aangeboden in drie varianten: voltijd, deeltijd en duaal. De voltijdvariant kent vier verschillende leerroutes namelijk een zogenoemde HAPAL variant (Hoger Beroepsopleiding Personeel en Arbeid Aangepaste Lestijden), een driejarige leerroute (leerroute voor verwant mbo) en een route afstandsonderwijs in samenwerking met
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
7
de Leidse Onderwijsinstelling (LOI) en de Christelijke Hogeschool Noord-Nederland (CHN) en tot slot de normale voltijdstudie van vier leerjaren. In 2004 staan bij de opleiding Personeel en Arbeid 649 studenten ingeschreven. De opleiding wordt verzorgd door 24 docenten, verdeeld over 17,18 fte. De student-fte-ratio bedraagt 37,77. Bij de afdeling management Opleidingen werken ongeveer 90 medewerkers en er staan ongeveer 1350 studenten ingeschreven. 1.3
Werkwijze
Het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleiding geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). De visitatie van de opleiding heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Op basis van het zelfevaluatierapport zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De panelleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen en formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. Het panel heeft dit getoetst aan de landelijke beroeps- en opleidingsprofielen (zie Detailrapport). Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Tijdens een van de andere visitaties vond er, voor meer opleidingen tegelijk, een gesprek plaats met het College van Bestuur (het strategisch management) en een functionaris van de centrale staf.
8
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Tijdens de eerste visitatiedag heeft het panel materiaal bestudeerd dat door de opleiding ter inzage was gelegd. In het raamwerk bezoekprogramma kende het ochtendprogramma van de tweede visitatiedag een vaste structuur en is gesproken met de bovengenoemde gespreksgroepen. Het middagprogramma had een meer open karakter. In het begin van de middag hebben panelleden zich een beeld gevormd van de faciliteiten. Het tweede deel van de middag is benut om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. Aan het einde van de middag heeft het panel een tweede gesprek gevoerd met het management van de opleidingen. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken. Het oordeel komt tot stand op basis van een weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels, zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage 4) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming (zie bijlage 5), een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen Personeel en Arbeid op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking (facet 1 en facet 6); • generieke bevindingen die het facetniveau overstijgen; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie voor de oordelen van de facetten is te vinden in het detailrapport. In dit rapport zijn de oordelen voor de voltijd, deeltijd en duale variant alleen afzonderlijk vermeld, als er sprake is van een verschillende beoordeling. In alle andere gevallen is er sprake van een overeenkomstig oordeel van de varianten.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
9
1.5
Oordeel per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Alle facetten van onderwerp 1 zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. De PenA opleiding Windesheim bereidt studenten voor op het uitoefenen van functies in het gehele beroepsdomein van PenA. Daarbij baseert zij zich op het landelijk vastgestelde profiel ‘Format P&A 2000plus’. De opleiding leidt op voor een zo breed mogelijk beroepsprofiel (functies in personeelsmanagement en loopbaanadvisering). Zij volgt hiermee de landelijk gemaakte afspraken (Landelijk Overleg Personeel en Arbeid). 1.5.2. Programma Op vijf van de acht tot dit onderwerp behorende facetten is het oordeel voldoende toegekend. Drie facetten zijn als goed beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel De drie facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen Een van de twee facetten is als goed beoordeeld en een als voldoende. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.5.5. Interne kwaliteitszorg. Op alle drie de facetten van dit onderwerp is een voldoende gegeven. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief. 1.5.6. Resultaten. Op beide facetten heeft de opleiding een voldoende. Het eindoordeel over dit onderwerp is daarom ook positief. Kengetallen opleiding Personeel en Arbeid Bron: gegevens opleiding Tabel 1: Algemene gegevens opleiding PenA 1999* Totaal aantal ingeschreven 395 studenten Omvang docerend personeel in 15,67 fte Student/ fte ratio 25,21 Totaal aantal docenten *
10
24
2000 428
2001 490
2002 602
2003 636
12,39
14,95
14,05
16,34
34,54
32,77
42,85
38,92
20
26
22
22
1999 betekent het studiejaar 1999/2000. Idem voor de andere jaartallen
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Tabel 2: Instroomgegevens eerste keer hbo INSTROOM 1999 Totaal ingestroomde studenten 113 PenA Windesheim
2000 152
2001 188
2002 250
2003 210
Vergelijking van kengetallen van de opleiding met landelijke kengetallen Bron: gegevens website Kengetallen van de HBO-raad.
De gegevens van de opleiding worden hieronder vergeleken met landelijke gegevens, voor zover die via de website van de HBO-raad (Kengetallen) beschikbaar zijn (CRIHO). In tabel 3 wordt de instroom vergeleken, in de tabellen 4a en 4b de rendementsgegevens, uitvalgegevens en gegevens met betrekking tot de gemiddelde studieduur. Tabel 3: Instroomgegevens opleiding (instroomcohort eerste keer hogeschool, voltijd, deeltijd en duaal) INSTROOM 1999 2000 2001 2002 2003 Totaal ingestroomde studenten 103 125 144 209 205 PenA Windesheim Totaal ingestroomde studenten PenA landelijk
3272
3550
3550
3318
3203
Tabel 4a: Gegevens opleiding Pen A Windesheim volgens CRIHO (instroom eerste keer hogeschool, voltijd, deeltijd en duaal) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Percentage diploma behaald na 5 59 56 57 60 57 jaar van het instroomcohort (%) Gemiddelde studieduur van 48 46 50 47 49 gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden) Percentage uitval na 1 jaar van het 29 26 34 27 36 instroomcohort (%) Gemiddelde studieduur 19 17 17 18 17 studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden) Tabel 4b: Landelijke gegevens alle PenA opleidingen (instroom eerste keer hogeschool, voltijd, deeltijd en duaal) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Percentage diploma behaald na 5 61 61 61 59 57 jaar van het instroomcohort Gemiddelde studieduur van 44 45 44 44 45 gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden) Percentage uitval na 1 jaar van het 26 30 32 31 36 instroomcohort Gemiddelde studieduur 19 19 18 18 17 studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
11
Op de website van de HBO-raad staan de cijfers voor alle P&A-opleidingen vermeld. Deze cijfers zijn gemiddeldes van alle aanwezige varianten. Gezien de verschillen tussen de cijfers waarover de opleiding beschikt en die van de HBO-raad, is in verband met de vergelijkbaarheid in tabel 3 uitgegaan van de cijfers van de HBO-raad. Uit een vergelijking tussen de landelijke gemiddeldes van P&A-opleidingen en P&A Windesheim blijkt het volgende. Conclusies ten aanzien van de vergelijking van de kengetallen: • Instroom Landelijk neemt de instroom van PenA af. Windesheim laat een groei van instromende studenten zien sinds 1999. • Het opleidingsrendement na 5 jaar. Het opleidingsrendement van de cohorten 1994 – 1996 lag onder het landelijk gemiddelde. De cohorten 1997 en 1998 zijn vrijwel gelijk aan het landelijk gemiddelde. • De gemiddelde studieduur van gediplomeerden. Studenten PenA van Windesheim doen langer over hun studie dan de gemiddelde student van alle PenA opleidingen. (variërend van 1 tot 6 maanden in de periode 1998 – 2002) • De uitvalpercentages na 1 jaar. In de periode 1998 – 2002 laat het uitvalpercentage na 1 jaar hetzelfde beeld zien als het gemiddelde van alle PenA opleidingen. • De gemiddelde studieduur van studiestakers is in de periode 1998 – 2002 korter of gelijk aan het gemiddelde van alle PenA opleidingen. Uitvallers verlaten relatief gezien in een eerder stadium de opleiding (een tot twee maanden eerder dan gemiddeld).
12
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
1.6
Schematisch overzicht Oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: Personeel en Arbeid Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
1.7
Voltijd
Deeltijd
Duaal
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V V G G G V Positief
V V V V G G G V Positief
V V V V G G G V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V G Positief
V G Positief
V G Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V Positief
V V Positief
V V Positief
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op zes onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is. De opleiding voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op enkele facetten bovenuit.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
13
14
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Deel B: Facetten
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
15
16
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Deel B: Facetten NB: Het oordeel over voltijd, duaal en deeltijdopleiding is alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen.
Onderwerp 1 Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding PenA beoogt de student de vereiste algemene en specifieke beroepscompetenties bij te brengen (integratie van kennis, vaardigheden en inzicht) op het gebied van personeel en arbeid, zodat hij in staat is tot zelfstandige beroepsuitoefening (Onderwijs en examenregeling, PenA, Windesheim). De uitwerking van dit algemene doel naar meer specifieke competenties is te vinden in Format P&A 2000plus (opgenomen in het studentenstatuut) en Format P&A 2004+. • Het Format P&A 2000plus is in nauw overleg met het werkveld tot stand gekomen, zowel in de voorbereidingsfase als bij de totstandkoming van het document. Daarvoor heeft het LOPA twee miniconferenties georganiseerd. Daarnaast heeft het discussies met opleidingen en vertegenwoordigers van het beroepenveld gevoerd. Een werkgroep van het LOPA heeft een notitie Arbeidsmarktontwikkelingen en perspectieven P&A opgesteld die mede als basis voor het Format is gebruikt. • De opleiding heeft ervoor gekozen om haar nieuwe onderwijsconcept geheel volgens het Format P&A 2000plus vorm te geven. • Het referentiekader voor de PenA opleiding is sterk nationaal bepaald. De PenA-er is primair op Nederland gericht aldus enkele leden van de werkveldadviesraad, waarmee het panel gesproken heeft. In dat kader noemen zij het belang van het verwerven van (interculturele) communicatieve vaardigheden. Hieraan wordt in het programma expliciet aandacht besteed (2 studiepunten). • Het panel vindt dat in het kader van de Europese eenwording en het ontwikkelen van een Europese arbeidsmarkt het internationale aspect van wet- en regelgeving op het gebied van arbeid en personeelsbeleid mede van belang is. Ook bedrijven met vestigingen in het buitenland hebben behoefte aan PenA-ers met een internationale oriëntatie. Dit bleek onder andere uit het gesprek met afgestudeerden. Dit aspect is naar het oordeel van het panel onderbelicht. Er zijn wel modules Internationaal ondernemen en Intercultureel Management. De opleiding wil de internationale oriëntatie versterken door Engelstalig onderwijs in te voeren (met een studielast van 15 EC’s).
