Bureau Monumenten & Archeologie januari 2003
Het Marnixbad Een cultuurhistorische effectrapportage
inhoud Inleiding
5
1 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling
7
1.1 1.2
Historisch stedenbouwkundige hoofdstructuur Stedelijke context
7 11
13
2.1 2.2. 2.3 2.4
De Was-, Bad- en Zweminrichting Typologie van wassen, baden en zwemmen De plattegrond van het Marnixbad Architectonische verschijningsvorm — Exterieur — Interieur
13 16 21 23 23 27
30
3.1 3.2
Cultuurhistorische waarde van de lokatie Cultuur- en architectuurhistorische waarde
30 31
Archiefgegevens Literatuurlijst
34 34
2 Architectonische uitwerking
3 Cultuurhistorische waarde
4 Aanbevelingen
33
5 Bronnen
colofon
34
4
5
Inleiding In 1953-55 liet de gemeentelijke Dienst der Wasch- en Schoonmaak, Bad- en Zweminrichting (wsbz) door de Dienst der Publieke Werken een was-, bad- en zweminrichting bouwen aan het Marnixplein, het zogenaamde Marnixbad. Dit bad zal vanwege bouwkundige, electrotechnische en installatietechnische gebreken binnenkort zijn deuren moeten sluiten. In juni 2001 hebben het College van Burgemeester & Wethouders en de Commissie van Advies Middelen, Welzijn en Onderwijs ingestemd met de ontwikkeling van een nieuw multifunctioneel sportcentrum op de locatie van het Marnixbad. De planvorming is inmiddels gestart. De voorliggende Cultuurhistorische Effectrapportage (cher) van het Marnixbad biedt een inventarisatie van de cultuurhistorische elementen van het plangebied. Er is een beschrijving gemaakt van de bestaande situatie van het gebied met de daarin aanwezige cultuurhistorische elementen. De cher bevat een uitgebreide beschrijving van de archeologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, typologische en architectonische aspecten van het Marnixbad. Deze beschrijvingen worden gevolgd door conclusies over de cultuurhistorische waarden met daaraan gekoppelde aanbevelingen. Het bureau Monumenten & Archeologie (bMA) hoopt dat de resultaten van de cher, ondanks de reeds gevorderde planontwikkeling, nog onderdeel kunnen uitmaken van het totale plan als bron van informatie en inspiratie, waar integratie van cultuurhistorische waarden de identiteit van het gebied continueren en versterken.
6
7
Op de bolwerken Slotermeer en Karthuizer stonden de molens De Hooiberg en De Kat. Daartussen bevond zich de Zaagmolenpoort. Kadastraal Minuutplan, 1832
1 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling 1.1 Historisch stedenbouwkundige hoofdstructuur
Het huidige Marnixbad aan het Marnixplein is gelegen ter hoogte van de voormalige stadswal, die in de zeventiende eeuw in twee fasen was aangelegd en tot het einde van de negentiende eeuw de buitenring van de stad zou vormen. Deze wal bestond uit een stenen mantel met een aarden vulling en in totaal zesentwintig driehoekige bolwerken op regelmatige afstand aan de buitenzijde. Ter hoogte van het Marnixbad lag de wal (in vestingbouwtermen courtine of gordijn genoemd) tussen de bolwerken Slotermeer in het zuiden en Karthuizer in het noorden. Dit gordijn was iets meer dan 51 Amsterdamse roeden (=187 meter) lang. Dit deel van de stadswal, gelegen aan de rand van het ‘Nieuwe Werk’ zoals de Jordaan in eerste instantie ook werd genoemd, vormde een onderdeel van de zogenaamde Derde Uitleg uit 1612. In maart van dat jaar werd gestart met de aanleg van de nieuwe fortificatie die, volgens de bronnen, in oktober reeds was voltooid. In deze korte termijn was het natuurlijk onmogelijk om een dergelijk werk in baksteen uit te voeren, zodat het aannemelijker is dat men aanvankelijk eerst een aarden wal zal hebben opgeworpen die vervolgens is vervolmaakt. Ondanks het feit dat zowel de bolwerken als de stadswal zijn aangelegd met een strategische functie is de wal voornamelijk gebruikt als wandelgebied en zijn de bolwerken benut als standplaats voor de korenmolens van de stad. Deze konden hier, hoog gelegen en aan de rand van de stad, goed wind vangen. Ook op de bolwerken Slotermeer en Karthuizer stonden molens: respectievelijk De Hooiberg en De Kat. Het gebied aan de westzijde van de stad was, gezien de meest voorkomende windrichting,
8
Kaart van Amsterdam, Dienst der Publieke Werken, blad G3, 1909
erg geschikt voor windmolens. Net buiten de stad werden daar dan ook in de tweede helft van de zeventiende eeuw bijna vijftig molens gebouwd. Om deze makkelijk te bereiken werd vlakbij het bolwerk Karthuizer, ter hoogte van de Gieterstraat, een poortje in de wal gemaakt. Deze toegang kreeg de toepasselijke naam Zaagmolenpoort. De militaire functie van de wal en de bolwerken was eigenlijk al achterhaald toen aan het einde van de zeventiende eeuw de totale omwalling was voltooid. Feitelijk functioneerde de stadswal alleen nog als stedelijke accijnsgrens. Onderhoud werd nauwelijks verricht en vanaf 1799 vond de afbraak van de stadswal in gedeelten plaats. De sloop van de wal heeft zich over een lange periode uitgestrekt. Zo werd pas in maart 1875 besloten om de bolwerken Slotermeer en Karthuizer en de tussenliggende wal te slopen. Gelijkertijd werd het tussenliggende water gedempt om zo de loop van de Singelgracht te normaliseren. Meestal was de bouwvalligheid van een deel van de wal of een bolwerk de directe aanleiding om het betreffende deel te slopen. De staat waarin delen van de wal soms verkeerden was ronduit erbarmelijk. Het metselwerk werd op veel plaatsen naar buiten gedrukt door de achterliggende aarden wal. De sloopwerkzaamheden werden uitbesteed aan aannemers die de bakstenen weer hergebruikten. In een enkel geval werden de afgebikte stenen opnieuw gebruikt voor reparatie van die delen van de stadswal en de bolwerken die nog overeind stonden. Vaker werden de bakstenen gebruikt bij nieuwbouwprojecten. Een mooi voorbeeld van dit laatste kwam in juni 2000 aan het licht bij een waarneming door archeologen van bMA op het bouwterrein De Funen in Amsterdam-oost. Het archeologisch onderzoek ter hoogte van het voormalige bolwerk Zeeburg wees uit dat bakstenen van de geslechte stadswal (gezien de nabijheid van het bolwerk Zeeburg mogelijk ook daarvan afkomstig) vanaf circa 1870 zijn gebruikt bij de aanleg van delen van de infrastructuur op het spoorwegemplacement De Rietlanden. Bekijken we de geschiedenis van de lokatie van het huidige Marnixbad aan de hand van opeenvolgende stadsplattegronden dan is er opvallend weinig variatie in gebruik van het terrein geweest. Aan het einde van de achttiende eeuw werd het gebied tussen de beide bolwerken aan de stadskant van de wal gebruikt voor een ‘Aschbeld’ en een ‘Mestbeld’. Op de kadastrale kaart uit 1832 vinden wij deze niet meer terug, maar in 1842 is de stadsasbelt op de plattegrond van H.P. Eskes weer aanwezig. Ook directeur Pierson van het Stadsfabrieksambt rapporteerde in 1850 nog dat de stadswal ter hoogte van de Zaagmolenpoort in zeer bouwvallige staat was en dat achter de muur (aan de
9
10
Topografische kaart, situatie anno 2002
1.2 Stedelijke context
