VERGADERING DATUM AGENDAPUNT BIJLAGE
: BESTUUR : 9 SEPTEMBER :9 : 18
CARBON FOOTPRINT DIERVOEDING In het kader van het brede thema duurzaamheid is het Productschap Diervoeding (PDV) in 2009 gestart met het Project Carbon Footprint Diervoeding. De uiteindelijke doelstelling van dit project is te komen tot een systematiek (inclusief een rekenmodel) waarmee de Carbon Footprint van een diervoeder kan worden berekend. De rol van het PDV daarbij is faciliterend. Het formuleren van doelstellingen om te komen tot een reductie van broeikasgassen in de diervoederketen is de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke schakels en sectoren. Een Carbon Footprint geeft weer hoe groot de broeikasgasemissie is die verbonden is aan de levenscyclus van een product. Dit inzicht is noodzakelijk voor het verkennen en doorvoeren van verbetermaatregelen, waardoor de broeikasgasemissie kan worden gereduceerd. In diverse landen zijn retail-organisaties al volop bezig met het vermelden van Carbon Footprint labels op consumentenproducten. Fase 1 van het project is eind 2009 afgerond. In Fase 1 is vooral de beschikbare kennis geïnventariseerd en geëvalueerd over methodologische aspecten, databeschikbaarheid, databetrouwbaarheid, enzovoort. In de PDV bestuursvergadering van december 2009 is besloten om, voordat wordt overgegaan tot formulering en uitvoering van Fase 2, een agrobreed overleg te organiseren. Het doel van dit overleg was te peilen in hoeverre de door het PDV voorgestelde aanpak voor de Carbon Footprint Diervoeding breed werd gedragen. Er zijn vervolgens twee opeenvolgende bijeenkomsten geweest, waarbij ook vertegenwoordigers uit de achterban van het PA aanwezig waren. Tijdens de tweede bijeenkomst is met de aanwezigen consensus bereikt. Op basis van dat resultaat is een Concept Position Paper ‘Carbon Footprint Diervoeding’ opgesteld. Dit document is bijgevoegd. Het PDV hecht sterk aan een agrobrede consensus over het opstellen van een Carbon Footprint Diervoeding, omdat de diervoedingssector nauw verweven is met tal van agrosectoren, zowel voor wat betreft de teelt en productie van voedermiddelen, als voor wat betreft de verwerking van voer tot primair dierlijk product en de verwerking van dierlijke producten. Wanneer deze agrosectoren zich niet kunnen vinden in de voorgestelde aanpak, en een eigen methodiek opzetten, leidt dit tot het publiceren van verschillende Carbon Footprints.
Het PDV realiseert zich nadrukkelijk dat het opstellen van een Carbon Footprint voor alleen de Nederlandse agrosector ontoereikend is, omdat veel bedrijven internationaal opereren. Daarom is in Fase 1 nadrukkelijk uitgesproken dat aansluiting moet worden gezocht bij hetgeen internationaal al is / wordt ontwikkeld of al is geaccepteerd. Bovendien is afgesproken om het project in te brengen bij de Europese brancheorganisaties. Nevedi heeft het ingebracht bij Fefac en daar is het aanvaard als referentiemodel. Aan het PA bestuur wordt gevraagd of men zich achter het Concept Position Paper ‘Carbon Footprint Diervoeding’ kan stellen en of er bereidheid is tot het gezamenlijk met het PDV opstellen van op broeikasgasemissies toegespitste LCA’s (= Life Cycle Analysis). Het gaat daarbij om verschillende aspecten: Gezamenlijk met het PDV en het PZ financieren van de betreffende LCA’s. In het voorstel wordt uitgegaan van een verdeelsleutel tussen het PA en het PDV van 60:40, ervan uitgaande dat de economische waarde van het volume van de humane producten veel hoger is dan dat van de diervoedergrondstoffen. Het totale voor het PA genoemde bedrag is Є 43.034,- (akkerbouwgewassen) + Є 6.606,- (voedergewassen) = Є 49.640,-. Het inbrengen van kennis en expertise door participatie in een of meer begeleidende werkgroepen (onder voorzitterschap van het PA). Tenslotte wordt aan het PA bestuur gevraagd of er bereidheid is om als productschap te participeren in de voor dit project te formeren stuurgroep.
Den Haag, 1 september 2010 JdK
VERGADERING DATUM AGENDAPUNT BIJLAGE
: BESTUUR : 9 SEPTEMBER 2010 :9 : 18
Onderwerp: Carbon Footprint Diervoeding; relevantie en betrokkenheid Productschap Akkerbouw LEESWIJZER 1. In de vergadering van het Dagelijks Bestuur van PA van 3 juni 2010 is een door het Productschap Diervoeder (PDV) aangereikte notitie besproken met betrekking tot de Carbon Footprint Diervoeding. Deze notitie bestond uit drie delen: a. Een overkoepelend gedeelte, bedoeld om een overzicht van de stand van zaken te geven m.b.t. het PDV project. In dit gedeelte werden tevens aan het PA enkele vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het PA bereid zou zijn om Fase 2 van het project mee te subsidiëren. b. Een concept Position paper, zoals op dat moment beschikbaar c. Het door WUR opgestelde projectplan voor Fase 2 van het project, zoals toen beschikbaar. 2. In genoemde DB vergadering is van de kant van LTO vooral bezwaar aangetekend tegen de volgende onderstreepte passage, voorkomend in zowel stuk 1.a als 1.b: Een Carbon Footprint geeft weer hoe groot de broeikasgasemissie is die verbonden is aan de levenscyclus van een product. Daarbij is van belang op te merken dat koolstof uit kooldioxide die (via fotosynthese) kortdurend wordt vastgelegd, niet wordt meegerekend. Bijv. in tarwe wordt bij de fotosynthese koolstof vastgelegd in zetmeel, eiwit, etc, maar deze wordt binnen korte tijd geconsumeerd en daarbij wordt de vastgelegde koolstof weer omgezet in kooldioxide; de koolstof in deze cyclus wordt dus niet meegerekend. Als echter een deel van de vastgelegde koolstof wordt omgezet tot methaan (bijv. in de pens van een koe) dan telt deze wel mee, omdat methaan een veel groter broeikaseffect heeft dan kooldioxide. Verder is lachgas een verbinding die een zeer sterk broeikasgaseffect heeft. In de Carbon Footprint wordt verder vooral gekeken naar die kooldioxide die vrijkomt bij het verbruik van fossiele energie gedurende verschillende stappen in de levenscyclus.
3. Deze notitie bestaat uit de volgende bijlagen: a. Dezelfde notitie als onder 1.a genoemd; b. Een extra notitie waarin door het PDV wordt ingegaan op het onder punt 2 genoemde bezwaar van de zijde van LTO c. Een geactualiseerd concept van de Position Paper (waarnaar ook verwezen wordt in de in de bij 2.b genoemde bijlage; enkele passages zijn geelgekleurd weergegeven) d. Een geactualiseerde beschrijving van WUR van het projectplan voor Fase 2 (inhoudelijk en financieel gelijk aan de bij 1.c genoemde versie; een aantal zaken zijn hierin scherper verwoord naar aanleiding van ontvangen reacties.
1
Bijlage 1, zoals genoemd onder punt 3 in de LEESWIJZER.
Onderwerp: Carbon Footprint Diervoeding; relevantie en betrokkenheid Productschap Akkerbouw 1
Inleiding
1.1 Fase 1 van het PDV project Carbon Footprint Diervoeding In 2009 is het Productschap Diervoeder (PDV) – in het kader van het brede thema Duurzaamheid - gestart met een Project Carbon Footprint Diervoeding. De uiteindelijke doelstelling van dit project is te komen tot een systematiek (incl. een rekenmodel) waarmee de Carbon Footprint van een diervoeder kan worden berekend. De rol van het PDV daarbij is faciliterend. Het formuleren van doelstellingen om te komen tot een reductie van broeikasgassen in de diervoederketen is niet de verantwoordelijkheid van het PDV, maar van de afzonderlijke schakels en sectoren. Een Carbon Footprint geeft weer hoe groot de broeikasgasemissie is die verbonden is aan de levenscyclus van een product. Daarbij is van belang op te merken dat koolstof uit kooldioxide die (via fotosynthese) kortdurend wordt vastgelegd, niet wordt meegerekend. Bijv. in tarwe wordt bij de fotosynthese koolstof vastgelegd in zetmeel, eiwit, etc, maar deze wordt binnen korte tijd geconsumeerd en daarbij wordt de vastgelegde koolstof weer omgezet in kooldioxide; de koolstof in deze cyclus wordt dus niet meegerekend. Als echter een deel van de vastgelegde koolstof wordt omgezet tot methaan (bijv. in de pens van een koe) dan telt deze wel mee, omdat methaan een veel groter broeikaseffect heeft dan kooldioxide. Verder is lachgas een verbinding die een zeer sterk broeikasgaseffect heeft. In de Carbon Footprint wordt verder vooral gekeken naar die kooldioxide die vrijkomt bij het verbruik van fossiele energie gedurende verschillende stappen in de levenscyclus. Hoewel (de ontwikkeling van een rekenmodel voor het kwantificeren van) een Carbon Footprint als zodanig niet wordt benoemd in het convenant Schone en Zuinige agrosectoren, geeft deze essentieel inzicht in de opbouw van de broeikasgasemissie verbonden aan de levenscyclus van een product. Dit inzicht is noodzakelijk voor het verkennen en doorvoeren van verbetermaatregelen, waardoor de broeikasgasemissie kan worden gereduceerd. Dit laatste is wel nadrukkelijk een van de doelstellingen van genoemd convenant. Daarnaast kan worden vastgesteld dat in diverse landen (Engeland, Zweden, USA) retailorganisaties al volop bezig zijn met het vermelden van een Carbon Footprint labels op consumentenproducten (wat betekent dat alle schakels in de keten verplicht worden daarvoor waarden aan te leveren). In Frankrijk heeft het parlement uitgesproken dat per medio 2012 (aanvankelijk was dit 1 januari 2011) een groot aantal categorieën consumentenproducten van een carbon Footprint label dienen te zijn voorzien. Aan broeikasgasemissie (en daarmee aan de Carbon Footprint) wordt, wat overigens slechts één aspect van het brede thema Duurzaamheid is, niet alleen intensief aandacht gegeven door het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN (ICCP; zie ook www.ipcc.ch), maar ook door fora als het Joint Research Centre / Institute for the Environment and sustainability van de Europese Commissie (zie http://lct.jrc.ec.europa.eu en
2
http://lca.jrc.ec.europa.eu/Carbon_footprint.pdf), de Europese ‘Food Sustainable Consumption and Production Round Table platform’ (een privaat-publiek initiatief, mede voorgezeten door de EC; zie www.food-scp.eu), en het private Sustainable Agriculture Initiative (SAI, waarin verschillende wereldwijd actieve concerns participeren; zie ook www.saiplatform.org). In Fase 1 van het PDV project is vooral de (in de wetenschappelijke en andere literatuur e.d.) beschikbare kennis geïnventariseerd en geëvalueerd m.b.t. methodologische aspecten, databeschikbaarheid, -betrouwbaarheid, etc. Van deze Fase is een Engelstalig rapport verschenen, alsook een uitgebreide Nederlandstalige samenvatting. Beide zijn te downloaden van de website van het Productschap Diervoeder (http://www.pdv.nl/nederland/onderzoek/Veevoederonderzoek/publicaties.php, zie aldaar onder ‘overige rapporten’).
1.2 Agrobrede afstemming In de PDV bestuursvergadering van december 2010 is besloten om, alvorens over te gaan tot formulering en uitvoering van Fase 2 van het project, een agrobreed overleg te organiseren, met als doel te peilen in hoeverre de door het PDV voorgestelde aanpak m.b.t. de Carbon Footprint Diervoeding breed gedragen wordt. Dit heeft geresulteerd in twee opeenvolgende bijeenkomsten. Naast een functionaris van het Productschap Akkerbouw (PA), is vanuit de achterban van het PA aan een of beide bijeenkomsten deelgenomen door: A. Backx (Suikerunie), E. Covers (Cargill, Bergen op Zoom), J. Kempers (Heineken), P. Kralt (Mc Cain), A. van der Weide (Comité van Graanhandelaren; mede namens PDV). Tijdens de tweede bijeenkomst op 8 maart 2010 werd, na bespreking van een discussienota, met de aanwezigen consensus bereikt. Op basis van dit resultaat is een Concept Position Paper ‘Carbon Footprint Diervoeding’ opgesteld (zie Bijlage 3 bij deze notitie) en naar de deelnemers aan een of beide bijeenkomsten gezonden, met het verzoek binnen de eigen organisatie aan de orde te stellen of men zich ook formeel achter dit document zou kunnen stellen. Het PDV hecht sterk aan een agrobrede consensus m.b.t. het opstellen van een Carbon Footprint Diervoeding, omdat de diervoedingssector nauw verweven is met tal van agrosectoren, zowel wat betreft de teelt en productie van voedermiddelen, alsook wat betreft de verwerking van voer tot primair dierlijk product en de verwerking van de dierlijke producten. Wanneer de met de diervoederketen verweven ketens en sectoren zich niet in de voorgestelde aanpak kunnen vinden, en een eigen methodiek opzetten, leidt dit tot het publiceren van verschillende Carbon Footprints binnen de agrosector waardoor de verwarring verder toeneemt en er geen concrete stappen (zullen) worden gezet ten gunste van het klimaat.
