Charles den Tex
Angstval
de geus
Zevende druk © Charles den Tex, 2004 Deze editie © De Geus bv, Breda 2012 Eerste uitgave De Geus bv, Breda 2007 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Silas Manhood/Arcangel Images isbn 978 90 445 2462 8 nur 330 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
een Kram staat onder. Voeten dwars op zijn wil. Handen als hard hout. Recht en rustig. Betrouwbaar. Vast op een plek waar hij niet hoort. Beweging kan hem verraden, en dat is lastig. Maar wel het risico van het vak. Waar je niets te zoeken hebt, is het meeste te winnen. Te verdienen. Hij heeft jeuk. Boven hem lopen twee bewakers. Hun verveelde voortgang is traag. Kram moet plassen, en de jeuk rukt op. Aan zijn kruis, zijn tepels en zijn vingers. Geluidloos krabt hij met zijn rechterhand in zijn broekzak. Tepels moeten wachten. Op de begane grond verloopt een tergend gesprek. Negeren is onmogelijk. ‘Als jij, en dat meen ik...’ ‘O, nou wordt-ie serieus.’ ‘Nee, als jij, zeg ik, luister nou eens, man, als jij...’ ‘Heb jij honger? Ik heb honger...’ ‘Dat bedoel ik nou!’ Zweet groeit in stille druppels op zijn voorhoofd, plakt in zijn oksels. Nergens staat geschreven dat dit moet. Kram duwt zijn benen tegen elkaar en dwingt zijn plas op de plaats. Beheersing brengt geduld. Hij vertraagt zijn ademhaling. Niet te diep, niet te ver. Zuurstof doet branden en dat is het laatste waar hij nu behoefte aan heeft. De mannen praten. ‘Als jij niet begint met een beetje sportschool, dan heb je straks vet waar anderen een leven hebben, ja?’ ‘Dit? Allemaal spieren.’ ‘Ja, en me moeder is koningin...’ Op de grond tussen zijn voeten staat de tas. Propvol pa9
pier dat door deze debaters moet worden bewaakt. Met vet en spieren. Zij boven. Kram onder. Verkeerde verhouding. Een slecht startpunt, maar een erger eindpunt. Zover is het nog niet. Waarom, denkt hij, waarom wordt dit gebouw door mensen beveiligd? Niemand gebruikt nog mensen. Echte, geurende, rondlopende mensen in uniform. Met zware tred en misplaatste mening. Met zaklantaren en gebrekkige scholing. Waarom zijn deze mannen mobiel verbonden met een meldkamer? Waarom zijn het geen camera’s? Of sensoren? Mooie, dode spullen die zich aan de gebruiksaanwijzing houden. Kram krabt. Knijpt kleine velletjes om de optrekkende jeuk rond zijn geslacht te stoppen. Wachten is werk, dat weet hij. Wie niet kan wachten, kan niks. Elke minuut is een examen. Een test. Kan de wil wat de tijd niet kan? Oprekken, dubbelvouwen, verkleinen, tot het weg is. Boven gaat een telefoon. Onwillekeurig begint hij te tellen. Eén... twee... drie... vier... vijf... zes... ‘Met Hans.’ Snel zijn ze niet. ‘Nee, we zijn... nou, waar zijn we? Halverwege... zoiets... precies... ik kom ’r aan.’ Stervende stemmen langs verlaten vloeren. De sluitende deur laat stilte achter. Kram wacht nog altijd. De stilte groeit en neemt hem in zich op. Mooi. Met de tas schiet hij de trap op naar de begane grond en maakt snelle passen naar de uitgang. Hij houdt het pasje voor de magneetstriplezer en na drie luide, doordringende pieptonen beginnen twee grote glasplaten te schuiven. Gemotoriseerde wanden met onzichtbare techniek functioneren op commando. Hij loopt naar buiten, en verder, weg van de entree, tot zijn donkere kleding verdwijnt in de lichtloze lucht. Opgelost, lijkt het. 10
