Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Betreft: Domein: Auteur/ aanvrager: Datum: Aantal Pagina’s:
Aanvraag medefinanciering promotie Maatschappij en Recht Mike de Kreek,
[email protected] Maandag 10 mei 2010 17
Domeinvoorzitter
Docent
Willem Baumfalk
Mike de Kreek
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Samenvatting Maatregelen vanuit de overheid om de burger te laten voldoen aan een bepaald vastgelegd niveau van burgerschap hebben weinig effect. Het implementeren van het Nederlands cultureel burgerschap bijvoorbeeld, heeft zelfs een negatief effect: afstanden tussen bepaalde groepen worden eerder groter dan kleiner. Burgerschap leer je niet doelgericht, maar ontdek je, tijdens het alledaags uitwisselen van emoties, ervaringen en argumenten. Als dat publiekelijk gebeurt en verschil bespreekbaar is in plaats van afstotend werkt, dan is er sprake van alledaags burgerschap. Alledaags burgerschap krijgt de kans te ontstaan als burgers gezamenlijk meedoen aan bijvoorbeeld kunstprojecten of betrokken zijn bij een online discussie over populaire cultuur. Praktijkgemeenschappen rondom buurtverhalen zoals het Amsterdamse Geheugen van Oost en het Geheugen van West dragen beide kenmerken in zich. Daarnaast staan ze los van de overheidsinitiatieven gericht op het leren van burgerschapscompetenties. In het voorgestelde promotietraject wil ik onderzoeken hoe en waarom zich alledaags burgerschap ontwikkelt binnen deze gemeenschappen. Daarmee wil ik aantonen dat burgers zonder op burgerschap gerichte programma's prima zelf kunnen ontdekken wat volgens hen een prettige manier is om met elkaar om te gaan. Daarnaast wil ik laten zien wat binnen de gemeenschappen de katalyserende werking is van de combinatie ‘verhalenwebsite en buurt als onderwerp’. Het onderzoek zal bestaan uit een tweevoudige casestudy van de twee genoemde geheugens. Beide cases bestaan uit meerdere niveaus van onderzoekseenheden. In het traject naar het definitieve onderzoeksontwerp voer ik een literatuuronderzoek uit naar het ontstaan van het begrip alledaags burgerschap en naar de definiërende elementen in eerdere casestudies. Daarnaast maak ik aan de hand van de theorie over praktijkgemeenschappen een uitgebreide beschrijving van de cases en de processen daarbinnen. In de uitvoering van het onderzoek vindt triangulatie plaats door het volgen van drie fasen van dataverzameling en analyse. De eerste fase bestaat uit het doen van interviews en participatieve observaties onder de betrokkenen. De volgende fase bestaat uit kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyses van de online verhalen en de reacties daarop. De laatste fase bestaat uit een terugkoppeling van de bevindingen aan de betrokkenen via focusgroepgesprekken. Uit de analyses trek ik conclusies over hoe zich alledaags burgerschap binnen de geheugens ontwikkelt en waarom. De analyses maken het ook mogelijk om verschillen en overeenkomsten tussen het Geheugen van Oost en het Geheugen van West te verklaren. Daarbij breng ik remmende en werkzame factoren binnen dit soort gemeenschappen in kaart. Tenslotte bespreek ik in de bruikbaarheid van taaltechnologie-toepassingen voor het helpen traceren van alledaags burgerschap in online interacties.
2
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
INHOUD SAMENVATTING ...................................................................................................................... 2 ONDERZOEKSVOORSTEL ...................................................................................................... 4 1.1 ONDERZOEKSVRAAG ....................................................................................... 4 1.2 THEORETISCHE ACHTERGRONDEN.......................................................................... 5 1.2.1 Burgerschap als proces............................................................................... 5 1.2.2 Het Geheugen van Oost .............................................................................. 6 1.3 METHODISCHE AANPAK .................................................................................... 7 1.3.1 Tweevoudige complexe casestudy................................................................... 7 1.3.2 Casestudy ontwerp ................................................................................... 9 1.4 INNOVATIE .................................................................................................10 1.5 WERKPLAN ................................................................................................11 1.6 LITERATUURVERWIJZINGEN ...............................................................................12
2.
BEGELEIDINGSPLAN ..................................................................................................... 13 2.1 2.2 2.3
3.
OPLEIDINGSPLAN........................................................................................................... 14 3.1 3.2 3.3
4.
PHD-OPLEIDING ...........................................................................................14 CURSUSSEN EN TRAININGEN ...............................................................................14 SEMINARS EN CONFERENTIES ..............................................................................15
BENODIGDE FACILITEITEN ......................................................................................... 15 4.1 4.2 4.3
5.