1.3 Internationale afstemming Het PDV realiseert zich nadrukkelijk dat ook het opstellen van een Carbon Footprint voor alleen de Nederlandse agrosector ontoereikend is, onder andere omdat veel bedrijven internationaal opereren. Daarom is al in Fase 1 nadrukkelijk uitgesproken dat aansluiting moet worden gezocht bij datgene wat internationaal al is / wordt ontwikkeld en geaccepteerd, zoals: (a. IPCC 1996 en 2006 b. ISO 14044 series, alsook (Draft) ISO 14067 (Carbon footprint of products - Part 1: Quantification) Product Category Rules (PCR’s) Conform ISO 14025 (Environmental labels and declarations – Type III environmental declarations). c. PAS2050 d. (Draft) Specificatie PAS 2050 voor (de teelt van) tuinbouwproducten, op basis van Nederlands tuinbouwprotocol
3
e. (Draft) WRI & WBCSD: Product Life Cycle Accounting and reporting Standard Daarnaast is binnen het PDV afgesproken dat de in het PDV bestuur vertegenwoordigde brancheorganisaties zorg zullen dragen voor het inbrengen van dit project in de Europese brancheorganisaties en (zo mogelijk) andere internationale gremia. In dit verband kan worden opgemerkt dat Nevedi het rapport van Fase 1 van het project heeft ingebracht in Fefac, alwaar het als referentiemodel is aanvaard. Via Fefac is oor het project inmiddels ook aandacht gevraagd binnen het Food Sustainable Consumption and Production Round Table platform (m.n. Working Group 1, ie zich met methodologische aspecten bezighoudt). Wanneer andere productschappen en brancheorganisaties instemmen met de PDV Position Paper Carbon Footprint Diervoeding, kunnen ook zij langs dezelfde weg internationaal aandacht voor dit initiatief vragen.
1.4 Samenwerking met collega productschappen in Fase 2 Het is verder de visie van het PDV dat, wanneer een agro-industrie zowel humane voedingsmiddelen als diervoedermiddelen produceert, het zeer verstandig is om bij het opstellen van een voor de Carbon Footprint noodzakelijke LCA (= Life Cycle Analysis) daarbij alle belanghebbende partijen te betrekken en in een keer de Carbon Footprint voor zowel de producten voor de humane sector als voor de dierlijke sector op te stellen. 1 In feite kan dit ook niet anders: in tal van productieprocessen worden uit een uitgangsproduct verschillende producten geproduceerd, en moet de broeikasgaslast van het moederproduct en van de betreffende industrie verdeeld worden over de verschillende producten die worden geproduceerd (= allocatie vraagstuk). Verder is de kans op het bereiken van een goed resultaat veel groter wanneer alle belanghebbenden het eens zijn over de methodologie en samen aan een LCA werken dan wanneer gescheiden wordt opgetrokken. Daarnaast is er sprake van efficiëntiewinst en ook financieel voordeel als e.e.a. gezamenlijk wordt opgepakt. Het PDV is bezig om voor de teelt van primaire agrarische producten en voor processen, waarbij niet alleen diervoedergrondstoffen worden geproduceerd, maar ook humane voedingsmiddelen, t.b.v. het opstellen van de LCA’s contact te leggen met de collega productschappen (Productschap Akkerbouw en MVO) om te sonderen of van een gezamenlijke financiering hiervan sprake kan zijn. Hetzelfde gebeurt met de Productschappen Zuivel en Vee, Vlees en Eieren voor het opstellen van LCA’s voor enerzijds de productie van diervoedergrondstoffen van dierlijke oorsprong en anderzijds de modellering van veehouderijbedrijven, waar het voer wordt omgezet in (primair) dierlijk product. Daarnaast is er vergevorderd overleg met het Min. van LNV om de overheid 50% van de projectkosten te laten financieren. Inmiddels is door de opdrachtnemer (WUR, in samenwerking met Blonk Milieu Advies) een conceptprojectvoorstel opgesteld. Dit voorstel is als Bijlage 2 bij deze notitie gevoegd.
1.5
Aansturing van Fase 2 van het project
Bij de uitvoering van Fase 2 van het onderhavige PDV project zal, naar verwachting, een relatief groot aantal productschappen en dragende organisaties betrokken zullen zijn.
1
Opmerking: in het geval (om welke reden dan ook) besloten zou worden om voor de Carbon Footprint voor de humane producten een (meer of minder) afwijkende methodologie (bijv. een andere allocatiemethode) te hanteren, dan nog is het gezamenlijk opstellen van een LCA zinvol en kostenefficient. Verder wordt opgemerkt dat bij het hanteren van verschillende allocatiemethoden er geen milieuwinst wordt geboekt; de broeikasgaslast wordt daarbij slechts anders over de productstromen verdeeld.
4
Voor een efficiëntie begeleiding zullen verschillende werkgroepen worden benoemd. Deze zullen zo efficiënt mogelijk werken (vooral via e-mail zaken uitwisselen; gestreefd wordt naar twee vergaderingen: een startbijeenkomst en een bijeenkomst voor het bespreken van een conceptrapport). Voor de algehele aansturing van het project is het gewenst dat er een overkoepelende stuurgroep komt, die de volgende taken krijgt: uitvoering van het project te bewaken (ook financieel) bespreking van vragen / knelpunten die individuele werkgroepen overstijgen (bijv. inzake allocatie, waar de algemene lijn wel is dat een economische allocatie wordt gehanteerd, maar at niet betekent dat zich bij concrete uitwerking toch niet bepaalde algemene vragen zullen voordoen). In de stuurgroep kunnen alle financiers en, wat betreft de productschappen, vertegenwoordigers van de belangrijkste dragende organisaties zitting nemen.
1.6 Uniforme aanpak bij het opstellen van LCA’s Voor alle voedermiddelen dient, op basis van een eenduidige werkwijze, een complete LCA te worden opgesteld uitgaande van een geaccepteerde methodologie (zie position paper). Per voedermiddel zijn daarbij de volgende aspecten aan de orde: a. Beschrijven van het productieproces, incl. processchema’s op basis van openbaar beschikbare en door de sector aan te reiken informatie. b. Modelleren van het proces (in een eenvoudig – ook op te leveren - digitaal model, waardoor ook individuele bedrijven in staat zijn om de Carbon Footprint van hun bedrijf te berekenen). c. Aangeven waar allocatie aan de orde is, en deze transparant beschrijven. d. Verzamelen, evalueren van de benodigde data voor voedermiddelen. e. Rapporteren van de werkzaamheden, zo mogelijk in wetenschappelijke artikelen.
2
Onder het PA vallende agro-industrieën die voor het project Carbon Footprint Diervoeding van belang zijn
Binnen het werkterrein van het PA zijn er a. primaire agrarische producten (bijv. tarwe) die niet alleen direct of indirect bestemd zijn voor humane consumptie, maar die tevens rechtstreeks aan landbouwhuisdieren worden vervoederd; b. agro-industrieën die, naast humane voedingsmiddelen, als nevenstroom, ook een of meer diervoedergrondstoffen produceren; c. agro-industrieën die nevenproducten rechtstreeks als diervoeder afzetten. Wat betreft de onder het PA ressorterende ketens en sectoren zijn voor het project Carbon Footprint Diervoeding met name te noemen: 2.1 Carbon Footprint voor de teelt van primaire plantaardige producten Het gaat hier om verschillende graansoorten, peulvruchten, knol- en wortelgewassen (aardappelen, suikerbieten) en om de teelt van voedergewassen (o.a. gras, snijmaïs) 2.2
Carbon Footprint voor agro-industrieën die primaire plantaardige producten been verwerken Voor (in elk geval) de volgende processen zullen op broeikasgasemissie toegespitste LCA’s moeten worden gemaakt: 2.2.1 Graanbe- en verwerkende industrie (maalindustrie) en bakkerijen 2.2.2 Zetmeelindustrie: Graanzetmeelindustrie (maïs, tarwe), Aardappelzetmeelindustrie, Zetmeel uit peulvruchten (m.n. erwten) 2.2.3 Aardappelverwerkende industrie
5
2.2.4 2.2.5
Mout- en Bierketen Bio-ethanolindustrie
Aan de hand van een gedetailleerde begroting die door WUR aan het PDV voor dit doel is aangereikt, is door het PDV een voorstel gemaakt voor een verdeling van de kosten binnen het projectonderdeel ‘Feed data’ dat betrekking heeft op producten waarvoor zowel het PDV als het PA als belanghebbend kunnen worden aangemerkt. In tabel 1 wordt hiervan een overzicht gegeven. Wat betreft de verdeling van de kosten over het PA en het PDV is een verdeelsleutel van 60 – 40 gehanteerd, ervan uitgaande dat de economische waarde van het volume van de humane producten veel hoger is dan dat van de diervoedergrondstoffen. Voor de voedergewassen zijn de kosten verdeeld over het PA en het Productschap Zuivel (op 50 – 50 basis). Dat wordt voorgesteld hier als PDV niet bij te dragen heeft te maken met het feit dat er geen PDV heffing is over voedergewassen. Tabel 1. Producten waarvan door het PDV aan het Productschap Akkerbouw wordt voorgesteld dat zij een gedeelte van de kosten meefinancieren voor het opstellen van op broeikasgasemissie toegespitste LCA’s. Teelten en producten
Totaal bedrag
Activiteiten
Min. LNV 50%
Betrokken productschappen
Akkerbouwgewassen granen
peulvruchten
aardappelen
bieten
Verdeling
50% PA
teelt (binnenland en buitenland)
PDV
30.199
15099
15099
9060
6040
maalderijen
5.033
2517
2517
1510
1007
bakkerijen
5.033
2517
2517
1510
1007
zetmeelindustrie
25.166
12583
12583
7550
5033
mout- en bierketen
10.066
5033
5033
3020
2013
bio-ethanolindustrie
20.133
10066
10066
6040
4027
teelt (binnenland en buitenland)
26.424
13212
13212
7927
5285
verwerking (conserven)
2.517
1258
1258
teelt Nederland Duitsland
5.033
2517
2517
1510
1007
zetmeelindustrie
7.550
3775
3775
2265
1510
aardappelverwerking
5.033
2517
2517
1510
1007
teelt West europa
3.775
1887
1887
1132
755
bietsuiker
6.291
3146
3146
152.253
76.127
Totaal voor deze producten Voedergewassen** grassen snijmaïs* Totaal voor deze producten
1258
3146
76.127 43.034 33.095 PA
PZ
18.874
9437
9437
4719
4719
7.550
3775
3775
1887
1887
26.424
13.212
13.212
6.606
6.606
*: v.w.b. de LCA is er een overlap met die van (korrel)maïs; mede daarom zijn de kosten hiervan een stuk lager dan die van grassen. **: betreft teelt, winning en conservering. Verder wordt opgemerkt dat bekend is dat enkele sectoren binnen het PA (overwegen) een case study m.b.t. de Carbon Footprint (te) laten uitvoeren. Het beschikbaar zijn en inbrengen van een dergelijke studie zal worden meegenomen bij het bepalen van de verdeling van de
6
kosten tussen PA en PDV. Tevens wordt opgemerkt dat een case study zich veelal beperkt tot het analyseren van een bedrijf, terwijl voor de op te stellen LCA’s (die defaultwaarden moeten opleveren voor een rekenmodel) juist van belang is dat een representatief beeld wordt verkregen voor de betreffende agro-industrie. Voor het berekenen van voor een industrie representatieve Carbon Footprint is een case study dus niet toereikend. Wat betreft het opstellen van de LCA’s wordt opgemerkt dat het aanleveren van bedrijfsspecifieke gegevens ten behoeve van de LCA´s mogelijk gevoelig ligt, en dat er een constructie zal moeten worden bedacht waarbij bedrijven aan een ‘instantie X’ de data beschikbaar stellen met de zekerheid dat ze daar absoluut vertrouwelijk zullen worden behandeld. Deze vertrouwelijke behandeling bestaat uit het anonimiseren van de data, het berekenen van een of meer gemiddelden en (afhankelijk van het aantal bedrijven dat data beschikbaar stelt) berekening van standaarddeviatie en vaststellen van de minimum en maximumwaarden.