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
17
Facet 1.2
Niveau bachelor
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding gaat voor de eindkwalificaties uit van het Format P&A 2000plus uit 1999, een uitgave van het Landelijk Opleidingsoverleg PenA (LOPA). • In het Format wordt de professionaliteit van de P&A’er als volgt omschreven: een visie hebben, methoden en technieken hebben en die kunnen inzetten, verschillende rollen kunnen vervullen, en producten maken zodat de klant die kan gebruiken. Het HBOniveau blijkt uit de vier samenhangende componenten: verantwoording, complexiteit, transfer en wetenschappelijk gehalte. Deze vier begrippen worden in het Format nader toegelicht. • In februari 2004 verscheen een notitie Format P&A 2004+. Dit is een herijking van het Format 2000plus. De notitie behandelt onder andere de betekenis van wijzigingen in het beroepsdomein voor de beroepscompetenties, de flexibilisering van de arbeidsmarkt, flexibilisering van het onderwijs en de ontwikkelingen naar een brede bacheloropleiding. • In Format P&A 2000plus en Format P&A 2004+ wordt een relatie gelegd tussen de beroepscompetenties en het HBO-niveau. In Format 2004 worden de tien generieke kwalificaties van het HBO-niveau gekoppeld aan de beroepscompetenties van PenA. De tien generieke kwalificaties van het HBO-niveau matchen met de Dublin descriptoren. • In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding het programma van PenA verantwoord in het licht van de Dublin descriptoren. De opleiding beschrijft hier op inzichtelijke wijze hoe het programma bijdraagt aan het realiseren van het bachelor niveau. • Een internationaal referentiekader is voor deze opleiding niet voorhanden. Het domein is, aldus de opleiding, uniek in Europa. Dit is een gevolg van de specifieke Nederlandse arbeidsverhoudingen. Het panel merkt op dat het buitenland en de internationale dienstverlening ook HRM adviseurs, loopbaanadviseurs en intercedenten kennen. Het beroepenveld bestaat ook in het buitenland en opereert op hetzelfde niveau.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO-bachelor
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBOopleiding vereist is of dienstig is.
18
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • In het Format P&A 2000plus en Format P&A2004+ wordt een beschrijving gegeven van de veranderingen en ontwikkelingen in het beroep. Dit is de basis voor het beroepsprofiel en de eindkwalificaties. • Het Format P&A 2000plus is in nauw overleg met het werkveld tot stand gekomen, zowel in de voorbereidingsfase als bij de totstandkoming van het document. • In het Format wordt voor drie gedefinieerde segmenten de beginnende beroepsbeoefenaar beschreven: - werker/dienstverlener: hij kan zelfstandig eenvoudige operationele P&A-activiteiten uitvoeren en durft fouten te maken; - medewerker/collega: idem; - lid van de beroepsgroep: hij moet een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van het beroep en buiten gangbare paden durven te treden. Daarnaast moet hij in elk segment over de nodige doorgroeicompetenties beschikken. • Zoals al eerder opgemerkt door het panel is de internationale oriëntatie van het beroep wat onderbelicht in de eindkwalificaties. • In stageopdrachten, casusopdrachten en afstudeerprojecten moeten studenten competenties laten zien binnen de context van de beroepsuitoefening van de PenA-er. Het panel heeft opdrachten ingezien en constateert dat de opdrachten een directe relatie hebben met de beroepspraktijk.
Onderwerp 2 Facet 2.1
PROGRAMMA Eisen HBO
Voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • In het studentenstatuut wordt uiteen gezet op welke wijze de opleiding werkt aan kennisontwikkeling van de student op hbo-niveau. Daarbij zijn vier aspecten van belang: verantwoording van beroepsmatig handelen, complexiteit, transfer en toepassen van wetenschap en beroepsontwikkeling. De opleiding biedt een programma aan waarin de kennisontwikkeling via themagericht onderwijs plaats vindt. Kennis en beroepsvaardigheden worden deels geïntegreerd aangeboden. Bijvoorbeeld in casusonderwijs, in projecten, in stages en afstudeerprojecten en scripties. In deze onderwijsvormen wordt uitgegaan van concrete beroepssituaties.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
19
•
•
•
•
•
•
•
•
20
De link van kennisontwikkeling met de praktijk vindt plaats in alle drie de varianten (voltijd, deeltijd en duaal). In de voltijdopleiding is er sprake van stages in het eerste en tweede jaar (twee keer tien weken), van een jaarstage in het derde jaar en van een afstudeeropdracht in het vierde jaar. De praktijksituatie is in de deeltijd en duale variant aanwezig via een relevante baan of leerwerkplek. Het panel vernam van studenten dat het gebruik maken van vakliteratuur in de studie verplicht is (voltijd, duaal en deeltijd). Bij diverse opdrachten wordt van de student verwacht vakliteratuur te betrekken bij het onderbouwen van een oplossing van een geschetst probleem. In het eerste jaar wordt studenten in het vak Informatieverwerking geleerd om te gaan met wetenschappelijke literatuur. In het vierde jaar komt dit onderdeel weer terug (Bedrijfs- en beroepsethisch onderzoek en beleid en Methoden voor probleemanalyse en onderzoek). Het panel constateert dat kennisontwikkeling deels plaats vindt door docenten die uit de beroepspraktijk afkomstig zijn (50% heeft recente werkveldervaring) en ook door gastdocenten die een directe koppeling met de praktijk kunnen maken. De beroepsvaardigheden worden ontwikkeld in de PPO-leerlijn. Dit betreft vaardigheidstrainingen (informatieverwerking, communicatie, methodische gespreksvormen, projectmatig werken). Ook stages dragen hieraan bij. De vaardighedenlijn wordt ondersteund met onderwijseenheden zoals Methodische gespreksvoering en Methoden voor probleemanalyse en onderzoek. Docenten van de opleiding participeren in onderzoek naar arbeidsontwikkelingen in de regio, uitgevoerd door het Economisch Sociaal Instituut (ESI) Het ESI is een samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit en Hogeschool Windesheim. Bij dit project zijn steeds minimaal twee docenten en enkele studenten van de afdeling Management Opleidingen betrokken. In 2004 waren dit twee docenten van de opleiding PenA. De opleiding heeft contact met het werkveld op landelijk niveau via het Landelijk Overleg PenA (LOPA). Het LOPA kent een werkveldadviesraad. Op opleidingsniveau is er een werkveldadviesraad die de opleiding adviseert bij strategische beslissingen en de invulling van het curriculum. Er zijn per jaar vier vergaderingen. Het panel heeft gesproken met een aantal leden van de adviesraad. Deze leden vinden dat de vergaderingen goed worden voorbereid en de zaken die aan de orde komen goed worden uitgediept. Zij melden dat ze soms zaken terugzien die in de vergadering aan de orde zijn geweest: bijvoorbeeld het onderwerp taalvaardigheid (beheersen Nederlandse taal en aandacht voor Engelse taal). In het algemeen vindt echter de terugkoppeling van de resultaten van de inbreng uit het werkveld niet systematisch plaats. De opleiding is voornemens stage- en projectbiedende organisaties meer te betrekken bij de invulling van het onderwijsprogramma met als doel de link naar de actualiteit te versterken. Uit gesprekken met studenten en afgestudeerden maakt het panel op dat zij tevreden zijn over de actualiteit van het aangeboden curriculum. Dit beeld komt ook naar voren uit de kwaliteitspanels van studenten.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • In het studentenstatuut is een overzicht gegeven van het programma van de duale, deeltijd en voltijd variant. Uit de programmabeschrijving blijkt dat de opleiding is opgebouwd rond vier kernthema’s: 1. betekenis van arbeidsrelaties, 2. management van competenties, 3. arbeidsmarktcommunicatie en matching, 4. organisatie van arbeidsrelaties. In de Kadernotitie Windesheim P&A 2000+, Op weg naar de top 5 (2001) is nader uitgewerkt hoe de thema’s in alle varianten van de opleiding zijn verwerkt en welke competenties de student daarbij ontwikkelt. In een schema is aangegeven welke competenties waar in het programma aan bod komen. De kernthema’s komen in de loop van de opleiding enkele keren aan bod, steeds geplaatst in een context van toenemende complexiteit. Bijvoorbeeld competenties op het niveau van het individu (met name in de propedeuse), een afdeling (stageperiode), de organisatie en de samenleving (afstuderen). • De opleiding ontwikkelt zich in de richting van vraaggestuurd onderwijs. Zij doet dit via het 2 – 2 model. De eerste twee jaar meer aanbodgericht en de twee laatste jaren meer vraaggestuurd. De opleiding gaat er van uit dat voor zinvolle vraagsturing een zekere basiskennis bij de student aanwezig moet zijn. Deze basiskennis wordt in de eerste twee jaar via een mix van aanbodgericht en vraaggericht onderwijs aangeboden. • De eindkwalificaties uit het Format P&A 2000plus vormen de basis voor de leerdoelen van de opleiding. In de Kadernotitie Windesheim P&A 2000+ is aangegeven welke competenties in de verschillende blokken van de opleiding aan bod komen (voor de drie varianten en de afstandslerenvriant van de voltijd). Uit gesprekken die het panel met de docenten voerde, blijkt dat ontwikkelteams de Kadernotitie hebben gebruikt als raamwerk voor het ontwikkelen van leerdoelen, zoals opgenomen in bijvoorbeeld de themaboeken. • Het panel heeft onderwijsmateriaal ingezien (themaboeken, casusopdrachten, stageopdrachten) en constateert dat in het onderwijsmateriaal leerdoelen zijn opgenomen die in voldoende mate gekoppeld zijn aan de eindkwalificaties. Het meest systematisch is dit doorgevoerd in het onderwijsmateriaal van de afstandslerenvariant (voltijd). • Uit de supervisieverslagen blijkt dat er een goede relatie is tussen eindkwalificaties en inhoud (en beoordeling) van het verslag. • Het panel heeft in het gesprek met studenten vastgesteld dat studenten de eindkwalificaties regelmatig raadplegen (opgenomen in het studentenstatuut). Bij opdrachten in de PPO-leerlijn (Persoonlijke Professionele Ontwikkeling) en stage en