stadskant) een soort van moeras en een verzamelplaats van vuilnis was ontstaan waar dringend een oplossing voor gezocht moest worden. Tot in het midden van de negentiende eeuw veranderde er bijzonder weinig aan de topografie van het gebied tussen de beide bolwerken. Op een plattegrond van het Stadsfabrieksambt uit 1854 staat de eerste echte verandering opgetekend. De brug achter de Zaagmolenpoort zal worden vervangen door een nieuwe brug over de Stadsvest (de Singelgracht). Deze nieuwe brug lag iets meer naar het zuiden, waar ook de huidige brug naast het Marnixbad over de Singelgracht nog steeds ligt. De naam van deze brug, ‘Zaagpoort’ is een verwijzing naar de geschiedenis van het achterliggende terrein. Nadat de nieuwe brug was aangelegd werd de Zaagmolenpoort in 1857 gesloopt. Van de plattegronden van Braakensiek uit 1875 en Loman uit 1876 worden we niet veel wijzer. Bij Braakensiek staat op de bewuste lokatie niets vermeld en in de Atlas van Loman valt het gebied buiten het kaartbeeld. Het was overigens in deze jaren dat de bolwerken Slotermeer en Karthuizer en de tussenliggende wal werden geslecht. In 1881 werd een speelplaats aangelegd ter hoogte van het huidige Marnixbad. Op de plattegrond van A. Braakensiek uit 1883 vinden we deze Openbare Speelplaats No. 2 inderdaad terug. Deze speeltuin blijft vele decennia in gebruik totdat in 1953 werd besloten om ter plaatse een gemeentelijke was- bad- en zweminrichting te bouwen. Het noordelijk deel van de voormalige speelplaats werd in de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig nog wel gebruikt als rolschaatsbaan. In 1974 moet ook de rolschaatsbaan het veld ruimen voor de aanleg van het moderne 25 meterbad. Het Marnixbad bevindt zich ter hoogte van een verbreding van de Marnixstraat, het Marnixplein en grenst met zijn achtergevel direct aan de Singelgracht. Het gebouw bestaat uit een complex van drie onderdelen: een hoog blokvormig hoofdgebouw uit 1953-55, een lagere langgerekte aanbouw uit 1974 aan de noordzijde en een lage westelijke uitbreiding daarvan uit 1990. De voorgevel van de hoofdbouw aan het Marnixplein staat net niet in de as van de Westerstraat, een brede oost-west as halverwege de Jordaan. Deze brede Westerstraat is in 1862 ontstaan door de demping van de Anjeliersgracht, welke oorspronkelijk onderdeel uitmaakte van de gracht rond het Karthuizerklooster. Het vrijstaande Marnixbad vormt de westelijke rand van het Marnixplein, dat in feite een verkeerstechnische bajonet-verbinding is tussen Westerstraat en Frederik Hendrikplantsoen. Tussen het bad en de Zaagpoort ligt nog steeds een kleine groenstrook. Aan
11
de zuidzijde sluit het gebouw in hoogte en kleur aan op de seriematige negentiende-eeuwse volkswoningbouw aan weerszijden van de Marnixstraat. Aan de straatzijde lijkt het bad dan ook minder massaal dan aan de Singelgrachtzijde, omdat de bouwhoogte is gefaseerd met het hoogste deel aan de waterzijde. Ondanks zijn betrekkelijk grote volume is het Marnixbad hierdoor stedenbouwkundig zeer goed in de omgeving ingepast.
12
13
Het slopen van funderingsresten van de zeventiende-eeuwse
2
stadswal voor de bouw van het Marnixbad in 1953. Archieffoto
Architectonische uitwerking 2.1 De Was-, Bad- en Zweminrichting
Het Marnixbad in aanbouw, 1955. Archieffoto
Op 3 september 1955 werd de nieuwste gemeentelijke was-, bad- en zweminrichting door burgemeester D’Ailly geopend. Twee jaar eerder, op 11 augustus 1953, was de eerste paal voor dit gebouw geslagen op een gedeelte van het terrein dat sinds 1881 grotendeels werd gebruikt als openbare speeltuin. Al in 1920 was er een besluit genomen om ‘ergens in de Jordaan’ een was- en badhuis te bouwen, maar door de crisis- en oorlogstijd had de uitvoering van dit besluit meer dan dertig jaar vertraging opgelopen. Voor de bewoners van de dichtbebouwde en bevolkte wijk de Jordaan voorzag het Marnixbad dan ook in een langgevoelde behoefte aan was- en badgelegenheid. Omdat de bouw zo lang op zich had laten wachten, kon het bouwprogramma uiteindelijk ook nog worden uitgebreid met een schoolinstructiebad voor kinderen uit de buurt. Niettemin werd er ook voor gezorgd dat de met speeltuinen niet al te ruim bedachte wijk haar Openbare Speelplaats No. 2 niet helemaal kwijtraakte, maar slechts zag verkleinen. Er bleef voorlopig ruimte voor spelende kinderen aan de noordzijde van het terrein, waar in de jaren zestig zelfs een rolschaatsbaan zou worden aangelegd. Aan de zuidzijde werden de drie functies in het nieuwe gebouw gestapeld in de hoogte met, zoals in de volksmond werd gezegd, ‘de kelder op zolder’. Het washuis waar de Jordanese vrouwen hun zware zakken wasgoed konden wassen werd op de begane grond gevestigd. Daarboven bevond zich het badhuis en het zwembad lag op de tweede verdieping. Zodoende herbergde het nieuwe gebouw niet alleen de unieke combinatie van de functies
14
Het interieur van het (inmiddels verdwenen) washuis, met droogtumblers en centrifuges. Archieffoto
Voor het ‘kastklaar’ maken van de was konden de wasvrouwen gebruik maken van voorverwarmde mangels in de mangelkamer. Archieffoto
Exterieur van het Marnixbad gezien vanaf de Singelgracht. Archieffoto
wassen, baden en zwemmen in één gebouw, maar was ook de uitvoering in hoogbouw, met het zwembad bovenin, een noviteit. Na de washuizen aan de Fronemanstraat en aan de Valkenburgerstraat was de wasinrichting aan het Marnixplein het derde washuis van Amsterdam. In tegenstelling tot de eerste twee washuizen, waar het wasgoed centraal werd gewassen, beschikte dit washuis over een gedecentraliseerd systeem. Elke klant kon hier — volgens een bespreeksysteem — zijn wasgoed zelf wassen, drogen en strijken. De waszaal bevatte, in een U-vorm, vierentwintig cabines met telkens een half-automatische wasmachine (voor het witgoed) en twee wasbakken met warm- en koudwaterkranen (voor de handwas). Na de wasgang kon de natte was worden voorgedroogd in centrifuges en ‘droogtoe’ worden gemaakt in droogtumblers. Voor het ‘kastklaar’ maken van de was konden de vrouwen vervolgens gebruik maken van voorverwarmde mangels, in de mangelkamer. Op de eerste verdieping was het badhuis ondergebracht met zevenentwintig douchecellen en twee kuipcellen, te gebruiken door zowel mannen als vrouwen. Daarvoor waren er wel afzonderlijke wachtkamers ingericht, waar de bezoekers konden wachten op de maximaal 25 minuten durende ‘badrondes’. In het midden van de badhal bevonden zich twee centrale mengkranen, waarmee de temperatuur en ook de watertoevoer centraal kon worden geregeld. Zo kon het badhuis ook voor de zogenaamde schoolkinderbaden worden gebruikt. Het fenomeen schoolkinderbad was in Nederland, in navolging van Duitsland, in de laatste jaren van de negentiende eeuw zeer aarzelend op gang gekomen, maar had in de twintigste eeuw een grotere vlucht genomen. Bij deze baden kregen kinderen in schooltijd een gratis douche, in groepen tegelijk, centraal geregeld, onder toezicht en op commando. Het badhuis was in het midden van de verdieping gesitueerd en van boven gesloten, zodat de toevoer van licht en lucht uiterst beperkt was. Met tl-buizen werd het badhuis daarom kunstmatig verlicht en een luchtverversingssysteem boven het verlaagde plafond van geperforeerde eternitplaten zorgde voor voldoende ventilatie. Het zwembad op de bovenste verdieping was in eerste lijn bedoeld als instructiebad waar kinderen in schoolverband zwemles kregen. Maar na schooltijd werd het bad ook opengesteld voor individuele zwemgasten. Behalve de groepskleedruimten voor jongens en voor meisjes bevatte deze verdieping daarom ook afzonderlijke kleedcabines voor het onderwijzend personeel en andere zwembadgebruikers. Het bassin, van 10 bij 20 meter over de breedte van het gebouw, kon in waterpeil variëren tussen 0,50 en 2,00 meter. Hiertoe werd het water in en uit de onder het