3.
Bespreekpunten voor het bestuur van het Productschap Akkerbouw
Aan het PA bestuur wordt gevraagd een uitspraak te willen doen over de volgende zaken: 3.1 Kan men zich achter de Concept Position Paper ‘Carbon Footprint Diervoeding’ (zie Bijlage 3) stellen? Als dit het geval is, dan betekent dit dat één en dezelfde methodologie kan worden gehanteerd voor a) de teelt van akkerbouwproducten voor humane en dierlijke consumptie en b) voor agro-industrieën die zowel voedingsmiddelen voor humane consumptie als diervoedermiddelen produceren. 3.2 Is er de bereidheid tot het gezamenlijk met het PDV (en de relevante achterban van beide productschappen) opstellen van op broeikasgasemissie toegespitste LCA’s? Het gaat hierbij om verschillende aspecten: a) Gezamenlijk met het PDV of het PZ financieren van de betreffende LCA’s (zie Tabel 1 en Bijlage 4). Het totale voor het PA genoemde bedrag bedraagt € 43.034 (akkerbouwgewassen) + € 6.606 (voedergewassen) = € 49.640,-. b) Het inbrengen van kennis en expertise door participatie in een of meer begeleidende werkgroepen om de projecten zo (kosten)efficiënt mogelijk uit te voeren (zie ook paragraaf 1.5). Daarbij is de gedachte dat het PA ook het voorzitterschap van de werkgroep(en) kan vervullen. c) Is er, als het PA meefinanciert aan het opstellen van de LCA’s van de in Tabel 1 genoemde producten, de bereidheid tot het participeren als productschap in de voor dit project te formeren stuurgroep (zie paragraaf 1.5)? Daarnaast is er de mogelijkheid dat (enkele) daarin geïnteresseerde dragende organisaties daarin participeren. Den Haag, 1 september 2010 M.C. Blok (onderzoekscoördinator PDV)
7
Bijlage 2, zoals genoemd onder punt 3 in de LEESWIJZER.
MEMO van het PDV aan het PA m.b.t. de reactie van de zijde van LTO in de Dagelijks Bestuursvergadering van het PA op 3 juni 2010 m.b.t. kortcyclische kooldioxide.
Inleiding In de vergadering van het Dagelijks Bestuur van Productschap Akkerbouw van 3 juni 2010 een door het Productschap Diervoeder aangereikte notitie besproken met betrekking tot de Carbon Footprint Diervoeding (zie vergaderstuk B17). In deze vergadering is van de zijde van LTO bezwaar gemaakt tegen de in genoemde notitie gevraagde medesubsidiëring van dit project door het PA. Dit bezwaar betrof vooral de volgende passage in zowel de overkoepelende notitie als in de concept Position paper: Een Carbon Footprint geeft weer hoe groot de broeikasgasemissie is die verbonden is aan de levenscyclus van een product. Daarbij is van belang op te merken dat koolstof uit kooldioxide die (via fotosynthese) kortdurend wordt vastgelegd, niet wordt meegerekend. Bijv. in tarwe wordt bij de fotosynthese koolstof vastgelegd in zetmeel, eiwit, etc, maar deze wordt binnen korte tijd geconsumeerd en daarbij wordt de vastgelegde koolstof weer omgezet in kooldioxide; de koolstof in deze cyclus wordt dus niet meegerekend. …… De secretaris van PA, de heer Elema, heeft een en ander gerapporteerd aan ondergetekende. Tevens heeft hij mij verzocht een en ander te bespreken met de heer J. Kloos van LTO Noord. In onderstaande paragrafen ga ik nader in op het in de DB vergadering van 3 juni 2010 benoemde bezwaar en de meest relevante punten uit een gesprek met de heer Kloos.
Waarom wordt kortcyclische kooldioxide niet meegenomen in de Carbon Footprint diervoeding? Voor het niet meenemen van kortcyclische kooldioxide in de Carbon Footprint Diervoeding is door het PDV (in navolging van het BMA / LEI rapport van Fase 1 van het PDV project Carbon Footprint Diervoeding) gekozen omdat dit een algemeen gebruikte benadering is. We doen daarmee bijv. niet anders dan het volgen van de guidelines van de IPCC (het onder de VN opererende Intergovernmental Panel on Climate Change, in opdracht waarvan ook alle landen hun National inventory reports opstellen). 2 2
Citaat uit rapport BMA / LEI, Fase 1: Carbon dioxide emissions of biogenic origin are not included, in line with IPCC recommendations. Er is n.a.v. de discussie in het DB van PA ook een e-mailcorrespondentie geweest van het PDV (M.C.Blok) met BMA over dit aspect. Daarbij is door BMA het volgende aangedragen: Het niet meenemen in de Carbon Footprint van de opname en het vrijkomen van koolstof binnen een jaar is zo evident dat de IPCC dat niet expliciet in een formule heeft gevat. Het wordt wel impliciet (in chapter 2) benoemd. Datzelfde geldt voor het PAS2050 protocol: er wordt vanuit gegaan dat de vrijkomende koolstof de opname compenseert.
8
De achtergrond daarvan is dat het bij het opstellen van Carbon Footprints gaat om het in kaart brengen van de broeikasgasemissies die leiden tot veranderingen van de atmosferische samenstelling. In het geval van kortcyclische kooldioxide, waarbij de vastgelegde koolstof uit kooldioxide binnen ca. een jaar weer als kooldioxide in de atmosfeer terugkomt, is hiervan geen sprake. Het afwijken van deze algemeen erkende en wereldwijd gevolgde aanpak zou betekenen dat er voor de in het kader van het PDV project op te leveren output geen (breed) draagvlak zal zijn. Daarmee zou het project zijn waarde verliezen.
Akkerbouw verantwoordelijk voor Carbon Footprint van voorschakels (zoals de producenten van stikstofkunstmest) In het gesprek met dhr. Kloos kwam naar voren dat akkerbouwers van oordeel zijn dat zij verantwoordelijk worden gesteld voor de Carbon Footprint van voorschakels, waarvan zij de producten als noodzakelijke inputs voor de teelt gebruiken. Het meest duidelijke voorbeeld is de Carbon Footprint van stikstofkunstmest. Men vindt het onterecht dat de akkerbouwsector deze Carbon Footprint ‘op zijn bordje krijgt’. Wat dit betreft moet allereerst worden opgemerkt dat het binnen het kader van het PDV project geenszins de bedoeling is om bepaalde sectoren expliciet verantwoordelijk te stellen voor de (soms grote) Carbon Footprint die aan het door de betreffende sector geleverde product is verbonden. Of, met andere woorden, het PDV project beoogt niemand ‘de zwarte Piet’ toe te schuiven. Het gaat a) om het genereren van inzicht, b) het bewerkstellingen van bewustwording, en c) het aanreiken (o.a. via een rekenmodel) mogelijkheden om potentiële verbeteropties nader te verkennen. Vervolgens kan worden opgemerkt dat de opvatting dat de akkerbouwers niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de Carbon Footprints van de inputs die zij nodig hebben voor de teelt van producten, zeker wanneer er geen keuze mogelijkheid is, gedeeld wordt. De producenten van de producten die akkerbouwers voor hun teelt aanwenden als inputs zijn hiervoor verantwoordelijk. Omdat de eerste stap binnen de Carbon Footprint Diervoeding de teelt van primaire agrarische producten is en de inputs voor de akkerbouw ‘in één keer’ bij de teelt als zodanig naar voren komen en de broeikasgaslast ervan wordt opgenomen in de Carbon Footprint van het geteelde product, kan onbedoeld de indruk worden gewekt dat de akkerbouw toch verantwoordelijk wordt gesteld. Om die reden is het van belang dat in de rapportage van de Carbon
Van belang is ook dat de IPCC richtlijnen zich richten op het monitoren per jaar. Dus de gehanteerde periode in de balans is een jaar. Voor de meeste agroproducten geldt dat de koolstof weer vrijkomt binnen een periode van een jaar. Dat jaar kan wel twee verschillende peiljaren betreffen maar gemiddeld zal de opname in een jaar het zelfde zin als de vrijgave aan koolstof in agroproducten. In de zgn. ‘National inventory reports’ van landen, die consistent moeten zijn met IPCC en daarop ook worden gereviewed, wordt koolstof die kortdurend in gewassen wordt opgenomen niet in beeld gebracht. Dat betekent dat de landen aannemen dat die koolstof in hetzelfde jaar weer vrijkomt. (Bij dieren wordt de omzetting naar methaan dan wel omgerekend en bij mensen dan weer niet (is een kleine post maar hij is er wel)) BMA kent verder geen enkel LCA / carbon footprint protocol dat voorschrijft dat in organische verbindingen vastgelegde koolstof die door mensen en dieren opgenomen en gerespireerd wordt tot CO2 in beeld moet worden gebracht en men ziet dat ook nooit in LCA's terug. Er is zeer grote consensus over het niet laten zien van biogene koolstof die kort (binnen een jaar) na vastlegging weer vrijkomt. Ook in de Nederlandse NIR en in de nieuwe ISO 14067 richtlijnen wordt er vanuit gegaan dat de koolstof in ons voedsel niet meetelt.
9
Footprint van primaire plantaardige producten de Carbon Footprint van de teeltinputs wordt gespecificeerd en afzonderlijk van het eigenlijke teeltproces (waarop de akkerbouwer wel invloed heeft) wordt vermeld.
Aanpassing Position paper Carbon Footprint Diervoeding Bovengenoemde aspecten zijn, naast opmerkingen van andere zijde en betrekking hebbend op andere aspecten, aanleiding geweest om de Position paper aan te passen. Als bijlage wordt (separaat) versie 3 van de (concept) position paper aan het Productschap Akkerbouw aangereikt. In dit document zijn de passages die betrekking hebben op de in deze notitie besproken aspecten geel gearceerd.
Organisatorische aspecten van Fase 2 van het PDV project Carbon Footprint Diervoeding Bij deze notitie is een Bijlage gevoegd waarin enkele organisatorische aspecten m.b.t. Fase 2 van het PDV project aan de orde komen, zoals de instelling en taken van een Stuurgroep, en de behoefte aan de voor de begeleiding, afstemming en draagvlak noodzakelijke werkgroepen. Wanneer het bestuur van het PA besluit tot het mede subsidiëren van Fase 2 van het PDV project, dan wordt het (op korte termijn) benoemen van vertegenwoordigers van het PA en dragende organisaties daarvan in de Stuurgroep en de werkgroepen zeer op prijs gesteld. Den Haag, 31 augustus 2010. M. C. Blok (PDV; projectleider project Carbon Footprint Diervoeding)
10
Bijlage 3, zoals genoemd onder punt 3 in de LEESWIJZER.
DERDE CONCEPT, augustus 2010 Position paper Carbon Footprint Diervoeding De agrosectoren die deel uitmaken van de diervoederketen, alsook de sectoren die primaire dierlijke producten afnemen van veehouders, onderkennen dat het voor het realiseren van een steeds duurzamer dierlijke productie noodzakelijk is a. de beschikbare kennis en inzichten met betrekking tot de broeikasgasemissies door de diervoederketen (weergegeven in een zgn. Carbon Footprint en uitgedrukt in CO2 equivalenten per eenheid product) wetenschappelijk gefundeerd en transparant te documenteren; b. deze kennis operationeel te maken door deze te bundelen in een rekenmodel, en c. daarmee de verschillende actoren in de diervoederketen de gelegenheid te bieden tot het verkrijgen van inzicht in de Carbon Footprint van de diervoederketen en het verkennen en doorvoeren van verbeteropties teneinde de broeikasgasemissie te verminderen. Daarbij wordt onderkend dat broeikasgasemissie slechts één aspect is van het brede thema Duurzaamheid, nl. het aspect dat zich richt op klimaat(verandering). Ter verkleining van het risico dat een reductie van de broeikasgasemissie op een ongewenste en onaanvaardbare manier ten koste gaat van andere aspecten van Duurzaamheid, is het noodzakelijk dat hieraan expliciet aandacht wordt gegeven, en dat dit ook (ten minste semikwantitatief) gedocumenteerd wordt. Meer concreet hebben de genoemde agrosectoren in Nederland consensus bereikt over de volgende punten.
