Brandveiligheid consumentenproducten Projectnummer: 411N4018 Datum: 18 mei 2005
Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding Postbus 7010 6801 HA Arnhem Telefoon: (026) 355 24 00 Fax: (026) 351 50 51 e-mail:
[email protected]
Deze rapportage is door het Nibra vervaardigd in opdracht van Voedsel en Waren Autoriteit (VWA).
Auteurs ing. Margrethe Kobes dr.ir. Nils Rosmuller
2
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
VOORWOORD Het Nibra heeft in opdracht van Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) onderzoek verricht naar de brandveiligheid van consumentenproducten. Hierbij is een inventarisatie uitgevoerd naar literatuur waarin de rol van consumentenproducten bij het ontstaan en uitbreiden van woningbranden is beschreven. Verder is geïnventariseerd welke (inter)nationale ervaringen bekend zijn op gebied van effectiviteit van productgerichte interventies in relatie tot brandpreventie. De resultaten uit het onderzoek zijn voorgelegd aan een expertpanel, bestaande uit de volgende personen:
ir. R. Venhuizen dhr. J. Gerritse ing. R.R. Hagen MPA ir. H. Voerman dhr. F. Paap prof.dr. B.J.M. Ale prof.dr. M. van den Berg
KEMA Quality B.V. Stichting Consument en Veiligheid Alliance for Consumer Fire Safety Europe VWA, Keuringsdienst van Waren Noord TNO Bouw, Centrum Brandveiligheid TU Delft, RiskCentre Universiteit van Utrecht, Institute for Risk Assessment Sciences
Het oordeel van het expertpanel is verwerkt in de conclusies en aanbevelingen.
3
4
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
INHOUDSOPGAVE Managementsamenvatting ........................................................................................... 7 1. Inleiding .................................................................................................................... 11 2. Statistiek woningbranden ....................................................................................... 13 1. Inleiding.............................................................................................................................................13 2. Nederland ........................................................................................................................................14 3. Groot-Brittannië ............................................................................................................................21 4. Verenigde Staten ............................................................................................................................24 5. Analyse..............................................................................................................................................26 3. Interventies .............................................................................................................. 29 1. Inleiding.............................................................................................................................................29 2. Interventiestrategieën ...................................................................................................................30 3. Brandoorzaken ...............................................................................................................................32 4. Branduitbreiding .............................................................................................................................36 4. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................. 41 1. Conclusies........................................................................................................................................41 2. Aanbevelingen .................................................................................................................................44 Referenties ................................................................................................................... 46
5
6
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
MANAGEMENTSAMENVATTING Aanleiding en wijze van onderzoek Het beleid van het ministerie van VWS is gericht op het verminderen van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privé-sfeer in 2006 met 10% ten opzichte van 2001. Vermoed wordt dat consumentenproducten met name een grote rol spelen bij het snel uitbreiden van een woningbrand. Er is echter nog onvoldoende zicht op de invloed van consumentenproducten op het ontstaan van brand en het brandverloop. De doelstelling van het onderzoek is het verwerven van inzicht in de oorzaken en uitbreiding van woningbranden, in relatie tot de brandveiligheid van consumentenproducten. Verder is het doel van het onderzoek inzicht te verwerven in de mogelijkheden voor interventie. Specifieke aandacht zal daarbij worden besteed aan de toepassing van brandvertragers in zowel brandveroorzakende als brandverspreidende producten. Allereerst is een inventarisatie uitgevoerd naar de brandveiligheid van consumentenproducten. De volgende twee onderzoeksvragen vormen daarbij de leidraad: 1. In hoeverre leveren consumentenproducten een bijdrage aan het ontstaan van woningbranden en aan de branduitbreiding? 2. Welke (inter)nationale ervaringen zijn bekend op gebied van effectiviteit van productgerichte interventies in relatie tot brandpreventie? Op basis van de beschikbare informatie, voortkomend uit de inventarisatie, is vervolgens door het Nibra een expertise-oordeel gevormd. Dit oordeel is getoetst door een expertpanel. De vraagstelling voor de tot standkoming van het oordeel luidt als volgt: Biedt de geïnventariseerde informatie voldoende basis om een oordeel te kunnen vormen over de brandveiligheid van consumentenproducten? Zo ja, wat is het oordeel? De gegevens van Nederlandse woningbranden, waarbij consumentenproducten een rol hebben gespeeld, zijn verkregen uit vier verschillende bronnen, te weten de statistiek van het CBS, een inventarisatie van het ACFSE en twee inventarisaties door het Nibra. Om eventuele lacunes in de gegevens over Nederlandse woningbranden op te vullen en de bruikbaarheid van de Nederlandse gegevens te toetsen is tevens gekeken naar de brandstatistiek uit GrootBrittannië en de Verenigde Staten. Om een antwoord op de onderzoeksvraag met betrekking tot interventies te geven is een literatuurstudie uitgevoerd en zijn voorbeelden bestudeerd van interventiestrategieën ingezet door veiligheidsorganisaties zowel in Nederland als het buitenland. Het buitenland is beperkt tot de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Europa omdat deze landen/gebieden vergelijkbaar zijn met de situatie in Nederland omtrent de brandveiligheid van consumentenproducten. Conclusies Conclusies brandoorzaken Op basis van de internationale statistiek kan geconcludeerd worden dat gedragsgerelateerde brandoorzaken vaker voor komen dan productgerelateerde brandoorzaken. Consumentenproducten spelen daarbij een belangrijke rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling. Daardoor kan het brandgedrag van consumentenproducten uiteindelijk leiden tot (dodelijke) slachtoffers. Uit internationale evaluaties naar toepassing van brandvertragers in consumentenproducten (kunststoffen en woningtextiel) is gebleken dat hiermee het aantal (dodelijke) slachtoffers aanzienlijk vermindert.
7
Conclusies branduitbreiding en slachtoffers Bij zowel de gedragsgerelateerde als de productgerelateerde branden vormen met name meubilair (stoelen en banken) en matrassen een gevaar voor de aanwezigen in een brandende ruimte, aangezien deze veelal veel rook en toxische gassen genereren. Niet verbranding maar verstikking is namelijk de belangrijkste oorzaak van overlijden bij brand [DTI, 1998]. Conclusies interventies Aangezien het beleid van het ministerie van VWS is gericht op het verminderen van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privé-sfeer, zullen de interventies gericht moeten zijn op het beperken van een snelle branduitbreiding en hevige rookontwikkeling. De toepassing van brandvertragers in consumentenproducten blijkt, uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving hieromtrent, het aantal slachtoffers sterk te reduceren. De bruikbaarheid van de verzameling van brandgegevens voor statistiek is beperkt, aangezien de partij(en) die de gegevens verzamelen geen technisch onderzoek uitvoeren. Zowel GrootBrittannië als de Verenigde Staten kennen een koppeling tussen brandonderzoek en ‘fire (safety) engineering’. In Nederland bestaat deze koppeling niet of nauwelijks. Verder zijn er met betrekking tot gedragsgerelateerde interventies nauwelijks evaluaties bekend waar het gaat om de meting van de effectiviteit (resultaatevaluatie) van interventiestrategieën met betrekking tot de brandveiligheid van consumentenproducten. Om een uitspraak te doen over de positieve of negatieve effecten van gedragsgerelateerde interventies zijn de huidige gegevens te beperkt. Aanbevelingen Naar aanleiding van de hiervoor genoemde conclusies zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd: •
•
8
Productgerelateerde brandoorzaken lijken nauwelijks te leiden tot (dodelijke) slachtoffers. Roken, koken en onvoorzichtigheid met brandende kaarsen blijken uit de evaluatie van fatale branden in 2003 de belangrijkste brandoorzaak te zijn. Consumentenproducten spelen bij dergelijke branden wel een belangrijke een rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling. Uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving omtrent de brandveiligheid van televisies en meubilair blijken brandvertragers in televisies en meubilair effectief te zijn, aangezien het aantal slachtoffers na toepassing van de interventies is afgenomen. Deze effectiviteit geldt met name voor de beperking van branduitbreiding, maar ook voor de beperking van het ontstaan van brand. De toepassing van brandvertragers in kunststof consumentenproducten, matrassen, meubilair en woningtextiel zijn daarmee goede voorbeelden van interventiestrategieën voor de reductie van het aantal slachtoffers bij brand. De toepassing van brandvertragers in consumentenproducten blijkt, uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving hieromtrent, het aantal slachtoffers sterk te reduceren. Sommige brandvertragers, met name de broom- en chloorhoudende, blijken echter nadelige gevolgen te hebben voor het milieu en de gezondheid. Er zijn daarentegen alternatieve grondstoffen voor brandvertragers beschikbaar. In de eerste inventarisatie in de literatuur is onvoldoende informatie gevonden met betrekking tot 'risk-benefit analyses' van de broom en chloorhoudende brandvertragers. Op basis van deze analyses kan een uitspraak gedaan worden over de importantie van de (potentiële) risico's ten opzichte van de bewezen positieve effecten, te weten een reductie van het aantal slachtoffers bij brand. Een aanbeveling is om risk-benefit analyses uit te voeren bij brandvertragers en de mogelijke alternatieven.
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
•
•
•
• •
•
•
Een mogelijke alternatief voor het gebruik van brandvertragers is de toepassing van woningsprinklers. Een aanbeveling is de toepassing van woningsprinklers bijvoorbeeld met wetgeving of middels financiële maatregelen te stimuleren, met name in woningen met kwetsbare bewoners (verminderd zelfredzame personen). Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen met beleidsmaatregelen zoals ingevoerd in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië. Met betrekking tot productgerelateerde interventies om het aantal slachtoffers als gevolg van koken te kunnen beperken, zijn in de literatuur geen gegevens gevonden. Mogelijk leiden eisen voor de brandbaarheid van materialen, die gebruikt worden voor keuken(kastje)s, en eisen voor het technisch ontwerp (inclusief materiaalgebruik) voor afzuigkappen tot minder slachtoffers bij brand. Ook zou toepassing van (nevel)sprinklers mogelijk tot een reductie van het aantal slachtoffers kunnen leiden. Aangezien koken een belangrijke oorzaak is van fatale woningbranden is de aanbeveling hiernaar nader onderzoek te doen. Ook met betrekking tot gedragsgerelateerde interventies zijn er nauwelijks evaluaties bekend waar het gaat om de meting van de effectiviteit (resultaatevaluatie) van interventiestrategieën met betrekking tot de brandveiligheid van consumentenproducten. Een aanbeveling is om in Nederland ex-ante (en waar mogelijk ex-post) evaluaties uit te voeren naar de mogelijke effectiviteit van gedragsinterventies. Een evaluatie van de uitwerking van de interventiestrategie 'convenant textiel' biedt de mogelijkheid om de effectiviteit van een interventie met betrekking tot de brandveiligheid in beeld te brengen. Om ten behoeve van beleidsvorming de gewenste gegevens uit de Nederlandse brandstatistiek te kunnen achterhalen is het gewenst de verzameling van gegevens te laten uitvoeren door de partij(en) die technisch brandonderzoek uitvoeren. In de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië wordt door de brandweer technisch onderzoek uitgevoerd. Aangezien de brandweer de meest onafhankelijke partij is op gebied van gegevensverzameling en bij de meeste branden betrokken is, verdient het de aanbeveling ook in Nederland de brandweer te equiperen (kennis en middelen) voor het uitvoeren van technisch brandonderzoek. Om met betrekking tot brandpreventieve interventies gefundeerde uitspraken te kunnen doen, is meer inzicht in de brandoorzaken en factoren van branduitbreiding noodzakelijk. De categorisering van brandoorzaken is in de statistiek namelijk divers en soms erg breed gesteld, waardoor een vergelijk tussen verschillende statistieken nauwelijks mogelijk is. Een aanbeveling is om in de Nederlandse statistiek eenduidige categorieën toe te passen en onderscheid te maken in branden die veroorzaakt worden door verkeerd gebruik van producten enerzijds en door defecten anderzijds. Hiervoor is het noodzakelijk te onderzoeken op welke wijze dit feitelijke onderscheid in oorzaken door verkeerd gebruik en door defect in een apparaat het beste achterhaald kan worden. Uit de twee inventarisaties door het Nibra blijkt het mogelijk meer gedetailleerd onderscheid te maken in de brandoorzaken en factoren van branduitbreiding. Deze gegevens komen globaal overeen met de Amerikaanse en Britse statistiek. Daarom wordt aanbevolen om in een structurele inventarisatie van woningbranden meer gedetailleerde gegevens te publiceren, opdat beleidsmakers hierop gefundeerd beleid kunnen ontwikkelen.