Hij moet nu echt ongenadig plassen. Zonder dreiging heeft de druk op zijn blaas vrij spel. Buiten het zicht van bewakers en bewoners holt hij over de parkeerplaats. De grond dreunt door zijn hielen. Elke schok voelt hij in de urine die nu bijtend een weg naar buiten eist. Hij wil de hoek om, maar per meter wordt zijn marge kleiner. Tot de aandrang hem stopt. Trillend schuift hij de tas op zijn rug, trekt de rits van zijn broek naar beneden en zet zijn voeten uit elkaar. Het kan gebeuren. nu! Maar er gebeurt niets. Hij heeft zo hard geknepen, dat alles vastzit. Kram wacht. Weer. Tussen Toyota en Renault. Knijpt zijn billen samen, voelt de zachte nacht langs zijn handen, wordt overrompeld door de gretige geur van hamburgers die vanuit zijn achterhoofd herinneringen voedt. Déjà su. 24 uur per dag vatbaar voor alles wat hij al weet. En dan opeens is hij los en is er geen houden meer aan. Klaterende herrie spettert op het asfalt. De opluchting doet pijn en Kram grijpt de dakrand van de Toyota. Hij plast als een hond tegen een band. Maar dan meer. Hij telt. Er komt geen eind aan... zesendertig, zevenendertig, achtendertig... Godzijdank is het geen genetisch materiaal, denkt hij, anders konden ze mijn identiteit straks nog van het parkeervak zuigen. Eindelijk sluit hij weer af. Rits dicht, met zijn gedachten al bijna thuis loopt hij de hoek om, en staat plotseling oog in oog met witblond haar en borsten gebald in krap katoen. Omhoog kruipend over een glad bruin buikje. Glanzend rode lippen doen dingen die zijn lippen niet kunnen. ‘Hé schat!’ ‘Hé jezelf.’ Kram kijkt om zich heen. Ze is alleen. ‘Ben je verdwaald?’ ‘Ik zeker?’ Ze lacht, tong flitst naar buiten en weer terug. ‘Trek in iets lekkers?’ 11
‘En dat heb jij?’ Kram vertraagt, vastgehouden door haar zuigende blik. ‘Ik ben lekkers, schat.’ ‘Dom van mij.’ Kram lacht. ‘En ik ben laat.’ ‘Klopt. Want weet jij hoe lang ik hier al sta?’ Ze zet een been opzij. Een stevig been, dat onmiddellijk een heel eigen plaats vindt in het hoofd van Kram. Moeiteloos. Alsof er nog niets in zat. Hij legt zijn hand op de aangeboden dij, en voelt trillende spieren onder warme huid. Het zingt in zijn vingers. ‘Vanavond niet.’ ‘Zeker hoofdpijn?’ ‘Het doet wel pijn,’ zegt Kram, stapt van de stoep en loopt aan de andere kant om haar heen, ‘maar niet in mijn hoofd.’ ‘Dan is het goed.’ In het voorbijgaan grijpt ze zijn billen. Lekker vol en Kram loopt met de echo van haar hand naar zijn auto. Ouderwets slot. Geen flitsende lichten, piepende installaties of centrale vergrendeling. Het slot van de auto maakt geen melding van gebruik. De kleine, korte klik is nauwelijks hoorbaar. Hij kijkt om. Ze is weg. Ook een hoek om. Dezelfde als hij of een andere. Maakt niet uit. Hoeken genoeg. Hij opent het portier en stapt in. Eén ding is zeker: binnen een paar uur is ze bij hem terug. Uit diezelfde plek in zijn achterhoofd, waar net nog de hamburgers vandaan kwamen. Dan valt er niets meer te ontwijken. Geen trottoir meer om af te stappen. Alleen nog haar hand aan zijn bil, en nog een keer. Zo vaak hij wil. Rustig rijdend heeft hij zijn haast onder controle. Het is kwart over drie en de nacht is eindelijk zichzelf. Systeem op stand-by. Kram kijkt naar alles wat hij ziet en toch mist hij het meeste. Misschien wel omdat hij naar alles kijkt. Elk beeld een puzzelstukje dat hij keer op keer omdraait, en bekijkt om 12