1. Doel van de Carbon Footprint Diervoeding Het doel van de Carbon Footprint Diervoeding is de broeikasgasemissies voor de gehele diervoederketen in al zijn diversiteit te kwantificeren. Het gebruik van een eenduidige methodologie en het gebruik van dezelfde (default)data zijn daarbij voor een eenduidige communicatie noodzakelijk.
2. LCA analyse ten behoeve van Carbon Footprinting Een Carbon Footprint is een onderdeel van een LCA (= Life Cycle Analysis), 3 speciaal gericht op de emissie van broeikasgassen en (dus) klimaatverandering.
3
LCA is een methode waarbij wordt geanalyseerd wat de invloed is van een product of een menselijke activiteit op het milieu (in de brede zin van het woord). In een LCA wordt alle schakels in de totale levenscyclus van een product of menselijke activiteit bekeken. Vaak gaat het om een keten van opeenvolgende processen. Een LCA is daarom een vorm van ketenanalyse. In andere gevallen is sprake van een echte cyclus, en is het eindpunt van de ene cyclus tegelijkertijd het beginpunt van een nieuwe cyclus.
11
Data m.b.t. de Carbon Footprint van alle relevante schakels, ontleend aan op broeikasgasemissie gerichte LCA’s, zijn essentieel als inputdata voor een model ter berekening van de Carbon Footprint Diervoeding. 3. Aansluiting bij al bestaande initiatieven Ten behoeve van de Carbon Footprint Diervoeding wordt, daar waar mogelijk, aangesloten bij reeds ontwikkelde methodologieën en daarbinnen ontwikkelde rekenregels, zoals: a. IPCC 1996 en 2006 b. ISO 14044 series, alsook (Draft) ISO 14067 (Carbon footprint of products - Part 1: Quantification) Product Category Rules (PCR’s) Conform ISO 14025 (Environmental labels and declarations – Type III environmental declarations). c. PAS2050 d. (Draft) Specificatie PAS 2050 voor (de teelt van) tuinbouwproducten, op basis van Nederlands tuinbouwprotocol e. (Draft) WRI & WBCSD: Product Life Cycle Accounting and reporting Standard Met uitzondering van (ten dele) de bij punt b genoemde Product Category Rules geven deze documenten onvoldoende productspecifieke bepalingen hoe te komen tot een Carbon Footprint van diervoedermiddelen. Bij de aan broeikasgassen toegeschreven opwarming van de aarde gaat het om atmosferische veranderingen in de concentraties van broeikasgassen. Kortdurend vastgelegde koolstof (d.w.z. kooldioxide die bij fotosynthese in organische verbindingen wordt vastgelegd, maar die binnen een jaar ook weer worden verbrand tot kooldioxide) leidt niet tot atmosferische veranderingen in de kooldioxide concentratie. Om die reden wordt overeenkomstig de onder a t/m c genoemde documenten (die geen van alle een – expliciete- rekenregel geven voor kortdurend vastgelegde koolstof) in de Carbon Footprint Diervoeding deze zgn. kortcyclische koolstof ook buiten beschouwing gelaten. Bij de beoogde Carbon Footprint Diervoeding is sprake van een ketenbenadering. Daarbinnen vindt de vastlegging van atmosferische koolstof in één stap (nl. bij de fotosynthese) plaats; deze is daardoor relatief eenvoudig te kwantificeren. De omzetting van organische stof in food en feedproducten in kooldioxide vindt plaats over een veel groter aantal (deel) ketens en schakels en is daardoor moeilijker te kwantificeren. Het expliciet meenemen van de kortcylische koolstof zou het opstellen van Carbon Footprint daardoor (onnodig) compliceren. Het zoeken van aansluiting bij al ontwikkelde methodologieën betekent verder dat de door IPCC opgestelde conversiefactoren zullen worden gehanteerd t.w. (op dit moment) voor methaan en lachgas resp. een factor van 25 en 298 ten opzichte van het broeikasgaseffect van kooldioxide. Daarnaast zal nauwlettend worden gevolgd welke ontwikkelingen zich voordoen, en zal daarop worden aangesloten dan wel zullen daartegen (zo mogelijk) tegenargumenten (inclusief het aanreiken van alternatieven) kenbaar worden gemaakt.
4.
Systeemafbakening
4.1
De beoogde Carbon Footprint Diervoeding is een ketenbenadering
Een brede LCA evalueert en analyseert het gebruik van grondstoffen en de emissie van vervuilende stoffen in de levenscyclus van een product m.b.t.: a) land en energie, b) klimaatverandering, verzuring, eutrofiëring, c) eco-toxiciteit, aantasting ozonlaag, d) biodiversiteit, water.
12
Het is van wezenlijk belang dat iedereen die een Carbon Footprint Diervoeding berekent, dit over hetzelfde traject doet. Daarom is een goede systeemafbakening van groot belang. De beoogde Carbon Footprint Diervoeding start bij de teelt van (primaire) plantaardige producten en eindigt bij de omzetting van voer in (primair) dierlijk product. In schema weergegeven: Akkerbouw
T
Agroindustrie
T
Diervoederindustrie
T
Veehouderijbedrijf
Dierlijk product
Figuur 1. Schema van de systeemafbakening voor de boogde Carbon Footprint Diervoeding. T = Transportstap. De inputs die de akkerbouwer voor de teelt nodig heeft, zijn niet in het schema opgenomen; hetzelfde geldt voor de overige inputs van de agro-industrie, de mengvoerindustrie en het veehouderijbedrijf De schakels binnen de in het schema weergegeven systeemafbakening worden nader beschreven in de paragrafen 4.2 e.v. In deze paragraaf worden enkele andere, met bovengenoemde ketenbenadering samenhangende aspecten beschreven. Bij een ketenbenadering dient iedere schakel de Carbon Foorprint van het door hem geleverde product, uitgedrukt in CO2-eauivalenten per eenheid product, op een transparante en afgestemde manier aan de volgende schakel door te geven. Feitelijk kunnen binnen de systeemafbakening Carbon Footprint Diervoeding een aantal Carbon Footprints worden berekend: Carbon Footprint Primair Plantaardig Product: het gaat hier om de Footprint uitgedrukt in CO2-eauivalenten per eenheid geteeld product zoals dit het bedrijf van de teler verlaat. Carbon Footprint Diervoedergrondstoffen: hier gaat het om de Footprint uitgedrukt in CO2-eauivalenten per eenheid voedermiddel / grondstof, zoals dit door de producent van de grondstof wordt afgeleverd. Carbon Footprint diervoeder: hier gaat het om de Footprint uitgedrukt in CO2eauivalenten per eenheid mengvoeder, zoals dit door de mengvoederfabrikant wordt afgeleverd Carbon Footprint Diervoeding: hier gaat het om de Footprint uitgedrukt in CO2eauivalenten per eenheid dierlijk product (melk, slachtrijp dier / vlees, ei) zoals dit door het veehouderijbedrijf wordt afgeleverd en voor zover voeding(sfactoren) daarop van invloed zijn. Er dient hier onderscheid te worden gemaakt tussen een geprognosticeerde Carbon Footprint en een gerealiseerde Carbon Footprint. De diervoederindustrie kan bij de levering van (meng)voer aan veehouders en (zeker bij rundveehouders) aanvullende informatie over de andere rantsoencomponenten met behulp van ‘modellen’ een Carbon Footprint Diervoeding berekenen onder overigens gestandaardiseerde bedrijfsomstandigheden (waaronder bijv. mestsamenstelling en –opslag e.a.). Vervolgens kan de veehouder, door invulling van de gerealiseerde productie en de voor zijn bedrijf van toepassing zijnde voergerelateerde factoren (bijv. mestopslag) de gerealiseerde Carbon Footprint berekenen. De geprognosticeerde Carbon Foorprint Diervoeding valt wel binnen de systeemafbakening; de gerealiseerde niet. Voor dit laatste zijn niet (zonder meer) slechts de gerealiseerde dierlijke productie, maar ook de bedrijfsspecifieke voergelateerde factoren die van invloed zijn op de Carbon Footprint . De hierop volgende stap, de Carbon Footprint Veehouderij, valt buiten de afbakening van de Carbon Footprint Diervoeding. In deze Carbon Footprint worden niet alleen de 13
voergerelateerde aspecten van het veehouderijbedrijf op bedrijfsniveau in een rekenmodel geïncorporeerd, maar ook alle andere relevante bedrijfsspecifieke factoren die mede de Carbon Footprint bepalen. Als in een daartoe geëigend rekenmodel ook deze factoren worden meegenomen, kan vervolgens de Carbon Footprint van het veehouderijbedrijf, uitgedrukt in CO2-eauivalenten per eenheid dierlijk product (melk, vlees, ei), worden berekend. Als de verwerkende industrie (zuivelindustrie, slachterijen, eiverwerkende industrie) aan de veehouders vraagt een Carbon Footprint mee te leveren bij hun product, gaat het om deze Footprint. Een ketenbenadering impliceert dat de Carbon Footprint van een product groter wordt naarmate meer schakels in de keten zijn doorlopen. Als bij bovengenoemde ketenbenadering de broeikasgasemissies voor alle opeenvolgende schakels in de keten(s) in kaart worden gebracht, wordt (afhankelijk van de systeemafbakening) duidelijk wat de bijdrage van iedere schakel aan de broeikasgasemissie is, alsook wat de procentuele opbouw van de emissie is. Op grond hiervan kunnen dan vervolgens verbeteropties worden onderzocht. Het is begrijpelijk dat daarbij vooral gekeken wordt, en zal worden, naar de schakels die relatief sterk aan de totale Carbon Footprint bijdragen. Dit impliceert echter niet dat de betrokken schakel ook zonder meer verantwoordelijk is of kan worden gesteld voor het realiseren van een bepaalde mate van verbetering. Zo heeft een bepaalde schakel in sommige gevallen überhaupt niet de mogelijkheid om bepaalde (input)factoren te beïnvloeden. Zo kan m.b.t. de teelt van plantaardige producten gewezen worden op bijv. de Carbon Footprint verbonden aan de productie van de stikstofkunstmest die door akker- en tuinbouwers en rundveehouders wordt toegepast. Deze wordt binnen de gekozen systematiek, omdat het een (noodzakelijke) input is voor de teelt van een gewas, opgenomen in de Carbon Footprint van het geteelde gewas. Voor deze Carbon Footprint kan de teler –zeker indien hij geen keuzemogelijkheden heeft- echter niet verantwoordelijk worden gesteld. Opgemerkt wordt dat akkerbouwers van oordeel zijn dat zij echter wel verantwoordelijk worden gesteld voor de Carbon Footprint van de voor de teelt noodzakelijke inputs. In het kader van deze Position Paper wordt nadrukkelijk uitgesproken dat akkerbouwers hiervoor niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld, en dat het om die reden van belang is dat in de rapportage van de Carbon Footprint primair plantaardig product de Carbon Footprint van de teeltinputs gespecificeerd en afzonderlijk van het eigenlijke teeltproces (waarop de akkerbouwer wel invloed heeft) worden gerapporteerd. Een van de resultanten van het beschikken over Carbon Footprint Diervoeding (en –zo mogelijk- ook een hiervan af te leiden Carbon Footprint voor Humane Voedingmiddelen / Voeding) zou kunnen zijn dat er een wereldwijde impuls van uitgaat om (meer) gewassen te gaan telen die per kg tot food en feed te verwerken droge stof een gunstiger Carbon Footprint hebben. 4.2
De eerste schakel in de Carbon Footprint Diervoeding is de teelt van primaire plantaardige producten. Dit startpunt is gekozen om de volgende redenen: Rantsoenen van landbouwhuisdieren bestaan grotendeels uit plantaardige producten. Plantaardige producten worden zowel als primair product (graan, zaad, ruwvoer) verstrekt als in de vorm van bewerkte (neven)producten. Primaire en bewerkte plantaardige producten worden deels verstrekt in de vorm van mengvoer en deels als enkelvoudig voedermiddel. Als bij be- en verwerking van primaire plantaardige producten verschillende productstromen ontstaan, moet de ‘broeikasgasemissie’ uit het voortraject worden verdeeld. 4.3 De laatste schakel is het veehouderijbedrijf. Het hanteren van de (meng)voerproductie als laatste schakel in het systeem is geen optie.