JAARLIJKSE VOORTGANGSGESPREKKEN ...................................................................13 MAANDELIJKSE CONTACTMOMENTEN.....................................................................14 ‘DAGELIJKSE’ BEGELEIDING ...............................................................................14
FINANCIERING ONDERZOEKSTIJD ..........................................................................15 GELIEERDE ONDERWIJSACTIVITEITEN .....................................................................15 TE BEKOSTIGEN MIDDELEN EN ACTIVITEITEN .............................................................15
CURRICULUM VITAE..................................................................................................... 16 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
PERSONALIA ...............................................................................................16 RELEVANTE WERKERVARING ..............................................................................16 OPLEIDINGEN ..............................................................................................16 EIGEN PUBLICATIES EN RAPPORTEN .......................................................................16 CURSUSSEN EN NEVENACTIVITEITEN ......................................................................17
3
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Onderzoeksvoorstel 1.1 Onderzoeksvraag Het gedrag wat de overheid van de burger verwacht, noemt men in het Nederlandse beleid ‘actief burgerschap’. Daarbinnen worden oplossingen ontwikkeld voor vier maatschappelijke vraagstukken: gebrek aan sociale samenhang, asociaal gedrag, sociale uitsluiting en de kloof tussen burgers en bestuur (Tonkens, 2009). Burgers krijgen daarin een verbindende rol toebedeeld: “ze moeten bruggen slaan tussen burgers onderling en tussen burgers en bestuurders” (Tonkens, 2009, p. 7). Maar juist die verbindende rol is te veel vanuit de politiek vormgegeven en opgelegd (Tonkens, 2009; Hermes, 2005; Trienekens, 2009a). De afstanden tussen burgers worden namelijk eerder groter dan kleiner door het opleggen van ‘Nederlands cultureel burgerschap’ (Van Gunsteren, 2008). Daarom groeit de aandacht voor hoe verbindingen tussen burgers ontstaan in praktijken die midden in de maatschappij staan. De vorming van verbondenheid wordt dan beschreven als een continu proces, dat plaats vindt binnen de alledaagse praktijk van het leven (Trienekens, 2009a; Hermes, 2008; Van Zoonen 2004). In het dagelijkse leven worden emoties, ervaringen en argumenten uitgewisseld, wat resulteert in voorlopige identiteiten, verwachtingen en reputaties. Als die uitwisseling publiekelijk plaatsvindt en verschil als bespreekbaar wordt beschouwd, is er sprake van ‘geleefd burgerschap’ (Trienekens, 2004, p. 50) of ‘alledaags burgerschap’ (Hermes, 2008, p 125). De vorming van alledaags burgerschap koppelt Trienekens aan ‘culturele interventies’, die zowel uit maatschappelijke als artistieke intenties bestaan. Onderzoek van een aantal van deze interventies laten de ontwikkeling van competenties zien, die Trienekens als voorwaardelijk beschouwt voor het ontstaan van alledaags burgerschap. Het gaat dan bijvoorbeeld om de acceptatie van diversiteit door het meewerken aan een theaterwandeling (Trienekens, 2008) en de ontwikkeling van zelfvertrouwen en een eigenwaarde in een project waarin kinderen zingen en dat gezang digitaal bewerken (Trienekens, 2009b). Hermes (2005a; 2008) en Van Zoonen (2004; 2005) zien echter populaire cultuur als een belangrijke katalysator voor alledaags burgerschap. Als voorbeeld geeft Hermes dat in veel populaire soaps “een breed palet van voorbeelden beschikbaar is om tradities te bevragen”. Als die voorbeelden gebruikt worden om “onze eigen identiteit ter discussie te stellen of om (publiekelijk) tradities te bevragen, dan is er sprake van [alledaags] burgerschap.” (Hermes, 2008, p. 125). Hermes (2008) beschrijft twee casestudies van overheidsinterventies 1 die met moeite bijdragen aan gewenste vormen van burgerschap. Alleen in het geval van de stadssoap ‘Westside’ laten kijkers zich in de veiligheid van een online discussieforum uitdagen tot reflectie, wat zou kunnen leiden tot alledaags burgerschap. In de Nederlandse steden zijn, sinds ongeveer 2003, een aantal praktijkgemeenschappen 2 rondom buurtverhalen ontstaan, die gebruik maken van een verhalenwebsite. Een voorbeeld is het Geheugen van Oost in Amsterdam. Dit soort gemeenschappen bestaan zowel uit een populair online besproken onderwerp (de buurt), als een culturele interventie (het schrijf- en verzamelproces). Omdat beide fenomenen volgens de onderzoeken van Trienekens en Hermes 1
Deze interventies betroffen het verkleinen van de kloof tussen burgers en bestuur door het vormen van een Burgerforum Kiesstelselhervorming en het vergroten van multiculturele verdraagzaamheid door de stadssoap Westside op AT5 (Hermes, 2008). 2 Het woord praktijkgemeenschap is een vertaling van community of practice, zoals dat door Etienne Wenger is gedefinieerd (Wenger, 1998). 4
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
voedingsbodem zijn voor de vorming van alledaags burgerschap, is het te verwachten dat een dergelijke gemeenschap positieve interacties tussen burgers veroorzaakt. Kenmerkend is dat dit los staat van de overheidsinitiatieven gericht op het leren van burgerschapscompetenties. De vooronderstelling is dat burgers in deze gemeenschappen door het verhalen verzamelen en schrijven zelf ontdekken hoe ze op een fijne manier met elkaar om kunnen gaan. Daarnaast hoop ik aan te tonen dat de combinatie ‘verhalenwebsite en buurt als onderwerp’ een sterk katalyserende werking heeft binnen de gemeenschap. Hiermee kom ik tot de volgende hoofdvraag van dit onderzoeksvoorstel: Hoe en waarom ontwikkelt zich alledaags burgerschap binnen een community of practice zoals het Geheugen van Oost? De deelvragen die hier uit voort komen zijn: 1. Hoe is het begrip alledaags burgerschap ontstaan, uit welke elementen bestaat het en welke factoren beïnvloeden het? 2. Uit welke groepen deelnemers en processen bestaat de community of practice? 3. Wat en hoe leren de leden van de verschillende groepen binnen de community of practice? 4. Hoe hangen momenten van alledaags burgerschap binnen de community of practice samen met wat er geleerd is? 5. Hoe hangen factoren als betrokkenheid, bekwaamheid, reflectie en veiligheid samen bij het ontstaan van alledaags burgerschap binnen de community of practice? 6. Welke rol spelen de buurt en de website bij het ontstaan van alledaags burgerschap binnen de community of practice?
