Restauratietechniek – Bureau Monumenten & Archeologie
Herbestemming Peter Nijhof Niet alleen gebouwen, hele gebieden verliezen steeds sneller hun oorspronkelijke functie. Voor utiliteitsgebouwen als bedrijfsgebouwen is dit bij uitstek het geval. De eerste levenscyclus wordt steeds korter door behoefteveranderingen van gebruikers en technologische ontwikkelingen. Met grootscheepse afstoting tot gevolg. Globalisering van de economie versterkt dit proces. Zonder een tweede leven is er geen andere toekomst dan de sloper, cultuurhistorisch waardevol of niet. Een balansopname van een kwart eeuw ervaring met herbestemming en herontwikkeling van industrieel erfgoed.
Herbestemming: een terugblik
werd vroeg of laat gesloopt. Alleen kleinere gebouwen in en rond binnensteden (pakhuizen, ambachtsbedrijven) en op het platteland (maalderijen, melkfabrieken) werden zonder veel ingrepen en opsmuk behouden door herbestemming, doorgaans voor opslag- en winkelfuncties.
1975 was uitgeroepen tot het Europees Monumentenjaar. Een jubeljaar voor de gevestigde monumentenzorg, die zeer tevreden was met de toen bereikte resultaten: bescherming en restauratie van oude kerken, woonhuizen, kastelen en andere Monumenten van Geschiedenis en Kunst. In hetzelfde jaar ontstonden er verspreid over het land overal initiatieven van mensen die helemáál niet tevreden waren over monumentenzorg, omdat zij zich inzetten voor leegkomende industriële monumenten. Niet erkend, noch beschermd, dus vogelvrij. En rijp voor de sloop.
De sloop in 1975 van de textielfabriek Pieter van Doorn in Tilburg zonder enig onderzoek naar herbestemming, was het startsein voor de opkomst van de beweging van de industriële archeologie of industrieel erfgoed, zoals dit terrein nu wordt aangeduid (afb. 1).
Leeg werden die oude fabrieksgebouwen, pakhuizen en noem maar op, want in de jaren zestig van de vorige eeuw leidden vele ontwikkelingen tot grootschalig functieverlies. Allereerst de ondergang van traditionele bedrijfstakken zoals de schoen-, textiel- en sigarenindustrie. Overheden die bedrijven met harde hand verdreven uit de traditionele binnenstedelijke locaties naar perifere industrieterreinen in het kader van cityvorming, verkeersmaatregelen, stadsvernieuwing of milieubeleid. Maar ook ontwikkelingen binnen goed lopende bedrijfstakken (zuivelindustrie, baksteenfabricage) zoals schaalvergroting, fusies en overnames leidden tot groeiende uitstoot van bedrijfsgebouwen. Niemand die daar echt mee zat: wat niet meer nodig was stond soms nog een tijdje leeg maar
Al snel werd duidelijk: geen behoud zonder nieuwe functies, dus werd ijveren voor herbestemming al snel een speerpunt. In de grotere steden nam de kraakbeweging zelf het heft in handen. Geen gewacht op de plannen van een nieuwe speler op de markt, de projectontwikkelaar, maar zelf leegstaande fabrieken in gebruik nemen voor uiteenlopende woon-, werk en leefgemeenschappen of voor alternatieve vormen van kunst & cultuur. Ook binnen enkele gemeenten werden hierdoor de ogen geopend. De eerste generatie grootscha- lige herbestemmingprojecten van industrieel erfgoed werd geïnitieerd vanuit gemeentelijke hoek, gericht op gesubsidieerde maatschappe lijke functies zoals een wijkcentrum (Goudsche
189
afb. 1 Textielfabriek Pieter van Doorn, Tilburg, gesloopt in 1975, ansichtkaart ca 1926
afb. 2 Machinale Garenspinnerij, Gouda
Machinale Garenspinnerij, Gouda) (afb. 2), sociale woningbouw (Drukkerij Boekhoven Bosch, Utrecht) of combinaties van beide (Textielfabriek Jannink, Enschede: wonen en museum). In Groningen werd de woningnood onder studenten op slimme wijze aangepakt door enige tientallen kleine en grote graanpakhuizen met behulp van de hat-regeling voor 1- en 2-persoonshuishoudens te verbouwen.