15
bad gelegen zogenaamde ‘reinwaterkelder’ gepompt en gefilterd. Ook in deze zwemzaal bestond het plafond, net als in het badhuis en in de mangelkamer, uit eternitplaten die geluidsabsorberend waren gemaakt om de nagalm van de schreeuwende zwemmertjes zo veel mogelijk te beperken. Het luchtverversingssysteem boven het plafond en de (warme)luchtkanalen onder de banken langs de wanden zorgden ervoor dat de condensvorming van de muren en vooral de ramen zoveel mogelijk werd beperkt. Zodoende bleef het uitzicht op de Singelgracht vrij via een grote brede glaswand. Deze grote raampartij en een tegeltableau van kunstenaar Peter Alma op de zuidwand gaven het zwembad juist zo’n bijzonder cachet. Behalve de drie genoemde functies bevond zich in het gebouw een woning voor de bedrijfsleider, op een tussenverdieping aan de zuidzijde. Vanuit deze woning waren er rechtstreekse verbindingen met het was- en badhuis en met de technische installatieruimten. Hoewel de stapeling van functies in veel opzichten economisch was — één centrale warmwaterinstallatie, één centrale kassa, besparing van personeel en toezicht — telde het gebouw toch ook vijf waterleidingssystemen (vanwege de verschillen in waterkwaliteiten per functie) alsmede diverse andere bedrijfsinstallaties, zoals het eerder genoemde, centraal geregelde ventilatiesysteem. Deze installaties waren deels in de kelder en deels op de verdieping van het badhuis gesitueerd.
2.2 Typologie van wassen, baden en zwemmen
16
Het combineren van een was-, een bad- en een zweminrichting in één gebouw, architectonisch uitgewerkt in hoogbouw, bleek een zeldzaamheid, in ieder geval op het Europese vasteland. In Engelse industriesteden was de combinatie van de drie functies wel vaker toegepast, maar in landen als Nederland en Duitsland werden de onderdelen gescheiden of per twee functies (was- en bad- of bad- en zwem-) geclusterd. Of de stapeling van de drie functies ook naar Engels voorbeeld is gemodelleerd is onduidelijk. In ieder geval houdt de hoogbouw verband met het praktische en economische gebruik van de beperkte grond. De (functie)typologie van was-, bad- en zweminrichtingen waarmee het Marnixbad in verband kan worden gebracht vindt zijn oorsprong in de opkomende badcultuur van de late achttiende eeuw en vroege negentiende eeuw. Toen door medisch onderzoek het verband tussen gezondheid en hygiÎne was komen vast te staan, namen het baden en zwemmen evenals de bouw van badinrichtingen, badhuizen, zwembaden en washuizen vanaf die tijd een hoge vlucht, vooral in landen als Frankrijk, Engeland en Duitsland maar ook, zij het op bescheidener schaal, in Nederland. In Parijs werd in 1760 het eerste
rivierbad met kuipbaden gebouwd, op twee schepen in de Seine. Liverpool kreeg in 1842 de eerste ‘volkswas- en badinrichting’, bestaande uit een washuis met verschillende afdelingen en een badhuis waar mannen en vrouwen afzonderlijk ‘kuip-, damp-, stort- en zwembaden’ konden nemen. De stad Maagdenburg had in 1860 een badinrichting met overdekt zwembad, dat in de winter verwarmd kon worden. Particulieren zoals de beroemde Pastor Kneipp richtten verenigingen op met als doel het bevorderen van de openbare reiniging en gezondheid. In Nederland waren het ook particulieren die het voortouw namen in het oprichten van badhuizen en -inrichtingen, die vaak het karakter van kuuroorden hadden en meestal exclusief bestemd waren voor de hogere lagen van de bevolking. Een eerste voorbeeld hiervan werd in Amsterdam al in 1795 ingericht, het badhuis aan de Plantage Badlaan (nu Groenelaan, gesloten in 1817), gevolgd door het badhuis van J.H. Brack in de Nieuwe Doelenstraat (1816, gesloopt in 1896) , het badhuis aan de Geldersekade en de badinrichting aan de Herengracht (beide van 1831 tot 1853) en tenslotte de ‘Bade-Anstalt’ in het Rokin (1844, gesloten in 1914). Deze badinrichtingen werden bij of in een waterloop gevestigd of kregen het water per schip uit het IJ of de zee aangevoerd. Het gewone volk, dat zich geen toegang kon verschaffen tot deze inrichtingen zwom in (daartoe meestal afgebakende) delen van grachten, kanalen en rivieren. Vanwege de toename van de waterverontreiniging en de binnenvaart aan het eind van de negentiende eeuw werd dit echter steeds gevaarlijker en moest ook het water van de badhuizen voor gebruik worden gefilterd en uiteindelijk worden vervangen door leidingwater. In deze periode ontstonden, nog steeds op initiatief van particuliere organisaties zoals de Kruisverenigingen, ook volkbadhuizen of badhuizen voor de arbeidersklasse, in een poging de ‘waterbeschaving’ ook onder het gewone volk te brengen. Ook het badhuis Obelt, in het nooddorp Obelt in Amsterdam Noord, is een dergelijk voorbeeld. Th. Obelt dreef in Amsterdam een bureau voor baden, warmwatervoorziening en sanitaire wooninrichting. Gemeentebadhuizen verschenen pas vanaf het begin van de twintigste eeuw. In Amsterdam opende de Gemeentelijke Woningdienst in 1911 een volksbadhuis op de Funenkade, in 1916 gevolgd door het badhuis aan de Zaanstraat, gebouwd door de Dienst der Publieke Werken. Het badhuis aan het Marnixplein, ook gebouwd door Publieke Werken, was de vijftiende gemeentelijke badinrichting van Amsterdam. Binnen deze typologie lopen de functies van badhuis, washuis en zwembad aanvankelijk nogal door elkaar, ook in terminologie. Veel baden waren voor zowel zwemmen
17
als voor baden bedoeld. Het wassen werd soms als extra dienst aangeboden. Vanaf het eind van de negentiende eeuw worden de functies duidelijker onderscheiden. Er ontstaan afzonderlijke badhuizen of er worden de eerder genoemde kinderschoolbaden gebouwd, zoals die aan de Van Swindenstraat en de Valkenburgstraat, beide uit 1891 (het laatste gesloopt in 1930). In de zwembadbouw komen naast de buitenbaden de zwembaden in overdekte hallen op, de binnenbaden. Aan de Heiligeweg verschijnt in 1896 het oudste overdekte zwembad van Nederland (gesloopt in 1987). Maar dit zwembad telt behalve het zwembad toch ook nog kuipbaden, douches en Turkse baden. Het wassen blijft in veel gevallen bij het badhuis ondergebracht, maar wordt ook hier en daar verzelfstandigd. De verzelfstandiging van de drie functies is in de twintigste eeuw eerder regel dan uitzondering, al blijft het badhuis nogal eens gecombineerd met washuis of kinderbadhuis en het zwembad met badhuis. Een duidelijke combinatie van de drie functies, zoals in Engeland, komt in Nederland niet voor.