1.2 Theoretische achtergronden 1.2.1 Burgerschap als proces Het denken over burgerschap als een eenmalig te definiëren concept, is sinds het begin van deze eeuw aan het verschuiven naar de opvatting dat burgerschap iets is wat steeds opnieuw gevormd wordt. Dit impliceert een sociaal-constructivistiche benadering van burgerschap, zoals die al langer met betrekking tot het individu binnen de discursieve psychologie wordt gehanteerd. Burgerschap wordt in alledaagse gesprekken en geschreven teksten geconstrueerd, in discursieve interacties met anderen (Moll, 2010). Volgens Hermes (2008) vertoont een ideale deelnemer aan een publieke interactie alledaags burgerschap, als hij betrokken is bij het onderwerp, bekwaam genoeg is om een bijdrage te leveren en zich bewust is van de context van het debat en van de (kennis)posities van een ieder. Dit laatste noemen Hermes en Trienekens reflexiviteit 3 . Hermes vermoedt een afhankelijkheid tussen de voorwaarden betrokkenheid, bekwaamheid en reflexiviteit. Geen betrokkenheid of bekwaamheid (kennis van zaken) in een bepaalde situatie, dan geen alledaags burgerschap. Als er wel betrokkenheid en kennis van zaken is, dan kan er reflectie (on-action 4 ) ontstaan, mits men daartoe wordt uitgedaagd. Reflexief meedoen aan een publieke discussie vindt aansluiting bij de bestaansethiek van Van den Bersselaar (2009), waarin hij vier basisdeugden 5 bespreekt. Deze deugden hebben, net als de voorwaarden van Hermes, een reflectieve functie en invloed op 3
Dit begrip reflexiviteit is wat Schön reflection-in-action (reflectie tijdens de actie) noemt (Schön, 1983). Daarnaast heeft het een relatie met het begrip constructed knowledge van Belenky (1986), wat een bewustzijn inhoudt van de contextgebondenheid van de eigen kennis en de kennis van anderen. 4 Het begrip reflection-on-action betreft reflectie na de actie (Schön, 1983). 5 De basisdeugden zijn: moed, maat, praktische wijsheid en rechtvaardigheid (Van den Bersselaar, 2009). 5
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
elkaar. De basisdeugd ‘maat’ bijvoorbeeld, kan zich reflectief manifesteren door het leven met bezonnenheid en zelfbeheersing proberen te leiden. Het voorschrijven of opleggen van matigheid is echter een lokale, normerende interpretatie van de basisdeugd, zoals ze te vinden zijn in overheidslijsten van vastliggende burgerschapscompetenties. De relaties tussen de drie voorwaarden van Hermes, de basisdeugden van Van den Bersselaar en relevante burgerschapscompetenties spelen een rol in de uit te werken beschrijving van alledaags burgerschap (zie §1.3.2). De sociale leertheorie van Etienne Wenger (1998) bevat een adequaat procesmodel om de praktijkgemeenschap te analyseren aan de hand van de beschikbare gegevens over het Geheugen van Oost en vergelijkbare projecten (Oosterbroek, 2008; Burgess et al, 2009). Dit model plaatst leerprocessen in de interactie tussen identiteitsvorming, betekenisgeving, bij een gemeenschap horen en een bepaalde specifieke bezigheid. Een groot deel van de gemeenschap, zoals die van het Geheugen van Oost, treft elkaar niet fysiek, maar lijkt een intense relatie met de verhalenwebsite te hebben. Aan de ene kant kun je dat verklaren doordat mensen elkaar via hun online verhalen en reacties ‘ontmoeten’. Aan de andere kant past de relatie met de website in de theorie van Knorr Cetina (1997) waarin een kennisobject (de website) een aantrekkelijk karakter heeft, omdat het zich voortdurend verder ontvouwt (Oosterbroek, 2008). De persoonlijke kenmerken, rollen en leerprocessen die via het model van Wenger en de theorie van Knorr Cetina opgespoord worden, zijn relevant voor het beatwoorden van de onderzoeksvragen rondom alledaags burgerschap. 1.2.2 Het Geheugen van Oost Door het voorbeeld van Het Geheugen van Oost te beschrijven worden de aanknopingspunten voor het beantwoorden van de deelvragen duidelijk. Initiatiefnemer van het Geheugen van Oost is het Amsterdams Historisch Museum. In de aanloop naar de tentoonstelling ‘Oost – een Amsterdamse buurt’ in 2003, startte het museum in 2002 een buurtverhalenproject. Hierbij werd en wordt samengewerkt met Buurtonline. Buurtonline is een netwerk van locaties waar vooral ouderen, vrouwen, nieuwkomers en werkzoekenden laagdrempelig computervaardigheden kunnen aanleren. De maatschappelijke focus van de culturele interventie ligt op het verbinden van mensen met verschillende achtergronden en leeftijden (Ernst, 2006). Door het uitwisselen van herinneringen over de buurt, ontwikkelen zich in theorie competenties als wederzijds begrip en respect (Verduin, 2009; Mercken, 2002; 2007). Wederzijds begrip en respect worden door Trienekens als voorwaardelijk genoemd voor het ontstaan van alledaags burgerschap (Trienekens, 2008). De artistieke intenties bestaan uit het verzamelen en schrijven van verhalen door vrijwilligers. Dit gebeurt vaak met of aan de hand van een foto, onder begeleiding van onder andere (semi)professionele schrijvers, fotografen, curatoren en computerdocenten (Blauwdruk, 2005). Het schrijven en het verbeelden van persoonlijke verhalen brengt een persoon in ‘high-level thinking’. Karakteristieken van dit soort denken zijn: “een breed perspectief, zelfreflectie, creatief-zijn en bewust zijn van emoties” (Bohlmeijer, 2007, p. 37). Zowel voor het maatschappelijke, als het artistieke deel van deze specifieke culturele interventie is er geen empirisch wetenschappelijk onderzoek naar de effecten of de werkzame en belemmerende factoren (Verduin, 2009). Alleen een kleinschalige gespreksronde onder twaalf vrijwilligers laat zien dat zij door het interviewen van buurtbewoners makkelijker contact maken met andere mensen in de buurt (Miedema et al., 2004). Wetenschappelijk onderzoek naar activiteiten die vergelijkbaar zijn met onderdelen van deze interventie is er wel.
6
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Bijvoorbeeld onderzoek naar de effecten van participatory public history 6 toont aan dat deelnemers leren omgaan met verschillen (Burgess et al., 2009). De onderzoeken van Pennebaker (1997) laten bijvoorbeeld de reflectieve kracht van het schrijven van verhalen zien. Dit soort onderzoeken zal ik verder inventariseren om het conceptueel kader rondom alledaags burgerschap compleet te maken (zie §1.3.2). Als binnen de gemeenschap van het Geheugen van Oost een verhaal geschreven is, wordt het gepubliceerd op de website en gaat het een eigen leven leiden tussen de andere verhalen. Hier vormt zich een online gesprek over een populair onderwerp, een fenomeen waaraan Joke Hermes een belangrijke rol toedicht in relatie tot alledaags burgerschap (Hermes, 2008). De ‘populaire cultuur’ bestaat het Geheugen van Oost uit de buurt, gerepresenteerd door de verhalenwebsite, die gaat over het begrijpen van Amsterdam Oost en hoe daar geleefd wordt. Bovendien gaat het over de buurt(bewoners) en is het voor buurtbewoners. Hiermee voldoet het aan de definitie van populaire cultuur (Hermes, 2005b), met als bijzonder detail dat het geheel ook nog door de buurtbewoners zelf gemaakt wordt en niet door een externe partij. Dit lijkt op wat Hermes als “doe-het-zelf burgerschap” bespreekt en relateert aan de vorming van respect (Hermes 2005b, p. 9). De verhalenverzamelaars en de -schrijvers hebben zelfs ook het museum na afloop van de tentoonstelling gevraagd om de website actief te laten, zodat ze door konden gaan met verzamelen van en reageren op verhalen. Het museum heeft in de loop van de jaren de ondersteuning van het Geheugen van Oost verminderd. De praktijkgemeenschap bestaat nu uit verschillende subgemeenschappen en lagen van betrokkenheid. De verhalensite bevat meer dan 1500 verhalen en 6000 reacties – zelf vaak ook weer verhalen. Onderzoek naar de inhoud en de interacties binnen deze specifieke teksten is niet beschikbaar. Onderzoek naar min of meer vergelijkbare fenomenen worden geïntroduceerd in de volgende paragraaf.