te zien waar het past. Stukje voor stukje. Daar gaat het hem om. Bij het congrescentrum draait hij de ringweg op. Vrijwel leeg. Zachtjes trommelen zijn vingers op het stuur, de maat uit de radio. Onbekend. Hij luistert ook niet. Aandelen in aandacht heeft hij. Muziek. Richting. Straks. Morgen. Vier delen, en een vijfde voor het werk. Telt lantarenpalen... zeventien, achttien, negentien... Een halfuur later zoeken zijn vingers naar het knopje in de hal. Veertien jaar woont hij hier al, bovenste verdieping van een appartementsgebouw in het zuiden van de stad, en nog steeds kan hij de schakelaar niet blindelings vinden. Hij kijkt en knipt en het elektra grijpt om zich heen, door muren en plafonds. Vult de flat met licht. Nachtlicht. Begrensd licht. Eigen licht. Met de gordijnen dicht ziet niemand er wat van. Kram smijt de tas op de grond en luistert naar de tevreden plof van het gevulde canvas op de vloerbedekking. Het gewicht van papier geeft het geluid extra diepte. Cachet. Dat is het. Geluid met karakter. Hij glimlacht. Voldoening kruipt over zijn gezicht. In de tas zitten documenten van Aestrin International, financiële overzichten van de afgelopen drie jaar. Kopieën daarvan. Kolommen met cijfers en afgekorte omschrijvingen. Zwart op wit wegen woorden meer. Geen bezwaar. De inspanning van het tillen wordt gecompenseerd door de klap die het geeft. Met een voet schuift hij de tas onder een tafel. Morgen meer, maar nu nog niet. Eerst wat anders. Niet veel. Douchen en dromen. Kleren uit en in compositie van gewoonte gevouwen over stoelleuning en zitting. Kram is precies. Heel precies. Dwangmatig. Eindeloze controle in voorbestemde stilte. Naakt nu, zijn tenen op de tegels, plakkerig glad. Drie stappen naar het 13
bad, tweeënhalve stap naar de douchecel. Wist hij al. Allang. Toch telt hij. Elke dag, twee keer per dag. Ochtend, avond. Niet om het te weten, maar om te bevestigen. Begin van de dag, eind van de dag. Vaste verhoudingen. Eén, twee, en een half. Meer niet. Vanaf de deur of vanaf de wastafel maakt geen verschil. In centimeters misschien, maar die tellen niet. Hij telt. Kram. Hij draait de kraan open, alleen warm. Loopt naar de zitkamer en wacht tot de douche de juiste temperatuur heeft, tot de binnenkant van het hokje aan het zicht wordt onttrokken door een hecht pak stoom. Vijf minuten voordat het zover is. Kort. Niet lang, in elk geval. Voor de spiegel in de gang staat hij stil. Kijkt naar zichzelf. Andersom. Ziet zichzelf. Een lang lijf, gespierd, geen gram berusting. Kram is één meter negenentachtig, niet atletisch, maar onverwacht soepel. Hij wrijft met een hand over zijn buik, omhoog, vingert een tepel, voelt de hand van de hoer op zijn billen. Logisch. Gewilde herinnering. Pik vooruit, harder dan hij dacht, geeft betekenis met bijwerking. Geen drank, geen sigaretten. Droge beheersing, dat is het. Hij kijkt op de klok. Nog dertig seconden. Dan stapt hij erin. Uitgeschakeld in de dichte hitte van de mist. Waterdamp overal. Reddende erectie. Hij vergeet te tellen. In het dampend hete water verliest hij de feiten. Voor zijn ogen verdwijnt het zicht. Precies zoals hij het hebben wil. Met zijn voeten iets uit elkaar en het water werkend op zijn huid probeert hij de redding te rekken. En slaagt.