Dat zou in de jaren negentig snel veranderen van objectgerichte herbestemming naar gebiedsgerichte herontwikkeling. Voor steeds grotere complexen, zelfs hele gebieden drong de noodzaak van ingrijpende transformatie zich op. Niet meer in de binnensteden, waar de meeste bedrijvigheid was weggewerkt, maar net daarbuiten: oude industriezones langs kanalen en rivieren, havengebieden en grootschalige fabrieksterreinen. De gemeente had zich in het kader van de terugtredende overheid allang teruggetrokken als trekker van stedelijke herontwikkeling ten gunste van private marktpartijen zoals projectontwikkelaars, beleggers en geprivatiseerde woningbouwverenigingen. De financieringsstromen werden verlegd van overheidssubsidies naar private investeringen. Sommige van deze nieuwe generatie industriële herontwikkelingsgebieden zijn zo groot, dat meerdere marktpartijen ontwikkelingsallianties met elkaar aangaan.
Ook andere categorieën industrieel erfgoed ontkwamen niet aan functieverlies zoals spoorwegstations, gemalen of watertorens. Typen gebouwen met hoge aaibaarheid waarvoor het draagvlak snel toenam en die daardoor veelvuldig konden worden behouden door herbestemming voor meest kleine bedrijven in de zakelijke of medische dienstverlening. Een derde trend die vanaf de late jaren tachtig zichtbaar werd, was het behoud van industriële objecten als visueel landmark en nog weer later (jaren negentig) als vertrekpunt voor stedenbouwkundige herinrichtingsplannen, zoals fabrieksschoorstenen. Maar: het ging nog steeds vooral om behoud door herbestemming van individuele gebouwen of overzichtelijke complexen.
Een tweede, daarmee samenhangende ontwikkeling was een verschuiving van mono- naar multifunctioneel. Logisch, als hele gebieden aan snee komen in plaats van een overzichtelijk bedrijfscomplex. In de huidige postindustriële samenleving met steeds meer welvaart en vrije tijd is de snelle opkomst van nieuwe bestemmingen in de sfeer van vermaak of leisure evenmin verwonderlijk.
190
afb. 3 Bassin Maastricht, na herbestemming/herontwikkeling
afb. 4 IBA-Emscher Park, Essen, Duitsland
(afb. 4). In het kader van de Internationale Bauausstellung werd via grootscheepse finan ciële impulsen van de overheid en een krachtige projectorganisatie in de jaren negentig een fors deel van het noordelijke Ruhrgebied weer op de internationale kaart gezet door de grootste herontwikkelingsoperatie van een industrie gebied, ooit. Je telt in deze kringen niet meer mee, als je hier niet ‘op bedevaart’ ter inspiratie bent geweest.
Op objectniveau gaat het daarbij om een restaurant in een oud station, pakhuis of watertoren. Op complexniveau is de Westergasfabriek in Amsterdam hét sprekende voorbeeld van veelzijdige leisurefuncties. Nog veel omvangrijker is het Belvederegebied in Maastricht van vele tientallen ha., waarvan de negentiende-eeuwse binnenhaven, Het Bassin, inmiddels een snel opkomend uitgaansgebied is geworden (afb. 3). In Den Bosch ontwikkelt het gebied ‘Kop van t Zand’ zich tot een nieuw centrum van uitgaan, kunst & cultuur in een oud industriegebied net buiten de binnenstad.
Geslaagd of niet? Een terugblik met analyse van ontwikkelingen, beleid en trends zonder evaluatie van behaalde resultaten is ondenkbaar. De meest triviale conclusie is positief op hoofdlijnen: zonder herbestemming zou het gros van bestaand industrieel erfgoed simpelweg zijn verdwenen ten gunste van nieuwbouw. Juridische monumentenbescherming alléén is op termijn zinloos gebleken, want zonder een duurzame nieuwe bestemming als kostendrager kan onroerend goed niet in stand worden gehouden. Daarvoor is en blijft grond in ons land te schaars en dus kostbaar.