1.3 Methodische aanpak 1.3.1 Tweevoudige complexe casestudy Bij het sociaal-constructivistische perspectief op burgerschap hoort een kwalitatieve onderzoeksstrategie (Bryman, 2008). Als onderzoeksmethode voor een verklarend onderzoek, gebaseerd op een hoe-vraag en een waarom-vraag bij een actueel fenomeen, raadt Yin (2008) aan de casestudy-methode te gebruiken. Gemeenschappen zoals het Geheugen van Oost bevatten een aantal elementen die in combinatie nog niet eerder onderzocht konden worden: buurtverhalen verzamelen, mondeling delen, opschrijven en via een website interactief maken. Buurtverhalen mondeling delen, ook wel de methode ‘buurtreminiscentie’ (Mercken, 2002) genoemd, bestaat al sinds 2000, maar naar de collectieve effecten is (binnen Nederland) nog geen empirisch onderzoek beschikbaar (Hamburger, 2007). Dat de verhalen niet alleen mondeling gedeeld, maar ook opgeschreven worden en (door trefwoorden geclusterd) op een verhalenwebsite terecht komen, gebeurt pas sinds 2003. Vooral het feit dat mensen ook online reacties kunnen achterlaten maakt interacties rondom de verhalen op een nieuwe manier beschikbaar voor onderzoek (Mercken, 2007). Deze combinatie maakt van de geheugens revelatory cases 7 (Yin, 2008). Dit pleit er voor om de casestudy te beperken tot een klein aantal cases, zodat er een intensieve analyse uitgevoerd kan worden. 6
De term participatory public history is gedefinieerd als “history that is seen, heard, read, and interpretedd by a populair audience (…) we would add ‘created’” (Burgess et al., 2009, p. 156). 7 Een revelatory casestudy is een gevalstudie waarvoor eerder geen data toegankelijk was. In dit soort gevallen is eerder onderzoek niet beschikbaar en moet er zowel methodisch als inhoudelijk nog ervaring worden opgedaan (Yin, 2008). 7
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Het Geheugen van West en het Geheugen van Oost zijn de twee cases die geselecteerd zijn. Deze zijn voldoende vergelijkbaar, omdat ze globaal dezelfde aanpak hebben en een gemeenschappelijke technische basis delen voor de verhalenwebsite. Er is echter ook een aantal interessante verschillen dat mogelijk invloed heeft op de vorming van alledaags burgerschap. Het Geheugen van West is bijvoorbeeld verspreid over een groter gebied dan het Geheugen van Oost. Daarnaast is het Geheugen van West met een beperkt aantal vrijwilligers gestart, die meer als journalisten opereerden op zoek naar nieuwsverhalen. Bij het Geheugen van Oost gaan daarentegen de meeste verhalen over kleine dagelijkse belevingen, die afkomstig zijn van vele vertellers. De onderzoeksvragen laten zien dat er zowel op het niveau van het individu, als over specifieke groepen betrokkenen en de gemeenschap als geheel uitspraken gedaan zullen worden. Dat maakt de gevalstudies tot embedded case studies (Yin, 2008), met een main unit of analysis en een aantal embedded units of analysis. De kleinste onderzoekseenheden zijn de individuele betrokkenen. Individuen kunnen een korte tijd of juist langdurig bij de gemeenschap betrokken zijn, waarin ze in meer of mindere mate een bepaalde ontwikkeling hebben doorgemaakt. De groepen waarin de betrokkenen zijn in te delen vormen intermediaire eenheden van analyse. Te denken valt aan de verhalenvertellers, de verhalenverzamelaars, de schrijvers van eigen verhalen en de mensen die reageren op verhalen. Elke groep heeft zijn eigen collectieve leerprocessen. Binnen de data van de website vormen inhoudelijke clusters van verhalen en reacties daarop ook een van de onderzoekseenheden. Tenslotte is er het niveau van de gemeenschap als geheel, wat het hoogste niveau van analyse is en aansluit op het beantwoorden van de hoofdvraag. Om de validiteit van de antwoorden op de onderzoeksvragen te verhogen worden er in de fasen u1), u2) en u3) meerdere databronnen (bronnentriangulatie) en meerdere dataverzamelingstechnieken (methodentriangulatie) ingezet. Daarnaast wordt er memberchecking toegepast onder de betrokkenen. Fase u4) bestaat uit het trekken van conclusies. De fasen lopen parallel met de hoofdstukken drie tot en met zes. Hoofdstuk drie en vier leiden elk tot een zelfstandige publicatie (zie verder §1.5 Werkplan en voor hoofdstuk een en twee §1.3.2). Fase u1: De individuen en groepen – hoofdstuk 3 In deze fase worden de deelvragen drie tot en met zes een eerste keer beantwoord door de betrokkenen te interviewen en te observeren. De begrippen uit fase a en het procesmodel uit fase b (zie § 1.3.2) zijn hierbij richtinggevend voor gesprekshandleidingen en de observatieschema’s. De interviews hebben een open karakter en zullen gehouden worden met circa zeven personen uit elke groep van betrokkenen. De data rondom één persoon wordt indien mogelijk aangevuld met de bijdragen van die persoon op de website. De onderzoeker vult deze dataset aan middels observaties, die hij doet als deelnemer aan de activiteiten en bijeenkomsten die door de verschillende groepen worden georganiseerd. Een kwalitatieve inhoudsanalyse van de data levert de eerste patronen op in relatie tot de onderzoeksvragen. Om inhoudelijke verzadiging rondom deze patronen in de data te krijgen worden er, indien nodig, meer interviews of observaties gedaan, volgens de methode van theoretical sampling 8 , zoals gebruikt in de grounded theory (Bryman, 2008).