9
10
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
HOOFDSTUK 1 Inleiding Het beleid van het ministerie van VWS is gericht op het verminderen van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privé-sfeer in 2006 met 10% ten opzichte van 2001. Bekend is dat televisietoestellen, wasdrogers en wasmachines de aanleiding kunnen vormen voor een woningbrand, maar dat de meeste branden ontstaan door menselijk handelen. Vermoed wordt dat consumentenproducten met name een grote rol spelen bij het snel uitbreiden van een woningbrand. Er is echter nog onvoldoende zicht op de invloed van consumentenproducten op het ontstaan van brand en het brandverloop. Daardoor is ook onduidelijke wat de meest effectieve aanpak is om het aantal doden en gewonden bij brand te beperken: waar liggen de grootste risico’s? Ook ontbreekt inzicht in de effectiviteit van en de mogelijke risico’s verbonden aan preventieve maatregelen bij consumentenproducten, zoals toepassing van brandvertragers. Doelstelling van het onderzoek is het verwerven van inzicht in de oorzaken en uitbreiding van woningbranden, in relatie tot de brandveiligheid van consumentenproducten. Verder is het doel van het onderzoek inzicht te verwerven in de mogelijkheden voor interventie. Specifieke aandacht zal daarbij worden besteed aan de toepassing van brandvertragers in zowel brandveroorzakende als brandverspreidende producten. Allereerst is een inventarisatie uitgevoerd naar literatuur over de brandveiligheid van consumentenproducten. De volgende twee onderzoeksvragen vormen de leidraad bij de inventarisatie: 1. In hoeverre leveren consumentenproducten een bijdrage aan het ontstaan van woningbranden en aan de branduitbreiding? 2. Welke (inter)nationale ervaringen zijn bekend op gebied van effectiviteit van productgerichte interventies in relatie tot brandpreventie? ad. 1.
ad. 2.
Het gaat hierbij alleen om consumentenproducten die redelijkerwijs in woningen aanwezig kunnen zijn en die een significante rol spelen bij het ontstaan van brand en de ontwikkeling van brand (en rook). De inventarisatie richt zich uitsluitend op technische interventies, zoals toepassing van brandvertragers, en op gedragsinterventies in de vorm van voorlichting. Een kosten/baten inventarisatie zal geen onderdeel uitmaken van het onderzoek. Indien echter toevallig gegevens omtrent kosten en baten bij de inventarisatie aan het licht komen, zullen deze worden weergegeven in het onderzoeksrapport.
Op basis van de beschikbare informatie, voortkomend uit de inventarisatie, is vervolgens door het Nibra een expertise-oordeel gevormd. Dit oordeel is getoetst door een expertpanel. De vraagstelling voor de tot standkoming van het oordeel luidt als volgt: Biedt de geïnventariseerde informatie voldoende basis om een oordeel te kunnen vormen over de brandveiligheid van consumentenproducten? Zo ja, wat is het oordeel? In hoofdstuk 2 en 3 is de inventarisatie weergegeven en in hoofdstuk 4 zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
11
12
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
HOOFDSTUK 2 Statistiek woningbranden 1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt de statistiek belicht van woningbranden waarbij consumentenproducten betrokken zijn. Hierbij wordt antwoord gegeven op de vraag: In hoeverre leveren consumentenproducten een bijdrage aan het ontstaan van woningbranden en aan de branduitbreiding? De oorzaken van een brand waarbij consumentenproducten zijn betrokken zijn globaal onder te verdelen in twee hoofdgroepen, namelijk gedragsgerelateerde brandoorzaken en productgerelateerde brandoorzaken. Gedragsgerelateerde brandoorzaken zijn veroorzaakt door onwetendheid, onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of door verkeerd gebruik van producten. Productgerelateerde brandoorzaken kennen de brandoorsprong in een defect aan het product. Deze tweedeling vormt tevens de basis voor de inventarisatie van mogelijke interventies om (de effecten van) brand zoveel mogelijk te beperken. De gegevens van Nederlandse woningbranden, waarbij consumentenproducten een rol hebben gespeeld, zijn verkregen uit vier verschillende bronnen. Als eerste is de brandstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) beschouwd. Verder zijn gegevens van de Alliance for Consumer Fire Safety Europe (ACFSE) gebruikt. Tot slot zijn twee inventarisaties van het Nibra in het onderzoek meegenomen. Het ene betreft een onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van woningbranden in het algemeen. De andere inventarisatie betreft de woningbranden waarbij dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Hoewel bij de diverse verzekeraars informatie beschikbaar is over casuïstiek van woningbranden, is deze informatie niet onderzocht. De belangrijkste reden is dat niet alle woningbranden door verzekeraars worden onderzocht, maar alleen de branden waarbij een vermoeden bestaat van een misdrijf of van grote financiële schade. Deze casuïstiek is daarmee geen juiste afspiegeling van alle woningbranden in Nederland. Bovendien worden de gegevens niet (centraal) in een database geregistreerd. De lokale brandweerkorpsen melden informatie over nagenoeg alle branden (waarbij zij is ingeschakeld) aan het CBS, waardoor naar mening van het Nibra de brandweer voor dit onderzoek een beter geschikte bron is voor statistiek. Om eventuele lacunes in de gegevens over Nederlandse woningbranden op te vullen en de nauwkeurigheid van de Nederlandse gegevens te toetsen is tevens gekeken naar de brandstatistiek uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Beide landen kennen een lange traditie van brandonderzoek en de gegevens kunnen als betrouwbaar aangemerkt worden. Verder worden in beide landen globaal overeenkomstige type consumentenproducten als in Nederland toegepast. Verder kan gesteld worden dat de drie landen neigen naar een zelfde soort van gedragstyperingen in relatie tot consumentenproducten, dat tot uiting komt in de zogeheten 'consumptiemaatschappij'. De gegevens uit Groot-Brittannië zijn in paragraaf 3 opgenomen en de gegevens uit de Verenigde Staten zijn in paragraaf 4 terug te vinden. Maar eerst volgt in paragraaf 2 de Nederlandse brandstatistiek met betrekking tot woningbranden waarbij consumentenproducten zijn betrokken.
13
2.
Nederland
2.1
Brandoorzaken
Centraal Bureau voor de Statistiek Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt structureel gegevens over branden en publiceert deze jaarlijks. Deze gegevens worden aangeleverd door brandweerkorpsen, via vragenlijsten die na afloop van een brand worden ingevuld. Het brandweerpersoneel is veelal als eerste van de hulpverleners ter plaatse. Zij kunnen dan ook als eerste de indrukken met betrekking tot brandoorzaak en brandverloop waarnemen. Maar zij heeft redding en blussing als hoofdtaak, en omdat het brandweerpersoneel ook niet is opgeleid in het opsporen van de brandoorzaak, zijn de in de formulieren opgetekende brandoorzaken mogelijk niet de werkelijke brandoorzaak. Het doen van onderzoek naar de werkelijke brandoorzaak wordt namelijk door de politie en door de expertisebureaus van verzekeraars uitgevoerd. Dit brandonderzoek wordt bij woningen echter zelden uitgevoerd. In tabel 1 zijn de gegevens over brandoorzaken in woongebouwen van branden in 2000, 2001, 2002 en 2003 opgenomen. Dit zijn de meest recente gegevens tot april 2005. Per jaar is in de eerste kolom (%) per brandoorzaak het percentage genoemd van het totaal aantal woningbranden in het betreffende jaar. In 2000, 2001, 2002 en 2003 zijn totaal respectievelijk 7900, 7700, 7700 en 7300 woningbranden1 gerapporteerd. Tabel 1 - Oorzaak van branden in woongebouwen per jaar, in procenten (bron: CBS) Oorzaak 2000 2001 2002 Defect/verkeerd gebruik apparaat/product 35,0 34,0 31,3 Roken 3,4 3,2 3,2 Brandgevaarlijke werkzaamheden 3,9 4,4 4,1 Spelen met vuur door kinderen 3,1 2,1 2,4 Brandstichting 13,4 12,6 10,5 Overig 22,7 21,9 23,2 Onbekend 18,6 21,8 25,3
2003 31,4 3,6 4,2 1,6 11,0 23,3 24,9
Het aantal branden in de categorie ' defect/verkeerd gebruik apparaat/product' is het onderwerp van het onderhavige onderzoek. Uit de CBS-gegevens, zoals weergegeven in tabel 1, blijkt dat globaal eenderde van de woningbranden binnen deze categorie vallen. Hierbij lijkt overigens sprake te zijn van een afnemende trend. Bij de categorie ‘onbekend’ lijkt een oplopende trend aanwezig te zijn. Branden veroorzaakt door vergeten sigaretten en sigaren, door onvoorzichtigheid met kaarsen of door vlam in de pan zijn ook onderwerp van onderzoek. Het CBS heeft de branden als gevolg van roken in een afzonderlijke categorie genoemd. Zo’n drie tot drieëneenhalf procent van de woningbranden vallen in deze categorie. Branden veroorzaakt door koken en door verouderde en geïmproviseerde leidingen (waardoor bijv. kortsluiting kan ontstaan) vallen onder 'defect/verkeerd gebruik apparaat/product'. Mogelijk zijn branden veroorzaakt door het gebruik van kaarsen door de brandweer ook in deze categorie geplaatst, maar deze kunnen ook in de categorie 'overige' zijn geplaatst. Uit het
1
Afgerond op honderdtallen. Bron: www.statline.nl (internetsite CBS). De CBS-publicatie ‘Brandweerstatistiek 2003’ geeft op pag. 40 andere cijfers, namelijk 6800, 6600, 6200 en 5800 branden in woningen, terwijl op pag. 28 het aantal van 7300 (binnen)branden in woongebouwen wordt genoemd voor 2003 in plaats van het aantal van 5800.
14
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
meldingsformulier van het CBS kan namelijk niet worden opgemaakt in welke categorie de branden, die veroorzaakt zijn door kaarsen, vallen2. Bij de categorie 'defect/verkeerd gebruik apparaat/product' is in de analyse geen opdeling gemaakt in type producten, zoals televisies, wasdrogers etc. Maar bovenal is de categorie erg breed om, met het oog op mogelijke beleidsinterventies, een juiste analyse van brandoorzaken in consumentenproducten te kunnen uitvoeren. Er bestaat namelijk een groot verschil in interventies om branden te beperken die zijn veroorzaakt door een defect in een apparaat/product of door verkeerd gebruik van het apparaat/product. Hiermee geven de CBS-gegevens, in relatie tot het achterhalen van de rol van consumentenproducten bij woningbranden, geen werkbare indicatie van de verdeling in brandoorzaken. Verder loopt de categorie ‘overig’ en ‘onbekend’ samen op van 41,3% in 2000 naar ruim 48% in 2003 en is daarmee relatief groot in vergelijking met de dataverzamelingen die door het Nibra in 2000 en in 2003 zijn uitgevoerd.
Alliance for Consumer Fire Safety Europe De Alliance for Consumer Fire Safety Europe (ACFSE) verzamelt jaarlijks via krantenberichten informatie over branden in Nederlandse woningen, met name over branden met consumentenproducten. In dit onderzoek is de dataverzameling van de jaren 2000, 2001en 2002 meegenomen. De gegevens over 2003 waren niet volledig en zijn daarom niet meegenomen. Overigens lijken de beschikbare gegevens over 2003, hoewel onvolledig, geen afwijkend beeld te geven ten opzichte van de voorgaande jaren. Hierna zijn de belangrijkste brandoorzaken weergegeven, gemeten over de jaren 2000, 2001 en 2002. Uit de data blijkt dat de meeste, in de media belichte, productgerelateerde woningbranden worden veroorzaakt door: • televisie • wasdroger/wasmachine • frituurpan • kachel Branden veroorzaakt in televisies zijn het meest genoemd en branden veroorzaakt door kachels komen iets minder vaak voor. Toch is tussen de vier brandoorzaken in aantallen (over de drie jaren gezien) geen groot onderling verschil. Behalve de hiervoor genoemde vier productgerelateerde brandoorzaken worden ook de volgende brandoorzaken regelmatig in de media genoemd: • (halogeen)lamp • kookplaat • vaatwasser In de categorie van gedragsgerelateerde brandoorzaken, zijn de volgende het meest genoemd: • koken • roken • kaarsen In 2000 kwamen branden veroorzaakt door koken twee maal vaker voor als branden veroorzaakt door roken of kaarsen. Tussen brandoorzaak roken en onoplettendheid met kaarsen zit in aantallen branden geen groot verschil. Verder wordt brand veroorzaakt door
2
Een voorbeeld van het meldingsformulier is als bijlage III in de CBS-publicatie 'Brandstatistiek 2003' opgenomen.