Gebiedsgerichte herontwikkeling dwingt ook tot een andere aanpak: van monodisciplinair (de architect) tot multidisciplinair, steeds wisselend teamwork van architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en cultuurhistorici. De cultuurhistorische analyse en waardenstelling ontwikkelt zich van een obligate subparagraaf vol vrijblijvendheid tot één van dé uitgangspunten van ruimtelijke planontwikkeling. De bijdrage van het Belvederebeleid vanaf de late jaren negentig heeft dit proces verder versterkt door de link van cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming te stimuleren.
De nu volgende caleidoscoop van geslaagde én mislukte projecten wordt vanuit verschillende invalshoeken bezien: cultuurhistorisch, gebruikswaarden, sociaal-maatschappelijk en stedenbouwkundig.
Tenslotte is er een grote positieve invloed uitgegaan van de realisatie van de iba-Emscherpark.
191
afb. 5a Graansilo Korthals Altes, Amsterdam, voor herbestemming
afb. 5b Graansilo Korthals Altes, Amsterdam, na herbestemming
Cultuurhistorisch
nieuwe functie, wonen, dwingt daarentegen in beginsel tot zodanig zware ingrepen vanwege wet- en regelgeving of bewonerscomfort dat steevast (te)veel authenticiteit verloren gaat. De praktijk is dan ook zeer uiteenlopend. Van de coöperatieve maalderij op het platteland, waar nauwelijks iets is verbouwd bij de inrichting als landbouwwinkel tot de Graansilo Korthals Altes in Amsterdam (afb. 5a, b). Dit rijksmonument is voor de inbouw van luxe appartementen en kantoren constructief en architectonisch zó wezenlijk aangetast, dat afvoering van de monumentenlijst voor sommige niet misplaatst zou zijn.
Door een cultuurhistorische bril bezien, is het beeld uiterst divers, maar één ding lukt zelden: integraal behoud van een echt complex. Bij herbestemming kunnen zelden alle bedrijfsgebouwen worden behouden en het rommelige, typisch industriële karakter gaat doorgaans verloren. Constructief minder bruikbare gebouwentypen als shed- of zaagtanddaken, bij-, op- en aanbouwsels verdwijnen en het patina van de tijd wordt bij gevelrenovaties letterlijk weggepoetst. Ook van het inwendige blijft vaak weinig over, als bij voorbeeld de houten vloeren door beton worden vervangen omwille van brandveiligheid en geluidsisolatie, of als de verdiepingshoogte drastisch moet worden veranderd vanwege bouwvoorschriften. Nog verdergaande ingrepen zijn het ‘ontkernen’ of letterlijk uithollen van vooral diepe pakhuizen om voldoende lichtinval te krijgen. Evenmin kunnen geur, geluid en sfeer van het vroegere bedrijf worden vastgehouden.
Industrieelarcheologisch is herbestemming zelden als geslaagd te beschouwen. De inwendige productiemiddelen als machines en apparatuur, aandrijfmachines of intern transport moeten bij herbestemming immers uit het inwendige verdwijnen om ruim baan te maken voor nieuwe gebruikers. Hooguit blijft hier en daar een aardig ogend element of fragment gehandhaafd waar dit niet in de weg zit of een rol kan spelen in de ronkende verkoopbrochures om de herkenbaarheid van de historie aan te prijzen.
Al met al gaat er in de regel dus heel wat verloren. Hoeveel, is simpel te voorspellen: hoe verder de nieuwe functie afstaat van de oorspronkelijke, hoe zwaardere ingrepen nodig zijn. Voor opslag, meubeltoonzalen en andere ruimte-extensieve functies in grote pakhuizen kan met lichte ingrepen worden volstaan zonder veel aantasting. De meest lucratieve
Historische referenties zijn ook in ander opzicht bedroevig weinig te vinden. Zelden worden er pogingen ondernomen om de vroegere functie door informatie in woord en beeld zichtbaar
192
afb. 6 QR code op gevel Gashouder, Westerpark, Amsterdam
afb. 7 Van Kempen & Begeer, Voorschoten
te houden. Veel verder dan een anwb-infor matiebordje aan de buitengevel gaat dit meestal niet. Meer gemiste dan benutte kansen dus. Gelukkig zijn er ook uitzonderingen zoals de Westergasfabriek in Amsterdam waar qr codes, fluisterbanken en een uitvoerige website, de geschiedenis levend houden (www.uplabs.nl) (afb. 6).