8
Doelgerichte selectie (of theoretical sampling) en analyse wisselen elkaar af tot er geen verandering meer in de analyseresultaten optreedt (verzadiging). Op basis daarvan wordt er gesproken van ‘theoretische generalisatie’ (versus ‘probabilistische generalisatie’) (Bryman, 2008; Boeije, 2005). 8
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Fase u2: De clusters van verhalen en reacties – hoofdstuk 4 De deelvragen drie tot en met zes kunnen ook beantwoord worden door aspecten van alledaags burgerschap, die te vinden zijn in op de websites van de geheugens. Kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyses van verschillende doorsneden van de verhalen en reacties op de website staan hier centraal. De kwalitatieve analyses zullen daarbij gebaseerd zijn op discursieve (Hermes, 2005a; Wetherell, 1988) en narratieve benaderingen (Bohlmeijer, 2007; Van den Bersselaar, 2009). De eerste benadering is gericht op de online beschikbare interacties om de werkelijkheden te identificeren, die (groepen van) buurtbewoners in onderhandeling creëren. Een voorbeeld is te vinden in het onderzoek van Sneijder (2006), waarin via online forums over eten verschillende eetgewoonten worden gevonden. De narratieve benadering gaat meer over de inhoud van de verhalen en de relatie daarmee met de verteller, als individu. Walker (1998) gebruikt bijvoorbeeld drie categorieën om korte episodische verhalen, zoals de buurtverhalen, onder te verdelen: identiteitsverhalen, relationele verhalen en evaluatieve verhalen. Daarnaast wordt de data kwantitatief doorzocht naar houdingen, perspectieven, sentimenten en andere patronen, met behulp van toepassingen uit de taaltechnologie (Vossen, 2008; Alonso, 2008). De resultaten van de verschillende onderzoekstechnieken uit fase c en d worden met elkaar vergeleken. Een vraag daarbij is in hoeverre de gebruikte toepassingen voldoende houvast bieden om in de teksten aspecten van (het ontstaan van) alledaags burgerschap op te sporen. Richard Rogers formuleert die kans als volgt: “The issue no longer is how much of society and culture is online, but rather how to diagnose cultural change and societal conditions using the Internet.” (Rogers, 2008, p. 8). Fase u3: Member-checks – hoofdstuk 5 De antwoorden op de vragen rondom alledaags burgerschap en de vorming daarvan (die in de vorige fase zijn gevonden) vormen de input voor een terugkoppeling naar de betrokkenen. De vraag daarbij is of deze antwoorden ook daadwerkelijk onderdeel vormen van de (beleefde) ontwikkeling van de deelnemers aan de gemeenschap. Hiervoor zullen per groep betrokkenen een focusgroepgesprek gehouden worden met circa tien leden. Daarnaast vindt er een focusgroepgesprek met circa acht sleutelfiguren plaats. De resultaten van beide bijeenkomsten worden verwerkt in de gevonden antwoorden op de deelvragen drie tot en met zes. Fase u4: De conclusies – hoofdstuk 6 Uit de analyses van de voorgaande fasen trek ik conclusies over of en hoe zich alledaags burgerschap binnen de geheugens ontwikkelt en waarom. De analyses maken het ook mogelijk om verschillen en overeenkomsten tussen het Geheugen van Oost en het Geheugen van West te verklaren. Daarbij breng ik remmende en werkzame factoren binnen dit soort gemeenschappen in kaart. Tenslotte bespreek ik in de bruikbaarheid van taaltechnologie-toepassingen voor het helpen traceren van alledaags burgerschap in online interacties. 1.3.2 Casestudy ontwerp In de voorbereiding van deze tweevoudige casestudy zijn twee belangrijke fasen ondergebracht waarin het theoretisch kader verder wordt uitgewerkt: de verkenning van het ontstaan van het begrip alledaags burgerschap (fase v1) en de beschrijving van de twee cases (fase v2). Deze leiden tot het definitieve casestudy ontwerp met onder andere het casestudy protocol en verder uitgewerkte vooronderstellingen. Beide fasen leiden ook tot de eerste twee hoofdstukken van het proefschrift, aan de hand waarvan twee publicaties gepland zijn (zie §1.5 Werkplan). Fase v1: Alledaags burgerschap – hoofdstuk 1 De eerste deelvraag gaat over aspecten van alledaags burgerschap. Om een adequaat beeld te krijgen rondom alledaags burgerschap zal er langs twee dimensies literatuuronderzoek gedaan worden. Als eerste reconstrueer ik de ontwikkeling van het denken over burgerschap door de 9
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
tijd heen. Dit maakt zichtbaar waarom er op dit moment een verschuiving plaats vindt naar een sociaal-constructivistische blik op burgerschap. Daarnaast voer ik een narrative review (Bryman, 2008) uit om de actuele theorievorming over en onderzoek naar alledaags burgerschap in kaart te brengen. Op deze manier ontstaat er een conceptueel kader van wat alledaags burgerschap definieert en welke factoren en eigenschappen aan het ontstaan ervan bijdragen. Dit levert onder andere zicht op richtinggevende begrippen die gebruikt kunnen worden voor de dataverzameling en de analyse ervan. Fase v2: De communities of practice – hoofdstuk 2 In de tweede deelvraag wordt de aandacht gevestigd op de samenstelling van en de processen binnen de systemen waaruit de geheugens bestaan. Het procesmodel van communities of practice van Wenger (2008) biedt de handvatten om een uitgebreide beschrijving te maken van de twee cases. Een systematische analyse van de publicaties over de geheugens en interviews met sleutelfiguren (webredacteur, twee trainers en drie outreach-medewerkers) levert twee resultaten op. Ten eerste zijn dit de voor het casestudy design benodigde beschrijvingen van de cases, hun context en de ingebedde onderzoekseenheden. Doordat in het procesmodel van Wenger leren centraal staat als een sociaal proces, komt er in deze fase, ten tweede, ook al grip op wat de betrokkenen leren en hoe dat gebeurt, de onderwerpen die in het beantwoorden van deelvraag drie verder opgepakt worden.
1.4 Innovatie Het vernieuwende van dit onderzoekstraject bevindt zich op een aantal gebieden, waarvan ik hier de volgende wil noemen: 1. Theorievorming rondom het ontstaan van alledaags burgerschap. 2. De werking van het Geheugen van Oost en het Geheugen van West als praktijkgemeenschappen, bekeken vanuit de sociale leertheorie. 3. Inzicht in de werkzame en belemmerende factoren in de werking van beide geheugens. 4. Uitbreiding van de door Movisie beschreven methode rondom buurtreminiscentie (Verduin, 2009) met inzicht in de effecten daarvan. 5. Inzicht in de bruikbaarheid van toepassingen uit de taaltechnologie rondom het traceren van aspecten van burgerschap in verzamelingen verhalen en reacties.