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
21
•
afstuderen dienen studenten zelf hun leerdoelen te formuleren. Deze leerdoelen dienen in directe relatie te staan met de opleidingscompetenties. Studenten met wie het panel gesproken heeft geven er blijk van dat zij de relatie tussen het programma en de eindcompetenties goed kunnen leggen. Naar eigen zeggen van de opleiding blijkt uit panelevaluaties dat dit niet voor alle studenten geldt. Studenten melden dat zij naar mate zij verder gevorderd zijn in de studie (einde tweede jaar) het begrip competentie beter kunnen plaatsen in relatie tot het aangeboden programma. Duale studenten volgen de eerste twee jaar van de opleiding het voltijdprogramma. Het laatste jaar is identiek aan de deeltijdvariant. In het derde en vierde jaar hebben duale studenten een arbeidsrelatie bij een organisatie / bedrijf. De praktijkcomponent is direct gekoppeld aan de leerwerkplek. Bij de deeltijd is dat vanaf het begin van de opleiding het geval. In de voltijdopleiding vindt dit plaats via stages en afstudeerprojecten. In alle varianten worden opdrachten en casussen gebruikt die aan de praktijk ontleend zijn. Via stages, werkplekken en (praktijk)opdrachten is de domeinspecifieke inbreng in het curriculum, naar het oordeel van het panel ruimschoots aanwezig. In de handleiding van de stages is de link van dit onderwijsdeel met de eindkwalificaties uitgewerkt.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De eerste twee jaren van de opleiding zijn voornamelijk aanbodgericht. Jaar drie en vier worden met ingang van 2005 voornamelijk vraaggestuurd. Onderdelen van het huidige programma zijn al vraaggericht zoals de PPO-lijn (Persoonlijke Professionele Ontwikkeling). Door het uitvoeren van opdrachten, projecten en lopen van stages ontwikkelt de student zijn beroepscompetentie als P&A-er. Zoals in het zelfevaluatierapport staat, bewaakt de curriculumcommissie de samenhang van het opleidingsprogramma en ziet zij erop toe dat de eindkwalificaties gerealiseerd kunnen worden. • Onderwijsontwikkeling is teamwerk geworden. Dit bevordert de samenhang in het programma. • In de blokken staat een casus centraal. In onderwijswerkgroepen (OWG) wordt gewerkt aan het oplossen van een in de casus beschreven praktijkprobleem. Voor het oplossen van het probleem wordt een beroep gedaan op de kennis en vaardigheden van de studenten. Het niveau van de vereiste kennis en vaardigheid wordt bepaald door de complexiteit van het probleem. (oplopend in complexiteit van eerste naar vierde jaar van afstuderen). Het panel vindt dat de casus de samenhang van het programma binnen een blok bevordert. De opleiding noemt als verbeterpunt: de inhoud van onderwijseenheden meer op elkaar afstemmen. De afstemming is nu nog te veel alleen gericht op de casus. • Door de flexibilisering van het onderwijs (vraagsturing vanaf studiejaar 2005) is samenhang niet meer centraal vanuit het programma-ontwerp voor elke student te sturen. Een aantal studenten zal gebruik maken van het uitzetten van een individuele 22
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
•
•
leerweg. De opleiding legt de verantwoordelijkheid voor de samenhang van de individuele leerweg neer bij de student. Die moet aantonen hoe zijn leerweg gerelateerd is aan de te behalen competenties. Een persoonlijke studiecoach ziet hier op toe. In het gesprek met de studenten heeft het panel vastgesteld dat de samenhang in het curriculum herkend wordt, maar dat dat voornamelijk pas aan het eind van het tweede jaar voor de meeste studenten duidelijk wordt. Studenten vinden de opleiding praktijkgericht en samenhangend, aldus het zelfevaluatierapport (bron: informele feedback en evaluaties). Het panel heeft dit in het gesprek met studenten bevestigd gekregen. Uit de HBO-monitor blijkt dat afgestudeerden tevreden zijn over de samenhang van het programma-aanbod.
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • In het studentenstatuut is per onderwijseenheid opgenomen hoe de studiebelastingsuren verdeeld zijn over de onderwijseenheden. In de meeste gevallen is dit gespecificeerd naar de soort studieactiviteiten: (werk)college, zelfstudie, oefening, practicum, tentamen. Ook in de themaboeken is opgenomen hoeveel de geschatte studielast is. • De studielast is gelijkelijk verdeeld over de blokken. Ook de toetsperiodes en herkansingen zijn regelmatig verdeeld over het jaar. Elke laatste week van een blok wordt er getoetst met een herkansing vier weken later. • De studielast wordt na ieder blok besproken in studentenpanels. Dit heeft tot nu toe twee keer geleid tot bijstelling van onderdelen van het programma en één keer tot bijstelling van het curriculum. • In het gesprek met studenten heeft het panel vastgesteld dat studielast in het algemeen geen probleem is. Bij de afstandslerenvariant en in mindere mate bij de deeltijdvariant is dit wel een probleem, maar dat is meer gekoppeld aan de specifieke situatie waarin deze groep van studenten verkeert (combinatie werk, gezin) dan aan de inrichting van het programma.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
23
Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De instroom van de voltijd bestaat voor 60% uit havisten, 34% mbo en 5% vwo en overig. Bij de deeltijd is dit respectievelijk 26%, 36% en 10% (cijfers van instroom 2002). De overige instroom in de deeltijdopleiding bestaat uit studenten die ouder zijn dan 21 jaar en niet beschikken over havo, vwo of mbo diploma. Deze categorie studenten wordt toegelaten na het met succes afleggen van een zogenoemde 21+ toets. Met een afgeronde hbo- of wo-opleiding of havo of vwo en minimaal twee jaar relevante werkervaring kan een student instromen in de postpropedeuse (verkorte leerroute). • Studenten met een vwo vooropleiding en mbo studenten SJM, arbeidsvoorziening en personeelswerk kunnen de opleiding in drie jaar volgen. Vwo-ers blijken van deze mogelijkheid nauwelijks gebruik te maken. • Het thematisch gericht onderwijs van de opleiding PenA sluit aan bij de vwo en havostudenten die het studiehuis hebben doorlopen. Voor studenten met een mbovooropleiding is de aansluiting niet altijd optimaal. Studiebegeleiding (PPO) in de propedeuse is erop gericht de aansluiting bij het hbo onderwijs te vergemakkelijken. • De opleiding onderhoudt contacten met toeleverende scholen in de regio om de aansluiting van de instroom op het programma te optimaliseren. Het Centrum voor Instroommanagement van de hogeschool Windesheim doet jaarlijks (samen met vijf andere hogescholen) onderzoek onder alle eerstejaars havisten. Dit centrum koppelt de uitkomsten van dit onderzoek terug naar de toeleverende scholen. • Uit reacties van studenten blijkt dat studenten de aansluiting als voldoende ervaren. Een enkeling heeft behoefte aan meer voorkennis op het gebied van economie. Hierin heeft de opleiding voorzien. De opleiding signaleert dat de aansluiting mbo-hbo verbetering behoeft. • 30% van de havo-instroom van 2002 verliet de opleiding tijdens of na het eerste jaar. Uit exitinterviews blijkt dat deze uitvallers voornamelijk een verkeerde studiekeus als reden noemen. Mbo-ers die de opleiding voortijdig verlaten, hebben moeite met het zelfstandig werken en de zwaarte van de studie. 18% van de mbo-instroom van 2002 verliet de opleiding voortijdig.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding heeft de studieduur uitgedrukt in zowel ‘oude’ studiepunten als in credits volgens het European Credits Transfer System. Uit het Studentenstatuut, Opleiding Personeel en Arbeid (voltijd/duaal/deeltijd) 2003/2004 blijkt dat de studie in de voltijd, de deeltijd en duale variant een omvang heeft van jaarlijks 42 studiepunten (60 EC) en totaal van 168 studiepunten (240 EC).