afb. 8 Herbestemming tot hotel, Bergoss Tapijtfabriek, Oss
of zelfs alleen een verkeerde materiële uitvoering van op zichzelf goede ontwerpen kunnen tot mislukte projecten leiden. Het aanbrengen van horizontale ramen in een verticaal gelede gevel is helaas geen uitzondering, maar ook fout materiaalgebruik is onuitroeibaar. Hoe vaak worden onder het mom van kosten of warmteisolatie gave of herstelbare ijzeren ramen met subtiele profilering niet vervangen door de grote holle, felwitte ogen van grove kunststoframen. Het lijken details, maar deze kunnen sterk bepalen zijn voor het eindresultaat.
Herbestemming van kleinschalige, enkelvoudige gebouwen op courante locaties voor profijtelijke functies als appartementen en bedrijfsruimte kan zichzelf doorgaans goed bedruipen. Herontwikkeling van grotere complexen en gebieden kan in de regel niet zonder nieuwbouw, om de exploitatie rond te krijgen. Ook hier geldt weer dat er een waaiert aan ver uiteenlopende projecten is, variërend van zeer geslaagd tot volledig mislukt: er blijkt veel mis te kunnen gaan met maat, schaal, vorm, situering, vorm of materiaal. De strakke, moderne aanbouw tegen het statige ‘paleis’ van de zilveren goudfabriek Van Kempen & Begeer in Voorschoten kreeg terecht een architectuurprijs (afb. 7). De grove verbouw tot hotel van een restant van de Bergoss Tapijtfabriek in Oss, in combinatie met de nieuwbouw ernaast levert daarentegen een pijnlijke aanblik (afb. 8). Sommige projecten zijn zó ontspoord, dat de sloper een beter alternatief was geweest. Ook benedenmaatse architectonische concepten
Gebruikswaarden Kunnen de cultuurhistorische geslaagdheid van herbestemmingprojecten vanuit landelijke optiek wel degelijk worden bepaald, veel moeilijker is het om een gefundeerd oordeel te geven over de nieuwe gebruikswaarden. Evaluerend onderzoek naar de vraag hoe de nieuwe bewoners of gebruikers hun nieuwe onderkomen ervaren is en wordt nauwelijks verricht aan de hand van indicatoren als tevredenheidsonderzoek, mutatiesnelheid van gebruikers, et cetera. Evenmin is er wezenlijk iets bekend over hoe het niveau van onderhoudslasten zich ontwikkelt bij herbestemde complexen.
Sociaal-maatschappelijk Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt kunnen saillante functionele verschuivingen worden
193
afb. 11a NDSM-werf, Amsterdam
afb. 9 Cape Holland, voormalige Rijksmarinewerf, Den Helder
afb. 10 Sfinx Ceramique met Wiebingahallen, Maastricht, voor en na herbestemming
Stedenbouwkundig
getraceerd, die kunnen worden samengevat als: van sociale naar commerciële gerichtheid. De krakersbolwerken van weleer zijn ontruimd en omgezet in marktconforme appartementen en kantoren. De broedplaatsfunctie is haast nomadisch geworden: tijdelijk hergebruik door kunstenaars en startende bedrijfjes aan de onderkant van de economie worden steeds verder naar de periferie van het stedelijk gebied verschoven, totdat ook deze gebieden binnen het bereik van marktgerichte herontwikkeling komen. Gesubsidieerde sociale woningbouw heeft plaats gemaakt voor luxe koopapparte menten of trendy lofts voor welgestelde bevolkingslagen. Voor museale en aanverwante, onrendabele functies is alleen nog hier en daar plek als onderdeel van de exploitatie van een groot ‘leisure-complex’, zoals Cape Holland in de voormalige Rijksmarinewerf in Den Helder. (afb. 9).