18
Bouwtypologisch onderscheiden zich vanaf de negentiende eeuw vooral de badhuizen en de zwembaden. Washuizen kennen geen zelfstandige bouwtypologie, maar maken onderdeel uit van de architectuur van badhuizen. Op de Hygiënische Tentoonstelling in Berlijn in 1882-1883 stond een rechthoekig badhuis van gegalvaniseerd plaatijzer, met daarin een aantal douchebaden ingericht door de Duitse arts Dr. Lassar. Het gebouw was in de lengte verdeeld in een vrouwen- en een mannenafdeling, met aan een korte zijde een controle-gedeelte dat toegang gaf tot de twee entrees van de respectieve afdelingen. De controle-ruimte werd gevolgd door een droogkamer, als pendant van een waslokaal aan de andere korte zijde. De beide afdelingen bevatten telkens vijf douches in de lengterichting naast elkaar en een brede gang langs de lange gevels met aan het eind een toilet aan weerszijden van het waslokaal. Volgens dit type werden veel badhuizen in Duitsland gebouwd: twee gescheiden afdelingen waarin de douchecellen ruggelings tegen elkaar geplaatst waren. Dit had het voordeel dat de douche-apparaten goedkoop konden worden gemonteerd. Het nadeel van dit type was echter dat de douchecellen weinig licht ontvingen, tenzij er bovenverlichting was aangebracht. In 1889 bouwde dezelfde Dr. Lassar in Wiesbaden een douche-volksbadinrichting met een achthoekige plattegrond en veertien badcellen, het zogenaamde Lassar-type. Het Lassar-type bevatte een centrale ruimte voor de wasserij, waaromheen concentrische cirkels waren gegroepeerd met respectievelijk de badcellen, een individuele kleedruimte daarvóór en een brede gang langs de rand, uiteraard
gescheiden in twee afdelingen. De overige badhuizen waren van een willekeurig type, met gescheiden afdelingen en badcellen met douches of kuipbaden. De oudste voorbeelden van Nederlandse badhuizen zijn volgens dezelfde principes als de Duitse voorbeelden gebouwd. Op een doorgaans rechthoekige plattegrond zijn de badcellen op rij geplaatst in de twee afdelingen. Extra toegevoegde ruimten zijn voor de entree(s), de technische installaties, wachtkamers en (eventueel) was- en droogruimten. Ook de centraalbouw volgens het Lassartype wordt in Nederland toegepast, zoals in het volksbadhuis te Haarlem (architecten Roog en Van den Ban, 1898 ) of de Gemeentebadhuizen aan de Andreas Bonnstraat (1921 ) en de Diamantstraat (1926 ) in Amsterdam. Er is echter een duidelijk verschil met de Duitse voorbeelden. Waar in Duitsland de badcellen ruggelings in het centrum van het gebouw zijn gelegen, liggen de Nederlandse badcellen aan de buitenzijde en de gang aan de binnenkant. Bij de centraalbouw betekent dit dat het Duitse type meer gang-oppervlak heeft, terwijl in het Nederlandse type meer ruimte is voor de badcellen. Natuurlijk zijn er ook in Nederland afwijkende baden, zoals het kinderschoolbad te Den Haag (architect A. Schadée, 1911) met een prachtige ovaalvormige badzaal. Maar over het algemeen zijn de genoemde plattegrondtypen te beschouwen als standaardtypen. Meestal bevindt de eigenlijke, functioneel ingerichte badzaal zich achter een voorgebouw waarin een aantal dienstruimten zijn ondergebracht, zoals de entree, de controleruimte, (eventueel) de wachtruimten en de personeelsruimten of woning. Het voorgebouw oogt niet als een utilitair gebouw maar vertoont eerder kenmerken van de woonhuistypologie. De badhuizen waarin alle gebruiksruimten in één bouwvolume zijn ondergebracht zijn kleiner in aantal. Amsterdamse voorbeelden zijn de genoemde badhuizen aan de Andreas Bonnstraat en de Diamantstraat en twee badhuizen in Noord, aan de Zamenhofstraat en de Kromme Distelstraat (beide 1919). De twee laatste sluiten met het uiterlijk van een stolpboerderij aan op de landelijke architectuur van Noord. De andere hebben evenals het Marnixbad een zuiver utilitaire uitstraling. De typologie van het zwembad is eenvoudiger en bestaat uit een rechthoekig zwembassin met een aantal voorzieningen zoals kleedhokjes, kassa(’s) en controleruimten. De eerste zwembaden werden ondergebracht in een schip, waarvan een deel van het dek en de bodem was verwijderd, of ze maakten (afgescheiden) deel uit van een natuurlijke open waterloop. Vanaf het eind van de negentiende eeuw werd zo’n bassin naast de waterloop gegraven, zodat het water via een filter(bak) uit de open water in het bassin kon worden gepompt. De volgende stap
19
20
Oorspronkelijke plattegrond van het washuis op de begane grond (De Ingenieur, 1956) A. Automatische wasmachine (witwas) B. Cabine met wasbakken (bonte was) C. Centrifuge D. Droogmachine E. Mangel
2.3 De plattegrond van het Marnixbad
Oorspronkelijke plattegrond van de eerste verdieping (De Ingenieur, 1956). Rechts het badhuis. In het midden de filteren ventilatorenruimte. Links de reinwaterkelder van het zwembad
Oorspronkelijke plattegrond van het zwembad op de tweede verdieping. Archieffoto A. Wachtkamer B. Kleedkamers (jongens) C. Kleedkamers (meisjes) D. Douches en toiletten (jongens) E. Douches en toiletten (meisjes) F. Wisselcabines (volwassenen) G. Garderobe-ruimte (heren) H. Garderobe-ruimte (dames) J. Kamer instructeur/ badmeester K. Chloordosering L. E.H.B.O.-ruimte
