Charles den Tex
Wachtwoord
de geus
Tweede druk © Charles den Tex, 2010 Deze editie © De Geus bv, Breda 2011 Omslagontwerp © Mijke Wondergem Omslagillustratie © Andy & Michelle Kerry/Trevillion Images isbn 978 90 445 2059 0 nur 305 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Bellilog 15.10.07 Schoonmoeder 0.5 wil de hele tijd aan me zitten. Erg lichamelijk. Touchy-feely. Pluk-pluk. Ik ben de zoon die ze nooit had en nu moet ik invallen voor dochter Guus. Lie-ver-niet. Zolang Guus er niet is, kan ik wel even zonder. Zij niet. Een bejaarde space invader van over de zestig. Ik kan er wel tegen, met mate. Zij heeft zo haar behoeften, zo moeilijk is het allemaal niet. Begrijpen is easy. Maar je hoeft toch niet alles te doen wat je voelt? Of alles te voelen wat je denkt? Of mij te voelen? Lang steil haar, blond, meestal opgestoken in een knot met een draai. Heavy mascara. Groene oogschaduw. Why? Ze noemt me Mik. mik!! Ik bedoel, Mik kan echt niet. En maar duwen en om me heen draaien. Vooral nu de dag van de vrijlating nadert. Alles komt dichterbij, de wereld wordt door een trechter geperst. Hoe harder je gaat, hoe trager het lijkt. Tijd verdikt. Alle verwachting wordt geconcentreerd op een punt. Een tijdstip. Dan. Dan. Dan gaat de deur open en begint alles opnieuw. Nog drie dagen. Woensdagochtend om tien uur, vrouwengevangenis, na tien maanden komt Guus weer vrij. Weersvoorspelling slecht. Regen, wind, negen graden. Nooit geweten dat ik iemand zo kon missen.
9
1 Bonc2005 Het enige wat ontbrak, was mijn laptop. Mijn humeur was ik een paar minuten later kwijt. Midden op mijn bureau was een lege plek en heel even was ik in verwarring. Had ik hem thuis laten staan? Lag hij nog in de auto? Stond hij ergens anders? De afgelopen twaalf uur flitsten door mijn geheugen. Ik had de vorige dag tot half negen gewerkt, hier, aan mijn bureau, presentatie voor een verzekeringsmaatschappij: strategische analyse van doelgroepen, producten en rendement. Mijn deel moest woensdag af zijn, want vanaf donderdag was ik een week vrij. Research, interviews, cijfers, interpretatie en theoretische onderbouwing. Daar werkte ik al zeven weken aan. Presentatie was volgende week. Als de rapportage goed genoeg was, hoefde ik daar zelf niet bij te zijn. Daar werkte ik aan, ik nam mijn laptop overal mee, in de auto, in de trein, in het vliegtuig. Alleen niet mee naar huis, anders hield ik nooit op. Iets over half negen had ik hier gisterenavond de deur achter me dichtgetrokken. Vermoeide ogen van het kijken naar het computerscherm. Daas van de kolommen premies, kosten, uitkeringen en prognoses. Mijn compagnon, Gijs, en ik hadden het hele weekend gewerkt en zondagavond laat gegeten, Indische rijsttafel bij een restaurant in de Vijzelstraat, bij hem om de hoek. De pittige variant, padang, was precies sterk genoeg om de sufheid van een hele dag kantoor weg te branden. Daarna hadden we op het Rembrandtplein, boven bij De Kroon, nog een paar biertjes gedronken, voor het nablussen. Na twaalven was ik op de fiets naar huis gegaan, en als ik één ding zeker wist, dan was het wel dat ik toen mijn laptop niet bij me had. De hele avond niet. Niet in het restaurant en niet in het café. Thuis was ik in bed gekropen en bijna onmiddellijk in slaap gevallen. Zonder laptop. 10
Ik keek naar mijn bureau en vloekte. ‘Waar is mijn computer?!’ schreeuwde ik. Om mij heen bleef het stil, er was nog niemand. Ik was de eerste op kantoor. Ik kan er niet tegen als mensen aan mijn spullen zitten. Het is mijn kantoor, mijn kamer, mijn bureau; samen met Gijs ben ik hier de baas, weliswaar van een klein bureau – we hebben maar drie medewerkers: twee assistenten en een secretaresse – maar dat maakt voor de verhoudingen niets uit. Wie had mijn computer meegenomen? Gijs en ik hadden gisterenavond ons deel van het kantoor afgesloten. Tussendeur op slot, alarm aan. In de rest van het pand waren nog wel mensen. Wij huurden onder bij The Pattern, een softwarebedrijf vol supernerds die vaak tot midden in de nacht werkten. Maar waarom zou een van hen mijn computer willen hebben? Het was een gewone laptop, een paar jaar oud, niet eens met de laatste mogelijkheden of met een uitzonderlijk grote geheugencapaciteit; het was een kloon met een rammelig toetsenbord. Ik was gehecht aan dat losse geluid als ik aan het typen was. Al mijn werk zat erin, al mijn verslagen, rapporten, brieven, facturen, urenstaten, memo’s, e-mails, diagrammen en grafieken, aantekeningen, inventarisaties en noem het maar op. Mijn laptop was het archief van mijn leven, en als ik ’s ochtends op kantoor kwam, dan ging ik ervan uit dat al die dingen hier op mij stonden te wachten. Netjes. Waar ik ze had achtergelaten. Alles onder mijn vingertoppen. Natuurlijk had ik kopieën. Van al mijn recente werk en de opdrachten waar ik mee bezig was, had ik een kopie op een stick. Die zat in mijn rugzak. Van de volledige inhoud van mijn vaste schijf stond een kopie op de server van The Pattern, daar werden de back-ups bewaard van alles wat we deden en van alle programmatuur en de bijbehorende configuratie. Als ik een nieuwe laptop neerzette en inplugde, kon ik alles weer van de server plukken. Bij The Pattern hadden ze vast nog wel een pc of een 11