Stedenbouwkundig valt er vanaf de jaren tachtig wel een duidelijke opgaande ontwikkeling waar te nemen. De eerste generaties herbestemde fabrieksgebouwen waren eilanden in een sterk vernieuwde stedenbouwkundige context op basis van tabula rasa: eerder gedoog objecten dan echt aanvaarde ankerpunten door een nieuwe mix van oud en nieuw. Zo zijn van het uitgestrekte, indrukwekkende industriële complex van de Sfinx Ceramique op de oostelijke Maasoever van Maastricht slechts twee gebouwen behouden. Een stukje van de constructief bijzondere zogenaamde Wiebenga- hallen, die uitwendig onherkenbaar zijn gemaakt door de Italiaanse architect Aldo Rossi, als onderdeel van zijn nieuwe Bonnefanten museum (afb. 10). Daarnaast is aan de noord rand de zogenaamde Bordenfabriek als een soort folly-enclave gespaard en ingericht als horecagelegenheid. Beide zijn geen herkenbare
194
afb. 11b NDSM-werf, Amsterdam. Voormalige timmerwerkplaats, nu hoofdkantoor MTV-networks.
afb. 12 Storkterrein Hengelo, bestaande structuur van wegen en rails
historische verwijzingen naar een rijk indus trieel verleden, maar verweesde incidenten in een volledig nieuwe wijk met woningen en kantoren.
als input te dienen voor het hele ontwikkelingsproces. Niet meer vrijblijvend, maar randvoorwaardenstellend, zoals bij de herontwikkeling van het 40 ha. grote bedrijfsterrein van Stork en verwante bedrijven in Hengelo. Hier, aan de zuidzijde van station en binnenstad is de ambitie om een verouderd industriegebied gefaseerd te veranderen in een nieuwe stedelijke motor, het Hart van Zuid. Illustratief voor de gekozen, zorgvuldige benadering is dat naast de bedrijfsbebouwing ook de bestaande structuur van wegen en (voormalige) spoorwegen uitdrukkelijk in het stedenbouwkundige masterplan zijn opgenomen (afb. 12).
In de jaren negentig is de trend verschoven van de snelle herbestemming van enkelvoudige gebouwen naar integrale transformatie en herontwikkeling van uitgestrekte gebieden. De looptijd van planontwikkeling en gefaseerde uitvoering wordt daardoor steeds langer: voor de ndsm-werf op de noordelijke IJ-oever van Amsterdam (afb. 11a, b) of het Strijp S complex van Philips in Eindhoven bedraagt deze tijdspanne al zo`n 15 à 20 jaren.
Summa summarum Het incidentalisme van de Sfinx Ceramique maakt meer en meer plaats voor gestaffelde planontwikkeling, waarbij bestaande cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium worden geanalyseerd en gewaardeerd, om blijvend
Na een ruime kwart eeuw ervaring met herbestemming van industrieel erfgoed is nu een situatie bereikt, waarin herbestemming & herontwikkeling erkenning hebben verworven als dé strategie voor duurzaam behoud.
195
afb. 13b Voormalig windketel gebouwtje, nu exclusieve hotelkamer, Gemeentelijk Waterleiding Terrein, Amsterdam
afb. 13a Voormalig machinepompgebouw, nu Café Amsterdam, Gemeentelijk Water leiding Terrein, Amsterdam
Nieuwe opgaven
‘Behoud door ontwikkeling’, het credo van het in 1999 gestarte Belvedereproject van de rijksoverheid is op dit werkveld bij uitstek op van toepassing.
Veel wat er cultuurhistorisch gezien bij her bestemming tot ondermaatse resultaten leidt, is terug te voeren op de procesgang. Monumentenzorgers komen te vaak, te laat en vanuit een defensieve behoudsoptiek het proces binnen, als de echte race reeds gelopen is. Nagenoeg elk gebouw is technisch herbestembaar, dat is in de praktijk dan ook geen structurele barrière. De échte zaken worden veel eerder, bij de planologische besluitvorming gedaan. Een gebouw dat is wegbestemd of waar een drie maal groter volume mag worden neergezet, is dan feitelijk al verloren. Herontwikkelen is keuzes maken. Wie daarna aan komt zetten met te dikke waardenstellende rapporten, waarin alles als even belangrijk wordt bestempeld, zet zichzelf buiten spel. Ook de perceptie op andere partijen door monumentenzorgers werkt belemmerend.