14
Dit ten eerste omdat de efficiëntie van de dierlijke productie sterk beïnvloed wordt door: de grondstofsamenstelling van het diervoeder de aan- of afwezigheid van bepaalde additieven de technologie die wordt toegepast bij de productie van mengvoeders Ten tweede is het uitsluitend meenemen van de vastlegging van voernutriënten in (primair) dierlijk product (melk, vlees, ei) onvoldoende, omdat de voersamenstelling van directe invloed is op de samenstelling excreties (feces, urine) en gasvormige emissies (methaan). Ten derde is er een niet te splitsen interactie tussen voerfactoren en houderijomstandigheden op de productie-efficiëntie en de excreties en emissies. Tevens zijn mestopslag en –verwerking op veehouderijbedrijf relevante factoren met betrekking tot de broeikasgasemissies uit de mest. Bovenstaande betekent dat de (in de praktijk gerealiseerde) Carbon Footprint Diervoeding (vrijwel) samenvalt met de Carbon Footprint van een veehouderijbedrijf, en ook alleen kan worden berekend als de (specifieke) factoren van het veehouderijbedrijf beschikbaar zijn. Echter, zoals hierboven aangegeven, is het geen optie om een Carbon Footprint te stoppen met de productie van het diervoeder. De oplossing voor dit dilemma wordt beschreven in par.4.5. 4.4 Be- en verwerking primaire producten door agro-industrieën De eerste tussenliggende schakel in het systeem zijn de verschillende agro-industriële schakels waar primaire plantaardige producten worden verwerkt In de meeste gevallen gaat het daarbij primair om de productie van (grondstoffen en/of halffabricaten voor) voedingsmiddelen voor menselijke consumptie. Bij dit proces komen (in de regel als coproduct) echter tevens diervoedermiddelen vrij, alsook in een aantal gevallen producten voor andere toepassingen. 4.5
De daarop volgende schakel wordt gevormd door de diervoederindustrie (productie van mengvoeders en(mengsels van) vochtrijke diervoeders Deze schakel produceert mengvoeders en (mengsels van) vochtrijke diervoeders voor het brede scala aan productiedieren en gezelschapsdieren. Voorshands zullen de activiteiten binnen het project Carbon Footprint Diervoeder zich echter beperken tot productiedieren. Zoals in par. 4.3. al is aangegeven is er het dilemma dat enerzijds het hanteren van de (meng)voerproductie als laatste schakel in het systeem geen optie is, terwijl anderzijds voor het berekenen van een gerealiseerde Carbon Footprint de gerealiseerde producties op het veehouderij bedrijf, en andere bedrijfsspecifieke factoren, onmisbaar zijn. Het dilemma dat zich hier voordoet is niet uniek. 4 Uitgaande van het WRI review kan geconcludeerd worden dat het noodzakelijk is dat iedere producent die een product aan de volgende schakel in de keten overdraagt specificeert op welke uitgangspunten de door hem berekende Carbon Footprint is gebaseerd. 4
In een review van november 2009 van het World Resources Institute (WRI) staat op pag. 26 en 27 in par. 6.3.2: Identifying Use and End-of-Life Foreground Processes: For most products, the product components and product manufacturing are well known processes. Once the product enters into the control of the user, it is less certain what the use phase and end-of-life of that product may be. For example, although a frozen meal has instructions on how it should be prepared and how long it should be stored, a company cannot prevent a user from disobeying those instructions. This could have an impact on the GHG inventory if a user keeps a product in the freezer for 1 year instead of the recommended 3 months. Therefore, it is imperative that a company relays to the user what use and end-of-life assumptions transport distances, storage (place and length), preparation, and disposal. A company should base their use and end-of life assumptions on manufacturer recommended use phase instructions and typical disposal.
15
Wat betreft de overdracht van diervoeders door voerproducenten aan veehouders wordt voorgesteld dat er op twee manieren informatie wordt overgedragen: a. Voor zover sprake is van leverantie van diervoeders aan veehouders, dragen voerproducenten in elk geval een Carbon Footprint aan de veehouders over uitgedrukt in CO2 equivalenten per eenheid diervoeder. b. Daarnaast zullen zij, voor het totale rantsoen, een voorspelling willen doen van de Carbon Footprint uitgedrukt in CO2 equivalenten per eenheid dierlijk product (melk, vlees, ei). 5 Zij zijn hiertoe ook goed in staat: Gebruikmakend van de grote hoeveelheid beschikbare informatie (o.a. over de fecale nutriëntenverteerbaarheid) kan van het diervoeder en de andere rantsoencomponenten worden berekend hoeveel nutriënten ter beschikking komen van het metabolisme van het dier. Aangevuld met een nadere typering van de dieren op een veehouderijbedrijf kan een voorspelling worden gedaan van de verwachte dierlijke productie (bijv. voerconversie) Ook kan worden berekend welk gedeelte van de nutriënten onverteerd in de feces wordt uitgescheiden, en hoeveel methaan rechtstreeks vanuit het maagdarmkanaal door het dier wordt uitgescheiden. Met behulp van (al dan niet forfaitaire) waarden voor de samenstelling van het dierlijk product, kan vervolgens berekend worden welke fractie van de nutriënten in de vorm van (welke) gasvormige emissies en urine worden uitgescheiden. Deze informatie, aangevuld met nader te specificeren (standaard maar gespecificeerde) factoren voor het veehouderijbedrijf, is voldoende om een verwachting uit te spreken over de Carbon Footprint van een veehouderijbedrijf. Daarnaast is er het gegeven dat de werkelijke Carbon Footprint (uitgedrukt in CO2 equivalenten per eenheid dierlijk product) pas kan worden opgesteld als bedrijfsspecifieke gegevens over de gerealiseerde dierlijke productie en andere bedrijfsspecifieke parameters beschikbaar zijn. Deze Carbon Footprint Dierlijke Productie kan niet zonder meer vergeleken worden met de voor de voerproducent voorspelde Carbon Footprint Diervoeding. Daartoe is noodzakelijk dat eerst geëvalueerd wordt in hoeverre de gerealiseerde productie aan dierlijk product (melk, vlees, ei) afwijkt van hetgeen de voerproducent verwachtte (en wat daarvan de oorzaak is), alsook in hoeverre de overige door de voerproducent gehanteerde (standaard)factoren bij de berekening van de Carbon Footprint Diervoeding van toepassing zijn op het betreffende veehouderijbedrijf. 4.6 Niet-plantaardige producten in diervoeders moeten ook worden meegenomen Bij de bereiding van diervoeders / rantsoenen voor productiedieren worden naast de in bovenbeschreven systeemafbakening ook niet-akkerbouw producten gebruikt: a. Producten van dierlijke oorspong (bijv. weipoeder, dierlijk vet, vismeel) Voor deze producten zal een Carbon Footprint worden opgesteld volgens dezelfde methodologie als voor plantaardige producten. b. Minerale voedermiddelen Ook voor deze producten zal een Carbon Footprint worden opgesteld volgens dezelfde methodologie als voor plantaardige producten. c. Zoötechnische en technologische additieven Tot een nader te bepalen datum wordt, tenzij de betrokken producenten zelf al eerder de gewenste data verstrekken, met de broeikasgaslast van deze groep producten niet volledig 5
Wat dit betreft is het van belang op te merken dat er in Nederland is een intensieve interactie is tussen voorlichters van de diervoederindustrie en melkveehouders. Veehouders laten hun ruwvoeders veelal analyseren, en stellen deze informatie beschikbaar aan de adviseur om een rantsoenadvies voor de veehouder op te stellen.
16
rekening gehouden. Van zoötechnische additieven worden de gunstige effecten op de dierlijke productie wel meegenomen. Iedere schakel stelt voor zijn eigen product(en) een carbon footprint op, en geeft bij overdracht van het (de) product(en) naar een volgende schakel in de diervoederketen aan welke broeikasgaslast daarop rust. Deze wordt uitgedrukt in CO2 equivalenten per eenheid product, waarbij voor ‘eenheid product’ eenduidige afspraken worden gemaakt tussen de betrokken schakels. Tot aan het veehouderijbedrijf kan de maatstaf zijn ‘CO2 equivalenten per kg diervoeder’ 6 , waarbij van belang is of het gaat om een kg diervoeder als zodanig dan wel per kg DS. 4.7 Logistieke activiteiten Tussen de schakels van het in de paragrafen 4.1 t/m 4.6 afgebakende systeem Carbon Footprint Diervoeding vinden tal van logistieke activiteiten plaats. Meer specifiek zijn te noemen: Transport van primaire agrarische producten van akkerbouwbedrijven naar agroindustrieën of (indien geen bewerking plaatsvindt) naar de (meng)voerindustrie of het veehouderijbedrijf Transport van grondstoffen naar secundaire be- en verwerkende industrieën of de (meng)voerindustrie Transport van Meng)voer naar het veehouderijbedrijf. Naast de benoemde externe transportstappen tussen de schakels in de diervoederketen (d.m.v. vrachtwagen, trein, schip) is iedere schakel ook sprake van intern transport, van (geconditioneerde) opslag en overslag. Alle aan deze activiteiten verbonden broeikasgasemissies zullen, conform daarvoor geldende regels in bestaande protocollen (bijv. ISO standaarden en PAS2050), in de berekening van de Carbon Footprint Diervoeding worden meegenomen. 4.8 Schema van de systeemafbakening: In onderstaand schema is de totale systeemafbakening voor de Carbon Footprint weergegeven.
Teelt primaire plantaardige producten
Silage
Be- en verwerking in agro-industrie
Producten dierlijke oorsprong
Mengvoerindustrie Niet-landbouw producten
Veehouderijbedrijf (voorspelling dierlijke productie)
6
Diervoeder is hier gebruikt als algemene aanduiding voor zowel enkelvoudige producten als voor mengvoeders.
17
5. Allocatie Bij ´allocatie´ gaat het om een verdeelvraagstuk. Het is aan de orde zodra een productstroom zich splitst in twee of meer stromen hoofd- en nevenproducten. De allocatievraag is: ‘Hoe verdeel je de broeikasgaslast die op het uitgangsproduct rust tot aan het moment van opsplitsing in verschillende stromen.’ De algemene regel is ‘vermijden dat allocatie moet plaatsvinden’ (bijv. door systeemuitbreiding). In een aantal gevallen is allocatie echter onvermijdelijk. In de ISO 14040 en 14044 (ontwerp) normen is de volgende volgorde vastgelegd welke allocatie wanneer de voorkeur verdient: a) fysische relaties/ causale verbanden, b) samenstelling, en c) uiteindelijk economische waarde. Alhoewel het de laatste optie is, is de economische allocatie in de praktijk vaak de enige methode die kan worden toegepast. In PAS 2050 is economische allocatie te enige methode. In EU Richtlijn 2009/28/EC ‘ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen’ is besloten de energiewaarde (verbrandingswaarde / bruto energiewaarde) voor bio-fuel co-producten te gebruiken a;s de ,meest geschikte allocatiemethode, omdat deze eenvoudig toe te passen is, in de tijd voorspelbaar is, contraproductieve initiatieven minimaliseert en resultaten oplevert die in het algemeen vergelijkbaar zijn met die verkregen door middel van de substitutiemethode. Echter, in veel gevallen is de bruto energiewaarde van een product nauwelijks een afspiegeling van zijn nutritionele waarde. Daarom wordt voor het berekenen van de Carbon Footprint Diervoeding niet uitgegaan van de energetische allocatie die gebruik maakt van de bruto energiewaarde van (co-)producten. De economische allocatie is gebaseerd op de economische waarde van de diverse producten. Meestal kijkt men naar een meerjarig gemiddelde prijs, af fabriek. Deze prijsgegevens worden gecombineerd met de procentuele opsplitsing van de uitgangsproduct in de verschillende productstromen, zodat berekend kan worden welk percentage van de broeikasgaslast uit het voortraject aan elk van de productstromen moet worden toegerekend. De economische allocatiemethode is in principe op alle producten, ook buiten de agrosector, toepasbaar. Onderkend wordt dat ook aan de economische allocatie nadelen zijn verbonden, alsook dat zich bij de concrete invulling van de Carbon Footprint Diervoeding nog wel (al dan niet unieke) vragen en knelpunten zullen voordoen (die vragen om een brede(re) discussie en een gemotiveerde, zij het wellicht ook deels pragmatische oplossing). Echter, tenzij overeenkomstig de ISO normen 14040 en 14044 een allocatiemethode hoger in de hiërarchie de voorkeur verdient en ook toegepast kan worden, wordt de economische allocatiemethode gebruikt. De redenen daarvoor zijn: De universele toepasbaarheid (wat relevant is voor het gebruik niet-landbouw grondstoffen in de diervoedersector, maar ook in levensmiddelensector) Het bestaan van een veelal nauwe relatie tussen economische waarde en nutritionele waarde. In veel gevallen is de productie van grondstoffen voor de humane en dierlijke consumptie nauw verweven met de productie van bio-fuels. Daarom zal in het model voor de Carbon Footprint Diervoeding als additionele optie, overeenkomstig de EU Richtlijn voor hernieuwbare energie, de Carbon Footprint ook op basis van de energetische allocatie worden berekend. Onderkend wordt dat een verschil in allocatie niet betekent dat er ook op andere punten in de berekening van een Carbon Footprint verschillen (moeten) bestaan. 6.