15
koken ongeveer even vaak genoemd als de vier meest voorkomende productgerelateerde branden3. Kortsluiting4 wordt in de media ook vaak als brandoorzaak genoemd en valt in de categorie omgevingsgerelateerde brandoorzaken. Veelal kan uit de krantenberichten niet worden opgemaakt waar de kortsluiting is opgetreden, òf in het elektriciteitsnetwerk òf in een elektrisch product. Brand veroorzaakt door kortsluiting wordt ongeveer even vaak genoemd als brand veroorzaakt door roken, kaarsen. Hoewel de dataverzameling van ACFSE een aardige indruk geeft van de rol van consumentenproducten bij het veroorzaken van brand, moeten de gegevens met enige voorzichtigheid worden beschouwd. Allereerst worden namelijk niet alle woningbranden in de media belicht. In 2000 zijn door ACFSE bijvoorbeeld 636 branden met consumentenproducten gesignaleerd uit krantenberichten. Volgens de gegevens van het CBS is in 2000 daarentegen 35% van de woningbranden veroorzaakt door een defect van een apparaat/product of aan het verkeerd gebruik daarvan. Dit betreft in aantallen 2765 branden5 en dat is ruim vier maal meer dan door ACFSE is gesignaleerd. In 2001 en 2002 is het aantal door ACSFE gesignaleerde branden (relatief) nog beduidend minder. Bovendien kan uit de krantenberichten vaak niet worden opgemaakt of er consumentenproducten bij de brand zijn betrokken geweest. Ook is van meer dan de helft van de uit de krantenberichten gesignaleerde branden niet bekend wat de oorzaak is geweest. Hierdoor geeft de dataverzameling geen volledig beeld van de woningbranden met consumentenproducten in een jaar. De gegevens van ACFSE kunnen daarom slechts als grove indicatie worden beschouwd voor de rol van consumentenproducten bij woningbranden. Om het zeer globale karakter van de gegevens te benadrukken is er voor gekozen in de benoeming van de belangrijkste brandoorzaken, zoals eerder weergeven, de exacte aantallen niet te noemen.
Nibra: woningbranden in 2000 In 2000 zijn gedurende de periode van 1 april tot 1 augustus6 in 17 gemeenten7 woningbranden geïnventariseerd. Hierbij zijn 500 branden8 gesignaleerd waarvan 405 branden nader zijn onderzocht. Hierbij hebben de geselecteerde brandweerkorpsen vragenlijsten ingevuld over iedere woningbrand in dat half jaar. Verder zijn over dezelfde branden vragenlijsten door de stichting Salvage9 ingevuld. In de analyse van deze vragenlijsten zijn de brandoorzaken geclusterd in vier categorieën, te weten • menselijk handelen (61%) • falende apparatuur (15%) • gebouw gerelateerd (11%) • onbekend (13%)
3
Koken is ongeveer even vaak brandoorzaak als respectievelijk televisie, wasdroger/wasmachine, frituurpan en kachel. 4 Feitelijk is deze term niet juist. De brand wordt veroorzaakt door sluiting, maar veelal wordt dit aangeduid met de term kortsluiting. 5 35 % van totaal 7900 woningbranden. 6 Gepubliceerd in 'Onderzoek naar oorzaken en gevolgen van woningbranden', Nibra, 2001. 7 Deze gemeenten representeren ongeveer 15% van het aantal woningen en inwoners in Nederland. 8 Dat grofweg 12,5% van de woningbranden in 2000, namelijk 500 branden gedurende een half jaar tegenover 7900 branden over een heel jaar. 9 De Stichting Salvage is een landelijke organisatie die opereert namens de brandverzekeraars. De doelstellingen van de organisatie zijn het bieden van directe persoonlijke hulpverlening, maximale schadebeperking en zaakwaarneming namens brandverzekeraars na een brand. In 2002 werd in één op de drie binnenbranden de hulp van Salvage ingeroepen (http://www.stichtingsalvage.nl).
16
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Hierna zijn de drie eerstgenoemde categorieën nader opgesplitst. Allereerst volgt de categorie menselijk handelen. Hierin zijn ook de gedragsgerelateerde brandoorzaken in relatie tot consumentenproducten opgenomen. De branden veroorzaakt door menselijk handelen (totaal 61%) zijn onderverdeeld in • onachtzaam koken (31%)10, onderverdeeld in: - frituren (8%) - vlam in pan (23%) • brandstichting (10%) • roken (4,5%) • onvoorzichtig met kaarsen (4,5%) • onvoorzichtig met apparatuur en verkeerd gebruik (4,5%) • klussen (3,5%)11 • kind speelt met vuur (3%) Het aantal branden veroorzaakt door consumentenproducten is daarmee als volgt: Tabel 3 – Branden in 2000, gedragsgerelateerde brandoorzaak [Nibra, 2001] Oorzaak Percentage (N=405) Vlam in de pan 23,0 Frituren 8,0 Onvoorzichtig met / verkeerd gebruik apparatuur 4,5 Onvoorzichtig met kaarsen 4,5 Roken 4,5 Totaal 44,5
In de categorie 'falende apparatuur' zijn de productgerelateerde brandoorzaken geclusterd. Deze zijn in tabel 4 weergegeven. Tabel 4 – Branden in 2000, productgerelateerde brandoorzaak [Nibra, 2001] Oorzaak Percentage (N=405) Wasdroger 4,5 Televisie 3,5 Wasmachine 2,5 Vriezer/koelkast 1,5 Anders 3,0 Totaal 15,0
In de categorie 'gebouw gerelateerd' (totaal 11%) is onderscheid gemaakt in • falende installatie (7,5%) • schoorsteenbrand (2%) • klussen (1%) • falende constructie (0,5%) De periode van 1 september tot 1 april is in de hiervoor genoemde inventarisatie niet meegenomen, waardoor de brandoorzaken als gevolg van defecte kachels en als gevolg van onvoorzichtigheid met kaarsen over een jaar beschouwd mogelijk vaker voor kunnen komen.
10 11
Van alle onderzochte woningbranden, in aantal 405 branden. Hieronder valt onder andere branden veroorzaakt door zelfontbranding van oliehoudende boenwas.
17
DTI: Woningbranden veroorzaakt door televisies In 1996 heeft het Britse Department of Trade and Industry woningbranden veroorzaakt door televisies in geheel Europa geïnventariseerd en vergeleken. De nadruk ligt hierbij op het aantal slachtoffers, afgezet tegen het aantal woningbranden en het aantal in gebruik zijnde televisietoestellen. Enkele gegevens met betrekking tot Nederland zijn in de hierna weergegeven [DTI, 1996]. Op basis van interviews met het CBS maakt DTI de inschatting dat per jaar ongeveer 125 branden worden veroorzaakt door televisies. Dit is ongeveer 13 branden per miljoen televisies. Verder vallen per jaar naar schatting 15 gewonden bij televisiebranden en 0,8 doden. Dit zijn 1,5 respectievelijk 0,08 slachtoffers per miljoen televisies. Afgezet tegen het totaal aantal slachtoffers, namelijk ongeveer 500 gewonden en 50 doden per jaar, en het aantal in gebruik zijnde televisies, is het aantal slachtoffers door televisiebranden relatief beperkt te noemen. Tabel 5 –Woningbranden veroorzaakt door televisies, Nederland 1990-1994
e Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aantal branden veroorzaakt door televisies, volgens het DTI en het CBS, gemiddeld 1.9 % van het totaal aantal woningbranden betreft. Uit de gegevens van het Nibra (2000) blijkt dat 3.5 % van de woningbranden door televisies zijn veroorzaakt. Gezien het groot aantal branden met onbekende oorzaak, uit de gegevens van het CBS, komen de cijfers globaal overeen.
2.2 2.3 Uit tabel 5 blijkt dat in de periode 1990 tot en met 1994 gemiddeld12 146 woningbranden zijn veroorzaakt door televisies. Dit is nog geen 2 % van het totaal aantal woningbranden. Hoewel dit percentage lager ligt dan uit de gegevens van het Nibra naar voren is gekomen, te weten 3,5% zoals weergegeven in tabel 4, is het verschil niet groot te noemen.
2.2 Branduitbreiding In de vragenlijst uit het onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van woningbranden, dat in 2001 door het Nibra is gepubliceerd, is gevraagd naar het eerste object waarnaar branduitbreiding heeft plaatsgevonden. Dit betrof een open vraag dat naar eigen inzicht kon worden ingevuld. Hierdoor is in sommige gevallen aangegeven dat de eerste branduitbreiding heeft plaatsgevonden via het containerbegrip 'interieur' terwijl in andere gevallen het object nader is gespecificeerd in termen als 'meubilair' of 'stoffering'. Om de branduitbreiding zo specifiek mogelijk te benoemen is gekozen de specifieke aanduidingen, zoals 'meubilair' en 'stoffering', naast de het containerbegrip 'interieur' te noemen, in plaats van deze in het containerbegrip onder te brengen. De objecten van branduitbreiding, zoals door de brandweerkorpsen genoemd, zijn in figuur 1 weergegeven. De twee categorieën ‘woning buren’ en ‘geen/niet ingevuld’ zijn wel genoemd, maar niet in de figuur weergegeven. Deze vormen 1,5 % respectievelijk 52 % van het totaal aantal woningbranden. De laatstgenoemde categorie is omwille van de duidelijkheid van het figuur niet weergegeven. De categorie 'woning buren' is niet weergegeven omdat het geen branduitbreiding in de woning zelf betreft. Bovendien kan de buurwoning niet opgevat worden als een 'consumentenproduct' en valt daarmee buiten de scope van onderhavig onderzoek.
12
18
Zie kolom 'average'.
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
overig apparat uur kleding bed/ mat ras af valemmer st of f ering int erieur meubilair af zuigkap/ bovenkast jes keukenblok bet immering t rap kanaal/ schacht dak/ dakbeschot vloer- / dakconst ruct ie kozijn/ gevel
0
2
4 6 aantallen in percentages
8
10
Figuur 1 – Object van uitbreiding bij woningbranden [Nibra, 2001]
Afzuigkappen en bovenkastjes zijn het belangrijkste object van uitbreiding. Dit is logisch omdat koken de belangrijkste brandoorzaak is [Nibra, 2001]. In 3 % van de branden vormde het keukenblok het object van branduitbreiding. De keukenblokken samen met de bovenkastjes, ofwel het keukeninterieur, is in ongeveer 11 à 12 % van de gevallen het object van uitbreiding. Gegeven het feit dat koken totaal in 31% van de branden als de brandoorzaak is genoemd13, betekent dit dat in ongeveer 20 % van alle woningbranden, met als oorzaak koken, (zeer waarschijnlijk) geen branduitbreiding heeft plaatsgevonden14. Na de afzuigkappen en bovenkastjes volgen het interieur, stoffering, meubilair en betimmering als de belangrijkste objecten van uitbreiding. De categorie ‘interieur’ omvat zowel stoffering, meubilair en betimmering, met het verschil dat de respondenten het als een geheel hebben aangemerkt. Mogelijke reden van deze geclusterde aanduiding is dat op moment van brandweeroptreden geen aanwijsbaar object van branduitbreiding meer was te onderscheiden, bijvoorbeeld omdat de brand al uitslaand was op moment van aankomst. Bed(dengoed) en matrassen vormen in ongeveer 3 % van de gevallen het object van uitbreiding. Apparatuur is in 2 % van de branden genoemd als het object van uitbreiding. 2.3
Slachtoffers
Nibra: fatale woningbranden 2003 Gedurende 2003 heeft het Nibra via ANP-berichten branden met dodelijke slachtoffers geïnventariseerd. Naar aanleiding van het bericht is naar het betreffende brandweerkorps een vragenlijst gestuurd. Deze vragen hadden onder andere betrekking op vermoedelijke brandoorzaak, object van ontstaan, ruimte van ontstaan en factoren die van invloed zijn geweest op de brandontwikkeling. In totaal zijn 35 fatale woningbranden (met 40 slachtoffers) geanalyseerd. 13
Zie pagina 9. Zeer waarschijnlijk vindt in 31-11= 20% van alle woningbranden, die plaats vinden in de keuken, geen branduitbreiding plaats.
14
19
Tabel 6 – Brandoorzaken fatale woningbranden 2003 [Nibra, 2005] Oorzaken Percentage (N=35) Brandstichting/zelfmoord 28,5 In slaap vallen tijdens roken 26,0 Onbekend 14,0 Kaarsen 11,5 Koken 8,5 Schoorsteen 5,5 Kleding tegen kachel 3,0 Leesloep ontsteekt stoel 3,0
Tabel 7 – Fatale woningbranden 2003, object van ontstaan [Nibra, 2005] Object van ontstaan Percentage (N=35) Onbekend 31,5 Bed(dengoed) 17,0 Stoel/bank 17,0 Huisraad/inventaris 11,5 Kleding 8,5 Pan op vuur (frituur/vet) 5,5 Vloerbedekking 3,0 Gaskachel 3,0 Papier 3,0
Bij één op de zeven branden (5 in aantal) is de brandoorzaak niet bekend. Verder is bij één op de drie branden (11 in aantal) is niet bekend in welk object de brand is ontstaan.