24
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding gaat er van uit dat de student via reflectie zijn eigen leerweg in een groeiende mate van zelfsturing vorm geeft. Hij leert de beroepsrelevantie van zijn eigen leerweg onderkennen en daaraan invulling te geven. In de opleiding krijgt de student steeds meer de gelegenheid de regie over zijn leerweg in eigen hand te nemen. Aldus de onderwijsvisie van de opleiding zoals beschreven in het zelfevaluatierapport. • De opleiding gaat uit van competentiegericht leren. Zij schept een leeromgeving voor praktijkgericht leren via verschillende werkvormen: thematisch onderwijs, buitenschools leren, persoonlijke professionele ontwikkeling en activerende werkvormen zoals casuïstiek. • In elk blok staat een thema centraal. De onderwijseenheden zijn daarop afgestemd. In elk blok wordt een casus behandeld die integrerend werkt. Van studenten wordt verwacht dat zij kennis en inzicht verwerven om tot een adequate probleemoplossing te komen. Er wordt een beroep gedaan op vaardigheden zoals zelfstudie (kennisverwerving), projectmatig werken, onderzoek doen en toepassen van kennis in de beroepspraktijk, rapporteren, presenteren en samenwerken in een onderwijswerkgroep (OWG). • In de PPO lijn leert de student te reflecteren op het eigen functioneren en aldus de ontwikkeling van zijn eigen beroepshandelen vorm te geven. • Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de gebruikte werkvormen. Dat wordt in de gesprekken met studenten bevestigd. Alle studenten waarmee het panel gesproken heeft zijn enthousiast over de casussen in de opleiding. Met name de casus Plein en de vergelijkbare voorlopers ervan worden zeer positief gewaardeerd door vierdejaars studenten en afgestudeerden. • De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport dat een sterk punt van de opleiding de afwisseling is van theorie en praktijk. Integratie van theorie en toepassing staat centraal. Het panel onderschrijft dit. • Supervisie en intervisie zijn instrumenten om de ontwikkeling van competenties bij de student te begeleiden. Het panel heeft supervisieverslagen ingezien en vindt dat deze werkvorm door de opleiding zeer serieus en consequent wordt ingevuld. De opleiding zet speciaal getraind personeel in voor de PPO-leerlijn. Docenten die dit onderdeel verzorgen zijn veelal gekwalificeerde supervisoren. • Het panel stelt vast dat de werkvormen goed passen bij de onderwijsvisie van de opleiding en dat zij bijdragen aan het realiseren van de eindkwalificaties van de opleiding.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
25
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • Het toetsbeleid van de opleiding is nu, aldus het zelfevaluatierapport, nog een verzameling van beleidsonderdelen. De managementopleidingen van Windesheim zijn in 2002 gestart met het stroomlijnen van het beleid en het aanpassen van de toetsvormen aan competentiegericht onderwijs. De opleiding PenA draait mee in de hogeschoolbrede werkgroep ‘toetsbeleid’. De stappen naar een nieuwe toetspraktijk zijn beschreven in de documenten Werkplan toetsen met beleid (2002) en Plan van aanpak invoering P&A propedeuse en hoofdfase assessments (2003). • De opleiding is bezig met het geleidelijk invoeren van nieuwe vormen van toetsen. Propedeusestudenten kunnen – nu nog op vrijwillige basis - een ontwikkelingsgerichte assessment ondergaan. Daarmee zijn in 2002-2003 naar eigen zeggen van de opleiding goede ervaringen opgedaan. Deze ervaringen worden nu ingebed in de PPO-lijn van het eerste en tweede jaar. • Er is een pilot gestart voor het ontwikkelen van een assessments in de hoofdfase. • Het panel constateert dat het competentiegericht toetsen nog in ontwikkeling is en dat de opleiding daarmee op de goede weg is. Maar er moet nog veel gebeuren eer de nieuwe toetspraktijk is ingebed in de organisatie van opleiding en hogeschool: duidelijkheid over de waarde en functie van assessments in het toetsbeleid, ontwikkelen procedures, relatie opleiding met assessmentcenter van de hogeschool, organisatorische en financiële randvoorwaarden (Bron: Interne audit, 2004). • De opleiding kent een grote verscheidenheid aan toetsvormen: schriftelijke centrale en individuele toetsen, opdrachten (voor individu en groep), portfolio, procesverslagen, presentaties, scriptie, projectverslagen, stageverslagen en driegesprekken (supervisie en intervisie) en assessments. Het panel vindt dat deze mix van toetsvormen het in voldoende mate mogelijk maakt om kennis, houdingen en vaardigheden van studenten te toetsen. • De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de toets ligt formeel bij de docent. Sinds de invoering van resultaatverantwoordelijke teams in 2003 is het gebruik dat toetsen in deze teams besproken worden. Bij de ontwikkeling van toetsen wordt uitgegaan van de doelen van de casus en onderwijseenheden en worden toetscriteria geformuleerd. • Het panel heeft toetsen, stageverslagen, supervisieverslagen en afstudeerverslagen ingezien en constateert dat de beoordeling voldoende systematisch en degelijk gebeurt. Uit gesprekken met docenten maakt het panel op dat docenten tijdens het beoordelen van (project/afstudeer) verslagen systematisch een afweging maken over het hbo-niveau ervan. Zij doen dit aan de hand van de complexiteit van de opdracht, de fase van de studie waarin de student zich bevindt (propedeuse, stage, afstuderen) en systematische vergelijking van de toets met de opleidingscompetenties (studentenstatuut) waarin het
26
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
hbo-niveau (Dublin-descriptoren) is verwerkt. De wijze van toetsen van het eindniveau wordt verder besproken in facet 6.2. In het gesprek met de studenten heeft het panel vastgesteld dat beoordeling van en feedback op de toetsen adequaat zijn. Dit beeld komt ook naar voren uit de verslagen van de studentenpanels.
Onderwerp 3 Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL Eisen HBO
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • Uit een overzicht van de CV’s van docenten blijkt dat de helft van de docenten (totaal 24) beschikt over relevante recente praktijkervaring in het werkveld. • Medewerkers van de opleiding onderhouden contacten met het werkveld door lidmaatschappen van beroepsverenigingen en als stage- en projectbegeleider van buitenschoolse leeractiviteiten. Vanuit deze rol onderhouden ze contacten met het werkveld en zijn ze in staat om ontwikkelingen in het werkveld te volgen en verbanden te leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Verder zijn er mogelijkheden voor docentstages, maar daar is, aldus docenten, tot nu toe geen gebruik van gemaakt. • In de eerste twee jaar van de opleiding worden bij enkele modules zes keer gastdocenten ingezet. • Er is een werkveldadviescommissie waarin vijf leden zitting hebben uit diverse sectoren van de samenleving (P&O managers of P&O adviseurs en specialisten op het terrein van beroepskeuzeadvies en arbeidsbemiddeling). Uit verslagen van de werkveldadviescommissie blijkt, dat de commissie in 2002 de themaboeken uitgebreid besproken en beoordeeld heeft op actualiteit en relevantie voor het beroep. • Om de relatie van de opleiding met de praktijk te versterken organiseert het RVT Praktijk met ingang van het studiejaar 2004 – 2005 jaarlijkse een studiebijeenkomst voor praktijken projectbegeleiders. Het panel vindt dit een goed voornemen.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
27
Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding streeft ernaar voldoende medewerkers met de gewenste kwaliteiten in te zetten. Daartoe wordt jaarlijks in samenspraak met de curriculumcommissie en opleidingscommissie een onderwijsleerplan vastgesteld. De opleiding hanteert daarin bewust geen docent – student ratio. De opleiding gaat uit van een juiste match tussen onderwijsvraag en personele inzet. Criteria daarvoor zijn hoeveelheid lesgevende taken, taken met betrekking tot voorlichting, projecten, onderwijsontwikkeling en de ingeschatte studenteninstroom. Taken en taakuren worden verdeeld over de docenten van de opleiding, dan wel gekwalificeerde docenten van de afdeling Management Opleidingen. • De jaarplanning wordt doorgenomen met de docenten. Docenten maken elk jaar kenbaar wat hun wensen zijn op het gebied van loopbaanontwikkeling en inzet (onderdeel van de personeelsevaluatiecyclus). In voortgangsgesprekken wordt getracht een match te maken tussen de wensen van het personeel en de verwachtingen van de organisatie. Het panel constateert dat de jaarplanning van de personele inzet goed functioneert en dat de opleiding tijdig zicht heeft op de inzetbaarheid van personeel, ontstane vacatures, verschuivingen in taken en bijscholingsbehoeften. • De hogeschool streeft ziekteverzuim na van maximaal 4,6% voor het jaar 2004. De opleiding realiseerde een ziekteverzuim van 7,76% in 2003. • Uit gesprekken met docenten blijkt dat er sprake is van overwerk en overbelasting van personeel. Dat er naar het oordeel van de docenten sprake is van een te hoge werkdruk blijkt ook uit de interne audit (2004). Het panel stelt vast dat de inzet van het personeel en de verantwoordelijkheid binnen het team voor het realiseren van het onderwijsprogramma groot is. Er is een hoge mate van onderlinge betrokkenheid bij het werk.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding schetst in het zelfevaluatierapport welke kwaliteiten zij nodig heeft om het onderwijsprogramma te kunnen realiseren. Om een competentiegericht curriculum te realiseren is de afgelopen jaren geïnvesteerd in scholing van het personeel (toetsontwikkeling, supervisorentraining, vraaggestuurd leren, competentie leren). • De opleiding formuleert voor elke vacature welke vakinhoudelijke kennis en ervaring vereist zijn. Docentcompetenties zijn beschreven in het kader van het Functieontwikkelingstraject (FUON). De opleiding streeft ernaar docenten aan te trekken die in alle jaren van de opleiding en alle leerroutes zijn in te zetten. Elke docent is verplicht een didactische getuigschrift te behalen en van supervisoren wordt een supervisiebekwaamheid gevraagd.
28
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
•
•
•
•
In het kader van de competentieontwikkeling stelt elk RVT een Team Ontwikkelingsplan op (TOP). Elk team beschikt over een eigen budget voor scholing. Elke medewerker heeft een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) opgesteld. Dit POP is onderwerp van bespreking in de personeelsevaluatiegesprekken. Een keer per jaar vindt een plannings- en waarderingsgesprek plaats met elke medewerker. Vaste onderdelen van dit gesprek zijn: uitkomsten van studentevaluaties, loopbaanontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Afspraken worden vastgelegd. Het panel heeft verslagen van deze gesprekken ingezien. Nieuwe medewerkers krijgen in de eerste maanden een begeleider toegewezen. In de Medewerkershandleiding Management Opleidingen (2003) is beschreven hoe de opleiding is georganiseerd, wat van docenten verwacht wordt op het gebied van beoordeling, begeleiding van studenten et cetera. Het panel heeft de handleiding ingezien en vindt het een handig hulpmiddel bij het introduceren van nieuw personeel en het ontwikkelen en bewaken van procedures en afspraken. Uit evaluaties door studentenpanels blijkt dat studenten de kwaliteit van docenten waarderen. Ook studenten en afgestudeerden waarmee het panel heeft gesproken waarderen de kwaliteit van de docenten zeer. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de facilitering van RVT’s, sturing en monitoring van de ingezette veranderingen op het gebied van competentieontwikkeling (POP’s, TOP’s) nog de nodige aandacht behoeven. Het panel onderschrijft dit.