10
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
1.5 Werkplan Het werkplan (tussenproducten en planning) wordt hier aangevuld met items uit het opleidingsen begeleidingsplan (zie hoofdstuk twee en drie). Op die manier ontstaat een volledig overzicht van het promotietraject, waarin ook de samenhang tussen producten, begeleiding en opleiding naar voren komt. Het traject begint in september 2010 en eindigt in augustus 2014. In de periode tot september 2010 zijn al een aantal zaken in de opleidingskolom gepland. Periode Tussenproducten
Begeleiding
Opleiding
Heden – Aug 2010
N.v.t.
Kennismaken
Onderzoeksopzet/ Start fase v1 Voortgangsverslag
Bespreking promotor Voortgangsgesprek begeleider
Endnote (c) Discourse analyse (d) Politics of belonging (j) Kwalon conference (k) World Congress on IT (l) Conference on discourse (m) AISSR: Method.Clinic A (b) Kwalitatief Interviewen (e) Focusgroepen (f)
Concept H 1 (fase v1) Start fase v2 Publicatie nav H 1
Bespreking copromotor Bespreking promotor
Sept 2010
Dec 2010
Aug 2011 Sept 2011
Dec 2011
Concept H 2 (fase v2) Start fase u1 Voortgangsverslag Publicatie nav H 2
Connecting with others (h) Bespreking copromotor Bespreking promotor Voortgangsgesprek begeleider
Concept H 3 (fase u1) Aug 2012 Sept 2012
Publicatie nav H 3 Start fase u2
Dec 2012
Voortgangsverslag Concept H 4 (fase u2)
AISSR: Theory in Action (a) Oral History and Stories (g) Course academic writing (i)
EuroVis 2012 (n) 8th Text Analytics Summit (o) Bespreking promotor Nog in te vullen gedurende promotietraject Bespreking promotor Voortgangsgesprek begeleider Bespreking copromotor
Start fase u3 Publicatie nav H 4 Aug 2013 Sept 2013
Dec 2013
Aug 2014
Concept H 5 (fase u3) Start fase u4 Voortgangsverslag 2de concept H5 Concept H 6 (fase u4) Schrijven proefschrift
Bespreken copromotor Bespreking promotor Voortgangsgesprek begeleider Bespreking promotor Bespreking copromotor
Nog in te vullen gedurende promotietraject
Publicatie proefschrift
11
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
1.6 Literatuurverwijzingen Alonso, J. B. (2008). PerspectiveSpace. Masterthesis, Massachusetts Institute of Technology. Belenky, M., McVicker Clinchy, B., Rule Goldberger, N., & Mattuck Tarule, J. (1986). Womens ways of knowing. The development of self, voice and mind. New York: Basic Books. Bersselaar, V. van den (1997). Wetenschapsfilosofie in veelvoud. Bussum: Coutinho. Bohlmeijer, E., Mies, L, & Westerhof, G. (2007) . De betekenis van levensverhalen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom. Burgess, J., & Klaebe, H. (2009). Digital Storytelling as Participatory Public History in Australia. In Hartley, J., & MCWilliam, K. (eds.), Story circle (pp. 155-166). West Sussex: Wiley-Blackwell. Bryman, A. (2008). Social research methods. New York: Oxford University Press. Gunsteren, H. van (2009), Over diversiteit, representatie, selectie en indirecte controle. In Tonkens, E. (ed.), Tussen onderschatten en overvragen – actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk. Amsterdam: SUN. Gunsteren, H. van (2008). Bouwen op burgers – cultuur preventie en de eigenzinnige burger. Amsterdam: Van Gennep. Hamburger, P. (2007) Het bindend effect van reminiscentie. In Bohlmeijer, E., Mies, L, & Westerhof, G. (eds). De betekenis van levensverhalen (pp. 379-387). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hermes, J. (2008). Mediawijs, maar wars van politiek – alledaags burgerschap in de kennissamenleving. In Alberts, G., Blankesteijn, M., Broekhans, B., & Tilborgh, Y. van (eds.) . Burger in uitvoering. Amsterdam: Aksant. Hermes, J. (2005a). Verborgen debatten, onzichtbare burgers – een pleidooi voor kwalitatief onderzoek naar alledaagse meningsvorming. Openbare les. Amsterdam: Hogeschool INHOLLAND. Hermes, J. (2005b). Re-reading popular culture. Malden: Blackwell. Knorr Cetina, K. (1997) Sociality with objects: social relations in postsociaal knowledge societies. In Theory, Culture & Society, 14, 1-30. Miedema, P, Voerman, D., & Baasbank, J. Van (2004). De vrijwilligers van Oost. Ongepubliceerd onderzoek. Mercken, C. (2007). Verbonden door verhalen. In Bohlmeijer, E., Mies, L, & Westerhof, G. (eds). De betekenis van levensverhalen (pp. 391-400). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Mercken, C. (2002). Een buurt vol verhalen – integratie van generaties en culturen door buurtreminiscentie. Utrecht: NIZW. Moll, T. (2010). Alledaags Burgerschap – Grotestadsbewoners en de constructie van burgerschap. Amsterdam: InHolland. Oosterbroek, M. (2008). Het Geheugen van Oost en hoe nu verder? Sociality als leidraad om de band met het publiek te versterken. Master Thesis Public Management, Universiteit Twente. Pennebaker, J. W. (1997). Opening up. London: The Guilford Press. Rogers, R. (2009). The end of the virtual – digital methods. Inaugurele rede. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Schön, D. (1983). The reflective practitioner. Basic Books: New York. Tonkens, E. (2009). Tussen onderschatten en overvragen – actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk. Amsterdam: SUN. 12
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Trienekens, S. J. (2009a). Kunst in het hart van de samenleving. Openbare les. Amsterdam: HvA Publicaties. Trienekens, S. J. (2009b). De zingende stad – sociale en culturele effecten van een kunstproject. Amsterdam: Domein Maatschappij en Recht, Hogeschool van Amsterdam. Trienekens, S. J. (2008). Meebewegen – over methodiek, diversiteit en het democratisch vermogen van community art. Rotterdam: Kosmopolis. Trienekens, S. J. (2004. Urban Paradoxes – lived citizenship and the location of diversity in the arts. Amsterdam: Trienekens. Sneijder, P. (2006). Food for talk: Discursive identities, food choice and eating practices. Wageningen Univeristeit: proefschrift. Swanborn, P. (2002). Basisboek sociaal onderzoek. Amsterdam: Boom. Vossen, P., Cienki, A., & Krouwel, A (2008). From sentiments and opinions in texts to positions of political parties. Vrije Universiteit: Onderzoeksvoorstel. Verduin, M. (2009). Methodebeschrijving buurtreminiscentie. Utrecht: MOVISIE Afdeling Trends & Onderzoek. Verkregen op 30-11-2009 via http://www.movisie.nl/. Verschuren, P. (2009). Praktijkgericht onderzoek – Ontwerp van organisatie en beleidsonderzoek. Amsterdam: Boom. Walker, M. U. (1998). Moral understandings. A feminist study in ethics. New York: Oxford University Press. Wenger, E. (1998). Communities of practice – learning, meaning and identity. New York: Cambridge University Press. Wetherell, M., & Potter, J. (1988). Discourse analysis and the identification of interpretive repertoires. In Antaki, C. (ed) Analysing everyday explanation. A case book of methods (pp. 168-183). London: Sage Publications. Yin, R. K. (2008). Case study research – design and methods. Sage Publications. Zoonen, Liesbet van (2004). Media,Cultuur en Burgerschap. Amsterdam: Het Spinhuis. Zoonen, Liesbet van (2005). Entertaining the Citizen: When Politics and Popular Culture Converge. Toronto: Rowman & Littlefield Publishers Inc.