Sterker nog, de vraag naar wonen, werken of uitgaan in doorleefde gebouwen van industriële signatuur groeit nog steeds, als tegenhanger van uitdijende vinex-wijken en karakterloze moderne bedrijventerreinen (afb. 13a, b). Deze trend is zo krachtig en aanhoudend, dat de vraag naar herbestemminglocaties in de Randstad en de grote steden daarbuiten groter is geworden dan het aanbod. Buiten het stedelijke gebied, in meer afgelegen gebieden zoals perifere grensregio’s, is er sprake van een omgekeerde situatie. Hier is het aanbod van locaties dikwijls groter dan de lokale of regionale markt na herbestemming kan opnemen, of zijn de maximale huur- en of verkoopprijzen te laag in verhouding tot de totale investeringen. Mede daardoor worden er nog steeds waardevolle industriële gebouwen gesloopt, zonder dat serieus naar herbestemming is gekeken. Slachtoffers zijn vooral publiekelijk laag gewaardeerde typen gebouwen als silo’s voor graan en veevoeder en vroeg-naoorlogse fabrieksgebouwen.
Er valt nog heel wat bij te leren. Dat niet alle projectontwikkelaars zakkenvullende boeven zijn, evenmin als elke gemeente voorrang geeft aan het algemeen belang boven de eigen grondexploitatie. Dat voor integrale, complexe gebiedsontwikkeling niet nu al precies kan worden bepaald, welke gebouwen en structuren over tien of vijftien passen in een traject, bijvoorbeeld vanwege economische fluctuaties. Werken met een shortlist van te behouden,
196
afb. 14a Watertoren verbouwd tot hotel, Dordrecht
afb. 14b Watertoren, Dordrecht, interieur
écht sacrosancte zaken, waarop alle partijen zich vastleggen en er mee leren leven, dat niet alles wat behoudenswaard is ook houdbaar is. Kortom, van monumentenlijst naar convenant, van goedkeuring op bouwplan naar planning in en voor onzekerheid. Van objectbehoud naar gebiedsontwikkeling, van toetsen en afhouden naar onderhandelen.
het in de praktijk nogal eens aan, waardoor de marktpartijen al te vrij hun gang kunnen gaan en er als begrijpelijke tegenreactie op het laatste moment nog beschermingsspaken in het wiel worden gestoken. Er zijn ook bemoedigende tekens, zoals de groeiende inbreng van beeldend kunstenaars en landschapsarchitecten bij steeds meer projecten. Beide disciplines blijken zowel een brede als concrete inbreng te kunnen leveren bij complexe projecten.
Andere partijen Ook andere disciplines kunnen nog wel enige bijscholing gebruiken. Stedenbouwkundigen bij voorbeeld, die aanwezige structuren nog lang niet altijd op waarde weten te schatten. Architecten, die bestaande gebouwen heimelijk het liefst willen omtoveren tot een eigen meesterwerk, of domweg op cruciale details steken laten vallen. Zij zouden als ontwerper, net als hun opdrachtgevers veel behoedzamer met de bestaande gebouwde omgeving om moeten gaan. Vooral de marktpartijen nemen een sleutelpositie in: wie de grond heeft, heeft de macht. Zij hebben de natuurlijke neiging om tijdens het ontwikkelingsproces stapje voor stapje steeds meer herbestemming toch door nieuwbouw te vervangen, als dit meer winst oplevert. Het is vooral de taak van de gemeenten om te zorgen dat cultuurhistorische waarden als algemeen belang bij herontwikkeling een plek krijgen én houden. Daar schort
Financiering Het rond krijgen van de exploitatie is ook hier echter de volgende opgave. Het bij elkaar sprokkelen van gangbare subsidies is doorgaans niet toereikend om de onrendabele top bij complexe herbestemming af te dekken. Soms lukt dit door de combinatie met nieuwbouw, maar er zijn ook nieuwe financiële constructies en berekeningsmethoden nodig. Voor ruimtelijk grootschalige herontwikkeling met een lange looptijd zullen gebiedsgebonden vereveningssystemen moeten worden ontwikkeld, om plussen en minnen, mee- en tegenvallers tijdens de rit tegen elkaar te kunnen wegstrepen.