Tabel 8 – Fatale woningbranden 2003, ruimte van ontstaan [Nibra, 2005] Ruimte van ontstaan Percentage (N=35) Slaapkamer 34,0 Woonkamer 31,5 Keuken 14,5 Anders/onbekend 14,5 Zolder 5,5
Uit tabel 8 blijkt dat de meeste fatale woningbranden ontstaan in de slaapkamer (34%) of de woonkamer (31,5%).
Tabel 9 – Fatale woningbranden, factor van versnelling [Nibra, 2005] Factor van versnelling Percentage (N=35) Onbekend 26,0 Matras 17,0 Huisraad/inventaris 17,0 Stoel/bank 14,0 Vluchtige vloeistof/gas 14,0 Synthetische vloerbedekking 3,0 Water in brandende pan met vet 3,0 Papier 3,0 Kleding 3,0
20
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Om meer informatie te kunnen geven over de relatie tussen de in de tabellen 6 tot en met 9 afzonderlijk genoemde brandkenmerken, is de dataset nader geanalyseerd. Het onderlinge verband tussen brandoorzaak, ruimte van ontstaan, object van ontstaan of factor van versnelling hierna in tekst weergegeven. Daarnaast zijn een aantal andere factoren van het brandverloop beschouwd, zoals de situatie van de brand bij aankomst van de brandweer. Bij de in totaal elf branden met onbekend object van ontstaan was in vijf gevallen ook niet bekend wat de brandoorzaak is geweest. In vier gevallen was sprake van brandstichting en in de overige twee gevallen van roken, respectievelijk gebruik van kaarsen. Bij drie van de totaal vijf branden met onbekende oorzaak zijn matrassen (en bankstellen) als de brandversnellende factor genoemd. Bij de vierde brand vormde de opslag van brandbare vloeistoffen de brandversnellende factor en bij de vijfde brand met onbekende oorzaak was ook de factor van brandversnelling niet bekend. Naast brandstichting is in slaap vallen tijdens het roken en het branden van kaarsen de belangrijkste oorzaak van branden met dodelijke afloop. Tweederde van deze branden zijn in de slaapkamer ontstaan. Deze branden zijn ontstaan in bed(dengoed) en in banken/stoelen. Op moment dat de brandweer ter plaatse kwam was er bij branden die zijn ontstaan in bedden, banken en stoelen sprake van hevige rookontwikkeling. Hoewel het Nibra op basis van ANP-berichten15 53 doden bij woningbranden heeft gesignaleerd, zijn aan het CBS in 2003 totaal 45 doden bij woningbranden gerapporteerd [CBS, 2004]. Uiteindelijk zijn door het Nibra van 40 dodelijke slachtoffers (35 branden) gegevens over onder andere de brandoorzaak en het brandverloop verzameld. Van de overige 13 doden (13 branden) zijn bij het Nibra geen nadere gegevens bekend, aangezien de brandweer niet ter plaatse is geweest, of de vragenlijst niet retour heeft gestuurd. Het is dan ook niet duidelijk of er werkelijk meer dan de 45 door CBS geïnventariseerde dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Evenals bij de inventarisatie door CBS zijn deze gegevens gebaseerd op de waarneming van brandweerpersoneel. En hoewel de verzamelde gegevens niet zijn gebaseerd op uitvoerig brandonderzoek, geven ze wel een indruk van de brandsituatie in relatie tot consumentenproducten. In het algemeen kan namelijk gesteld worden dat fatale woningbranden meer ontstaan door gedragsgerelateerde brandoorzaken en nauwelijks door een productgerelateerde brandoorzaak. Desalniettemin is de helft van de slachtoffers in de slaap overleden. Consumentenproducten spelen wel een belangrijke rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling. Met name matrassen, banken en stoelen zorgen voor een snelle branduitbreiding en hevige rookontwikkeling.
3.
Groot-Brittannië
Office for National Statistics 2000 De 'Office for National Statistics' geeft een onderverdeling van consumentenproducten die een woningbrand met slachtoffers hebben veroorzaakt in het jaar 2000. De onderverdeling is als volgt: • koken, elektrisch 40,3 % • koken, gas 14,2 % • sigaretten/roken 9,3 % • kachels 4,2 % • kaarsen 3,6 % • televisies 1,0 % • elektrische dekens 0,7 % 15
Het betreft een dubbele inventarisatie, aangezien ook de lijst met gegevens van het ACFSE bij het onderzoek zijn betrokken.
21
Wasdrogers en wasmachines komen in deze lijst niet voor. Toch blijkt uit de gegevens van het Department of Trade and Industy (zie figuur 2) dat wasmachines en drogers in GrootBrittannië meer branden veroorzaken dan kachels, televisies en elektrische dekens. Blijkbaar zijn bij de woningbranden die zijn ontstaan in wasdrogers en wasmachines (nagenoeg) geen slachtoffers gevallen. Verder komen branden veroorzaakt door elektrisch koken bijna drie maal vaker voor dan branden veroorzaakt door koken op een gasfornuis. Hiermee lijkt elektrisch koken relatief brandgevaarlijker. Mogelijk ligt de oorzaak in het feit dat er geen sprake is van zichtbaar vuur, maar van een minder zichtbaar gloeiend oppervlak waardoor de kans op vlam in de pan als gevolg van 'vergeten pannen' bij kookplaten groter is dan bij gasfornuizen. Ook gloeien kookplaten na het koken enige tijd na, waardoor het mogelijk is dat brandbare objecten per ongeluk op een hete ondergrond worden geplaatst16. Verder kan gesteld worden dat het Britse elektriciteitsnet vaak van slecht(ere) kwaliteit is in vergelijking met Nederland. Uit de gegevens van Office for National Statistics (2000) blijkt roken de belangrijkste oorzaak van fatale woningbranden (41,3 %) te zijn, gevolgd door koken (14,3 %). Dit is beduidend meer dan in Nederland (26 % respectievelijk 8,5 %). Hoewel branden bijna drie maal vaker worden veroorzaakt door elektrische kookplaten dan door gasfornuizen, geven branden veroorzaakt door gasfornuizen (absoluut en relatief) de meeste dodelijke slachtoffers (elektrisch 5,9 % tegenover gas 7,4 %). Ook kachels veroorzaken in Groot-Brittannië relatief veel dodelijke slachtoffers (11,7 %). In Nederland hebben kachels in 2003 nauwelijks een invloed gehad bij fatale woningbranden (3 %). Kaarsen veroorzaken 3,6 % van de doden bij brand en televisies 1 %. Bij de brandoorzaak kaarsen in relatie tot het aantal dodelijke slachtoffers is een groot verschil met de Nederlandse gegevens (11,5 %). Het is niet duidelijk wat de oorzaak kan zijn van dit verschil.
Office of the Deputy Prime Minister 2001/2002 en 2002/2003 De Britse 'Office of the Deputy Prime Minister' doet jaarlijks onderzoek naar woningbranden in Engeland en Wales [ODPM, 1997]. In tabel 10 zijn de belangrijkste oorzaken van woningbranden weergegeven, gemeten over de periode van 1 april 2001 tot 1 april 2002 (2001/2002), respectievelijk 1 april 2002 tot 1 april 2003 (2002/2003). De cijfers uit tabel 10 komen globaal overeen met de gegevens uit 2000 door de Office for National Statistics. Tabel 10 – Brandoorzaken woningbranden in UK, 2001/2002 en 2002/200317 Percentage Percentage Oorzaak 2001/2002 2002/2003 Koken 53 54 Kachels (incl. schoorsteenbranden) 9 9 Elektrische installatie 9 8 Brandstichting 6 5 Kaarsen 4 5 Roken 6 5 Spelen met vuur 4 4 Overig 9 11
Een groot verschil met de Nederlandse statistiek [Nibra, 2001] is dat koken in GrootBrittannië meer dan de helft van de woningbranden veroorzaken, tegenover eenderde in Nederland. Dit verschil is mogelijk te verklaren doordat in Nederland met name met gas 16
De twee verklaringen zijn niet onderbouwd met harde gegevens, maar zijn slechts speculatief van aard. 17 Het totaal aantal branden (N) is niet bekend.
22
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
gekookt wordt, terwijl in Groot-Brittannië met name elektrische kookplaten worden gebruikt. Zoals eerder vermeld, is uit de gegevens door de Office for National Statistics gebleken dat elektrische kookplaten bijna drie maal vaker een woningbrand veroorzaken dan gasfornuizen. Uit de vergelijking tussen de Nederlandse en Britse statistiek kan de eerder genoemde voorzichtige conclusie, namelijk dat het koken op een kookplaat relatief gevaarlijker is dan het koken op een gasfornuis, aannemelijk(er) gemaakt worden. Een ander verschil met de Nederlandse gegevens is de prominente rol van kachels in de Britse statistiek. Zowel in de CBS-statistiek als in de Nibra-gegevens (2001) komen kachels niet voor. Bij CBS vallen deze in de categorie ‘defect/verkeerd gebruik apparaat/product', waardoor het aantal branden veroorzaakt door kachels niet te achterhalen is. Dat kachels bij de Nibra-gegevens niet naar voren komen ligt mogelijk in het feit dat de winterperiode niet in het betreffende onderzoek is meegenomen.
Department of Trade and Industry 1981- 1998 In de publicatie ‘Causes of fires involving television sets in dwellings’ van het Department of Trade and Industry (2001) is het aantal televisiebranden afgezet tegen woningbranden die veroorzaakt zijn door andere elektrische producten. In figuur 2 zijn de gegevens in een grafiek gepresenteerd en in tabel 11 is de grafiek weergegeven in waarden. Op de verticale assen van figuur 2 zijn het aantal incidenten weergegeven in absolute waarden. Op de rechteras zijn de incidenten als gevolg van elektrisch koken weergegeven, op de linkeras de aantallen incidenten veroorzaakt door de overige genoemde elektrische apparaten.
D = elektrische installatie (Distribution) C = koken (Cooking) B = elektrische deken (Blankets) H = kachels/verwarming (Heating)
TV = televisies (TV) W/D = wasmachines/drogers (Wash/Dry) L = verlichting (Lighting)
C D
W/D
D C
B H TV W/D
L
H
L TV B
Figuur 2 – Woningbranden UK, 1981-1998 [DTI, 2001]
23
Tabel 11 – Woningbranden UK, 1995-1998 [DTI, 2001]
Elektrisch koken (C) is de belangrijkste brandoorzaak. In 1981 werden 15000 branden veroorzaakt door koken. Dit is in de periode tot 1997 toegenomen tot ruim 22000 branden. Tot 1994 vormde de elektrische installatie (D) de daarop volgende belangrijkste brandoorzaak. In 1994 is het aantal branden sterk gedaald en vervolgens weer licht gestegen. In dat jaar is een tijdelijke stijging te zien bij branden veroorzaakt door wasmachines/drogers (W/D) en kachels/verwarming (H). Branden veroorzaakt door kachels/verwarming blijft gedurende de onderzochte periode rond 1500 branden fluctueren. Branden veroorzaakt door wasmachines/drogers kent een sterk stijgende trend. In 1981 werden ruim 1100 branden veroorzaakt door wasmachines/drogers, in 1997 is dit opgelopen tot iets meer dan 3500 branden. Dit is een verdriedubbeling over een periode van 16 jaren. Deze toename is mogelijk te wijten aan een toename in gebruik. Na 1997 is het aantal branden iets afgenomen, maar gezien de twee eerdere fluctuaties heeft de trend zich waarschijnlijk in stijgende lijn voortgezet. In 1981 vormde elektrische dekens (B) de op twee na belangrijkste (elektrische) brandoorzaak. Na 1987 is het aantal branden veroorzaakt door elektrische dekens sterk afgenomen. Deze trend zet zich tot 1998 (en wellicht verder) door. Branden veroorzaakt door televisies zijn na 1983 sterk afgenomen. Na 1989 is een lichte stijging te zien.
4. Verenigde Staten In de Verenigde Staten zijn in 2001 koken (20,9 %), gebruik van kachels/verwarming (10,3 %) en brandstichting (6,9 %) de belangrijkste brandoorzaken in woningen. De meeste doden vallen bij woningbranden veroorzaakt door roken (13,3 %), brandstichting (12,4 %) en koken (5,9 %). Deze drie belangrijkste brandoorzaken zijn ook naar voren gekomen uit de gegevens van fatale branden in Nederland [Nibra, 2003]. De meeste gewonden ontstaan bij brand veroorzaakt door koken (19,1 %), open vuur (10,2 %) en brandstichting (9,1 %). Elektrische apparaten vormen in 4,4 % van de gevallen de oorzaak van de woningbrand. Het aantal doden en gewonden is in procenten 2,1 % respectievelijk 4.6 % van het totaal aantal slachtoffers bij woningbranden [FEMA, 2004]. In de figuren 3 en 4 zijn de brandoorzaken weergegeven. Per brandoorzaak zijn twee balken weergegeven. In de onderste, lichtgekleurde, balk is het aantal gerapporteerde branden weergegeven. In de bovenste, donkergekleurde, balk is het aantal branden met onbekende oorzaak (‘unknown’) naar verhouding verdeeld over de overige brandoorzaken18. 18
Deze methode is discutabel. Er wordt namelijk verondersteld dat de verhouding van werkelijke brandoorzaken bij de categorie ‘onbekend’ gelijk is aan de verhouding van de gerapporteerde overige brandoorzaken. In de werkelijkheid hoeft dit niet het geval te zijn.