2. Begeleidingsplan Hierna leest u eerst wie er direct betrokken zijn bij het onderzoekstraject en in welke rol. In de paragrafen daarna beschrijf ik de frequentie van het contact per rol. Promotor:
Prof. dr. Liesbet van Zoonen, hoogleraar Populaire cultuur, Erasmus Universiteit Rotterdam. Copromotor: Dr. Joke Hermes, lector Media, Cultuur en Burgerschap, Hogeschool InHolland. Begeleider: Dr. Sandra Trienekens, lector Burgerschap en Culturele Dynamiek, Hogeschool van Amsterdam.
2.1 Jaarlijkse voortgangsgesprekken Om de voortgang van het promotietraject te bewaken, wordt de systematiek van de HvA gevolgd. Dit houdt in dat er elk jaar in december (in 2010, 2011, 2012 en 2013) een voortgangsgesprek plaatsvindt. Input voor dit gesprek zijn a) een voortgangsverslag, b) een advies van de promotor en c) eventuele tussenproducten. De begeleider geeft inhoudelijke feedback en maakt d) een gespreksverslag en e) een advies van de begeleider. Aan de hand van
13
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
a), b), d) en e) kan de domeincommissie eventueel bijsturen. Minstens een keer per drie maanden zal er contact met de promotor zijn.
2.2 Maandelijkse contactmomenten Het begeleiden bij het realiseren van de tussenproducten (hoofdstukken en publicaties) zal voornamelijk bij de copromotor liggen. De promovendus en de copromotor zullen op een aantal gebieden ook gezamenlijk publiceren. Om dit te kunnen realiseren zal er gemiddeld een keer per maand contact zijn, hoewel er pieken en dalen in de frequentie zullen zitten, afhankelijk van de fase van het onderzoek.
2.3 ‘Dagelijkse’ begeleiding De begeleider binnen de Hogeschool van Amsterdam fungeert als coach. Aan de ene kant betekent dat het begeleiden van de promovendus bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek en daarnaast het schrijven van een goed proefschrift. Aan de andere kant maakt de nabijheid van de begeleider ook korte overlegmomenten mogelijk. De vaste contactmomenten zullen eens per maand plaatsvinden.
3. Opleidingsplan 3.1 PhD-Opleiding Voor de PhD-opleiding volg ik een deel van het programma wat door het Amsterdam Institute of Social Science Research wordt aangeboden. Dit instituut is een van de interuniversitaire onderzoekscholen waarin de Erasmus Universiteit Rotterdam participeert. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende onderdelen: a) AISSR: Theory in Action (maart 2011). b) AISSR: Methodology Clinic A: Ethnographic and Qualitative Research Design (oktober 2010). Het ligt voor de hand bij het AISSR ook aansluiting te zoeken met een van de ‘PhD-clubs’ in verband met het meedoen aan promovendi-symposia voor het presenteren van lopend onderzoek waar een referent bij aanwezig is.
3.2 Cursussen en trainingen Een aantal cursussen en trainingen zijn gepland bij andere universiteiten/ onderzoekscholen: c) Introductiecursus Endnote. UniversiteitsBibliotheek Amsterdam, UvA. d) Training Discoursanalyse. Kwalon, Platform voor kwalitatief onderzoek, Universiteit voor Humanistiek (april 2010). e) Training Kwalitatief Interviewen. Kwalon (najaar 2010). f) Training Focusgroepen. Kwalon (najaar 2010). g) Course Oral History and Life Stories. Huizinga instituut - onderzoekschool voor cultuurgeschiedenis (januari 2011). h) Workshop Connecting with others: The benefits and perils of interpersonal bonds. Kurt Lewin Institute, onderzoekschool voor sociale psychologie (2011). i) Course academic writing in English for PhD students (UvA of EUR, nog te plannen).
14
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
3.3 Seminars en conferenties Voor het presenteren van resultaten, het volgen van de ‘state of the art’ rondom relevante thema’s en het leggen van contacten, zal ik een aantal conferenties en seminars bezoeken. Vooral de seminars zijn moeilijk vooruit te plannen, dus het beeld is hier onvolledig. j) Politics of belonging – Engaging citizenship, community, and the body. A workshop organized by participants in the research programs 'Culturalization of Citizenship' and 'Heritage Dynamics', het Meertens Institute (1 april 2010). k) International Kwalon conference – Is QDA software really comparable? Universiteit voor Humanistiek o.a. i.s.m. CAQDAS Networking Project (22-23 april 2010). l) World Congress on Information Technology – the eInclusion track (25 – 27 mei 2010). m) 9th International conference on organizational discourse. Cardiff Business School, Vrije Universiteit en University of London (14-16 juli 2010). n) EuroVis 2012, 14h annual Vizualization Symposium (datum nog onbekend). o) 8th Text Analytics Summit (2012, datum nog onbekend).
4. Benodigde faciliteiten 4.1 Financiering onderzoekstijd De tijd die gemoeid is met het onderzoek wordt gefinancierd door het domein Maatschappij en Recht (1 dag/ week), het college van bestuur van de HvA (1 dag/ week) en de promovendus (1 dag/ week).