werd gezet met het openluchtzwembad, dat voor zijn water niet afhankelijk was van een open waterloop. Het overdekte zwembad tenslotte bestaat uit een bassin in een overdekte hal waarin of waarbij de overige voorzieningen zijn ondergebracht. Zoals hierboven reeds is gesteld, blijkt de bouwtypologie van het Marnixbad uniek. De stapeling van functies was in Amsterdam wel eerder toegepast, zoals in het Gemeentebadhuis aan de Zaanstraat (1916) waar de badkamers en douchecellen voor de vrouwen op de begane grond en die voor de mannen op de verdieping waren ondergebracht, of in het Gemeentebadhuis aan de Nieuwe Uilenburgstraat (1923) waar de badzaal op de verdieping boven het washuis was geprojecteerd. Maar deze badhuizen pasten zich in hun uiterlijk aan aan de woonhuisarchitectuur van de omgeving. Het Marnixbad daarentegen is een voorbeeld van zuivere utiliteitsbouw waarin de drie functies zijn gestapeld in de hoogte met het ‘zwaarste’ onderdeel, het zwembad, bovenin. Het gebouw uit 1953-55 telt een kelder, een begane grond en twee verdiepingen, op L-vormige grondslag. Aan de zuidzijde is tussen de begane grond en de eerste verdieping een ondiepe tussenverdieping gebouwd ten behoeve van een dienstwoning. De kelder is de ruimte voor de stookinstallatie en de apparatuur voor de warm- en koudwatervoorziening. Op de begane grond bevonden zich tot 1974 de centrale kassa en het washuis. Via de ingang in de noordgevel kwamen de bezoekers in een ruimte waarin een ‘eilandkassa’ stond. Links hiervan, langs de voorgevel, bevinden zich het trappenhuis dat de overige verdiepingen ontsluit en een drietal personeelsruimten. Rechts van de kassa was de wachtruimte voor de wasvrouwen die daarna via een controlepost de grote waszaal konden betreden. De waszaal (circa 25 x 15 meter in de diepte van het gebouw) bevatte in een U-vorm vierentwintig cabines (1,65 x 1,50 meter), uitgevoerd in witte badcelsteen en tot ongeveer schouderhoogte opgetrokken. In deze cabines bevonden zich een half-automatische wasmachine en de twee geglazuurde wasbakken. In het midden van de zaal stonden vijf centrifuges en negen droogtumblers. Voor het stijken van de was stonden in de mangelkamer (of automatische strijkafdeling) drie met hogedrukstoom verwarmde mangels. De mangelkamer bevond zich aan de zuidzijde van het gebouw en werd in de zuidgevel aangegeven door drie hoge ramen. In 1974 is de washuisinrichting in z’n geheel verwijderd en vervangen door kleed-, douche- en dienstruimten ten behoeve van het moderne 25 meterbad. Naast de (voormalige) mangelkamer zijn aan de zuidzijde van het gebouw achtereenvolgens een werkplaats, een dienstingang en opgang naar de
21
22
De voorgevel van het Marnixbad aan het Marnixplein. Tegen het midden van de gevel De Baadster van stadsbeeldhouwer Hildo Krop
De achtergevel aan de Singelgracht. Achter de grote glaspui op de tweede verdieping bevindt zich het zwembad
2.4 Architectonische verschijningsvorm — Exterieur
dienstwoning en een magazijn gesitueerd. Aan de noordzijde, in de knik van de L, bevindt zich het noodtrappenhuis. Het badhuis op de eerste verdieping is over de breedte van het gebouw geprojecteerd. Ter weerszijden van het trappenhuis aan de oostzijde zijn wachtkamers voor de mannen (links) en voor de vrouwen (rechts) gesitueerd. Hiertussen, ten westen van het trappenhuis, bevindt zich een tweetal voormalige personeelskamers. De negenentwintig badcellen rondom een centrale ruimte zijn evenals de washokken uitgevoerd in badcelsteen. In het midden hangen de twee automatische mengkranen. Ten westen van de badzaal is, eveneens over de breedte, de filteren ventilatorenruimte gevestigd, aan de zuidzijde via een trap verbonden met de dienstwoning. Het grootste deel aan de uiterste westzijde tenslotte wordt in beslag genomen door de ‘reinwaterkelder’. Hierboven bevindt zich, op de tweede verdieping, over de volle breedte het zwembad. Het bassin zelf heeft over de hele oostzijde een diepe trap die het instappen bij elk waterniveau vergemakkelijkt. De andere helft van deze verdieping werd tot 1974 in beslag genomen door twee jongens- en twee meisjeskleedkamers, alsmede een centrale wachtkamer rondom het trappenhuis. Tussen de kleedkamers en het zwembad bevonden zich (gescheiden) douches en toiletten voor de kinderen en wisselkabines en garderobes voor volwassenen. Een erkerruimte die uitzag op het zwembad was bestemd voor de badmeesters. Sinds 1974 is het gedeelte van de wisselkabines, de douches en de toiletten anders ingericht (met onder andere een grote centrale doucheruimte en een grote zitgelegenheid) en zijn de wachtruimte en de aan de voorzijde gelegen herenkleedruimte van plaats verwisseld. Het gebouw uit 1953-55 is uitgevoerd in een betonskelet, dat aan het exterieur zichtbaar is in de articulatie van de bakstenen buitenmuren. Aan de binnenzijde zijn de muren, gescheiden door een spouw, bekleed met isolatiesteen. In het gebouw is een aantal hoofdvolumes te onderscheiden. Om het bad aan de straatzijde minder massaal te doen lijken en te laten aansluiten op de omgeving, is de bouwhoogte gefaseerd met de hoogste laag aan de achterzijde. Het hoofdvolume, aan de straatzijde, is rechthoekig. Ter linkerzijde lopen blokvormige kleinere bouwvolumes trapsgewijs op, eindigend in de hoge overkragende zwemzaal over de volle breedte van het gebouw. De helling van het eveneens uitkragende zwembaddak loopt naar de Singelgracht schuin op zodat er aan de achtergevel ruimte is voor de grote, hoge glaspui. Aan de rechterzijde geeft een hoge toren de knik in de L-vormige plattegrond aan.