24
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Figuur 3 – Aantal woningbranden en doden per brandoorzaak, VS 2001
Figuur 4 – Aantal gewonden per brandoorzaak, VS 2001
25
5. Analyse In Nederland wordt door het CBS op structurele wijze informatie verzameld over branden. Het CBS maakt hierbij gebruik van formulieren die door de brandweer worden ingevuld op basis van de indrukken die tijdens de blus- en/of reddingswerkzaamheden zijn opgedaan. In deze formulieren wordt slechts de vermoedelijke brandoorzaak vastgelegd, want het doen van onderzoek naar de werkelijke brandoorzaak wordt namelijk niet door de brandweer uitgevoerd, maar door de politie en door expertisebureaus van verzekeraars. Dit onderzoek door politie en expertisebureaus vindt niet bij alle branden plaats, maar alleen bij branden met grote schade of waar sprake is van het vermoeden van een misdrijf. Hierbij is het doel te achterhalen wie of wat de brand heeft veroorzaakt, maar het achterhalen van mogelijkheden voor verbetering van de brandveiligheid is hierbij geen doelstelling. In Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten ligt de taak van brandonderzoek daarentegen bij de brandweer. Hierdoor is het mogelijk lessen uit brandevaluatie toe te passen in technische maatregelen met behulp van ‘fire (safety) engineering’. Zowel Groot-Brittannië als de Verenigde Staten kennen dan ook een koppeling tussen brandonderzoek en ‘fire (safety) engineering’. Uit de gegevens van het CBS blijkt dat ongeveer eenderde van de woningbranden worden veroorzaakt door een defect apparaat/product of door verkeerd gebruik daarvan. Uit deze categorie-indeling kan geen onderscheid worden gemaakt tussen gedragsgerelateerde en productgerelateerde branden. Dit maakt het gebruik van de CBS-gegevens met betrekking tot de bepaling van mogelijke interventies ongeschikt. Want een brand veroorzaakt door een defect vraagt met betrekking tot interventies een andere benadering dan een brand die veroorzaakt wordt door verkeerd gebruik van een apparaat of product. Hoewel de gegevens van het ACFSE als grove indicatie gezien moeten worden, komen televisies, wasdrogers/wasmachines, frituurpannen en kachels als belangrijkste productgerelateerde brandoorzaak naar voren. Koken, roken en onvoorzichtigheid met kaarsen zijn de belangrijkste gedragsgerelateerde brandoorzaken. Zeven procent van de woningbranden zijn ontstaan als gevolg van kortsluiting. Omdat de gegevens zijn gefilterd uit krantenberichten, en deze veelal zeer beknopt zijn, is niet duidelijk of dit sluiting in de installatie is of dat de brand is veroorzaakt door overbelasting als gevolg van een defect aan een apparaat. Uit het onderzoek in 2000 door het Nibra, blijken de gedragsgerelateerde brandoorzaken het meeste voor te komen (44,5 %). Vlam in de pan staat daarbij bovenaan, gevolgd door frituren. Daarnaast vormt onvoorzichtigheid met apparatuur of verkeerd gebruik daarvan, evenals onvoorzichtigheid met kaarsen en roken, een belangrijke brandoorzaak. Productgerelateerde brandoorzaken komen minder vaak voor (15 %). Uit het onderzoek door het Nibra, blijken televisies, wasdrogers en wasmachines de belangrijkste consumentenproducten die brand veroorzaken. Verder worden koelkasten en vriezers als belangrijke brandoorzaak genoemd. Koelkasten en vriezers komen uit ACFSE-gegevens niet als belangrijke oorzaak naar voren. De reden van dit verschil moet wellicht worden gevonden in het geringe aantal branden. Branden veroorzaakt door koelkasten/vriezers betreffen namelijk slechts 1,5 % van alle woningbranden. Over de fatale branden die gerelateerd zijn aan consumentenproducten, zoals besproken in paragraaf 2.3, zijn de volgende feiten vast te stellen: • De meeste branden worden veroorzaakt door het in slaap vallen tijdens het roken. Hierbij vormen bed(dengoed) en banken/stoelen het object van ontstaan. De belangrijkste factor van brandversnelling zijn matrassen en banken. Hierbij is sprake van hevige rookontwikkeling.
26
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
•
•
•
De daaropvolgende belangrijke brandoorzaak is het in slaap vallen terwijl branden kaarsen in het vertrek aanwezig zijn. Ook hier vormen bed(dengoed) en banken/stoelen het object van ontstaan, zijn matrassen en banken de belangrijkste factor van brandversnelling en is er sprake geweest van hevige rookontwikkeling. Koken vormt de derde belangrijke brandoorzaak. In één van de drie gevallen is door water in een pan brandend vet te gooien de branduitbreiding versneld. In de andere gevallen was er sprake van een frituurpan op vuur en is kleding in brand geraakt tijdens het koken. Een defect in een consumentenproduct leidt nauwelijks tot een fatale woningbrand. Consumentenproducten spelen wel een belangrijke rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling.
Branduitbreiding vindt voornamelijk plaats via afzuigkappen/bovenkastjes, stoffering, meubilair, betimmering, matrassen en het keukenblok. Totaal vormt het interieur (excl. matrassen) in ongeveer 20 % van de gevallen het object van branduitbreiding. Bed(dengoed) en matrassen vormen in ongeveer 3 % van de gevallen het object van uitbreiding. En het keukeninterieur is in ongeveer 11 à 12 % van de gevallen het object van uitbreiding. Met name meubilair (stoelen en banken) en matrassen vormen een gevaar voor de aanwezigen in een brandende ruimte aangezien deze veelal veel rook en toxische gassen genereren19. Niet verbranding maar verstikking is namelijk de belangrijkste oorzaak van overlijden bij brand [DTI, 1998]. Vergeleken met de brandstatistieken in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten komen de bevindingen op hoofdlijnen overeen. Met name de belangrijkste oorzaken van fatale branden zijn in type overeenkomstig. Gemeten in procenten van het totaal aantal woningbranden zit bijna een factor 2 verschil. Mogelijk is dit verschil te wijten aan een groot aantal dodelijke slachtoffers bij branden met onbekende brandoorzaak in de Verenigde Staten (47,4 %), terwijl dit aantal in Nederland in 2003 zeer beperkt was (14 %).
19
Zie onder andere ook de gegevens van fatale branden in 2003 (Nibra), zoals weergegeven in paragraaf 2.3.
27
28
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
HOOFDSTUK 3 Interventies 1. Inleiding Dit hoofdstuk richt zich op de mogelijke interventies, met het doel het aantal slachtoffers bij woningbranden te beperken. Hierbij wordt ingegaan op de vraag: Welke (inter)nationale ervaringen zijn bekend op gebied van effectiviteit van productgerichte interventies in relatie tot brandpreventie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt eerst kort de probleemanalyse geschetst. 1.1 Probleemanalyse In het eerste deel van dit onderzoek zijn op basis van statistieken over brandoorzaken de volgende oorzaken van woningbranden naar voren gekomen: • koken/frituren • roken (ontsteking van meubilair en beddengoed/matrassen) • onvoorzichtigheid met kaarsen • verhitting van textiel/papier20 1.2 Prioritering en uitdieping van het probleem Het gaat bij woningbranden met name om de volgende consumentenproducten: • televisies • wasdrogers/wasmachines • frituurpannen/pannen met vet • sigaretten • kaarsen • kachels Bij woningbranden met dodelijke afloop zijn niet consumentenproducten de brandoorzaak, maar juist de gedragsgerelateerde brandoorzaken. De belangrijkste zijn: • roken • onvoorzichtigheid met kaarsen • koken Met betrekking tot branduitbreiding zijn de volgende consumentenproducten een belangrijke versnellende factor: • beddengoed/matrassen • stoelen/banken • stoffering • betimmering • keukenkastjes/afzuigkap Het beleid van het ministerie van VWS is gericht op het verminderen van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privé-sfeer. Daarom komen met name de brandoorzaken van fatale woningbranden, en de factoren van branduitbreiding bij dergelijke branden in de inventarisatie van mogelijke interventies naar voren.
20
Verhitting door kachels en wasdrogers/wasmachines.
29
Om een antwoord op de onderzoeksvraag met betrekking tot interventiemogelijkheden te geven is een literatuurstudie21 uitgevoerd en zijn voorbeelden bestudeerd van interventiestrategieën ingezet door veiligheidsorganisaties zowel in Nederland als het buitenland. Het buitenland is beperkt tot de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Europa omdat deze landen/gebieden vergelijkbaar zijn met de situatie in Nederland omtrent de brandveiligheid van consumentenproducten. Hierbij ligt de nadruk meer of de mogelijkheden en minder op de effectiviteit van interventies. Het is namelijk zeer lastig de werkelijke effecten van beleid te meten, aangezien mogelijk ook andere factoren (dan in het beleid geregeld) de oorzaak kunnen zijn van de na evaluatie waargenomen effecten. Een volledig overzicht van de mogelijke 'andere factoren', alsmede de invloed van deze 'andere factoren', is nauwelijks te achterhalen.
2.
Interventiestrategieën
2.1 Haddon Matrix In de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft de onderzoeker Haddon jr. een model ontwikkeld om op systematische wijze interventiestrategieën te koppelen aan de oorzaken van verkeersongevallen. Daarna is het model, de ‘Haddon Matrix’, toegepast op de preventie van vele andersoortige ongevallen [Runyan, 1998]. In de matrix worden op de horizontale as vier risicofactoren onderscheiden, namelijk de persoon, de letselbron (producteigenschappen), de fysieke omgeving en de sociale omgeving. Verder worden op de verticale as drie fasen van het ongeval gegeven, namelijk de fase van pre-event, event en postevent22. Op basis van de Hadon-matrix is het mogelijk per incidentfase interventies te bepalen. De interventies kunnen ingrijpen op techniek, zoals bij de fysieke omgeving of de letselbron, of op het gedrag, zoals bij de persoon of de sociale omgeving. De interventies die ingrijpen op techniek worden 'productgerelateerde interventies' genoemd. De andere interventies worden 'gedragsgerelateerde interventies' genoemd. Een mogelijke invulling van het interventiemodel ter beperking van woningbranden als gevolg van het in brand raken van gestoffeerde meubels door sigaretten is in matrix 1 weergegeven. 2.2 Productgerelateerde interventie: standaards/richtlijnen In VWA [2004] wordt vanuit diverse partijen (brandweer, normalisatie instituten, de witgoedbranche en consumentenorganisaties) gepleit voor ontwerprichtlijnen ten behoeve van de brandveiligheid van wasdrogers. Zolang een bepaalde richtlijn nog niet bestaat kan een lobby traject worden ingezet om tot ontwikkeling ervan te komen23. 2.3 Productgerelateerde interventie: test/keurmerk Een directe product interventie kan bestaan uit een keurmerk dat aangeeft dat aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo test EuroNCAP het gedrag van auto's in crashtests. EuroNCAP (European New Car Assessment Program) is een onafhankelijk consortium dat bestaat uit Europese consumentenbonden en -organisaties. Het automerk Renault Laguna behaalde bij de EuroNCAP crashtesten als eerste de allerhoogste score ooit, namelijk 5 sterren. Renault gebruikt deze score bij de crashtest als verkoopargument. Een dergelijke instrument richt zich zowel op ontwerpers als op consumenten. 21
De VWA [2004a] concludeert dat er op het gebied van brandveiligheid van wasdrogers weinig literatuur beschikbaar is. Het Nibra sluit zich hierbij aan en verbreedt deze conclusie naar brandveiligheid van consumentenproducten. 22 Hierbij is de vertaling overgenomen zoals gehanteerd in de VWA-rapportage ‘Brandbaarheid van kleding. Risico’s voor de consument’ (2003). De originele termen zijn respectievelijk ‘host’, ‘agent/vehicle’, ‘physical environment’ en ‘social environment’. 23 De consumentenbond verschaft consumenten informatie over producten om onder meer via de consumenten de producent te bewegen tot het leveren van een betere kwaliteit of kwaliteit/prijs verhouding. Het gaat hierbij niet specifiek om veiligheid.
30
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Pre-incident (voordat de brand ontstaat)
Incident (tijdens de brand)
Post-incident (nadat kind gewond is geraakt door de brand)
Letselbron (sigaret, lucifers en Persoon (kinderen gestoffeerde in huis) meubilair) Leer kinderen om Ontwerp sigaretten niet met lucifers te zodanig dat deze spelen. vanzelf doven, voordat ontsteking van de stoffering kan ontstaan. Leer kinderen te stoppen met de activiteiten en laag bij de grond weg te kruipen/rollen. Bedenk en oefen een vluchtroute met kinderen. Leer kinderen dat zij zich niet te verstoppen als er brand is. Verleen aan de familieleden eerste hulp en reanimatie.