laptop over, daar vraten ze computers. Het was onwaarschijnlijk dat een van de programmeurs mijn laptop zou hebben gepakt of geleend. Ze hadden er meer dan genoeg en ze hadden veel betere. Bovendien konden zij niet in ons deel van het gebouw. Alleen Karl kon dat, de eigenaar van The Pattern en de eigenaar van het pand. Ik keek door het grote raam naar buiten, naar het IJ, naar het langzaam wegtrekkende donker en het vale licht dat over het water de stad binnen kwam. Het was nog voor zevenen, ik was vroeg gekomen om ongestoord te kunnen werken, ik had al mijn tijd hard nodig, en nu stond ik doelloos uit het raam te kijken. Ik liep terug naar de ingang van ons bureau. bon Consult had vier kamers aan het eind van een gang in het enorme pand van The Pattern. Het was een oude loods op een voormalig haventerrein in Amsterdam-Noord. Karl had het hele pand plus de omringende grond gekocht in een tijd dat niemand nog in Noord wilde zitten. Nu zat hij op een vermogen. Zijn bedrijf groeide jaar in jaar uit, een tijdje geleden had hij de eerste opdrachten in het buitenland binnengehaald. Hij stuurde zelfs teams naar Rusland voor grote netwerkprojecten. The Pattern had de beste programmeurs, mensen met een niet te bevatten intelligentie en een onstuitbare nieuwsgierigheid. Mensen voor wie een computer meer was dan een handig ding. De computer was de ingang tot de wereld om ons heen, een poort. Door die poort kwam je in de machinekamer van de samenleving. Zij legden de gangpaden vanuit die machinekamer, zij bouwden de machines die er stonden en zij zorgden voor de beveiliging bij de poort. Zij hadden gedachten die ik niet kon volgen, met veel cijfers en formules, en zij keken me meestal aan met een verbaasde blik als ik een vraag over een computer had. Iets uitleggen konden ze niet, want ze begrepen niet wat ik niet begreep. In de kantine was meestal wel iemand, ongeacht het uur van 12
de dag. Ontwerpers en programmeurs houden zich niet aan kantooruren, ze leven met hun computers en met de dingen die ze daarop creëren. En ze leven op junkfood. IJskasten vol. Karl was begonnen om zijn bedrijf langzaam maar zeker te laten wennen aan gezond eten, maar de hoeveelheid pizza’s die er per week doorheen ging, bleef ongekend hoog. In een hoek van de grote ruimte zaten twee jonge mannen aan een tafeltje. Mokken koffie voor zich, hun ogen opengesperd alsof ze een sluitingsverbod hadden gekregen. De een leunde met zijn ellebogen op tafel en liet zijn kin op zijn handen rusten. De ander maakte aantekeningen op een schrijfblok. ‘Zijn jullie hier al lang?’ vroeg ik. ‘Uurtje, anderhalf uur.’ Ik vroeg of ze iets wisten van een laptop uit mijn kantoor. Een stomme vraag, ik wist het. Toch stelde ik hem. Ze keken me aan en schudden hun hoofden. ‘Is hier in die tijd nog iemand anders geweest?’ vroeg ik. ‘Hier niet.’ Ik had geen ander antwoord verwacht. Toch moest ik het vragen, al was het alleen maar omdat ik niets anders kon bedenken. Waar was dat ding? Met een beker koffie uit de automaat ging ik aan het bureau van onze secretaresse zitten. Josien kwam pas om negen uur, dus ik had ruim de tijd om ongestoord op haar computer te werken. Als iedereen binnen was, ging ik wel vragen stellen. Ik zette haar pc aan en dronk mijn koffie terwijl het apparaat opstartte. Na ongeveer een minuut verscheen het inlogscherm. Gebruikersnaam: Wachtwoord:
13
Ik typte. Gebruikersnaam: josienvdk. Wachtwoord: bonc2005. Klikte op ok en wachtte. Het beeld op het scherm versprong en ik kon aan het werk. Gelukkig hield niemand zich aan het voorschrift om eens in de maand het wachtwoord te veranderen. Bij de oprichting van ons bureau, bon Consult, hadden we het wachtwoord ‘Bonc2005’ gekozen en dat stelden we op alle computers in. Iedereen gebruikte hetzelfde wachtwoord, dat was handig, want dan kon je altijd op elke computer inloggen. In de paar jaar van ons bestaan was er geen directe aanleiding geweest om het wachtwoord te veranderen. Zelf had ik reden genoeg om oplettend te zijn, ruim een jaar geleden was mijn identiteit gestolen en misbruikt en sinds die tijd was ik wel iets voorzichtiger geworden. Ik veranderde af en toe de pincodes van mijn bankpassen en ik kwam niet meer op allerlei sociale websites waar je gegevens over jezelf moest achterlaten. Geen LinkedIn, geen Facebook, geen Schoolbank.nl, geen Myspace. Alleen nog mijn webmail, de bank, de verzekeringen, de belasting, reizen boeken, bioscoop- en theaterkaartjes bestellen en al die andere dingen waarvoor internet zo langzamerhand het enige toegangskanaal is geworden. Al die tijd bleef het wachtwoord op onze computers hetzelfde.