Werkwijze voor het opstellen van op broeikasgasemissie toegespitste LCA’s
18
6.1
Algemeen Het opstellen van de LCA’s heeft tot vooral tot doel het ontwikkelen van een procedure voor het genereren van data 7 op zowel op het niveau van individuele schakel in de keten als op bedrijfsniveau. Bij het verzamelen van (default)data voor de eerste versie van het rekenmodel zal vooral gebruik worden gemaakt van beschikbare data in de wetenschappelijke literatuur en in databases. Deze data zullen worden geëvalueerd, en als ‘nulmeting’ worden beschouwd. Om te bereiken dat de gevolgde procedures en de verzamelde data de gewenste status ontvangen, zullen de op te stellen LCA’s gepubliceerd worden in peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften, en zullen de data worden aangeboden aan internationaal erkende databases (bijv. Eco Event database; Database van de EU). Per schakel zal ook een procedure worden voorgesteld voor het stapsgewijs verbeteren en verder differentiëren van de data naar individuele bedrijven. Er zal een protocol worden opgesteld met procedures voor het genereren en aanleveren van bedrijfseigen data, de validatie en opneming ervan in (een) internationaal erkende database(s), en de minimumfrequentie waarmee deze data dienen te worden geactualiseerd.
6.2 Teelt van primaire plantaardige producten Een op broeikasgasemissie toegespitste LCA voor de teelt van individuele plantaardige producten a. zal alle (reguliere) stappen in de teelt van zaden en granen en van ruwvoeders bevatten, uitgaande van een geaccepteerde methodologie (zoals gespecificeerd in het Nederlandse Tuinbouwprotocol, gebaseerd op IPCC, ISO 14040 series en PAS2050). Bij het opstellen de LCA’s zal –indien aan de orde- rekening worden gehouden met teeltverschillen tussen landen en regio’s (bemesting, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, grondbewerking etc.) alsook met eventuele raseffecten e.d. b. zal, ook al bestaat daarover wereldwijd nog geen consensus, ook ‘LULUC’ (Land Use and Land Use Change) worden meegenomen. Bij Land Use (landgebruik) gaat het om de broeikasgasemissie ten gevolge van het gebruik van land als zodanig voor de teelt van plantaardige gewassen, als gevolg van: blokkade van de “carbon sink functie” omdat in akkerbouwbodems geen fossilisatie meer optreedt, verlies aan organische stof in de bodem (totdat een nieuwe evenwichtsituatie is ontstaan). Bij Land Use Change (verandering van landgebruik, zoals ontbossing), waarbij natuurlijke biotopen worden omgezet naar landbouwgebied, is er bovendien sprake van een broeikaseffect wanneer de bovengrondse biomassa wordt verwijderd en omgezet in broeikasgassen. Vanwege de onzekerheid die er m.b.t. dit aspect voorlopig nog bestaat, zal de bijdrage van LULUC aan de broeikasgaslast apart worden gerapporteerd. 6.3 Agro-industrieën (voor zowel productie van plantaardige als dierlijke voedermiddelen) en voerindustrie (mengvoerindustrie; be- en verwerking vochtrijke diervoeders) Voor het opstellen van een op broeikasgasemissie toegespitste LCA voor de betreffende industrieën wordt conform PAS2050 (voor plantaardige producten nader gespecificeerd in een –nog op te stellen- algemeen, voor alle be- en verwerkers van plantaardige producten te hanteren protocol) de volgende algemene werkwijze gehanteerd: 7
Zie voor ‘data’ ook paragraaf 7.
19
a. b. c.
d.
e.
f.
Opstellen van een gedetailleerde procesbeschrijving, inclusief de binnen één type agro-industrie aanwezige variatie Modelleren van het proces Verzamelen van data Het gaat hierbij om de volgende aspecten: Gebruik van het product en de processing daarvan: Omzetting van biogene energiedragers in CH4, N2O Omzetting van fossiele energiedragers in CO2, CH4 Omzetting van hulpmaterialen in CO2 Productie van de ingezette energiedragers en hulpmaterialen: Hoeveelheid CO2 die gepaard gaat met de productie van de energiedragers en hulpmaterialen. Bij het verzamelen van data is het niet (altijd) noodzakelijk van iedere deelstap in het proces data aan verkrijgen. Voorbeeld: als een (tussen)product A via 4 processtappen (met toevoeging van een of meer hulpstoffen) wordt omgezet naar de producten B en C (die bij de 4e stap tegelijkertijd ontstaan, hetgeen betekent dat allocatie nodig is), kan volstaan worden met één getal voor de stappen 1 t/m 4 (incl. de broeikasgaslast van de gebruikte energiedragers en de toegevoegde hulpmaterialen) Op basis van de verzamelde gegevens worden, indien dezer aan de te stellen criteria voldoen voor de betreffende agro-industrie zijn, gemiddelde waarden, standaarddeviaties, minimum- en maximumwaarden berekend. Het op deze manier gedetailleerd verzamelen en verwerken van data over een proces, maakt het mogelijk om de broeikasgaslasten binnen het proces correct toe te rekenen aan de verschillende productstromen. Onderkend wordt dat een dergelijke gedetailleerde benadering voor het operationeel maken van de eerste versie van het rekenmodel van het PDV project (zie ook 6.1) niet voor alle industrieën mogelijk en/of noodzakelijk is, en dat initieel wellicht de totale broeikasgaslasten van het totale proces in een keer over de diverse producten moeten worden verdeeld. Als dat aan de orde is, dient wel te worden onderzocht in hoeverre deze (tijdelijke) benadering ertoe zal leiden dat op het moment van toepassing van de gedetailleerde benadering plotseling een sterke verschuiving in de Carbon Footprint van het voedermiddel optreedt (waarbij wordt opgemerkt dat de broeikasgaslasten van de agro-industrie meestal slechts een relatief beperkt percentage van de totale broeikasgaslast van een diervoeder(middel)).
Wanneer volgens bovenbeschreven werkwijze een op broeikasgasemissie toegespitste LCA wordt uitgevoerd, verkrijgen de betrokken agro-industrieën daarbij in een keer data voor zowel de diervoedermiddelen alsook voor de (grondstoffen en halffabricaten) humaan te consumeren producten en eventuele andere producten. Het is daarom gewenst de bedoelde LCA voor zowel feed als food (en eventueel andere) producten in één keer op te stellen, samen met (brancheorganisaties van) de betrokken bedrijven in de agro-industrie. 6.4
Opstellen van op broeikasgasemissie toegespitste LCA’s voor (de diverse typen) veehouderijbedrijven Zoals eerder beschreven valt het veehouderijbedrijf als zodanig buiten de Carbon Footprint Diervoeding, maar is het primaire bedrijf anderzijds de schakel waar blijkt in hoeverre de door de voerleveranciers voorspelde Carbon Footprint Diervoeding correct is geweest. Dit betekent dat een rekenmodel Carbon Footprint Diervoeding sterk aan relevantie inboet wanneer zo’n model niet de mogelijkheid biedt om tevens het veehouderijbedrijf door te rekenen. Daarom wordt breed onderschreven dat het noodzakelijk is om gelijktijdig met het opstellen van LCA’s als bedoeld onder de punten 6.1 t/m 6.3 ook LCA’s voor de verschillende veehouderijbedrijven op te stellen. Er zullen afzonderlijke LCA’s opgesteld worden voor de verschillende houderijen: rundvee (opgesplitst in melkvee, vleesvee, blankvlees), schapen, geiten, varkens (fokzeugen, vleesvarkens), pluimvee (leghennen en vleeskuikenouderdieren, vleeskuikens), kalkoenen en 20
eenden. In verband met de praktische uitvoerbaarheid zal een nadere prioriteitstelling plaatsvinden, waarbij de praktische relevantie leidend zal zijn. Bij het opstellen van de Carbon Footprint van de onderscheiden veehouderijsectoren zullen de volgende aspecten worden meegenomen: a. Gebruik van voer, additionele energiedragers en hulpmiddelen: Omzetting van fossiele energiedragers ingezet t.b.v. de vervoedering in CO2 Omzetting van voernutriënten door fermentatie in de pens in CH4 Emissie van NH3 in verband met partiële omzetting ervan in N2O Directe emissies van N2O Omzettingen in de vaste mestopslag in N2O Omzettingen in de natte mestopslag in CH4 Bij de toediening van organische mest: Omzetting van fossiele energiedragers in CO2 Emissie van NH3 in verband met partiële omzetting ervan in N2O Directe emissies van N2O b. Productie van de bij a) bedoelde (additionele) energiedragers: Hoeveelheid CO2 die gepaard gaat met de productie van de energiedragers. c. Huisvestings- en andere factoren die van invloed zijn op de bij a) benoemde (deel)aspecten.
7.
Data
7.1 a.
Criteria waaraan data moet voldoen De inputdata voor het berekenen van de Carbon Footprint Diervoeding moeten Gebaseerd zijn op een wetenschappelijk gedocumenteerde benadering Representatief zijn voor de betreffende sector wat betreft variatie(verdeling) Valide zijn Transparant zijn wat betreft totstandkoming alsook wat betreft de wijze waarop erover wordt gecommuniceerd Actueel zijn Verifieerbaar zijn. Dit impliceert dat ingeval bedrijfseigen data worden gecommuniceerd deze onderdeel moeten uitmaken van een controle- c.q. certificatieschema. Om ervoor te zorgen dat er gerekend wordt met actuele data en er een blijvende stimulans is tot verbetering zullen gemiddelden, standaarddeviatie, minimum- en maximum waarden van iedere schakel in de keten minimaal tweejaarlijks worden geactualiseerd.
b.
7.2
Verzamelen van data voor individuele processen en industrieën Bij het verkrijgen van data die aan de gestelde criteria voldoen (zie daartoe punt 7.1) zal allereerst verzameling en evaluatie plaatsvinden van de beschikbare (LCA-) literatuur en van de bij diverse (onderzoeks)instellingen aanwezige data. De betreffende agro-industrieën, hun brancheorganisaties en (wat betreft Nederland) de betrokken productschappen zullen hierbij betrokken worden. Wanneer deze werkwijze niet tot het gewenste resultaat leidt, zeggen genoemde organisaties hun medewerking toe om de benodigde data binnen nader af te spreken termijn aan te leveren. Daar waar reserves bestaan tegen het aanleveren van bedrijfseigen data vanwege de concurrentiegevoeligheid ervan zal gezocht worden naar een instantie waarvan een absoluut vertrouwelijke behandeling kan worden verwacht, alwaar de data ook zullen worden geanonimiseerd ten behoeve van de verdere verwerking volgens bovenbeschreven werkwijze.
21
7.3 a.
b.
Referentie- c.q. defaultdata Uitgangspunt is dat het te bouwen rekenmodel bij de berekeningen gebruik maakt van data die voldoen aan wat in paragraaf 7.1 en 7.2 is beschreven. Het model zal tevens de mogelijkheid moeten bieden om te rekenen met default data, alsook met bedrijfsspecifieke data. Wat betreft de bedrijfsspecifieke data moet het model twee opties bieden: a) rekenen met bedrijfsspecifieke data opgenomen in internationaal erkende databases (waartoe verificatie noodzakelijk zal zijn), en b) data die hierin (nog) niet zijn opgenomen. Het model zal in het rapport wel de status van de bedrijfseigen data moeten aangeven. Wat betreft de te gebruiken defaultdata zal in het rekenmodel niet worden uitgegaan van de voor een bepaalde schakel berekende gemiddelden, aangezien dit betekent dat voor 50% van de bedrijven met voor hun bedrijf te gunstige data wordt gerekend en er onvoldoende impuls uitgaat tot het reduceren van de broeikasgasemissie. Daarom zal worden gerekend met het gemiddelde + 1*standaarddeviatie.