23
24
Het Marnixbad in aanbouw, 1955. De linkerzijgevel is door de verspringende volumes, de verticale en horizontale delen van het betonskelet en de verscheidenheid aan deuren en vensters het meest levendig. Een belangrijk decoratiemotief is de strook van telkens drie vierkante vensters. Archieffoto
Doucheruimte ten behoeve van het moderne 25 meterbad (op de achtergrond) ter plekke van het voormalig washuis op de begane grond
Het trappenhuis aan de oostzijde, langs de voorgevel. De lichtgele tegels van de wanden, de bordessen en de treden dateren, net als de rode balustrades met houten handlijsten, uit het bouwjaar
De gevels zijn opgetrokken in lichtrode baksteen, gemetseld met strekken en platvolle voeg, waarin middels de grijs-groen geverfde delen van het betonskelet een accentuering van horizontale en verticale lijnen is aangebracht. Verder worden de gevels gearticuleerd door de verschillende vormen van ramen met witte kozijnen. In de voorgevel is de belijning verticaal, waarbij de middelste van drie traveeën een extra accent heeft door twee verticale strokenvensters, waartussen tegen het midden van de gevel een gevelsculptuur van Hildo Krop is aangebracht. De natuurstenen sculptuur, getiteld De Baadster, is een voorstelling van een naakte vrouw wier lange haren achter en onder haar lichaam overgaan in een golvende baan water. De achtergevel is, onder de overkragende glaspui geleed in vijf traveeÎn. In de linker travee geeft het deel dat is dichtgemetseld met gele baksteen de plek van het oorspronkelijke buitenterras (aan de noordwestzijde) op de begane grond aan. De kelderlaag heeft een bekleding van basaltstenen, welke doorloopt langs de zuidgevel. Op dit niveau zijn er keldervensters en ventilatieroosters. Drie vensters markeren de plek van de oorspronkelijke waszaal op de begane grond. Een iets hoger geplaatst venster in de rechter travee hoort bij het magazijn. De linkerzijgevel is door de verspringende volumes, de verticale en horizontale delen van het betonskelet en de verscheidenheid aan vensters en deuren het meest levendig. Het achterste deel, aan de Singelgrachtzijde kent een duidelijke tweedeling. Onder het overkragende zwembad, is het gevelvlak horizontaal in drieën gedeeld. In de onderste laag bevinden zich, bereikbaar via trappen, roodgeverfde nooddeuren en de toegangsdeur naar de dienstwoning, alsmede een horizontaal strokenvenster. Daarboven markeren drie vensters en een inpandig balkon met balkondeuren de dienstwoning op de tussenverdieping. In de rechter travee bevindt zich een vierkant venster. Het motief van het vierkant venster, aangebracht in stroken van telkens drie, komt meerdere keren terug in de zijgevel van het hoofdvolume, op verschillende niveaus. Daarmee is dit motief, naast de articulatie van het betonskelet, het belangrijkste decoratiemotief van het gebouw. Ook in het bovenste deel van de rechterzijgel is dit motief veelvuldig toegepast. In de linker zijgevel zijn voorts een drietal vensters op de begane grond (van de voormalige mangelkamer) en een venster op de verdieping dichtgezet met rode luiken. Het onderste deel van de rechterzijgevel is door de aanbouwen aan het zicht onttrokken. Hierdoor is de oorspronkelijke ingang, nu in gebruik als interne doorgang, niet meer als zodanig te onderscheiden.
25
26
Het interieur van de wachtkamer voor vrouwen bij het badhuis op de eerste verdieping is nog helemaal origineel
Interieur van één van de douchecellen
Interieur —
Het zwembad op de tweede verdieping. Aan de zuidwand bevindt zich het tegeltableau van kunstenaar Peter Alma
De glazen pui in het zwembad, met uitzicht over de Singelgracht
De nieuwe ingang, voorzien van het opschrift ‘Marnixbad’, bevindt zich rechts naast het oorspronkelijke gebouw. De roodgeverfde toegang is te bereiken via een stoep, waarop een bronzen sculptuur van watertrappelende kinderen met het opschrift ‘alle eendjes zwemmen in het water falderalderiere’ is geplaatst (maker en datum onbekend). De lage aanbouw uit 1990, rechts van de ingang, sluit met het metselwerk, de verticale geleding (door spaarvelden) en vierkante vensters aan op het exterieur van de oorspronkelijke bouw. De iets hogere bouw van het 25 meterbad, eveneens voorzien van het opschrift ‘Marnixbad’, is opgetrokken uit betonblokken. De noordgevel, geel geverfd met een donkergrijze plint, wordt gearticuleerd door spaarvelden. De achtergevel heeft over de volle breedte een glazen pui. Via de nieuwe entreepartij betreedt de bezoeker tegenwoordig een halletje waarin zich aan de rechterzijde een kassa bevindt en links de doorgang naar de kleed- en doucheruimten ten behoeve van het moderne 25 meterbad. De tegels en de kleuren (lichtgeel en grijs-groen) in deze ruimten zijn afgeleid van het oorspronkelijke interieur van het washuis. In het trappenhuis zijn de lichtgele tegels van de wanden, de bordessen en de treden (gekorrelde traptrede-tegels) en de rode balustrades met houten handlijsten nog origineel. Op enkele wanddelen aan de noordzijde zijn tijdens de verbouwing van 1974 oranje tegels gemetseld. In het badhuis is het interieur van de wachtkamer voor vrouwen met de banken en de badzaal, inclusief de badcellen, nog origineel. Behalve de badcelsteen zijn, net als in het trappenhuis, rechthoekige matverglaasde zandsteentegels en vierkante gekorrelde tegels toegepast, eveneens in lichtgeel. De geglazuurde wasbakken bij de centrale mengkranen zijn vervangen door aluminium exemplaren. Elke badcel wordt voorafgegaan door een kleine kleedruimte waarin een geglazuurd stenen bankje is aangebracht. Bij de kuipbaden zijn de geglazuurde kammenplankjes onder de ingemetselde spiegels nog aanwezig. De deuren van de cellen zijn van onderhoudsvriendelijk bruin holoplast en in de meeste gevallen aan de buitenzijde nog voorzien van een klokje. De filter- en ventilatorenruimte op deze verdieping is nog steeds voorzien van technische installaties. De dienstwoning is in de jaren zeventig of tachtig gerenoveerd, maar wordt niet meer als zodanig gebruikt. Momenteel is zij gedeeltelijk ingericht als kantoorruimte. Het zwembad op de tweede verdieping is grotendeels origineel. De tegels in en rond het bad zijn van recente datum, evenals het plafond. De doorlopende granieten bank langs de zuid-, west- en noordwand is echter origi-
27
28
Overzicht van de centrale ruimte van het badhuis met links en rechts de douchecellen en de automatische mengkranen in het midden. De geglazuurde wasbak op de voorgrond is inmiddels vervangen door een aluminium exemplaar. Archieffoto
Een van de twee nog volledig gave kuipbaden van het badhuis. Archieffoto
neel, evenals de lichtgele wandtegels van kunstglazuur en de grijs-beige mozaïektegeltjes op de ronde kolommen voor de glazen pui. Deze pui is van teakhout en alle ramen zijn als klepramen uitgevoerd. Aan de zuidwand bevindt zich, zoals gezegd, een tegeltableau van kunstenaar Peter Alma. Het tableau, in de kleuren lichtgrijs, geel, blauw, groen, oranje en bruin, is figuratief en beslaat nagenoeg de hele breedte van de wand. De (gewijzigde) kleed- en doucheruimten op deze verdieping zijn, net als op de begane grond, in tegels en kleuren aangepast aan de oorspronkelijke inrichting. In het 25 meterbad refereert een binnenterras aan de zuidzijde aan het oorspronkelijke buitenterras. Aan de noordwand is een abstracte schildering aangebracht in de kleuren blauw, roze, grijs en groen. Tegen de muur van de liftschacht aan de westzijde bevindt zich een tegeltableau met de voorstelling van een schoonspringer. (Kunstenaars onbekend)