14
2 Tekens zijn niet goed Niemand wist iets. Mijn computer was opgelost in het niets. ‘Misschien was de uiterste houdbaarheidsdatum verstreken’, zei Ahmed. Iedereen lachte, behalve ik. Ahmed Amrani was mijn assistent, bijna een jaar geleden had ik hem aangenomen en ik kon niet meer zonder hem. Tien jaar jonger dan ik en overal inzetbaar. Een echte waarnemer. Hij drong zich niet op, maar liet niets voorbijgaan. Hij had een talent voor het beoordelen van posities en belangen. Hij keek naar ogen en lichaamshouding, hij luisterde naar de klank van een stem, naar de ademhaling en de stilte. En hij kon ongelooflijk goed superieur glimlachen. Tijdens onze kennismaking zag ik dat voor het eerst. ‘Amrani, mooie naam’, zei ik. Hij glimlachte, een ironisch lachje. Vriendelijk, beleefd ook nog, en onmiskenbaar spottend. ‘Zeg ik iets verkeerds?’ ‘Integendeel, u zegt iets heel aardigs. Maar mooi is niet voor iedereen hetzelfde. Dat is alles.’ ‘Vind jij je eigen naam niet mooi?’ ‘Natuurlijk,’ weer die glimlach, ‘het is mijn naam. Ik hou van mijn naam. Ahmed Amrani, dat ben ik. Dat is mooi. Maar dat is niet wat u bedoelde.’ ‘Ik bedoelde dat Amrani een mooie naam is.’ ‘Precies.’ Glimlach. Ik keek hem aan en zei niets. ‘Frank de Boer kon uitstekend voetballen. Heel erg goed. Hij had fans over de hele wereld. Hij is ook trots op zijn naam. En terecht, Frank de Boer, dat is hij. Hij is de Frank de Boer. Geweldig. Maar hier, in dit land, zal nooit, echt helemaal nooit, iemand tegen hem zeggen …’ Hij zweeg. 15
‘De Boer, mooie naam.’ Glimlach. ‘En ik kan niet eens voetballen.’ Zo was hij, hij hoorde wat anderen niet hoorden. Hij luisterde naar het verschil en wist altijd wat iemand bedoelde, ook al werd er iets anders gezegd. ‘Bij ons,’ zei hij, en dan wist ik nooit precies of hij zijn familie bedoelde of de Marokkanen in het algemeen of zelfs Marokko, ‘bij ons leer je zo luisteren. Meteen. Zodra je leert praten, leer je luisteren, want de woorden zijn altijd maar de helft van het verhaal. Vaak niet de belangrijkste helft.’ Glimlach. Gijs had geen idee wat er met mijn laptop was gebeurd, net zomin als Ahmed en Josien. Sacha, de assistente van Gijs, had een paar dagen vrij om te verhuizen. ‘Dat ding kan toch niet zomaar weg zijn?’ vroeg ik. Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer het me dwarszat. ‘Het snoer en de muis zijn ook weg.’ Terwijl ik het zei, zag ik in de hoek van de kamer het tasje van de laptop staan. Het stond op zijn vaste plek, in een klein hoekje tussen de boekenkast en de muur. Als je niet wist dat het er stond, zag je het bijna niet. Ik stond op, pakte het en legde het op mijn bureau. ‘Als ik mijn laptop meeneem, dan doe ik hem hierin.’ Ik ritste het tasje open. Het was leeg. ‘Dan heeft hier dus iemand ingebroken en die heeft niets meegenomen, alleen jouw computer’, zei Gijs. ‘Geloof je het zelf?’ ‘Er is niet ingebroken’, zei ik. Samen liepen we de deuren langs, maar nergens was een slot geforceerd of iets gebroken. ‘Het alarm is ook niet afgegaan, anders hadden we daarvan gehoord.’ Het pand was beveiligd met bewegingssensoren en zelfs al kwam je met een sleutel binnen, dan nog moest je een code intoetsen op een controlepaneel. Deed je dat niet, dan ging er een stil alarm af in de centrale van het beveiligingsbedrijf. Iemand in de centrale belde dan naar Karl, naar Gijs of naar mij. 16