14
twee De ochtend is vroeg en nog onaangeroerd. Voor halfzeven is er weinig vraag naar Kram. Terecht, rond die tijd zijn antwoorden dun en zonder draagkracht. Hij zit aan het tafeltje in zijn keuken, hij roert en ruikt, om hem heen de windstille geur van koffie en geroosterd brood. Dit is het onbedreigde deel van de dag, zijn gedachten hoeven niet te vechten tegen de voorspelbaarheid en de vertraging, tegen de uitleg van het duidelijke, tegen de bekende weg die hem keer op keer wordt gewezen. Beleefdheid is zijn ergste eigenschap. Deugd uit zijn jeugd, erin geramd, veel te hard en veel te vasthoudend, maar met goede bedoelingen. Tenminste, daar gaat hij maar van uit. Zoveel zekerheden zijn er niet. Koffie kruipt door zijn lichaam. Mooi werk. De korte nacht verliest het van het moment. Buiten zoekt de zon blijvende gaten in een onrustig wolkendek, stuurt jonge stralen door zijn raam. De een na de ander. Op zijn handen, zijn gezicht. Hij strekt zijn armen voor zich uit, rekt, kraakt zijn vingers. Terwijl hij drinkt, bladert hij door de documenten uit de tas. Pakken papier. Verslagen van activiteiten, van handel. Inkoop, verkoop, kosten. Veel getallen en cijfers. Weinig woorden. Rijen en kolommen, percentages en periodes. Codes, symbolen en afkortingen. Grote bedragen, enorme bedragen soms. Miljoenen verschijnen en worden niet meer uitgegeven. Althans, zo lijkt het, want ze verdwijnen wel. Aandachtig bestudeert hij de opeengepakte informatie. In al die pagina’s staat iets. Een boekhouding, dat begrijpt hij nog wel. De registratie van een lucratieve zaak. Maar wat voor handel het is, 15
dat is nauwelijks vindbaar, behalve voor degene die weet wat hij zoekt. Niet voor Kram. Hij denkt. Haalt alle papieren uit de tas en legt ze op tafel. Uit het midden van de stapel trekt hij een dun rapportje, een pagina of vijftien, meer niet. Bekijkt het, snel, ziet vergelijkbare overzichten als in de andere verslagen. Dan loopt hij ermee naar zijn slaapkamer, trekt een lade open en legt het onder zijn onderbroeken. Voor je weet maar nooit. Iets achterhouden kan op bepaalde momenten handig zijn. Cruciale momenten. Hij glimlacht en dat doet hij met plezier. Hij heeft geen idee waar de rapporten betrekking op hebben, maar het is wat de opdrachtgever heeft gevraagd. Hier kan hij mee aankomen. Opdracht vervuld. In pak en overhemd is hij klaar om betaling voor zijn diensten te ontvangen. Meer dan klaar, maar hij krijgt er dan ook een hoop geld voor. Aart Zetter, zijn klant, is niet benauwd. De man is halve onderwereld en heeft geld waar anderen gedachten hebben. Kram loopt. Buiten. De ochtendzon is zuigend warm met de belofte van meer en heter. Ongeveer tien minuten van de parkeergarage naar zijn kantoor. Grachten en gevels. Baksteen en blauwsteen in alle denkbare combinaties. Kram werkt in het oude hart van de stad, waar de stoepen te smal zijn om op te lopen en de fietsers zich oppermachtig wanen, waar horeca en hoeren niet alleen het beeld bepalen, maar ook geuren en geluid. Het krioelende deel van de stad, te veel mensen in te kleine straten. Alleen de grachten maken nog ruimte. Hier voelt hij zich thuis als hij niet thuis is, want waar hij woont wil hij niemand zien. De tegenstelling is groot. Buiten zijn flat op de zesde verdieping is hij vrij, erbinnen is hij onbereikbaar. Tussen die uitersten beweegt Kram zich, en hier geniet hij van de drukte, van de herrie die mensen nodig 16