Fysieke omgeving (woning) Verminderde brandbaarheid van bouwwerken.
Ontwerp meubilair met materialen die minder rookontwikkeling veroorzaken bij brand. Ontwerp stoffering dat brandvertragend is.
Installeer rookmelders. Installeer sprinklers. Vermeerder het aantal bruikbare uitgangen.
Ontwerp verwarmingstoestellen (geiser, CV-ketel) die snel en gemakkelijk uitgeschakeld kunnen worden.
Gebruik voor woningen minder giftige bouwmaterialen
Sociale omgeving (maatschappelijke normen, regels en maatregelen) Verbeter de prestatie van ontmoedigingsbeleid voor roken. Ondersteun mensen die gestopt zijn met roken zodat ze niet opnieuw gaan roken. Stel verordeningen vast waarin rookmelders en sprinkler systemen geëist worden. Financier brandweerkorpsen adequaat voor voldoende personeel en materieel om snelle reactie mogelijk te maken. Zorg voor een toename van de beschikbaarheid van brandwondencentra.
Matrix 1 – Interventiemodel voor woningbranden als gevolg van het in brand raken van gestoffeerde meubels door sigaretten [Runyan, 1998]24 2.4 Gedragsgerelateerde interventie: gebruiksaanwijzingen25 Een voorbeeld van een indirecte productinterventie is een gebruiksaanwijzing. Deze geeft de gebruiker/consument aanwijzingen hoe deze dient om te gaan met zijn product (zie bijvoorbeeld de roep van de VWA [2003] om een gebruiksaanwijzing bij de 2de tussenrapportage acrylamide in levensmiddelen inclusief vlees). Een voorbeeld van gebruiksaanwijzingen is te vinden bij wasmachines, waarbij stroomschema's zijn bijgevoegd hoe de machine te installeren, wasschema's en beladingsgraad zijn bijgevoegd, aanwijzingen worden gegeven ten behoeve van het transport en hoe de machine dient te worden onderhouden (verwijderen van stofresten en dergelijke). De gebruiksaanwijzing richt zich op de gebruiker, maar wordt opgesteld door de producent.
2.5 Gedragsgerelateerde interventie: media Behalve positieve gedragsbeïnvloeding, via gebruiksaanwijzingen, kan via de media negatieve gedragsbeïnvloeding ontstaan. Met name via lifestyle magazines, lifestyle televisieprogramma's, soaps en in reclamefolders/-spots kunnen onveilige situaties worden weergegeven en gestimuleerd.
24
Vertaling Nibra. Maes et al. geven richtlijnen voor het maken van instructieve teksten zoals gebruiksaanwijzingen. Het betreft hier zowel het gebruikgereed maken, gebruik zelf, onderhoud en eventueel transport
25
31
2.6 Effectiviteit van beïnvloedinginstrumenten Effectiviteit is de mate waarin het beoogde doel is bereikt. Bij de beoordeling of een bepaalde interventiestrategie effectief is geweest, dient bedacht te worden waarop de interventiestrategie gericht is geweest: het doel. Om een beeld te krijgen van de effectiviteit van interventiestrategieën worden twee typen van evaluaties uitgevoerd [Bächli-Biétry en Siegrist, 2002]: 1. procesevaluatie: is de interventiestrategie uitgevoerd zoals deze werd beoogd 2. resultaatevaluatie: heeft de interventiestrategie het beoogde resultaat bereikt De procesevaluatie is aanzienlijk eenvoudiger uit te voeren dan de resultaatevaluatie. Het is namelijk uitermate complex om oorzaak en gevolg vast te stellen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat, nadat een informatiecampagne is uitgevoerd om roken te ontmoedigen, het aantal rokers daadwerkelijk is afgenomen, maar dat een geheel andere oorzaak hieraan ten grondslag ligt, bijvoorbeeld een prijsverhoging of veranderende wetgeving. Er zijn nauwelijks evaluaties bekend waar het gaat om de meting van de effectiviteit (resultaatevaluatie) van interventiestrategieën met betrekking tot de brandveiligheid van consumentenproducten. In de hiernavolgende paragrafen volgen enkele voorbeelden van interventiestrategieën, gekoppeld aan de rol van consumentenproducten bij de oorzaken van brand en bij de branduitbreiding.
3. Brandoorzaken Fatale branden blijken (nagenoeg) geen productgerelateerde brandoorzaak te hebben, maar worden voornamelijk veroorzaakt door brandstichting/zelfmoord, koken, roken en brandende kaarsen. Dit zijn gedragsgerelateerde brandoorzaken. Om het ontstaan van woningbranden te kunnen beperken, zouden de interventies zich moeten richten op het brandveilig gedrag van de consumenten. 3.1 Gedragsinterventies De poging tot gedragsbeïnvloeding kan bijvoorbeeld gedaan worden met behulp van gebruiksaanwijzingen en via de media. Gebruiksaanwijzingen Er zijn enkele publicaties over gebruiksaanwijzingen gevonden die het belang van een goede gebruiksaanwijzing benadrukken. Het Britse 'Home Office, Department of Trade and Industry' heeft in 2000 onderzoek verricht naar de effectiviteit van voorlichting over het veilig gebruik van kaarsen en theelichten. Uit het onderzoek komt naar voren dat producenten van kaarsen nauwelijks adviseren over geschikte kaarshouders, en grote sierkaarsen zonder kaarshouder afbeelden. (Britse) consumenten zeggen nauwelijks veiligheidsinformatie te lezen als deze op de verpakking is aangegeven, of te letten op informatie die door verkopers wordt gegeven. Slechts een aantal kon zich herinneren iets van informatie in de winkel/verkooppunt te hebben gezien, maar niemand kon zich de inhoud herinneren. De ondervraagden die wel handleidingen/labels lezen, zoeken meestal naar informatie over de kenmerken van de kaars26, maar niet over veiligheid. Verder geven consumenten aan kaarsen niet bewust (on)veilig te gebruiken, maar dit doorgaans uit gewoonte te doen [DTI, 2000b].
26
32
Brandduur etc..
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Media: lifestyle magazines/televisieprogramma's en soaps Naar aanleiding van een toename in woningbranden veroorzaakt door kaarsen, heeft het Britse 'Home Office, Department of Trade and Industry' in 2000 een onderzoek naar de veiligheid en het gebruik van theelichten en kaarsen gepubliceerd. Hierin is gesteld dat de toenemende populariteit van het gebruik van kaarsen een afspiegeling vormt van het gebruik van kaarsen in de media, in het bijzonder in lifestyle magazines. Uit de geïnventariseerde publicaties blijkt dat veelal een onveilige setting met kaarsversiering is afgebeeld. De kaarsen zijn bijvoorbeeld niet in houders geplaatst of zijn op een onveilige afstand van brandbaar materiaal geplaatst. Verder wordt vaak weinig of geen advies gegeven over brandveiligheid. De onderzoekers hebben een aantal afbeeldingen gebruikt voor brandexperimenten. In figuur 5 en 6 zijn twee voorbeelden van de effecten van deze experimenten weergegeven.
t=0 D
t=1 D
t=0 D
t=2 D
t=1 D
Figuur 5 - Test van een kerstversiering zoals in een tijdschrift is afgebeeld
Figuur 6 - Brandverloop van een modern vormgegeven kaars
33
Media: reclamefolders/televisiespots In een reclamefolders van een landelijke supermarktketen is een budgettip gegeven met betrekking tot bakvet. De combinatie van water en heet vet kan echter tot brandwonden leiden (morsen van vet) en zelfs tot steekvlammen waardoor een keukenbrand kan ontstaan. Opvolging van deze tip kan daarmee tot zeer gevaarlijke situaties leiden.
Figuur 7 – Onveilige budgettip voor bakvet, gegeven door een supermarktketen
3.2 Technische of productgerelateerde interventies: standaards/richtlijnen De technische interventies kunnen gerealiseerd worden middels standaards en richtlijnen voor een brandveilig ontwerp van consumentenproducten. Een standaard of richtlijn is geen wet. Wanneer een standaard eenmaal tot vrijwillige regelgeving is verworden zal de effectiviteit ervan groot zijn. Ontwerpers zullen hun producten moeten laten voldoen aan de standaard. Wanneer een standaard daadwerkelijk de status van wettelijke richtlijn heeft zal elk product hieraan moeten voldoen. In deze paragraaf worden de effecten van buitenlandse wetgeving voor de brandveiligheid van sigaretten en televisies besproken. Verder zijn de mogelijke oorzaken van brand in wasdrogers beschreven.
Sigaretten De Amerikaanse National Institute of Standards and Technology (NIST) heeft in opdracht van de Federal Trade Commission (FTC) testen gedaan naar sigaretten waarbij brandvertragend papier is gebruikt [NIST, 2001]. Doel van het experiment was om te onderzoeken of dergelijke sigaretten, wanneer zij vallen of worden weggegooid, de kans op het ontstaan van brand kunnen beperken. Aanleiding voor het onderzoek is het grote aantal doden bij brand ontstaan door roken. De Consumer Product Safety Commission (CPSC) heeft de schatting gemaakt dat in 1997, als gevolg van branden met roken als oorzaak, 880 personen zijn overleden en 2120 gewonden zijn gevallen. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de invoering van de ' Cigarette Safety Act 1984' en richtte zich op het ontstekend vermogen van sigaretten. Hieruit is gebleken dat er drie methoden zijn om de kans op het ontstaan van brand als gevolg van brandende sigaretten te beperken: • beperken van de dichtheid van het tabakomhulsel • dunnere sigaretten (kleinere omtrek van sigaretomhulsel) • toepassing van minder poreus papier. Kortere sigaretten, het weglaten van een filter en de afwezigheid van een brandversnellend middel in het papier heeft slechts in beperkte mate effect.
34
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Na de algemene wet met betrekking tot veiligheid van sigaretten is in 1990 de 'Fire Safe Cigarette Act' ingevoerd. Hierin zijn twee testmethoden omschreven waarmee het ontstekend vermogen van sigaretten bepaald kan worden. Uit testen met sigaretten waarbij brandvertragend papier is gebruikt, blijkt dat deze sigaretten een relatief lagere kans op ontsteking van andere materialen heeft dan en met conventionele sigaretten [NIST, 2001]. Tegenwoordig mogen de conventionele sigaretten in delen van de Verenigde Staten niet meer verkocht worden en zijn alleen de sigaretten met brandvertragend papier toegestaan.
Televisies Sinds 1973 is zowel in de Verenigde Staten als in Groot-Brittannië regelgeving opgesteld met betrekking tot de brandveiligheid van televisies [DTI, 1998]. In de Verenigde Staten is als gevolg hiervan het aantal woningbranden veroorzaakt door televisies, in de periode van 1974 tot 1991, met 73% afgenomen, te weten van 4500 naar 1200 branden. Dit is twee maal sterker dan de afname van alle woningbranden over dezelfde periode. In Groot-Brittannië is een zelfde trend waargenomen. In 1974 vonden 2356 branden in televisies plaats en in de periode van 1991 tot 1994 was het aantal televisiebranden jaarlijks ongeveer 430. Dit is een afname van 79 %. De reductie van het aantal televisiebranden is mogelijk gemaakt door verbeteringen in het ontwerp van de elektrische componenten, in combinatie met de toepassing van brandvertragers in de printplaat, de componenten en de kast (omhulling) [DTI, 1998]. In Nederland bestaat alleen wetgeving met betrekking tot de brandveiligheid van het interne deel van televisies. Dit betekent dat nieuw geproduceerde televisies zodanig beveiligd zijn dat het interne deel van televisies nog nauwelijks brand kunnen veroorzaken. Er is daarentegen geen wetgeving voor het brandgedrag van de omkasting van televisies. Dit betekent dat televisies wel kunnen ontsteken als gevolg van een externe hittebron en daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de brand- en rookontwikkeling27.
Wasdrogers In 2000 heeft de 'United States Consumer Product Safety Commission' onderzoek gedaan naar wasdrogers. In de Verenigde Staten veroorzaakten (elektrische) wasdrogers in 1996 totaal 8600 branden. Hierbij waren minder dan 10 doden en 170 gewonden te betreuren [US-CPSC, 2000]. Ter vergelijking, in 1998 waren er totaal 332300 woningbranden in de Verenigde Staten. Hierbij vielen 2660 dodelijke slachtoffers en 15260 gewonden [US-CPSC, 1999]. Uitgaande van een globaal gelijk aantal woningbranden en slachtoffers in 1996, komt het percentage woningbranden veroorzaakt door (elektrische) wasdrogers op ongeveer 2,5 %, het aantal doden vormt nog geen half procent van het totaal aantal doden, en het aantal gewonden is ongeveer 1 % van het totaal. Belangrijkste oorzaak van de branden in de wasdrogers zijn door twee instituten onderzocht. De gegevens zijn weergegeven in tabel 12 en 13.