7.4 Beheer database Wat betreft de referentiedata zal een rekenmodel zoveel mogelijk gebruik maken van internationale (openbare, geverifieerde) databases. Het beheer van een database zal dus geen taak van zijn voor de organisaties die consensus hebben bereikt over de methodologie e.d. voor het berekenen van een Carbon Footprint Diervoeding (zoals in deze notitie beschreven). Verder is de mening dat een real time verbinding tussen het rekenmodel en de genoemde database(s) niet noodzakelijk is, en i.v.m. de snelheid en flexibiliteit van het model ook niet wenselijk is. Bij het bouwen van een rekenmodel voor de Carbon Footprint Diervoeding zal als onderdeel daarvan een ‘werkdatabase’ worden aangemaakt. Deze werkdatabase zal periodiek centraal vanuit de internationale databases worden geactualiseerd.
8.
Rekenmodel
8.1 Algemeen Essentieel is dat de Carbon Footprints die met een rekenmodel worden geproduceerd betrouwbaar zijn en ook als zodanig worden (h)erkend. Dat betekent dat alle achterliggende kennisverwervende activiteiten alsook het rekenmodel zelf aan de volgende criteria moeten voldoen: a. In alle ketens en schakels binnen iedere keten wordt een gestandaardiseerde en uniforme methodologie gehanteerd b. Deze methodologie is science based, objectief, onafhankelijk en transparant. c. Het model is fraudebestendig. d. De met het model uitgevoerde berekeningen zijn (a.d.h.v. het rapport dat volgens een standaard format wordt geproduceerd) controleerbaar. 8.2 Invoer van eigen data en het rekenmodel Het rekenmodel zal de mogelijkheid bieden aan gebruikers om de referentiewaarden te vervangen door eigen waarden. Als men dit doet, zal er wel worden gevraagd om de keuze in een daartoe bestemd veldje in het rekenmodel te motiveren. 8.3 Eigendom en beheer van het rekenmodel Het te ontwikkelen rekenmodel zal –tenzij of totdat er redenen zijn of komen om dit anders te organiseren- eigendom zijn van het PDV en daardoor ook worden beheerd. Het doel is nadrukkelijk het rekenmodel beschikbaar te stellen aan alle belanghebbenden binnen de diervoederketen vanaf teelt van primaire producten t/m de veehouderij. Ook andere belanghebbende groeperingen kunnen op verzoek en binnen bepaalde randvoorwaarden toegang krijgen. Het eigendom en beheer van het rekenmodel is vooral bedoeld om a) zicht
22
te houden op wie er van het rekenmodel gebruik maken, en b) te zorgen dat er een instantie is voor onderhoud en uitbreiding van het rekenmodel waarin alle Nederlandse ketenpartners vertegenwoordigd zijn. In overleg met de stuurgroep, die namens de subsidieverleners de uitvoering van Fase 2 van het project Carbon Footprint Diervoeding begeleidt, zullen de in dit kader noodzakelijke zaken nader worden afgestemd. 8.4 Beoogde verdere ontwikkeling van het model Het doel van Fase 2 van het project Carbon Footprint Diervoeding is een eerste versie van het model te ontwikkelen. Deze zal op een aantal punten nog niet de gewenste detaillering hebben (bijv. wat betreft de allocatie). De bedoeling is daarom het model stapsgewijs te verfijnen en uit te breiden.
9
Positie productschappen en overheid
9.1 Productschappen De productschappen zijn m.b.t. het project ‘Carbon Footprint Diervoeding’ uitsluitend faciliterend naar de dragende organisaties / brancheorganisaties en de daartoe behorende bedrijven, en zullen daarom zelf geen te realiseren reductiedoelstellingen formuleren. 9.2 (Nederlandse) Overheid De rol van de overheid in dit project is eveneens faciliterend (ook financieel) en stimulerend (ook in EU-verband) m.b.t. de ontwikkeling van rekenmodellen en het geven van ondersteuning aan het bedrijfsleven. Anderzijds is van belang dat het bedrijfsleven (via de geëigende productschappen) betrokken is bij ontwikkelingen en initiatieven van de overheid op dit terrein. Overheid en bedrijfsleven zullen hierin gezamenlijk optrekken.
10.
Overige punten
Het is voor een integrale en evenwichtige benadering van het thema Duurzaamheid noodzakelijk dat in aanvulling op het onderwerp ‘broeikasgasemissie’ook aan andere aspecten aandacht te geven. Daarom is het wenselijk in het kader van (Fase 2 van) het project Carbon Footprint Diervoeding a. te evalueren welke andere LCA-aspecten dan broeikasgasemissie zonder veel extra inspanning al direct kunnen worden meegenomen, en b. met welke (in de toekomst op te nemen) aspecten bij de (softwarematige) ontwikkeling van het model van meet af aan rekening moet worden gehouden. Te denken valt aan o.a. water, energie, verzurende emissies (o.a. ammoniak). Den Haag, 27 augustus 2010 M.C. Blok
23
Bijlage 4, zoals genoemd onder punt 3 in de LEESWIJZER.
Project outline Carbon Footprint Feed Phase 2 Version: June, 30, 2010 Introduction ..........................................................................................................................24 Goal .......................................................................................................................................25 Deliverables ..........................................................................................................................26 Conditions and criteria ........................................................................................................26 Basic conditions..................................................................................................................26 Criteria regarding quality.....................................................................................................27 Task demarcations .............................................................................................................27 Project planning ...................................................................................................................27 Project team and tasks .......................................................................................................27 Activities and time planning ................................................................................................28 Time and financial budgeting..............................................................................................29
INTRODUCTION Citing from the report of phase1: “ The Product Board Animal Feed (Productschap Diervoeder, PDV) wants to develop a dynamic and interactive tool for assessing carbon footprints of animal feed, and make this available to stakeholders in the animal feed chain (a carbon footprint is the sum of attributed greenhouse gas emissions, expressed in carbon dioxide equivalents). The objectives of this tool are twofold: first, to gain insight in the greenhouse gas emissions arising from the production and supply chain of animal feed and from feed utilization; and second, to use the resulting information as a starting point for identifying potential options for reducing these emissions. The tool is not intended for use in the carbon labeling of products. PDV proposed an interactive development route that consists of three phases: Phase 1) inventory of available knowledge and design of an architecture – a ‘blueprint’ – for the calculation tool; Phase 2) development, testing and distribution of the calculation tool; Phase 3) maintenance and further development of the calculation tool.” End of the citation. Phase 1 has been finished and recommendations regarding a strategy for phase 2 has been defined. a. A good methodology is available to develop a carbon footprint assessment calculation tool for animal nutrition. However, four issues need further (international) discussion to gain wider support: a) land use and land use change; b) economic allocation; c) system boundaries; and d) improvement options. Phase 2 needs to focus on resolving these issues; b. Further study on the carbon footprint effects of feed additives is required. Data need to be collected on the effect on animal production of enzymes, mineral additives and synthetic amino acids as well as on the carbon footprint of the production of these additives as such; c. Many background data need to come from crop growers and suppliers of feed materials; so, a great effort is needed to develop a robust database that is aimed to be made publicly available. It should be developed in cooperation with suppliers of feed materials;
24
d. Calculation models and background data are needed to describe the conversion of feed into animal products, methane emissions from enteric fermentation, feces and urine and nitrous oxide emissions in different animal housing systems. Descriptive models will be sufficient for the first version of the carbon footprint assessment tool. In later versions, more mechanistic model can be included; e. Development of the tool in Phase 2 should involve several coordinated parallel activities on methodology and database development and the development of the software for the carbon footprint assessment calculation tool; f. Methodology and database development should involve preferably a consortium of international organizations to engender broad support for the approach. A number of other organizations are also working on Carbon Footprinting of the livestock sector. The International Dairy Federation (IDF) is developing Guidelines for the LCA of dairy production chains. They are cooperating with the Sustainable Agriculture Initiative (SAI). The Food and Agriculture Organization of the UN is conducting a worldwide analysis of the livestock sector. National studies are conducted and planned in Belgium, Germany, Sweden, Switzerland and France. A cooperation between the members of the project team and researchers from Sweden and France has already started. Also the food and biofuel sectors are conducting carbon footprint studies, using their own approaches in allocation of emissions, e.g. defined in the Renewable Energy Directive 2009/28/EU. The activities indicate a large international playing field, where activities should be geared to another. Although this project cannot enforce one uniform approach, the allocation issue needs special attention. This has been indicated in the Position Paper of June 17th, 2010.
GOAL The overall goal of phase 2 of the project “Carbon Footprinting of Animal Nutrition” is twofold: a. To work out the recommendations a, b, c and d concerning methodology, data collection etc. as mentioned in point 1. b. To establish a carbon footprinting calculation tool which can be used by the companies and organizations within the scope of the PDV (and other –national and international parties concerned to which the model will be made available) to calculate and evaluate the greenhouse gas emissions of their feed products. This WUR/BMA project focuses on the supply and structure of the necessary content of the model (so point 2.a). The actual building of the model will be executed by an IT developer in a parallel project. Goals of this WUR/BMA project are: To provide the methodology, protocols, formats and default data for building an operational calculation tool To develop the operational calculation tool as a basic program with interface, that can be used as a stand alone model but also can be implemented by stakeholders in their own information infrastructure. To test the calculation tool on correctness of content (does it properly calculate the CFP’s on the basis of the provided input as mentioned under goal 1). With regard to the first goal a division can be made in: the provision of methodology, protocols, formats and default data for feed materials the provision of methodology, protocols, formats and default data for feed processing (either in feed plants or on the farm) the provision of methodology, protocols, formats and default data for feed use on the farm level
25
DELIVERABLES The deliverables of the projects are: A report on the methodology for calculating the carbon footprint of the feed components and animal products and an overview of the results A database of all feed materials of (at least) the CVBFeed Table (2008) with their default carbon footprint(s) A protocol for CFP of feed materials and processed materials for future updating and extension of the feed database with default values A background calculation model The program script for building the basic calculation tool The basic calculation tool with an interface for communication with other software (called the Carbon Feed Print) A draft manuscript to be submitted to a peer reviewed scientific journal. This result will be realized in cooperation with a PhD project of Mrs. Imke de Boer and Mrs. Corina van Middelaar
CONDITIONS AND CRITERIA Basic conditions A number of documents and approaches are defined as conditions and terms of reference: The final report of phase 1 of this project: “Towards a tool for assessing carbon footprints of animal feed”; The position paper “Carbon Footprint Animal Nutrution”of the PDV of June 17, 2010; The conditions defined by the Ministry of Agriculture, Food Quality and Nature, the “Programma van Eisen aan PDV en uitvoerders”; Due to the available time and the planned schedule, priorities in data collection are necessary; Considering the possibilities of extending the approach to other environmental aspects as eutrophication and acidification; Discussing the side effects of the mitigation on other issues within the scope of sustainability in a qualitative way; Considering the variation of the carbon footprint of feed materials; Using existing data and methods, national and international, where possible; The results of carbon foot printing of feed and animal products should be ready after 7 months from the formal starting point (scheduled start 01-08-2010); The basic calculation tool should be ready after 9 months from the formal starting point. Cooperation of all partners to provide data and insight in production processes, in order to support the process of data collection; A carbon footprint will be made for (at least) all feed materials in the CVB Feed Table (2008). Depending on the data availability, the quality of the carbon footprint can vary. In the most extreme situation, estimates have to be made on the basis of similar products. The aim is a highest quality carbon footprint data for the most frequently used feed materials. The development of a basic calculation tool is foreseen. To make and test the model a basic input and output is developed, the basic model can be used as a stand alone model but also can be implemented in other information systems of stakeholders and work as a standalone. The basic calculation tool is delivered ready for distribution. The infrastructure and the distribution itself are no part of the project. 26
Criteria regarding quality Qualty criteria are already mentioned in detail in the position paper of June 17, 2010. For the sake of clarity they will be repeated here. The input data for the calculation of the Carbon Footprint Animal Nutrition should be: Based on a scientifically documented approach Representative for the sector concerned with respect to variation in practice Valid Transparent with respect to the accomplishment, and with respect to the way of communication Up-to-date Verifiable. This implies, in the case of company data, that these data must be part of a control or certification schedule. Mean data, standard deviations, minimum and maximum values for each part of the production chain will be updated at least every two years; this ensures that up-to-date data are used for the calculations, and that continuous improvement is pursued. It is of utmost importance that the Carbon Footprints produced by the calculation model are reliable and are also recognized as such. This implies that all background activities to obtain information and knowledge, as well as the model itself, should meet with the following criteria: All chains and links within each chain use a standardized and uniform methodology. This methodology is science-based, objective, independent and transparent. The model is fraud-proof. The calculations executed by the model are verifiable (by means of the report that is produced according to a standardized format). Task demarcations The project plan does not provide activities regarding: the management of the data base and of the basic calculation tool the organization of the dissemination of both to users the maintenance of the database and the basic calculation tool the communication activities after the first version of the data base and the basic calculation tool are ready. These activities will be elaborated in a new plan of activities in close cooperation between PDV and the project team.