29
3 Cultuurhistorische waarde 3.1 Cultuurhistorische waarde van de lokatie
30
Van de laat-middeleeuwse stadsmuur zijn in de binnenstad van Amsterdam nog enkele prominente bouwresten terug te vinden. De Schreierstoren, de Munt en de Waag op de Nieuwmarkt hebben ooit onderdeel uitgemaakt van deze stadsgrens. Van de veel omvangrijkere zeventiendeeeuwse omwalling is er op straatniveau feitelijk niets bewaard gebleven. Slechts de licht slingerende vorm van de huidige Singelgracht (Mauritskade, Stadhouderskade en Nassaukade) is een verwijzing naar de lokaties van de zesentwintig bolwerken. Ten opzichte van de stadswal sprongen deze immers iets vooruit in de stadsgracht. Na de sloop van deze bolwerken werd meestal ook de stadsgracht recht getrokken. Hierdoor zijn ook de scherpe hoeken uit de verdedigingsgracht verdwenen. Een uitzondering hierop vormt het Eerste Marnixplantsoen, waarin de exacte vorm van het bolwerk Haarlem nog valt te herkennen. Aan de hand van de vele zeventiende- en achttiendeeeuwse topografische prenten is wel een goed beeld te vormen van het uiterlijk van de stadswal en de vele bolwerken. Ondanks de enorme omvang van de stadswal is er echter schaarse informatie voorhanden over de bouwtechnische structuur. In 1864 is een klein deel van de wal ter hoogte van de hoek Leidsegracht/Marnixstraat door stadsingenieur J.G. van Niftrik opgemeten. Tevens was het mogelijk om tijdens het archeologisch onderzoek in 2000 meer kennis te vergaren over de technische opbouw van de buitenste punt van het bolwerk Zeeburg. In de sloopbestekken was namelijk bepaald dat het muur-
werk van de stadswal en de bolwerken tot een hoogte van twee voet boven het stadspeil moest worden afgebroken. Dankzij dit voorschrift worden bij grondwerkzaamheden nog wel resten van de fundering van de stadswal en de bolwerken teruggevonden. Zo ook bij de bouw van het Marnixbad in 1953. In de bouwput voor de gemeentelijke was-, bad- en zweminrichting werd aan de Marnixstraatzijde gestuit op de fundering van het gordijn dat hier ooit gelegen heeft. Teneinde het palenplan van het badinrichting te kunnen heien was het noodzakelijk een deel van het aangetroffen metselwerk en funderingshout te slopen. Het metselwerk bleek bijzonder zwaar gefundeerd. Ook werd in de bouwput aan de grachtkant van de stadswalfundering veel stadsafval in de bagger gevonden. Volgens de toenmalige uitvoerder bestond hiervoor grote belangstelling van verzamelaars en handelaars, die de grondwerkers dan ook meerdere malen benaderd hebben. Bij de aanleg van het 25-meterbad in 1974 zijn geen funderingsresten van de stadswal gevonden. Wel is aan de grachtzijde een afvalstort uit de Tweede Wereldoorlog geruimd.
3.2 Cultuur- en architectuurhistorische waarde
In 1974 sloot het washuis zijn deuren en werd de benedenverdieping van het Marnixbad verbouwd ten behoeve van het nieuwe 25 meterbad. In deze periode zullen de meeste woningen, ook in de Jordaan, zijn voorzien van een eigen wasvoorziening of werd die functie overgenomen door zelfstandige wasserijen en wasserettes. Het badhuis op de eerste verdieping is nog tot ver in de jaren negentig in gebruik gebleven, als een van de laatste in Amsterdam. De meeste andere Amsterdamse badhuizen waren al in de jaren tachtig gesloten, gesloopt of van functie veranderd. Alleen het instructiebad op de tweede verdieping heeft tot op de dag van vandaag zijn functie behouden, ook in sociaal opzicht. Want waar de was-, bad- en zweminrichting in eerste linie was bedoeld als bijdrage ‘tot een grotere technische en sociale hygiëne in de betreffende dichtbevolkte arbeidersbuurt’ (Hardeman e.a. 1956), is het Marnixbad uitgegroeid tot een belangrijke sociale ontmoetingsplek in de buurt. Dit is niet in de laatste plaats te danken aan de combinatie van de drie functies in één gebouw. Typologisch is het Marnixbad uniek in Nederland in deze combinatie van wassen, baden en zwemmen in één gebouw. De regel was eerder dat zwemmen nogal eens werd gecombineerd met baden en baden met wassen, maar de samenvoeging van de drie functies was alleen bekend uit Engelse industriesteden. Daarbij werd het badhuis ook nog eens gebruikt voor de schoolkinderbaden. Ook de architectonische uitwerking van deze opgaaf waarbij de drie functies werden gestapeld in hoogbouw,
31
met op de begane grond het wassen, op de eerste verdieping het baden en helemaal bovenin het zwembad, was een noviteit. De overwegingen hiervoor zijn in eerste lijn waarschijnlijk praktisch en economisch geweest, maar zijn architectuurhistorisch zeer belangrijk gebleken. De architectuur van het Marnixbad is utilitair en zeer functioneel, helder en toch robuust. Vanwege de gefaseerde bouwhoogte, met de hoogste laag aan de Singelgracht, is het gebouw ook stedenbouwkundig goed in zijn omgeving ingepast. Voor het ontwerp tekende de Dienst der Publieke Werken. De tekeningen zijn, zoals gebruikelijk bij Publieke Werken, niet gesigneerd. Hierdoor is het moeilijk te achterhalen welke architect voor het Marnixbad verantwoordelijk is geweest. R. Crèvecoeur en F. van Burkom noemen gemeentearchitect J.L. Leupen, in samenwerking met constructeur C. van der Wilk. Maar in gegevens uit het gemeentearchief en uit het privéarchief van B.A.J. Leupen zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden. De gevelsculptuur van stadsbeeldhouwer Hildo Krop en het tegeltableau van kunstenaar Peter Alma zijn door Publieke Werken in het kader van de 2% regeling in opdracht gegeven en aangekocht. In de collectie van het gemeentelijk kunstbezit staan zij te boek als respectievelijk ‘Vrouwelijk Naakt’ en ‘Compositie’.
32
33
4 Aanbevelingen Het bovenstaande in overweging nemende adviseert het bureau Monumenten & Archeologie om het Marnixbad uit 1953-55, zonder de aanbouwen uit respectievelijk 1974 en 1990, te plaatsen op de Gemeentelijke Monumentenlijst om architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige redenen. Zulks is het stadsdeel Amsterdam-Centrum in een schrijven van 10 december 2002 ook bericht. Gelet op de cultuurhistorische waarde van de zeventiende-eeuwse omwalling is het van belang om na de eventuele sloop van de aanbouwen van het Marnixbad de overgebleven resten van de fundering van de stadswal in te meten en met moderne middelen te documenteren. De meest waarschijnlijke lokatie waar delen van de wal nog aanwezig zullen zijn is aan de straatzijde en onder de nabij gelegen groenstrook aan het Marnixplein. Het inheien van een damwand rond de lokatie kan overigens door de nog aanwezige resten worden bemoeilijkt. Het is zaak dat deze resten, voordat zij ten behoeve van de damwand worden verwijderd, worden gedocumenteerd door de afdeling archeologie van bMA. Ook de verdere ontgraving van de bouwput zal door middel van waarneming moeten worden gevolgd met het oog op de noodzakelijke archeologische documentatie en berging van mogelijke historische afvalstorts.