27
In Nederland, Frankrijk en Duitsland voert de brandweer al vergaande onderhandelingen met producenten van televisies om ook de omkasting onbrandbaar te maken. Meerdere grote producenten doen dit sinds kort al.
35
Tabel 12 – Brandoorzaken wasdrogers, US-CPSC EIR [US-CPSC, 2000] Percentage Defect (brandoorzaak) Elektrisch defect 24 Beperkte luchtstroming (verstopping) 22 Mechanisch defect 8 Hittebron 8 Verkeerd gebruik 5 Onbekend 33
Tabel 13 – Brandoorzaken wasdrogers, US Home Product Report [US-CPSC, 2000] Percentage Defect (brandoorzaak) Gebrekkig onderhoud 29 Elektrisch defect 20 Mechanisch defect 20 Verkeerd gebruik 10 Onbekend 21
De aanduiding van defecten is niet gelijk in beide tabellen. Mogelijk wordt met gebrekkig onderhoud hetzelfde bedoeld als verstopping (en daardoor beperkte luchtstroming) en valt 'hittebron' in tabel 12 ook onder mechanisch defect, er van uitgaande dat met hittebron de motor of het verwarmingselement van de wasdroger wordt bedoeld. Uit de analyse van testen door de US-CPSC blijkt dat door accumulatie van stofpluis, in het stoffilter en in het externe ventilatiesysteem, de luchtstroming in de wasdroger beperkt wordt en daardoor de interne temperatuur oploopt. Omdat er geen waarschuwingssysteem (bijv. thermische melder) in de droger is vereist, zijn deze in de meeste wasdrogers niet aangebracht. Hierdoor zal de wasdroger niet automatisch stoppen wanneer de temperatuur te ver oploopt, en raken de elektrische componenten overbelast. Hierdoor kan brand ontstaan. Een beperkte luchtstroming, met name veroorzaakt door accumulatie van stofpluis, wordt daarom als belangrijkste brandoorzaak beschouwd. Een andere mogelijke brandoorzaak die uit de testen naar voren is gekomen, is een defect aan de aandrijfmotor van wasdrogertrommel [US-CPSC, 2000]. De bevindingen uit het onderzoek door US-CPSC komen in grote lijnen overeen met de bevindingen uit een onderzoek naar wasdrogers in Nederland, dat in 2004 door VWA / Keuringsdienst van Waren Zuidwest is uitgevoerd op basis van interviews met ervaringsdeskundigen en op basis van tests op onbeschadigde wasdrogers. Ook in het onderzoek van VWA wordt stofophoping, in combinatie met elektrische componenten en hitteopbouw, door het merendeel van de respondenten als belangrijkste vermoedelijke brandoorzaak genoemd [VWA, 2004a].
4. Branduitbreiding Hoewel branden met slachtoffers nauwelijks worden veroorzaakt door consumentenproducten, spelen deze wel een belangrijke rol in de rookontwikkeling en branduitbreiding. Met name de rookontwikkeling is bedreigend voor personen die in de brandende ruimte aanwezig zijn, aangezien de meeste doden om het leven komen door inhalatie van toxische gassen/rook. De technische interventies richten zich daarom niet alleen op het voorkomen van brand in het consumentenproduct zelf, de directe ontsteking, maar vooral op het voorkomen van ontsteking van brandbare consumentenproducten door een
36
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
externe hittebron, de indirecte ontsteking. Hierbij is het beperken van branduitbreiding en rookontwikkeling het belangrijkste aandachtspunt. Maar eerst wordt ingegaan op mogelijke gedragsinterventies.
4.1 Gedragsinterventies Branden in woningen kunnen zich binnen enkele minuten ontwikkelen tot levensbedreigende brand. De gedragsinterventies om het aantal slachtoffers bij woningbranden te kunnen beperken zullen daarom gericht moeten zijn op het snel ontdekken van een brand en op de mogelijkheid van een veilige ontvluchting. Rookmelders In het Bouwbesluit is de aanwezigheid van rookmelders verplicht gesteld voor nieuwe woningen. Dit moeten niet-ioniserende rookmelders zijn die zijn aangesloten op een voorziening voor elektriciteit. Verder moeten de rookmelders voldoen aan de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen volgens NEN 2555. Hierin is geen (nood)accu geëist in het geval de stroom bij brand uitvalt. Zo is een geval bekend waarbij een brand, veroorzaakt door frituren, is uitgebreid naar de afzuigkap, waardoor de stroom uitviel. De rookmelders die in de woning waren aangebracht zijn bij afwezigheid van de stroomvoorziening niet geactiveerd, waardoor de bewoner de brand niet heeft overleefd. Goedwerkende rookmelders kunnen daarentegen in een vroeg stadium van een brand de rook detecteren en de bewoners alarmeren. Met name wanneer de brand tijdens de slaap ontstaat, is de potentiële effectiviteit van rookmelders relatief groot. Wanneer mensen slapen is het reukvermogen namelijk uitgeschakeld en zal een brand minder snel opgemerkt worden. Om een brand te kunnen overleven moeten de bewoners adequaat reageren op het signaal van de rookmelder. Een adequate reactie bestaat doorgaans uit het zo snel mogelijk verlaten van de brandende ruimte. Hierin ligt ook de beperking, want rookmelders kunnen het branden rookgedrag niet beïnvloeden. De effectiviteit van rookmelders is daarom sterk afhankelijk van de reactie van de bewoners. Voorlichting vluchtgedrag bij brand De snelheid van brand- en rookontwikkeling wordt door veel mensen onderschat. Ook het verstikkende gevaar van rook wordt veelal niet onderkend [Proulx, 1997]. Met behulp van voorlichtingscampagnes kunnen consumenten bewust gemaakt worden van het gevaar van brand en rook, om daarmee ook het (vlucht)gedrag bij brand te beïnvloeden. Een voorbeeld van een dergelijke voorlichtingscampagne zijn de nationale massamediale voorlichtingscampagne’s door Stichting Consument en Veiligheid en de jaarlijks terugkerende ‘Nationale Brandpreventieweek’ van de Stichting Nationale Brandpreventieweek.
4.2 Technische of productgerelateerde interventies Technische interventies om de het brand- en rookgedrag van consumentenproducten te beïnvloeden kunnen bestaan uit de toepassing van brandvertragers en woningsprinklers. Brandvertragers in stoffering en meubilair Groot-Brittannië kent sinds 1988 wetgeving voor brandveiligheid van meubilair en woninginrichting. Deze wetgeving is opgesteld naar aanleiding van een toenemend aantal woningbranden met dodelijke afloop, waarbij brand in gestoffeerde meubilair28 oorzaak van overlijden is geweest. Hoewel destijds slechts 7,5 % van de woningbranden ontstonden in meubilair, leidden deze branden tot 35 % van het totaal aantal dodelijke slachtoffers bij woningbranden. 28
Doorgaans is in deze meubelen polyurethaan (PU) schuimvulling toegepast.
37
Ter vergelijking: in Nederland ontstaan ongeveer 11,5 % van de branden in bed(dengoed/matrassen, meubilair en stoffering [Nibra, 2001]. En in 2003 hebben dit type branden 51,5 % van de dodelijke slachtoffers tot gevolg gehad. Vergeten sigaretten en kaarsen waren hierbij de belangrijkste brandoorzaken. Tabel 14 – Fatale woningbranden 2003, object van ontstaan (bron: Nibra) Object van ontstaan Percentage (N= 35) Bed(dengoed) 23.0 Stoel/bank 17.0 Huisraad/inventaris 11.5 Totaal 51,5
Sinds 1988 is het in Groot-Brittannië niet meer mogelijk nieuw gestoffeerde meubelen te kopen die niet voldoen aan de stringente brandbaarheidtests zoals die in de ‘Furniture Regulations’ zijn vastgesteld. Aangezien huishoudens meubilair naar schatting na 8 tot 15 jaar vervangen, zal momenteel nog nauwelijks meubilair in Britse woningen aangetroffen worden die niet voldoen aan de brandveiligheidwetgeving. Uit de evaluatie van de eerder genoemde Britse wetgeving blijkt dat in 1992, vier jaar na introductie van de veiligheidsvoorschriften, er 65 minder dodelijke slachtoffers waren. In 1997 waren dat 138 slachtoffers minder dan in 1988. In figuur 8 zijn de trends van dodelijke slachtoffers voor en na 1988 weergegeven. In de figuur is af te lezen dat met name de slachtoffers met een rookgerelateerde doodsoorzaak sterk is afgenomen. Hierbij is de stijgende trend na 1988 omgebogen tot een dalende trend. Dit geldt ook voor de slachtoffers die zijn omgekomen als gevolg van een brand die is ontstaan in stoffering (meubilair). Toepassing van brandvertragers in meubilair, waarin veelal schuimrubbers zijn verwerkt, lijkt daarmee het aantal slachtoffers te reduceren. Over een periode van 9 jaar heeft de wet, volgens berekening, mogelijk 710 dodelijke slachtoffers voorkomen. En wanneer tevens (goedwerkende) rookmelders worden toegepast, waardoor een beginnende brand snel wordt gemeld, kan het aantal dodelijke slachtoffers afnemen tot 4 per 1000 woningbranden, vergeleken met 9 per 1000 woningbranden wanneer geen rookmelders aanwezig zijn.
totaal
rook gerelateerd verbranding ontstaan in stoffering
Figuur 8 – Aantal dodelijke slachtoffers per miljoen inwoners per jaar, voor en na 1988 [DTI, 2000c]
38
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Behalve het aantal dodelijke slachtoffers is sinds de inwerkingtreding van de wetgeving ook het aantal gewonden bij brand sterk afgenomen. Uitgaande van de trend, zoals die in 1988 leek te zijn, is het aantal gewonden in 1992 met 526 personen afgenomen. In 1997 zouden dat mogelijk 1126 minder gewonden zijn. Dit betekent dat over een periode van 9 jaar ten minste 5770 gewonden zijn voorkomen [DTI, 2000c]. Ook in de Verenigde Staten geldt regelgeving met betrekking tot het brandgedrag van meubilair en stoffering. Hier is in de afgelopen 30 jaren het aantal doden en gewonden, sinds de invoering van diverse regelgeving, in de periode van 1984-1997 met 40 % afgenomen [NIST, 2001]. In Nederland worden geen eisen gesteld aan het brandgedrag van meubilair en stoffering (woningtextiel). Wel bestaat een ‘convenant brandveiligheid nachtkleding’. Dit convenant is echter nauwelijks relevant voor woningtextiel. De eisen voor ontstekingtijd van woningtextiel zouden namelijk zwaarder moeten zijn dan voor nachtkleding. Dit betekent dat wanneer woningtextiel de test als weergegeven in het convenant voor nachtkleding niet doorstaat, deze zeker niet voldoet aan een nog te ontwikkelen norm voor woningtextiel. VWA heeft onderzocht wat het effect zou zijn wanneer woningtextiel wordt onderworpen aan de eisen zoals vastgesteld in het bedoelde convenant. Uit het onderzoek naar het brandgedrag van woningtextiel, dat aan de consument voor huishoudelijk gebruik wordt geleverd, blijkt dat nagenoeg al de 108 testmonsters voldoen aan de eis voor de vlamverspreidingstijd uit het convenant brandveiligheid nachtkleding29, als dit van toepassing zou zijn op woningtextiel. Een beperkt aantal (5) van de monsters vertonen ‘surface flash’30. Hiervan zou 1 monster vanwege een te snelle vlamverspreiding niet voldoen aan de eis voor ‘surface flash’ uit het convenant brandveiligheid nachtkleding, als dit van toepassing zou zijn op woningtextiel. Ruim eenderde van de onderzochte monsters vertonen enige vorm van smeltgedrag. En één op de zes monsters, waarvan wordt geclaimd dat deze brandwerend of brandvertragend zijn, blijken dit niet te zijn [VWA, 2004b]. Zoals uit de hiervoor besproken evaluaties van de Britse en Amerikaanse regelgeving met betrekking tot het brandgedrag van meubilair en stoffering is gebleken, wordt de brandveiligheid bevorderd door toepassing van brandvertragers. Daar staat tegenover dat brandvertragers ook milieuvervuilend kunnen zijn, of zelfs schadelijk voor de gezondheid. Brandvertragers op basis van halogenen zijn in Duitsland bijvoorbeeld volgens de 'Ecolabels' niet toegestaan [DTI, 1998]. Van broomhoudende brandvertragers is inmiddels bekend dat deze schadelijk zijn voor het milieu en voor de gezondheid. Uit onderzoek is gebleken dat polybroomdifenylether (PBDE) in het bloed wordt opgenomen en tot hersenbeschadiging (bij ongeboren kinderen) kan leiden [USA Congress, 2004]. De brandvertragers worden onder andere toegepast in plastics, schuimvulling van meubilair en in (woning)textiel. Op dit moment zijn alle PBDEs op decabroomdiphenylether (DecaBDE) basis verboden. Deze laatste verbinding is in een recente evaluatie van de EU en JECFA gekarakteriseerd als niet schadelijk bij de huidige blootstellingsniveaus. Een andere broomhoudende brandvertrager is hexabroomcyclododecane. Deze wordt momenteel nog toegepast. De broomhoudende brandvertragers worden voornamelijk op de Amerikaanse markt toegepast. In Europa vindt het gebruik op veel kleinere schaal plaats en wordt gebruik gemaakt van alternatieve brandvertragers. Nadat bekend is geworden dat broomhoudende brandvertragers schadelijk zijn, heeft het ministerie van VROM een verbod ingesteld om de stof FR-720, een broomhoudende organische brandvertrager, te vervaardigen, te verwerken, toe te passen of in 29
107 van de 108 onderzochte monsters zouden bij vlamcontacttijden van resp. 5 en 10 seconden voldoen aan de eis. 30 Dit betekent dat de vezels aan de oppervlakte verbranden, maar dat de onderliggende vezels niet zijn verbrand, verschroeid of gesmolten.