Na de kredietcrisis Sinds de economische crisis van 2008 is de wereld van de herbestemming fors op z’n kop gezet. Allerlei zekerheden zijn verdwenen en
197
iedereen lijkt een pas op de plaats te maken. Zowel de woning- als kantorenmarkt is ingestort, waardoor beide functies als vanzelfsprekende kostendragers zijn weggevaagd. Vervangers van vergelijkbaar kaliber hebben zich nog niet aangediend. Vooral de toch al complexe multifunctionele, binnenstedelijke gebiedsontwikkeling stagneert hierdoor. Ontwikkelaars wachten met nieuwe projecten en stoten eerder verworven industrieel erfgoed zelfs af. Waar vervangende kopers zich niet aandienen, dreigt langdurige leegstand.
voor een vergrijzende bevolking. Deze trend kan herbestemming van industrieel erfgoed op het platteland een impuls geven. Net als de digitale revolutie, waardoor via een toekomstige infrastructuur van glasvezelkabelnetten steeds meer bedrijvigheid ruimtelijk ‘footlose’ wordt. Bedrijven kunnen zich in toenemende mate overal buiten de steden, zelfs in perifere gebieden vestigen, waar industrieel erfgoed nog ruimschoots beschikbaar én betaalbaar is.
Overheidsbeleid Het brede maatschappelijk draagvlak voor herbestemming is de laatste jaren goed zichtbaar geworden in het overheidsbeleid. Zo zijn er diverse provincies met een specifiek eigen beleid. De provincie Overijssel kent al tien jaar het Project Reanimatie Agrarisch en Industrieel erfgoed en de provincie Noord-Brabant heeft een eigen subsidieregeling voor herbestemming in het leven geroepen als instrument om de bouwsector op de been te houden. In het rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo) van de Minster van oc&w is herbestemming zelfs één van de drie speerpunten. Vanuit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (rce) wordt gewerkt aan het Nationaal Programma Herbestemming 2010-2014 (www.herbestemming.nu) en er is sinds november 2012 een specifieke rijkssubsidie regeling om herbestemming van leegstaande monumenten te stimuleren (www.cultureelerfgoed.nl)
Er zijn echter ook positieve ontwikkelingen en trends zoals de bewustwording dat tijdelijke herbestemming dé sleutel is voor toekomstige herontwikkeling in een nu stagnerende markt: alleen daardoor kunnen leegstaande gebouwen ‘overwinteren’. Waar de grote marktpartijen terugtreden, gaan anderen gewoon door. Zo groeit het aantal kleine bedrijven, zzp-ers et cetera, nog steeds, die zich bij uitstek op herbestemde industriële locaties willen vestigen. Daarnaast grijpen non-profitontwikkelaars zoals de stadsherstelorganisaties en vooral boei (www.boei.nl) hun kansen om betaalbaar industrieel erfgoed aan te kopen, waar tot voor kort de hoofdprijs voor moest worden betaald. Dat is mede mogelijk door het sterke maatschappelijk draagvlak voor herbestemming als ultieme vorm van duurzaamheid. De nog steeds groeiende interesse voor industriële monumenten blijkt ook uit de rol van particulieren. Zij kopen overwegend kleinere gebouwen aan om die voor eigen rekening en gebruik her te bestemmen, zoals leerlooierijen in NoordBrabant, gemalen in Laag-Nederland en watertorens door het hele land. Gebouwen die heel vaak zijn behouden dankzij de inzet van de ontelbare vrijwilligersorganisaties die strijden voor behoud van afgedankt industrieel erfgoed.
Kortom, de economische malaise lijkt weliswaar roet in het eten te hebben gegooid, maar de vooruitzichten voor herbestemming zijn uiteindelijk beter dan ooit tevoren!
Peter Nijhof is senior specialist industrieel erfgoed bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Een andere trend is dat er hard wordt gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe woonvormen
198