Onderwerp 4 Facet 4.1
VOORZIENINGEN Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding streeft een goede ICT-infrastructuur na , aanwezigheid van multimediale apparatuur, flexibele inrichting van werkplekken, een passende mediatheekvoorziening en bij het onderwijsconcept aansluitende onderwijs-, praktijk-, studie- en werkplekken. • Er zijn ruimtes waar studenten gebruik kunnen maken van kopieermachines, printfaciliteiten en inbindapparatuur voor werkstukken. • Voor studenten zijn er werkstations en individuele en groepswerkruimten. De mediatheek is goed voorzien. Eerstejaars studenten worden door een medewerker van de mediatheek wegwijs gemaakt in het verzamelen van informatie • In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van het aanbieden van informatie en onderwijs via de digitale weg: cijferlijsten, informatie over roosterwijzigingen, de digitale leeromgeving Blackboard. Het uitgangspunt is dat de student zowel op de hogeschool als thuis via e-mail of Blackboard communiceert met medestudenten, docenten of ondersteunende diensten. De opleiding plaatst steeds meer informatie op het hogeschool
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
29
•
•
intranet. Themaboeken, studiehandleidingen en gidsen zijn via intranet te raadplegen. Voor elk onderwijsblok ontvangen studenten een rooster dat ook op intranet is te raadplegen. Docenten zijn goed bereikbaar voor studenten mede door de centrale en geclusterde ligging van de docentwerkplekken op de afdeling. Zowel studenten als docenten klagen over het fysieke werkklimaat dat zowel in de zomer als de winter te wensen overlaat (gebrekkige klimaatbeheersing). Uit de studentenpanels blijkt dat studenten redelijk tevreden zijn over de faciliteiten die de opleiding biedt. Klachten zijn er over de roostering en kleine kwaliteit (afgestudeerden) en over een gebrek aan computerfaciliteiten tijdens piekperiodes. De huidige studenten waarmee het panel sprak melden dat de kleine kwaliteit verbeterd is (informatie over roosters en cijfers).
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Goed
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding onderscheidt twee soorten van begeleiding: informatievoorziening over studieresultaten en coaching in de vorm van een gesprek tussen student en docent over de studieresultaten. Goede informatie over de voortgang van zijn resultaten en feedback van de coach op zijn functioneren zijn randvoorwaarden voor vraaggestuurd onderwijs, aldus de opleiding. Het gesprek met de student vindt plaats op basis van een individuele portfolio en een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). • Behaalde resultaten zijn via intranet te raadplegen door de student. Hij heeft op die manier continu inzage in de voortgang van zijn studie. Tevens krijgt hij vier keer per studiejaar een cijferuitdraai. Indien de student het niet eens is met het toegekende cijfer kan hij schriftelijk vragen om een correctie en/of een gesprek aanvragen bij de docent. En in laatste instantie kan hij de examencommissie inschakelen. In het studentenstatuut zijn de procedures hiervoor beschreven. • De student wordt op verschillende manieren geadviseerd over zijn studievoortgang. In het eerste jaar krijgt de student tijdig signalen van de studiebegeleider als hij achterblijft met het behalen van studiepunten (drie momenten in de opleiding). Eind augustus volgt een definitief bindend studieadvies. • Voor specifieke studieproblemen of studieadvisering kan de student terecht bij de hogeschoolhoofddocent, de decaan of een studentenpsycholoog. In het kader van de studieadvisering kunnen studenten in het eerste jaar deelnemen aan een ontwikkelingsassessment (een programma van een dag) dat voorbereid wordt in de PPO-leerlijn.
30
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
•
•
•
•
De opleiding heeft aldus het panel een goed doordacht systeem van inhoudelijke begeleiding. Dit wordt vormgegeven in de PPO-leerlijn. In het eerste jaar wordt de student door de PPO-docent begeleid in het zicht krijgen op het beroep en op het inrichten van zijn eigen leerproces. Casus en stage leveren het materiaal voor een gesprek met de docent over beroep en eigen functioneren. Deze gesprekken worden vastgelegd in reflectieverslagen. In het tweede jaar wordt deze manier van werken voortgezet. Waarbij vierdejaarsstudenten de rol van coach overnemen van de docent. Deze vierdejaarsstudenten worden hier op voorbereid en krijgen begeleiding van een docent. In het derde en vierde jaar vindt begeleiding plaats via stagebegeleider en praktijkbegeleider. Daarnaast vindt supervisie plaats in een supervisiegroep van drie supervisanten met een gekwalificeerd supervisor. Deze groep komt 15 keer (twee uur) bijeen. In het vierde jaar gaat de supervisie over in intervisie. Daarbij kan de intervisiegroep steun inroepen van een coach. Vertegenwoordigers van het werkveld met wie het panel sprak, vinden dat de opleiding binnen de marges die zij heeft, veel aandacht besteedt aan begeleiding en supervisie van stagiairs. Uit evaluaties (studentenpanels voltijd en deeltijd) blijkt dat studenten zeer tevreden zijn over de feedback van docenten en de begeleiding. Het panel vernam van deeltijdstudenten en studenten die de afstandslerenvariant volgen dat zij snel en adequaat antwoord krijgen op vragen die zij vaak per e-mail voorleggen aan hun begeleiders. Afgestudeerden zijn blijkens de HBO-monitor (onderzoeken 1999 – 2002) tevreden over de begeleiding. In de afgelopen jaren scoort de opleiding steeds 8 tot 9% boven het landelijk gemiddelde op dit punt.
Onderwerp 5 Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding gaat uit van het kwaliteitszorgbeleid van de afdeling Management Opleidingen. Het beleid is gebaseerd op het model van de European Foundation for Quality Management (EFQM). Het kwaliteitszorgbeleid is gericht op de organisatie en resultaatgebieden van het EFQM/INK-model. De opleiding toont hiermee dat zij integrale kwaliteitszorg nastreeft. De aansluiting tussen de strategische doelen van de afdeling en de huidige acties van de opleiding is op onderdelen niet geëxpliciteerd. • De opleiding heeft in 2000 een nulmeting gedaan en bepaald waar zij staat op de aandachtsgebieden van het EFQM-model. Per aandachtsgebied zijn aspecten benoemd
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
31
•
•
• •
•
•
32
die geëvalueerd worden volgens de volgende werkwijze: individuele beoordeling, groepsbeoordeling (waarin gestreefd wordt naar consensus), vaststellen verbeterdoelen, prioriteiten stellen en formuleren van adviezen aan het management. De nulmeting heeft geleid tot het opstellen van verbeterdoelen voor de organisatie en resultaatgebieden zoals gedefinieerd in het INK-model. In het zelfevaluatierapport is een overzicht van verbeterdoelen opgenomen. Het panel constateert dat deze niet toetsbaar (SMART) zijn geformuleerd. In 2001 is een onderzoek gedaan naar de waardering van de opleiding door klanten. Werkgevers is gevraagd een uitspraak te doen over het niveau van de afgestudeerden. De respons op het onderzoek was dermate laag dat er geen betrouwbare en valide conclusies uit het onderzoek getrokken konden worden met betrekking tot het niveau van de opleiding PenA. Het oordeel van het personeel over de opleiding komt aldus het zelfevaluatierapport voldoende tot uiting in de overleg- en medezeggenschapstructuur en het managementteamoverleg. De waardering van de opleiding door het personeel wordt niet expliciet gemeten. De waardering van de opleiding door de maatschappij wordt getoetst via vergaderingen met de werkveldadviescommissie en via contacten van docenten met stagebieders. De opleiding voert jaarlijks onderwijsevaluaties uit (binnenschools en buitenschools programma) voor de volgende onderdelen: casusonderwijs, onderwijseenheden, curriculum, supervisie, praktijkoriëntatie, blokstage, jaarstage, afstudeerproject. Na elk onderwijsblok vindt een evaluatie plaats door een representatieve groep van studenten. Deze studenten overleggen gezamenlijk welke punten verbetering behoeven (consensusbijeenkomst). Vervolgens wordt de uitkomst van de consensusbijeenkomst besproken in zogenoemde kwaliteitspanelbijeenkomsten waarin studenten, docenten en voorzitters van resultaatverantwoordelijke teams zitting hebben. De panelbijeenkomst staat onder voorzitterschap van de staffunctionaris kwaliteitszorg. Van dit paneloverleg wordt verslag gemaakt en uitkomsten worden gerapporteerd aan de resultaatverantwoordelijke teams die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van verbeteractiviteiten. De voorzitters van de resultaatverantwoordelijke teams rapporteren aan de staffunctionaris kwaliteitszorg over te ondernemen verbeteracties. Stages en supervisie worden op soortgelijke wijze jaarlijks geëvalueerd. Studenten kunnen ook zelf zaken aan de orde stellen zoals studiefaciliteiten, roostering toegankelijkheid secretariaat. Deze onderdelen maken geen deel uit van de standaard vragenlijst. Het panel constateert dat er veel besproken en gemeten wordt onder studenten, maar dat de primaire meetresultaten niet openbaar gemaakt worden en niet worden getotaliseerd. De opleiding hanteert een 80 – 20 norm om vast te kunnen stellen of actie noodzakelijk is (een score van 20% ontevredenheid leidt tot het ondernemen van vervolgonderzoek of acties). Wat uiteindelijk de relatie is tussen de uitkomst van het consensusoverleg en de getotaliseerde scores van de enquêtes is niet inzichtelijk gemaakt. Alleen als de studentenpanels een negatief oordeel geven over een aspect van de opleiding, wordt gecontroleerd of dat ook klopt met de enquêteresultaten.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
•
•
•