PROJECT PLANNING Project team and tasks Two organizations will cooperate in this project: Wageningen University and Research Centre (WUR) and; Blonk Milieu Advies (BMA) WUR acts as the project leader and is in charge of project management scientific and methodological consistency of data collection modeling animal nutrition development of the conditions for the basic calculation tool “Feed print” BMA is in charge of
27
data collection of feed components and feed processing making methodology for data collection operational
Project leader is Theun Vellinga, Wageningen UR Livestock Research. Activities and time planning Time schedule The time schedule is based on a 7 month project period with the delivery of a final report and on a 9 month period for the delivery of the basic calculation tool. A draft version of the reports is ready one month before the delivery of the final report. Activities In all activities knowledge, experience and data of both organizations will be used where available. The following activities are considered: 1. Feed database (For details, see annex 1.) a) Standardizing the methodology. Based on the results of phase 1, a uniform approach of data collection has to be defined. Part of the standardization is the procedure to estimate values in case of data scarcity and the allocation of emissions. b) Peer review of the methodology. This is in part covered in the before mentioned PhD project. Further a (scheduled) project review of the methodology by European colleagues will enhance international acceptance and assure the use of international accepted calculation methods. c) Evaluation of the standardized methodology. The approach for the data collection has to be evaluated on a regular basis and, if necessary, adjusted. d) Defining the database structure. In relation to the standardized methodology, a database structure has to be defined. e) Development of a shared data storage location f) Data collection. BMA is in charge; based on experiences in other projects data collection is the real challenge. Due to the vast amount of work, data collection will be done by BMA and WUR in cooperation. g) Reporting on data collection. Two types of reporting are planned: a) A standardized documentation report has to be made of every feed component; b) A general report presenting the methodology and the final results of the data collection of the feed components. Part a) of this activity is parallel to the data collection, part b) can start when the methodology is defined and can be finished when almost all data are collected. h) Development of a protocol for the production of compound feeds ( by feed industry and on farm level). 2. Animal production (For details, see annex 2) a) Modeling the animal nutrition (conversion of feed into animal products) and farm activities. Modeling will be based on general accepted nutritional guidelines of the CVB. Establish coupling with feed data base. b) Development of default values for emissions of all other farm activities. As animal nutrition is the core of the calculations, all other farm activities will be covered by default values. c) Writing a program script in Microsoft Word for a user friendly basic calculation tool, based on the background excel model. The goal of the background excel model is to check the results of the feed data part in nutrition, to develop a coherent combination of the feed data and all collected calculation rules and to
28
act as a control during the development of the basic calculation tool Feed Print; d) Calculation of the carbon footprint of animal products; e) Reporting the carbon footprint of animal products. 3. Basic calculation tool a) Define the conditions for the use of the model. b) Writing of a functional design: what options have to be calculated by the model and what are the reported data? c) Making and testing the basic calculation tool on the basis of the conditions for use and the functional design. d) Writing a user guide for the calculation tool e) Preparing the basic calculation tool for distribution among stakeholders Project team meetings Due to the dependencies in the activities and to enhance a good and efficient cooperation, team meetings will be held on a regular basis. Time and financial budgeting The time planning also contains the building of the Basic Calculation Tool. It is not yet decided who will build this. The budget is an indication that can change. The functional design is allocated to WUR/BMA, it is the starting point for model building.
29
Overview of activities The time schedule and activities are combined below: 1 2 3 4 I II I II I II I Feed data Define methodology X Evaluate methodology X Define database X Make share X Data collection X X X X X X X Documentation X X X X X X X Reporting data X X Writing manuscript Nutrition and farm Model building X X X X X Developing defaults X X Writing program script X Calculating footprint animal production Reporting modeling X Basic calculation tool Conditions for use X Organizing tender Functional design Model building and testing Writing User Guide Preparation for distribution Milestones Methodology reX X port/update Start calculation tool Finish data collection Nutritional model operational Conditions for use defined Draft reports ready Final reports ready BCT Feed print ready
30
II
5 I
X
X X
II
6 I
II
7 I
II
X X X X
X X X X
X X
X X
X
X X
X
X
X
X X
8 I
II
9 I
II
X
X
X
X
X
X
X X
X X
X
X X
X X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X X
X
X
X
X X
X X X X X
Table 1.
The time budgeting for all project activities and the financial budgeting presented as total for the three main parts of the project: Feed data, Nutrition and farm and Basic Calculation Tool. total all junior senior costs (€) Feed data Define methodology 15 7.5 7.5 Evaluate methodology 15 7.5 7.5 Define database 5 0 5 Make share 3 3 0 Data collection/Docum/Report 250 231 19 Documentation 50 50 0 Reporting data 40 20 20 Writing manuscript 12 6 6 Traveling costs Consulting for peer review Project management feed data 43 0 43 Total Feed Data 419 011 Nutrition and farm Calculation rules Developing defaults Writing program script Calculating footprint animal production Reporting calculations Project management nutrition and farm Total Nutrition and Farm Basic Calculation Tool (Feedprint) Conditions& functional design Model building&testing User Guide Ready for distribution Project management Feedprint Unforeseen Total Basic calculation Tool Overall total
40 20 25 40 60 22
20 10 12.5 30 30 0
20 10 12.5 10 30 22 212 445
25 100 10 10 15
0 90 5 10 0
25 10 5 0 15 219 120
800
532.5
267.5
850 576
Table 2.
Partitioning of the project costs for data collection over all feed crops and product types between LNV en Product Boards ProductBoards Total amount (€) LNV Partitioning between the Product Boards involved 50% 50% PDV PA MVO PZ PVE 419011 209506 209506 108339 49640 26047 20762 4719
Table 3.
The partitioning of the costs of the project Animal nutrition and farm between LNV en Product Boards ProductTotal amount (€) LNV Boards Partitioning between the Product Boards involved 50% 50% PDV PA MVO PZ PVE 212445 106223 106223 53111,3 0 0 10622 42489
31
Table 4.
The partitioning of the costs of the Basic Calculation Tool (Feedprint) between LNV en Product Boards ProductTotal amount (€) LNV Partitioning between the Product Boards involved Boards 50% 50% PDV PA MVO PZ PVE 219120 109560 109560 65736 10956 32868
Table 5.
The partitioning of the total costs of the project between LNV en Product Boards ProductBoards Total amount (€) LNV Partitioning between the Product Boards involved 50% 50% PDV PA MVO PZ PVE 850576 425288 425288 227186 49640 26047 42340 80076
32
Annex 1 : Methodology and data collection Methodology The methodology will be based on the report of the CFP project phase 1. The report clearly defines an overview of (co) products, cultivation and processes that will be taken into account (figure 2.1 of the report is copied to show all products and processes).
Crop growing
Grazing
Cereals
Animal produc‐ tion
Crop separation processes ‐ Crushing ‐ Wet milling ‐ Dry milling
Grains & straw
Animal (by)products
Non‐agricultural production
Feed additives
Fermentation Processing Silage
Wet co‐ products
Processing to dry feed materials
Compound feed production Compound feed
Feed digestion
Manure excretion
Animal products
Manure storage and processing
Manure application
The first step is to elaborate this scheme to more detailed process schemes regarding fertilization, cultivation, processing, transport and the allocation of the emissions to (co) products. Special attention has to be paid to the origin of the primary products from crop growing, because fertilizer application rates and yields are highly variable. Further, land use and land use change strongly depend on the region of cultivation. The elaborated schemes will also be discussed with an international group of European LCA specialists in order to develop an international accepted approach. This peer review is related to a PhD project at Wageningen University and both projects benefit from this cooperation. Data have to be collected of a wide range of (co) products with a large variation in data availability. It is impossible to foresee all problems with data collection, implying that practical solutions have to be developed. Also for practical solutions a standardized methodology has to be used. Therefore it needs to be controlled and evaluated during the course of the project. Three special evaluation moments are planned. The methodology will be presented. An important part of the methodology is the allocation. The economic allocation is the preferred method and the phase 1 report defines guidelines for data collection for the most correct calculation. The position paper allows an allocation method, that is higher in the “LCA hierarchy”. The calculation of emissions will be based on the international accepted guide33
lines as e.g. ISO 14044, IPCC (2006), PAS 2050 and international databases as EcoInvent. The figure 3.1 of the phase 1 report shows the relationships between the current guidelines.
A strong interaction with the production of food products and biofuels can affect the allocation approach as well. Also situations can occur where economic allocation is not possible due to the lack of prices. So it cannot be excluded that adjustments of the allocation approach have to be considered. In that case, a solution will be developed and discussed with the European colleagues. Final approval has to come from the Steering Committee.. The data collection will be done according the above mentioned guidelines and a documentation sheet of every feed material will be made. A template sheet will be developed, clearly linking data storage and documentation. Data quality is an important issue and will be reported in the documentation sheet. The structure of the documentation sheet and of the data storage will allow maintenance after completing this phase of the PDV project.. Data collection is a combination of: Literature search Statistics, e.g. FAO stat Basic data of feed and processing industry. Due to the large number of feed components, it will not be possible to develop new data for all feed components, based on detailed process analysis. Only in a limited number of occasions such an in depth analysis can be applied, presumably for the most important feed materials. It is expected that detailed are already available for a (large) number of products. In this part of the project, the cooperation of the processing industry to provide information is highly appreciated and an essential condition for a reliable and representative feed database.
Annex 2: Modeling animal nutrition and farm The modeling of the animal nutrition will be based on general accepted nutritional guidelines as e.g. the CVB nutritional guidelines and a limited number of international accepted standards. A condition for the use of the nutritional guidelines is the availability of the appropriate feed quality data.
34
The models will be derived from international guidelines and peer reviewed literature. Nutrition of dairy and beef cattle (including veal and pink calves), sheep, pigs (breeding sows and piglet raising, growing and fattening pigs) and poultry (layers, broilers and –possibly- other links in the poultry chain) will be modeled. All other farm activities that might affect emissions at farm level, but that are not directly linked to animal nutrition as e.g. housing, milking equipment and machinery will be incorporated as a standard situation. This implies that emissions from housing and manure storage will vary in relation to the feeding strategy and feed composition, but not in relation to different housing and storage types. The model will be written in excel for two purposes: Testing the formulae of the models in relation with the feed database Performing calculations for different animal types and rations to show the range of the carbon footprint of feed and to communicate with the stakeholders and external organizations. The calculation results will be reported. The formulae of the excel models will be written in plain text for use as the input of the basic calculation tool. The calculation rules itself are clearly documented, the main reason for writing this documentation is the uniformity of modeling, the interpretation of the calculation rules, the interaction with the feed database, the allocation of the nutritional emissions to the feed components and the ease of the model builder. The total effort for modeling animal nutrition and farm is related to the complexity of the farming systems. The systems for fattening young animals for slaughter (veal, pink calves, fattening cattle, fattening pigs and broilers) are relatively simple, because they only have one group of animals an are mainly landless systems. Reproduction systems for pigs and poultry and sheep, beef and dairy herds require different animal categories. The interaction with the land use in the case of cattle and sheep requires extra effort, although it is standardized. An estimate of the partitioning of the total effort over the different animal categories is shown in chapter 4. Extending this basic models with the focus on nutrition to complete farm simulation models requires extra effort. This depends on: The existence of complete farm models. When farm simulation models already exist, the feed model and the existing model can be integrated. When farm models do not yet exist, more effort is required. In the case of dairy cattle, such a detailed model exists. The farming system. Landless systems, which are most common in pigs, poultry and fattening of cattle young stock (veal, pink, other fattening), are relatively simple to extend, because the number of interactions is limited. In the case of land based systems, as with cattle and sheep, the interaction between land use (grazing, housing, soil type), nutrition and farm emissions can be relatively complicated.
Annex 3: The basic calculation tool “Feedprint”. The organization of this part of the project is split in two parts: The definition of the conditions of the program and the functional design. This part will be done by the project team WUR/BMA. It is used as input for the second part. Building the basic calculation tool with a general interface, testing it, writing a user guide for it and making it ready for distribution. This second part will be carried out by an organization that still must be found. This will be done by tendering. The work related to the tender will be done by the PDV itself. WUR/BMA are not involved in this.
35
When the organization to build the basic calculation tool is known, an interaction between WUR/BMA and this organization is needed to build the model. The organization should plan a budget for the time it needs the input of the WUR/BMA team. This is incorporated in the planned budget for the other activities, but not yet defined in a time planning
36