5 Bronnen 5.1 Archiefgegevens
Archief WSBZ, foto’s Marnixbad bMA, kopieën van artikelen uit het privéarchief van B.A.J. Leupen GAA, BWT, no. 3/74, 1973; no. 1/0150, 1988 (bouwvergunningen) GAA, BWT, foto’s Marnixbad GAA, PW, filmdatakaarten 32333, 33483, 33503, 39737, 41064, 39397, 40267, 53470 GAA, stadsgedeelten 673 en 676 GAA, UU 00.1009, Gemeente Amsterdam, ‘Enkele gegevens over de nieuwe Gemeentelijke Was-, Bad- en Zweminrichting Marnixplein’, z.p. z.j.
5.2 Literatuurlijst
P.P. de Baar, ‘Krottensloper, stadsuitbreider en badhuisbouwer’, Ons Amsterdam 45 (1993) 4, pp. 98-103 P.P. de Baar, ‘Het Amsterdam van Theo Thijssen’, Ons Amsterdam 46 (1994) 12, pp. 288-292 P.P. de Baar, R. Grootendorst en J. Roedoe, Het Amsterdam van Theo Thijssen, Amsterdam 1988, pp. 48-49 ‘Badhuis voor Volksbaden in een kleine Gemeente’, Bouwkundig Weekblad 27 (1907) 8, pp. 113-114 L.C. Blok, ‘Het oude Schinkelbad’, Ons Amsterdam 25 (1973) 4, pp. 118-119 J. van den Bongaardt, Een Eeuw Volksbadhuizen. Elke week een goed bad! Geschiedenis en architectuur van de badhuizen in Amsterdam, Amsterdam 1990 R. Crèvecoeur en F. van Burkom (Instituut Collectie Nederland), Het Marnixbad te Amsterdam. Onderzoek tegeltableau in en beeld aan het gebouw, Amsterdam 2002 M.J.C. van Eijck, Volksbadhuizen, Amsterdam 1912 M.G. Emeis, ‘Een eeuw is iemand die lang is als niemand’, Ons Amsterdam 33 (1981) 6, pp. 174-182 G.P. van Erp, ‘De nieuwe Was- bad- en zweminrichting aan het Marnixplein’, De Koppeling. Orgaan van het Gemeentelijk Energie Bedrijf 10 (1955) 120, p. 157 First Annual report of the Committee of the Free Baths and Wash-house Establishment, London 1850 L. van Genderen, ‘Het ‘overdekte’ aan de Sloterplas vordert gestaag’, Ons Amsterdam 24 (1972) 1, p. 32 J.H.A. Hardeman, ‘Amsterdam’s new combined bathing, washing and swimming establishment’, Polytechnic, four Weekly Magazine, April 1956 J.H.A. Hardeman e.a., ‘Gecombineerde Was-, Bad- en Zweminrichting te Amsterdam’, De Ingenieur 68 (1956) 10, pp. G 1-10 L. Harmsen, ‘De lieverdjes van toen’, Ons Amsterdam 31 (1979) 1, pp. 12-13
34
Ir. H. Hartsuyker, ‘Het Flevoparkbad’, Ons Amsterdam 18 (1966) 2, pp. 62-64
P.A. Harthoorn, ‘De zwemschool aan het IJ’, Ons Amsterdam 5 (1953) 1, pp. 6-10 ‘Heiligewegbad’, Ons Amsterdam 42 (1990) 10, pp. 263-265 ‘Een heilzame douche. Het debat rond de inrichting van het volksbadhuis Koekoeksplein in Utrecht (1899-1904)’, in: Jaarboek Oud Utrecht, Utrecht 2000, pp. 163-184 J.A. van der Hoeve, Inventarisatierapport openbare zwembaden en badhuizen te Utrecht, afdeling Monumenten ROVU, Utrecht 1988 G.J. Honig, ‘De molens van Amsterdam’, in: Jaarboek Amstelodamum jg 27, Amsterdam 1930, pp. 79-159 T.J. Houter, ‘Het zwembad Heiligeweg gemoderniseerd’, Ons Amsterdam 13 (1961) 3, pp. 74-75 L. Jansen, Werk in uitvoering 15 (1965) 5 en 10, pp. 78-82 en 150-153 M. Jansen, ‘Het Flevoparkbad in gebruik’, Ons Amsterdam 19 (1967) 8, p. 249 Ir. J.W. Kamerling, ‘De Was-, Bad- en Zweminrichting aan het Marnixplein’, Ons Nader Bericht. Officieel orgaan van Amsterdamse Brandweerverenigingen 2 (1955) 20, pp. 18-20 J. Kruizinga, ‘Marnixbad’ en ‘Eerste en Tweede Marnixplantsoen’, Het X Y Z van Amsterdam , Amsterdam 1995, Deel II, p. 678 H. Lachmayer en Ch. Gargele, ‘Het bad als cultuurhistorische figuur van beschaving. Hygiëne en lichaamscultuur in Wenen’, de Architect (1991) themanummer 42, pp. 9-15 H. Leguyt, ‘Schoolkinderbad aan de Frederik Hendrikstraat te Amsterdam’, Bouwkundig Weekblad 21 (1901) 8, pp. 69-71 A. van Lenning, ‘Amsterdamse badhuizen. Waterbeschaving door commando-baden’, Krisis, Tijdschrift voor filosofie 67 (1997), pp. 9295 B. van Lier, ‘Zuiderbad ontsnapte weer aan sluiting’, Ons Amsterdam 50 (1998) 7/8, pp. 191-195 M. Lindeboom, ‘Dames, over vijf minuten komt de schrobster’, Amsterdams Stadsblad, 12/13 januari 1994 ‘Nieuw de Mirandabad: nieuwe recreatie’, Ons Amsterdam 31 (1979) 3, p. 89 B.J.P., ‘Volks- en Schoolbaden’, Bouwkundig Weekblad 32 (1912) 49, pp. 595-597 P. Prins, ‘De ontmanteling van Amsterdam’, in: Jaarboek Amstelodamum jg 85, Amsterdam 1993, pp. 91-132 H.J.M. Roetemeijer, ‘Amsterdamse badhuizen in vroeger tijd’, Ons Amsterdam 25 (1973) 8, pp. 226-232 B. van Santen, Architectuur en stedebouw in de gemeente Utrecht 18501940, Zwolle/Zeist 1996, pp. 149-151 J. Schilt e.a., Het Oostergasfabriekterrein. Een cultuurhistorische effectrapportage, Bureau Monumentenzorg Amsterdam 2001 J.C. Slebos, Grondslagen voor aestetiek en stijl, Amsterdam 1939 H. van Veen, Het badhuis en andere verhalen, Baarn 1999, pp. 12-16 D. van Vugt, ‘Baden en zwemmen in Amsterdam’, Ons Amsterdam 2 (1950) 1, pp. 5-9 Waarderingskaart beschermd stadsgezicht, Dienst Binnenstad Amsterdam 2000 S.v.W. ‘Tekenaars illustreren straatnamen. Plantage Badlaan’, Ons Amsterdam 14 (1962) 5, p. 143
35
Colofon
De cher marnixbad is samengesteld door bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam (bMA) in opdracht van het stadsdeel Amsterdam-Centrum Datum januari 2003 Tekst en onderzoek Marie-Thérèse van Thoor en Jørgen Veerkamp Met vriendelijke dank aan H. Verheijen, uitvoerder bij de bouw van 1953-55 en H. Zuiderent, uitvoerder bij de bouw in 1974 voor hun mededelingen Foto’s Han van Gool Concept ontwerp Steffen Maas, Rotterdam Historische foto’s Archief WSBZ Kaartmateriaal GAA, PW en archief bMA