Het panel heeft geen uitwerking van primaire gegevens van enquêtes (getotaliseerde uitkomsten) gezien (bijvoorbeeld 70% was positief). De uitkomsten van het paneloverleg worden gepubliceerd, maar de onderliggende gegevens niet. Het panel is positief over het feit dat naast het meten van studenttevredenheid ook reflectie plaatsvindt op de oordelen van de studenten. De verslagen van die bijeenkomsten worden intern verspreid en besproken in diverse gremia. Het panel constateert dat de opleiding ook gezien vanuit de eigen kwaliteitsopvatting van het EFQM-model de waardering door klanten (werkgevers, studenten), personeel en maatschappij in onvoldoende mate systematisch meet en/of de resultaten van dat onderzoek onvoldoende systematisch verwerkt en gebruikt als input voor een discussie in kwaliteitspanels, RVT en managementteam. In 2004 is er een eerste interne audit gehouden waarvan het rapport vlak voor het bezoek van het panel verscheen. Het panel heeft een samenvatting van het rapport ingezien en constateert dat de opleiding de PDCA cirkel nog niet systematisch doorloopt.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • In facet 5.1 is beschreven op welke wijze verbeteracties tot stand komen. RVT’s zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van een door hen op te stellen verbeterplan. • Het panel is ervan overtuigd dat op deze wijze veel acties zijn ondernomen ter verbetering van de kwaliteit van organisatie en onderwijs. Dit moge blijken uit de reactie van een studentlid van een kwaliteitspanel die de verslagen van de afgelopen jaren heeft doorgenomen en tot de conclusie komt dat er op dit moment veel onderwerpen die destijds speelden niet meer aan de orde zijn in de panels. • Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek kunnen constateren dat onderdelen van afspraken over verbeteracties wel traceerbaar zijn (notulen van diverse overleggroepen), maar dat er geen systematiek is die de uitkomsten van verschillende verbeteracties voor de opleiding (medewerkers, studenten, werkveld) inzichtelijk en toegankelijk maakt. Studenten moeten bijvoorbeeld zelf achter resultaten aangaan van uitkomsten van kwaliteitspanels. • Verbeteracties, taken en opleverdata zijn doorgaans vastgelegd in werkplannen van projectgroepen en/of RVT’s. Het panel heeft hier diverse voorbeelden van gezien. Het panel heeft vastgesteld dat de daarin verwoorde doelen niet SMART zijn verwoord en dat daardoor monitoring en evaluatie van verbeteracties moeilijk is. • Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek uitvoerig stilgestaan bij de vraag wie uiteindelijk toezicht houdt vanuit de managementlijn op het geheel van verbeteractiviteiten en het doorvoeren ervan door de resultaatverantwoordelijke teams. Het panel is tot de conclusie gekomen dat de verantwoordelijkheden van de
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
33
verschillende betrokken groepen in het kwaliteitszorgsysteem nog niet duidelijk is uitgekristalliseerd. Met name in de C van de PDCA cyclus zit de zwakke schakel.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • Uit de documenten die het panel heeft ingezien (kwaliteitsplannen, notulen van vergaderingen) en uit gesprekken blijkt overduidelijk dat studenten en medewerkers worden betrokken bij de evaluaties. Dat geldt in mindere mate voor alumni en werkgevers. • Via deelname aan de HBO-monitor (met een specifieke rapportage over de PenA opleiding) krijgt de opleiding achteraf feedback van afgestudeerden over de tevredenheid van studenten over de opleiding. • De opleiding bespreekt de uitkomsten van voor hen relevante onderzoeken met: studenten (die deelnemen aan de panels), docenten, opleidingscommissie, curriculumcommissie en de werkveldadviescommissie en, indien het om ingrijpende wijzigingen in het curriculum gaat, ook met de examencommissie. • Het panel heeft in de gesprekken vastgesteld dat de terugkoppeling van resultaten van evaluatieonderzoek naar studenten in het algemeen gebrekkig is. En heeft voorts geconstateerd dat er weinig samenhang in de terugkoppelingen aan de betrokkenen te vinden is: iedere groep krijgt informatie over de resultaten van zijn eigen enquête. Het panel heeft geen overkoepelende analyse van de resultaten aangetroffen (zie ook 5.1 en 5.2).
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • Alle studenten worden tussentijds getoetst. De opleiding krijgt hierdoor een beeld van de voortgang van de ontwikkeling naar het eindniveau. De toetsen worden opgevolgd met feed back middels gesprekken. Een tussentijdse toets vindt plaats aan het eind van de propedeuse (toetsing en assessment). De opleiding toetst het eindniveau van de student
34
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
•
•
• •
•
•
op een wijze die past bij de verschillende doelgroepen van de opleiding. De voltijdstudenten worden getoetst via het eindproject en het eindgesprek. Deeltijdstudenten worden getoetst door middel van een scriptie en eindgesprek. De afstudeerfase van de afstandslerenvariant (onderdeel van de voltijdvariant) is nog in ontwikkeling (nog geen studenten in de eindfase). Het eindniveau van deze voltijdstudenten zal worden beoordeeld via een scriptie en mogelijkerwijs een eindgesprek. De opleiding is bezig met het invoeren van competentiegericht onderwijs en het ontwikkelen van toetsvormen die hierbij aansluiten. Tot nu toe zijn er twee assessments ontwikkeld (afsluitende assessment van de propedeuse en assessment voor de hbocompetenties of Dublin descriptoren). Deze assessments zijn dit jaar als proef uitgevoerd. Met ingang van 2004 – 2005 worden ze regulier ingezet. Een belangrijke methode voor het meten van het eindniveau van de voltijdopleiding is het afstudeerproject. De student moet laten zien dat hij beschikt over de kennis en vaardigheden om zelfstandig praktijkproblemen te kunnen oplossen. Studenten werken in een groep aan afstudeerprojecten die in opdracht van het bedrijfsleven worden uitgevoerd. Studenten worden als groep én individueel beoordeeld. De wijze van beoordelen is in protocollen vastgelegd in de Projectnota vierde jaar. Daarin is een beoordelingsformulier opgenomen. Beoordeling vindt plaats door de projectbegeleider, die het oordeel van de opdrachtgever meeweegt in het eindoordeel. Voor de afstandsvariant en de deeltijdvariant is het uitvoeren van een afstudeerproject niet geschikt, aldus de opleiding. Hier wordt het eindniveau getoetst via een scriptie. De student wordt op vergelijkbare wijze begeleid als bij het afstudeerproject van de voltijdopleiding. De scriptie levert een beroepsproduct op dat ter beoordeling aan de opdrachtgever wordt aangeboden. De opdrachtgever toets de scriptie op de bruikbaarheid ervan in de praktijk. De wijze van beoordelen is in protocollen vastgelegd in de Scriptienota. Het panel heeft afstudeerwerkstukken ingezien en constateert dat deze in voldoende mate systematisch zijn beoordeeld (uniform systeem van beoordelen). Afgestudeerden van de voltijdopleiding zijn tevreden over hun behaalde eindkwalificaties (HBO-monitor 2002). Zij zijn positief over de voorbereiding op de beroepspraktijk (79%). Dit beeld werd bevestigd door afgestudeerden waarmee het panel gesproken heeft. Wel melden zij dat de financiële aspecten van de bedrijfsvoering in relatie tot personeelsbeleid onderbelicht zijn gebleven in de opleiding. De HBO-monitor 2002 laat zien dat twee van de drie respondenten (deeltijd) positief is over de aansluiting bij de beroepspraktijk. Dit cijfer is echter niet erg betrouwbaar vanwege het kleine aantal respondenten. Het panel stelt vast dat vertegenwoordigers van het werkveld en alumni tevreden zijn over het gerealiseerde niveau.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
35
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Dit oordeel wordt als volgt onderbouwd: • De opleiding hanteert de volgende streefcijfers voor de gemiddelde verblijfsduur van studenten (uitvallers en geslaagden): - een gemiddelde verblijfsduur van afgestudeerden van minder dan 4,5 jaar; - een gemiddelde verblijfsduur van uitvallers van minder dan 1,35 jaar. • De opleiding gaat verder uit van de volgende kengetallen: uitvalpercentage en opleidingsrendement. Voor deze kengetallen zijn geen streefcijfers vastgesteld. Het panel constateert dat de opleiding in het zelfevaluatierapport deze kengetallen verder niet heeft geanalyseerd. • Het panel heeft de bijlagen met kengetallen geanalyseerd. De analyse laat het volgende beeld zien. Het blijkt dat 57% (voltijdopleiding) na vijf jaar het diploma behaalt (cohort 1997) en bijna 63% van het cohort 1998. Het overzicht van de uitvalpercentages laat voor de voltijdopleiding zien dat het percentage uitval na 2 jaar toeneemt van 24% van het instroomcohort 1997 naar 46% van het instroomcohort 2000. Het percentage uitval na twee jaar van het instroomcohort 2001 daalt weer naar 39%. Een positief signaal aldus het panel. In het afstandsleren traject (onderdeel van de voltijdopleiding) is de uitval na één jaar 38%, na twee jaar 66% (cohort 2001) en 56% na één jaar (cohort 2002). Voor de deeltijdopleiding is het rendement na drie jaar 47 % en na vier jaar 53% (cohort 1999). Van het cohort 2000 is 23% geslaagd na drie jaar. Het uitvalpercentage na drie jaar neemt toe van 47% (cohort 1999) naar 52,6% (cohort 2000). In het duale traject is tot nu toe geen uitval en zijn alle studenten geslaagd. • De gemiddelde verblijfsduur van afstudeerders van de voltijd opleiding is in 2002 4,15 jaar (was in 2001 4,3). Het afstandsleren-traject dat onderdeel is van de voltijd opleiding heeft nog geen afgestudeerden. Voor de deeltijd is de verblijfsduur van geslaagden 3,11 jaar (2002). In de periode 1997 – 2001 is de gemiddelde studieduur van geslaagden opgelopen tot 4,88 jaar in 2001. Via een intensieve studiebegeleiding van langstudeerders in de deeltijdvariant is dit cijfer in 2002 gedaald. Ook speelt mee dat een deel van de instromers van de deeltijdopleiding via elders verworven competenties in het tweede studiejaar is ingestroomd. Voor het duale traject geldt de volgende reeks van cijfers voor de gemiddelde studieduur 4 (2000), 4,44 (2001) en 5 (2002). In 2002 betrof het een kleine groep van drie uitstromende studenten, waardoor de aanwezigheid van een uitschieter naar boven het gemiddelde sterk heeft doen toenemen. • De gemiddelde verblijfsduur van studiestakers in de voltijd opleiding is in 2002 1,9 jaar. In 2001 was dit 1,45 en in 2000 1,39. In de drie jaren daarvoor was de verblijfsduur van studiestakers ongeveer 1,50. De opleiding hoopt door het aanscherpen van het negatief 36
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
•
bindend studieadvies dit cijfer weer naar beneden te kunnen terugdringen. Het afstandsleren-traject dat onderdeel is van de voltijd opleiding kent een zeer laag gemiddelde verblijfsduur van studiestakers 0,43 jaar in 2001 en 0,73 jaar in 2002. De opleiding realiseert zich aldus het zelfevaluatierapport dat de voorlichting aan studenten die kiezen voor de afstandsleren variant moet worden aangescherpt. De zelfstudie is een zwaar traject naast werk en vaak de verantwoordelijkheid voor een gezin. Voor de deeltijd is de verblijfsduur van studiestakers 2,28 (2002). In de periode 2000 en 2001 is de gemiddelde studieduur van studiestakers 1,25 jaar. De betrouwbaarheid van de cijfers van de jaren daarvoor is gering vanwege het kleine absolute aantal uitvallers. Voor het duale traject geldt dat er geen studiestakers zijn. Het panel constateert dat de opleiding naar eigen maatstaven (gemiddelde studieduur geslaagden en uitvallers) redelijk presteert. Het panel vindt wel dat het toenemende uitvalpercentage in de deeltijd te weinig aandacht krijgt in het verbeterbeleid van de opleiding.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
37
38
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Deel C: Bijlagen
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
39
40
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
41
42
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
43
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heef?t)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?)
Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1961 - 1966 1966 - 1970 1976 - 1978 1978 - heden
Werkervaring 1994 tot heden
44
Pollmann C.M. V 25 07 1949 nee Gefungeerd als tweede voorzitter van een visitatiecommissie CMV. Regelmatig gefunctioneerd als dagvoorzitter. Van 1981 tot 1987 werkzaam als docent en adjunct directeur onderwijsorganisatie op Academie de Horst in Driebergen. Ervaring in het vormingswerk, het vrouwenemancipatiewerk, arbeidsbemiddeling, coaching, supervisie, projectorganisatie en management. Bestuurslid van de vrouwenvakschool, het Provinciaal Opbouworgaan Noord Brabant, directeur landelijke stichting Ambulante Fiom (gespecialiseerd maatschappelijk werk) Projectleider van het landelijke kwaliteitsbeleid in de kinderopvang. Zowel de inhoudelijke normen als het toetsingsstelsel en draagvlak bij de landelijke kinderopvangorganisaties ontwikkeld. Organisator en deelnemers van het internationaal tribunaal tegen geweld tegen vrouwen in Joegoslavië. Lid van de Nederlandse afvaardiging van de wereldconferentie over bevolkingsproblematiek op de Filippijnen. Deelname aan diverse internationale conferenties Specifieke kennis op het gebied van Welzijnswerk, Onderwijskwaliteitsbeleid, Hulpverlening. MMS b Sociale Academie den Elzent, Eindhoven Voortgezette Opleiding Amsterdam Cursussen en trainingen op post academisch en post doctoraal niveau op het gebied van management, informatica en automatisering, projectmanagement, timemanagement, schrijversvakschool. Werkzaam vanuit de eigen b.v. als (interim) manager in de functie van - directie arbeidsvoorziening Nijmegen, verantwoordelijk voor de uitvoering van de reorganisatie van het bureau in kleinere klantgericht werkende eenheden in Nijmegen. Tevens coach van enkele leidinggevenden bij het arbeidsbureau.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
- Hoofd afdeling Grondzaken, Economie en Werkgelegenheid Stadsdeel Westerpark in Amsterdam, verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding, integrale aanpak en begeleiding van grotere projecten. Projectmanager werkgelegenheid Amsterdam vanuit de deelgemeente taakstellend verantwoordelijk voor de resultaten. Ook het tot stand brengen van productieve samenwerkingsverbanden met arbeidsvoorziening en de sociale dienst enerzijds en werkgevers en ondernemers anderzijds behoorde tot de taken. Projectleider kwaliteitsstelsel Kinderopvang landelijk, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van normen, een toetsingsstelsel en draagvlak bij de landelijke kinderopvang. Thans werkzaam aan de implementatie van het stelsel. Hoofd afdeling wonen en welzijn dienst wijkzaken gemeente Tilburg, in samenwerking met de gebiedsteams verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de afdeling, werkend met het z.g. Tilburgse model. Leidinggevende projectontwikkeling Plan van Herstel in het Oude Noorden in opdracht van de bestuursdienst Rotterdam. Een project dat zich richt op de problematiek van Marokkaanse gezinnen in het Oude Noorden. Een integrale aanpak is ontwikkeld, waarbij gewerkt is aan de verbetering van de positie van de gezinnen op de terreinen van werken, vrije tijd, hulpverlening en justitie. Hoofd afdeling trajectbemiddeling langdurig werkzoekenden bij de dienst Werkstad, gemeente Rotterdam, verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding. Klantgerichtheid van de medewerkers bevorderen, in samenwerking met diverse externe partners bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van trajecten voor werkzoekende jongeren Daarnaast geef ik inleidingen (momenteel vooral op het terrein van kwaliteitsbeleid), trainingen en individuele coaching voor leidinggevenden. 1988-1994 Directeur Landelijke Stichting Ambulante Fiom Den Bosch. De Fiom is een gespecialiseerde hulpverleningsorganisatie met zestien vestigingen in Nederland. Er werkten toen ongeveer 200 mensen. In de zes jaar is de organisatie vernieuwd, ontwikkeld en gemoderniseerd. Samenwerkingsverbanden (ook internationaal) en strategies beleid zijn ontwikkeld, een managementinformatiesysteem, kwaliteitsbeleid,
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
45
intern opleidingsbeleid, trainingsprogramma’s zijn ingevoerd. Met name is veel aandacht besteed aan de positionering van de organisatie landelijk en profilering naar de markt. 1982-1988 Gemeenteraadslid en Wethouder, gemeente Liempde Verantwoordelijk voor de portefeuilles ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, sociale zaken, welzijn en milieu. Vanuit de functie deelname aan diverse regionale en provinciale samenwerkingsverbanden. 1981-1986 Adjunct directeur Hogeschool De Horst, Driebergen Verantwoordelijk voor de onderwijsorganisatie van de dagopleidingen en het toelatings- en eindexamenbeleid van de Hogeschool. Daarvoor ben ik actief geweest als docent, supervisor, regionaal consulent, vormingswerkster en ondernemer van een kleine, coöperatieve winkel- werkplaats. In de laatste twintig jaar ben ik voorzitter of bestuurslid geweest in diverse organisaties zoals de Rutgersstichting, de Annie van Dieren School, het PON (Provinciaal Opbouworgaan Noord Brabant), Delta, Stichting Welzijn Boxtel en o.a. deelnemer van een denktank volksgezondheid en provinciaal beleid. Diverse publicaties onder meer Handleiding Kwaliteitsstelsel, columns en diverse artikelen
46
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?)
Theunen E.W.J.J.M. drs. de heer 15-12-1965 neen sociaal juridische dienstverlening
Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid neen (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Sociale zekerheid, Bijstand, Schuldhulpverlening, Armoede Personeels-management Diversiteit
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1983-1987 1987-1988 1988-1992 Werkervaring Medewerker/ Manager beleidsafdeling sociale dienst Amsterdam Hoofd beleidsbureau Taskforce Kwaliteit Bijstand Hoofd beleidsafdeling en bezwaar en beroep sociale dienst Haarlem Manager Divosa, belangenvereniging managers sociale diensten
Sociale Zekerheid/schuldhulpverlening
Personeel en Arbeid Sociaal Pedagogische Hulpverlening HBO personeelsmanagement WO- propedeuse rechten WO-doctoraal sociale zekerheidswetenschap 1992-1997 1997-2000 2000-2001 2001-heden
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
47
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 2001-heden (schatting juni/ juli 2004) 2000-2001 1998-2000 1993-1998 Stageervaring 2003-heden
2003-2003
48
Tim Schuurmans TS Man 28 januari 1981 Personeel & arbeid Fontys Hogescholen 2003-2004 Voltijd/varduaal Instituutsmedezeggenschapsraad lid + aanspreekpunt IMR voor opleidingscommissie P&A néé néé néé
néé Personeel en arbeid
Personeel en Arbeid, richting Personeel Management & Organisatie, Fontys Hogescholen Tilburg Personeel en Arbeid, Fontys Hogescholen Tilburg; (gehaald) vwo, Pleincollege Van Maerlant; (gehaald) havo, Van Maerlantlyceum; (gehaald) Rabobank Deurne Voor 18 uur per week 40 weken schrijven functiegerelateerde opleidingsraamwerken, schrijven functiespecifieke deel inwerkprogramma’s, inwerken medewerker voor afdeling P&O, uitvoering geven aan alle voorkomende P&O werkzaamheden. Rabobank Deurne Voor 18 uur per week 20 weken; vervangen medewerker personeelszaken, inwerken uitzendkracht voor afdeling P&O, uitvoering geven aan alle voorkomende P&O werkzaamheden.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
2002-2003
2001-2002
Bestuurlijkervaring 2002-heden
2002-2003
Werkervaring (meest relevante) 2003-2003 (1 maand vakantiewerk)
Rabobank Someren-Mierlo (stage) Voor 18 uur per week 20 weken; schrijven van; vacatureteksten, werving beleidsnotitie virtuele arbeidsmarkt., plan van aanpak bevordering medewerkertevredenheid stafafdeling bedrijfsbureau, instructie gebruik toepassing Active Recruiter als wervingsinstrument. NH Golden Tulip Human Resources Cluster ZW2 Medeverantwoordelijk voor administratieve afhandeling in- en uitdiensttreding medewerkers. Daarnaast helpen met implementatie van het cluster, aanpassen van Standard Operating Procedure in- en uitdienst en schrijven van diverse SOP’s voor cluster. Lid instituutmedezeggenschapsraad Personeel en Arbeid; Fontys Hogescholen Uitvoeren van instemmingsrecht met betrekking tot zaken als; vaststellen/ wijzigen leerovereenkomst, vaststellen/ wijzigen Onderwijs Examen Reglement en vaststelling/ wijziging van de interne organisatie van het Instituut. Lid Onderdelen Commissie NH Koningshof Hotel (5 maanden) De Onderdelen Commissie is de ondernemingsraad op hotel niveau binnen de NH keten. Medewerker P&O: Rabobank Deurne Schrijven opleidingsbeleid, vormgeven instrumenten opleidingenadministratie, vervangen medewerker personeelszaken, schrijven algemene deel inwerkprogramma
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
49
NQA auditor/panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?)
Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1993 - 1968 1969 - 1973 1977 - 1984 Overige cursussen 1996 1999 - 2000
2002 2003 2003
50
Horrevorts A.G.M. Drs. Ing. M 17 06 1951 Ja Ja (secretaris in diverse panels)
Nee Ja Internationale samenwerking in het hoger onderwijs (ontwikkelingslanden) In de periode 1995 – 1999: opstellen van adviesrapporten ten behoeve van projectbeoordeling in het kader van ontwikkelingssamenwerking; voorbereiden van project- en programma-evaluaties; jaarlijks uitvoeren van monitoring missies van projecten in uitvoering aan drie universiteiten in India, Bangladesh en de Filippijnen. Institutionele ontwikkeling in hoger onderwijs in Ontwikkelingslanden; Project identificatie, projectontwerp, monitoring en evaluatie; Beoordelen van projecten in het hoger onderwijs; Curriculumontwikkeling in het (hoger)beroepsonderwijs;
HBS-B, RK HBS Pius X te Almelo Metaalkunde, HTS-Utrecht, thans Hogeschool van Utrecht, sector Techniek Sociale Geografie, specialisatie Geografie van de Ontwikkelingslanden, Vrije Universiteit te Amsterdam Monitoring van projecten, MDF (in-service training Nuffic) Postgraduate course “Institutional Management and Change in Higher Education”, Centre for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Universiteit Twente en Open University, Engeland. Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, Lloyds Register Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyds Register Adviesvaardigheden, Thymos
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Werkervaring 2004 - heden 2000 - 2003 1995 - 2000
1993 - 1994 1986 - 1992
1977 1976 - 1977 1974 - 1976
Overig 1995 - 1999
Beleidsmedewerker kwaliteitszorg, Netherlands Quality Agency, Den Haag Beleidsmedewerker kwaliteitszorg HBO-raad, Den Haag Programma medewerker in het kader van het programma Medefinanciering universitaire en HBO samenwerking (MHO) bij de Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic), Den Haag. Projectcoördinator Platform Hoger Beroepsonderwijs en Ontwikkelingssamenwerking (Platform HBO & OS) bij de Nuffic. Medewerker ontwikkelingseducatie, Platform Hoger Technisch Onderwijs en Ontwikkelingssamenwerking (Platform HTO & OS) bij de stichting Technologie Overdracht Ontwikkelingslanden (TOOL) te Amsterdam. Het Platform werd aangestuurd door de HBO-raad, Nuffic en hogescholen. Vanaf september 1989 projectcoördinator van het Platform Hoger Beroepsonderwijs en Ontwikkelingssamenwerking (Platform HBO & OS) Functiebeschrijver bij de Gemeentelijke Sociale Dienst van Amsterdam Cursusbegeleider voorbereidingscursussen van SNV in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Leraar metaalkunde, middelbaar technisch onderwijs, Bataan National School of Arts and Trades, Filippijnen. In dienst van SNV, Organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Cursusleider van Nuffic-cursus “ObjectivesOriented Project Planning” voor staf van universiteiten en hogescholen
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
51
52
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
53
Onderwerp Facet Preambule...................................................................................................................... 55 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) ............................................ 58 1.1 Niveau bachelor........................................................................................................ 58 1.2 Domeinspecifieke eisen............................................................................................ 58 1.3 Oriëntatie hbo bachelor ............................................................................................ 58 2. Programma...................................................................................................................... 60 2.1 Eisen hbo ................................................................................................................. 60 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma ............................................................ 61 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma ....................................................................... 62 2.4 Studielast.................................................................................................................. 62 2.5 Instroom ................................................................................................................... 63 2.6 Duur ......................................................................................................................... 63 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ............................................................... 64 2.8 Beoordeling en toetsing ............................................................................................ 64 3. Inzet van personeel.......................................................................................................... 65 3.1 Eisen hbo ................................................................................................................. 65 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................. 65 3.3 Kwaliteit personeel ................................................................................................... 65 4. Voorzieningen.................................................................................................................. 66 4.1 Materiële voorzieningen............................................................................................ 66 4.2 Studiebegeleiding. .................................................................................................... 66 5. Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 67 5.1 Evaluatie resultaten .................................................................................................. 67 5.2 Maatregelen tot verbetering ...................................................................................... 67 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. .......................... 67 6. Resultaten ....................................................................................................................... 68 6.1 Onderwijsrendement................................................................................................. 68 6.2 Gerealiseerde niveau................................................................................................ 68 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)..................................................................... 69 7.1 Differentiatie en profilering ........................................................................................ 69 7.2 Kwaliteit .................................................................................................................... 69 7.3 Concretisering .......................................................................................................... 69 7.4 Onderscheidend karakter ......................................................................................... 69 Bijlage1. Kengetallen .......... ............................................................................................................70
54
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: onvoldoende voldoende goed of excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
55
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, etcetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI Resultaten VII Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
56
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: overzicht van beoogde eindkwalificaties; het beroepsprofiel; studiegids; overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); overzicht van personeel (kwalificaties docenten); kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
57
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is.
58
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet Aanwijzing 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
1.1
Op welk specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend?
1.3
Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
1.3
1.2
1.2
Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAO-accreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden. Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
59
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij? Hoe ontleent de opleiding studiemateriaal aan de beroepspraktijk? Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk?
Hoe wordt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden vormgegeven? Op welke wijze is sprake van interactie met (toegepast) onderzoek?
Hoe wordt geborgd dat studenten de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline meekrijgen? Welke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft de opleiding? Ervaren studenten, afgestudeerden en afnemend werkveld dat sprake is van een actueel en praktijkgericht programma?
60
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het programma plaats? Ervaren studenten dat door middel van het programma de eindkwalificaties kunnen worden bereikt?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma ‘gedekt’ zijn. Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties aan leerdoelen van programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, studenten) over de aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
61
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma
- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Hoe wordt geborgd dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen?
Ervaren studenten die samenhang ook?
Aanwijzingen Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
62
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Aanwijzing Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de qua vorm? start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke is qua inhoud? deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Hoe wordt gedifferentieerd tussen Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen instromende vwo-studenten, havovwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en studenten en andere instromende hoe de opleiding studieresultaten van verschillende groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op studenten? voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Ervaren studenten de aansluiting ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
63
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)? Ervaren studenten dat de gehanteerde werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het didactisch concept?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Beschrijf de uitwerking van het didactisch concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
64
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
65
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen
- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
66
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt hoe wordt getoetst of deze zijn getoetst of de streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de bereikt? opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties evaluaties tot verbeteringen gebeurt. Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake hebben geleid? is van een verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, Op welke wijze worden: alumni en het afnemend beroepenveld worden -medewerkers, betrokken. Hoe vaak gebeurt dit? Hoe wordt ervoor -studenten, gezorgd dat deze evaluaties representatief zijn voor deze -alumni groepen? Worden de resultaten van evaluaties -afnemend beroepenveld teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen genoemde bij de interne kwaliteitszorg betrokken? groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
67
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Hoe verhouden deze zich tot relevante Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe andere opleidingen? deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Voldoet het rendement aan de eigen Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een streefcijfers? beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)? Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
68
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol? Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding? Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. 7.1 Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. 7.3 Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. 7.4 De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
69
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
70
2002
2002
2001
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
71
72
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
73
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveausfacetten, onderwerpen en eindoordeel- inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het eindoordeel; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
74
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden1. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
1
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
75
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten2: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen3, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 2
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
3
76
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
77
•
• • • •
• • • •
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een van tevoren aangegeven termijn. Panelsecretaris (medewerker NQA4) Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt).
Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
4
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen.
78
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld5; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld aan het materiaal 5
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
79
dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
80
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
81
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
82
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
83
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn).
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is
84
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
85
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen. Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop 86
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidingslocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
87
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
88
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING6 Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
6
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
89
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het eindoordeel. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten7: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? 7
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet.
90
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen8, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de concrete situatie waarin zij zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen.
8
Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen.
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
91
De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
92
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
Samenvattend: de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA – Chr. Hogeschool Windesheim, opleiding Personeel en Arbeid
93