4.2 Gelieerde onderwijsactiviteiten Het domein Maatschappij en Recht spoort promovendi aan om de onderwijsactiviteiten zo optimaal mogelijk te koppelen aan hun promotieonderzoek. In mijn geval is de minor ‘Sociale kracht van interactieve media’ een geschikt platform om studenten aan de ene kant mijn onderzoekservaring door te geven en aan de andere kant studenten te werven voor deelonderzoeken. Daarnaast zijn de zogenaamde hogeschoolonderzoekers in opleiding geschikt om bij het onderzoek te betrekken. Zij volgen een master terwijl ze onderzoek uitvoeren voor praktijk- en onderzoeksbureau De Karthuizer (zie ook mijn C.V.). Tenslotte, levert het docentschap rondom kwalitatieve onderzoeksdesigns in de Master Social Work een waardevolle synergie op met het beoogde promotietraject.
4.3 Te bekostigen middelen en activiteiten Het domein Maatschappij en Recht zal financieel zorg dragen voor de overige middelen en (opleidings)activiteiten. Afstemming hierover vindt gedurende het promotietraject plaats met het hoofd van het Kenniscentrum De Karthuizer. Hieronder volgt een voorlopige opsomming van de te bekostigen elementen: -
2 cursussen bij de AISSR 2 cursussen bij Kwalon Een cursus bij het Huizinga Instituut Een cursus academic writing ± 2 x een congresbezoek per jaar ± 60 uur transcripten van interviews Onderzoeksassistentie van een hogeschoolonderzoeker in opleiding
15
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
5. Curriculum Vitae 5.1 Personalia Naam: Adres: Postcode: Woonplaats:
Mike de Kreek Rietlandterras 12 1019 EW Amsterdam
Telefoon: E-mail: Geboortedatum: Geboorteplaats:
06-81618637
[email protected] 15-01-1969 Alkmaar
5.2 Relevante werkervaring Docent kwalitatieve onderzoeksdesigns en thesisbegeleider ‘Master Social Work’ (2008-heden). Projectleider RAAK innovatieprogramma ‘Sociale kracht van ICT – in de regio Amsterdam’, tevens initiator en aanvrager subsidie (2008-heden). Gastredacteur ‘Sozio – vakblad voor sociale en pedagogische beroepen’, Themanummer ICT en Social Work (oktober, 2007). Docent kwalitatief onderzoek ‘Minor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek’ (2006-heden). Programmamanager praktijk- en onderzoekscentrum De Karthuizer ‘Sociale toepassing van ICT’ (2006-heden). Coördinator en ontwikkelaar ‘Minor Sociale Kracht van Interactieve Media’ (2006-heden). Redactielid Wissel, tijdschrift werkveld Domein Maatschappij en Recht (2006-heden). Begeleider onderzoeksprojecten hogeschoolonderzoekers in opleiding (2006-heden). Thesisbegeleider ‘Master Social Policy and Social Work in Urban Areas’, UvA (2006-heden). Medewerker afdeling Onderwijsresearch en –Ontwikkeling als veranderaar, onderzoeker, adviseur, beleidsmedewerker en netwerkregisseur (1999-2007). Voorzitter ‘Institituuts ICT Coördinatoren overleg HvA’ (2000-2006). Projectleider ‘Community of Practice Onderwijsontwikkeling’, tevens initiator en aanvrager subsidie (2002-2005)
5.3 Opleidingen Master of Arts computerlinguïstiek, cum laude, Universiteit van Amsterdam (1995-2003). Postacademische leergang, Informatie-, Document- & Recordmanagement – de verandering centraal, KBenP Academie, Voorburg (2002-2003). Propedeuse Scandinavische Taal- en Letterkunde, Universiteit van Amsterdam (1994-1995). Zweeds voor buitenlandse studenten, Universiteit van Göteborg (1993-1994). VWO, RSG Noord-Kennemerland, Alkmaar (nat, wis-b, schei, bio, ned, eng, dui, 19811988).
5.4 Eigen publicaties en rapporten Kreek, M. de, Vliet, P. van. (te verschijnen in mei 2010). Buurtonline, altijd in de buurt – De betekenis van laagdrempelige computerlocaties in Amsterdam-Oost. Amsterdam: De Karthuizer, Hogeschool van Amsterdam.
16
Buurtverhalen en burgerschap in het digitale tijdperk
Kreek, M. de, Bouwens, M., Veerman, D., Gal, E., Hulsbosch, J., Luijk, R. van, Krams, R., Putte, Y. van der, & Valk, R. van der (2007). De sociale kracht van interactieve media 2007-2017. Amsterdam: De Karthuizer, Hogeschool van Amsterdam. Lappia, J.H., Kreek, M. de, Thij, E. ten (2006). Redesigning a knowledge portal. In Méndez-Vilas, A., Solano Martín, A., Mesa González, J.A., & Mesa González, J. (eds). Current Developments in Technology-Assisted Education (pp. 1477-1481). Badajoz, Spain: FORMATEX. Kreek, M. de (2004). Van digitale werkbibliotheek tot instellingsportfolio? Amsterdam: Onderwijsresearch & Ontwikkeling, Hogeschool van Amsterdam. Overbeeke, S., Broos, J., & Kreek, M. de (2003). Evaluatie Basic Support for Cooperative Work. Amsterdam: Onderwijsresearch & Ontwikkeling, Hogeschool van Amsterdam. Kreek, M. de (2003). Language Acquisition and Virtual Grammars. On the continuity of cognition. Amsterdam: masterthesis computerlinguïstiek, Universiteit van Amsterdam. Kreek, M. de, Moll, W. (2000). De virtuele leeromgeving. Amsterdam: Onderwijsresearch & Ontwikkeling, Hogeschool van Amsterdam.
5.5 Cursussen en nevenactiviteiten Training vragen stellen en discussiëren als didactische werkvorm, Casa d’OrO, HvA (2010). Training begeleiden van studenten bij projecten, Casa d’OrO, HvA (2009). Cursus fotografie bij Fotogram (2008-2009). Training kwalitatief onderzoek o.l.v. prof dr E. Drooglever Fortuin (2007). Training tot jongerenmentor in het kader van Goal!, Radar Academie (2006). Training socratisch gesprek o.l.v. Huib Schwab (2004-2005). Theatersport, CREA, Universiteit van Amsterdam (2004-2005). Zomercursus Creative Commons bij het Amsterdam New Media Institute (2004). Actiegericht leidinggeven, Schouten & Nelissen, Zaltbommel (2000). Projectmanagement plus, Schouten & Nelissen, Zaltbommel (2000).
17