39
handelsvoorraad te hebben [VROM, 2002]. Nederland neemt hierin een vooruitstrevend standpunt in, waarover binnen de EU met de broomindustrie nog overeenstemming gevonden is. Verder heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend (COM(2000)347) voor een richtlijn inzake beperking in het toepassen van bepaalde schadelijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur. Hierin is opgenomen dat na 1 januari 2008 nieuwe apparaten geen polybroombifenylen (PBB) en polybroomdifenylether (PBDE) meer mogen bevatten [VROM, 2002]. Hoewel de risico's van verschillende typen brandvertragers in de literatuur beschreven zijn, is nauwelijks informatie beschikbaar met betrekking tot 'risk-benefit analyses' van potentieel risicovolle brandvertragers. Op basis van deze analyses kan een uitspraak gedaan worden over de importantie van de (potentiële) risico's ten opzichte van de bewezen positieve effecten, te weten een reductie van het aantal slachtoffers bij brand. Beddengoed/matrassen Het Amerikaanse NIST heeft in 2003 een rapport gepubliceerd over het effect van beddengoed op het brandgedrag van bedden31. Hierin is gesteld dat producenten en wetgevers twee methoden kunnen toepassen voor de reductie van het brandgevaar, te weten • beperken van de mogelijkheid van ontsteking • beperken van de effecten van een ontsteking Het rapport door NIST richt zich op de laatste interventie, waarbij brandtesten zijn uitgevoerd. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat wanneer de zijkanten van een matras worden beschermd tegen vlampenetratie, worden de schadelijke effecten van brand in een bed aanzienlijk verminderd. Verbetering in het beddengoed alleen (zonder veranderingen aan het matras) heeft weinig positieve invloed op het brandgedrag [NIST, 2003a]. Een tweede onderzoek door NIST in 2003 concludeert dat ontsteking van matrassen zonder beddengoed 15 tot 30 minuten langer duurt dan ontsteking van matrassen met beddengoed aanwezig is [NIST, 2003b]. Woningsprinklers Een andere mogelijkheid om snelle branduitbreiding en hevige rookontwikkeling te beperken is de toepassing van woningsprinklers. In de Verenigde Staten worden, in Scottsdale, woningsprinklers sinds 1985 toegepast. Hiervoor is de verplichting van toepassing van sprinklers in nieuw te bouwen woningen in (gemeentelijke) regelgeving vastgelegd. Na tien jaar bleek het aantal gewonden bij brand met 80% was verminderd en waren bij de 40 branden in woningen met sprinkler geen doden te betreuren [Rural/Metro Fire Department, 1997]. Pas in 2001 is de woningsprinkler in Nederland voor het eerst toegepast. Momenteel worden, op vrijwillige basis, meer woningen voorzien van sprinklers. Het aantal is echter, afgezet tegen het totaal aantal nieuwe woningen, zeer marginaal te noemen.
31
40
Het geheel van bedframe, matras en beddengoed.
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
HOOFDSTUK 4 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden de belangrijkste punten uit de inventarisaties besproken en worden aanbevelingen gedaan. Hierbij wordt antwoord gegeven op de vraag: Biedt de geïnventariseerde informatie voldoende basis om een oordeel te kunnen vormen over de brandveiligheid van consumentenproducten? Zo ja, wat is het oordeel?
1.
Conclusies
1.1 Conclusies brandoorzaken Uit de gegevens van het CBS blijkt dat ongeveer eenderde van de woningbranden wordt veroorzaakt door consumentenproducten. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen gedragsgerelateerde en productgerelateerde brandoorzaken. Uit de gegevens van het onderzoek van het Nibra (2001) is deze opdeling wel te maken. De gedragsgerelateerde branden komen het meeste voor (44,5 %), waarbij koken/frituren (23 resp. 8 %) onvoorzichtigheid met apparatuur (4,5 %), onvoorzichtigheid met kaarsen (4,5 %) en roken (4,5 %) de belangrijkste oorzaken zijn. Productgerelateerde branden omvatten 15 % van het totaal aantal woningbranden. Wasdrogers (4,5 %), televisies (3,5 %), wasmachines (2,5 %) en vriezers/koelkasten (1,5 %) zijn hierbij de belangrijkste brandveroorzakers. Kijkend naar de Amerikaanse statistiek, zoals weergegeven in figuur 3, kan worden gesteld dat de productgerelateerde branden de branden omvatten die zijn veroorzaakt door kachels/verwarming, apparaten en andere apparatuur. Dit is 15,6 % van het totaal aantal woningbranden, wat ongeveer overeenkomt met de Nibra-gegevens (15 %). De gedragsgerelateerde branden omvatten de branden die worden veroorzaakt door roken, koken, open vuur, overige verhitting en blootstelling (aan hoge temperaturen). Samen vormen deze branden 36,1 % van het totaal aantal woningbranden. Hiermee is een verschil met de Nibra-gegevens (44,5 %) waarneembaar. Het aantal branden met onbekende oorzaak bedraagt in de Amerikaanse statistiek 33,7 % en in de Nibra-gegevens 13 %. Ook hier is een verschil waarneembaar. Uit de Britse statistiek, zoals weergegeven in figuur 2 en tabel 11, blijken wasdrogers/wasmachines (5,9 %), elektrische kachels (2,9 %), elektrische dekens (1,4 %) en televisies (1,1 %) de belangrijkste productgerelateerde brandoorzaken te zijn. Het aantal Nederlandse woningbranden veroorzaakt door wasdrogers/wasmachines is 1 % meer dan de Britse statistiek weergeeft. In de Nibra-gegevens zijn kachels en elektrische dekens niet genoemd aangezien de winterperiode niet in het onderzoek was meegenomen. Het aantal televisiebranden blijken in Nederland iets vaker voor te komen dan in Engeland. Waarschijnlijk is dit verschil te wijten aan het feit dat de Britse televisies vlamvertragend moeten zijn uitgevoerd. In Nederland is dat niet bij wet verplicht. Geconcludeerd kan worden dat de gegevens uit de Nibra-inventarisatie wat betreft de productgerelateerde brandoorzaken zowel in type brandoorzaken als in percentages globaal overeenkomen met de gegevens uit de Amerikaanse en Britse inventarisatie. Met betrekking tot de gedragsgerelateerde brandoorzaken is in er type brandoorzaken duidelijke overeenkomst, maar in de percentages een verschil. De Nibra-gegevens geven bij het aantal gedragsgerelateerde brandoorzaken namelijk een percentage van 44,5 %, terwijl de Amerikaanse gegevens komen op 36,1 % van het totaal aantal woningbranden. Verder is er in de Nederlandse [Nibra, 2000] en Britse statistiek een verschil in het percentage 41
woningbranden die veroorzaakt worden door koken: in Groot-Brittannië worden meer dan de helft van de woningbranden veroorzaakt door koken, tegenover eenderde in Nederland. Dit verschil is mogelijk te verklaren doordat in Nederland met name met gas gekookt wordt, terwijl in Groot-Brittannië met name elektrische kookplaten worden gebruikt. Uit de gegevens door de Office for National Statistics lijkt het koken op een elektrische kookplaat relatief gevaarlijker dan het koken op een gasfornuis. Uit deze statistiek blijkt namelijk dat elektrische kookplaten bijna drie maal vaker een woningbrand veroorzaken dan gasfornuizen. Op basis van de internationale statistiek kan geconcludeerd worden dat gedragsgerelateerde brandoorzaken percentagegewijs vaker voor komen dan productgerelateerde brandoorzaken. Consumentenproducten spelen daarbij een belangrijke rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling. Daardoor kan het brandgedrag van consumentenproducten uiteindelijk leiden tot (dodelijke) slachtoffers. Uit internationale evaluaties naar toepassing van brandvertragers in consumentenproducten (kunststoffen en woningtextiel) is gebleken dat hiermee het aantal (dodelijke) slachtoffers aanzienlijk vermindert.
1.2 Conclusies branduitbreiding en slachtoffers Branduitbreiding vindt voornamelijk plaats via afzuigkappen/bovenkastjes, stoffering, meubilair, betimmering, matrassen en het keukenblok. In totaal vormt het interieur (excl. matrassen) in ongeveer 20 % van de gevallen het object van branduitbreiding. Bed(dengoed) en matrassen vormen in ongeveer 3 % van de gevallen het object van uitbreiding. En het keukeninterieur is in ongeveer 11 à 12 % van de gevallen het object van uitbreiding. Over de fatale branden die gerelateerd zijn aan consumentenproducten zijn de volgende feiten vast te stellen: • De meeste branden worden veroorzaakt door het in slaap vallen tijdens het roken. Hierbij vormen bed(dengoed) en banken/stoelen het object van ontstaan. De belangrijkste factor van brandversnelling zijn matrassen en banken. Hierbij is sprake van hevige rookontwikkeling. • De daaropvolgende belangrijke brandoorzaak is het in slaap vallen terwijl branden kaarsen in het vertrek aanwezig zijn. Ook hier vormen bed(dengoed) en banken/stoelen het object van ontstaan, zijn matrassen en banken de belangrijkste factor van brandversnelling en is er sprake geweest van hevige rookontwikkeling. • Koken vormt de derde belangrijke brandoorzaak. In één van de drie gevallen is door water in een pan brandend vet te gooien de branduitbreiding versneld. In de andere gevallen was er sprake van een frituurpan op vuur en is kleding in brand geraakt tijdens het koken. • In geen van de gevallen was er sprake van een productgerelateerde brandoorzaak. Consumentenproducten spelen wel een belangrijke rol in de brandontwikkeling. Vergeleken met de brandstatistieken in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten komen de bevindingen op hoofdlijnen overeen. Met name de belangrijkste oorzaken van fatale branden zijn in type overeenkomstig. Gemeten in procenten van het totaal aantal woningbranden zit een verschil. Mogelijk is dit verschil te wijten aan een groot aantal dodelijke slachtoffers bij branden met onbekende brandoorzaak in de Verenigde Staten (47,4 %), terwijl dit aantal in Nederland in 2003 beperkt was (14 %). Bij zowel de gedragsgerelateerde als de productgerelateerde branden vormen met name meubilair (stoelen en banken) en matrassen een gevaar voor de aanwezigen in een brandende ruimte, aangezien deze veelal veel rook en toxische gassen genereren. Niet verbranding maar verstikking is namelijk de belangrijkste oorzaak van overlijden bij brand [DTI, 1998].
42
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
1.3 Conclusies interventies Aangezien het beleid van het ministerie van VWS is gericht op het verminderen van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privé-sfeer, zullen de interventies gericht moeten zijn op het beperken van een snelle branduitbreiding en hevige rookontwikkeling. Aangezien ontsteking van meubilair en stoffering door sigaretten/sigaren en kaarsen de belangrijkste factor vormt bij fatale woningbranden, zouden de technische interventies zich moeten richten op het voorkomen van ontsteking van meubilair en stoffering. Dit kan door het meubilair en de stoffering brandvertragend uit te voeren of door de kans op ontsteking door sigaretten te verkleinen. Uit onderzoek naar aanleiding van de invoering van de Amerikaanse ' Cigarette Safety Act 1984' is gebleken dat er drie methoden zijn om de kans op het ontstaan van brand als gevolg van brandende sigaretten te beperken: • beperken van de dichtheid van het tabaksomhulsel • dunnere sigaretten (kleinere omtrek van sigaretomhulsel) • toepassing van minder poreus papier. Kortere sigaretten, het weglaten van een filter en de afwezigheid van een brandversnellend middel in het papier heeft slechts in beperkte mate effect. De toepassing van brandvertragers in consumentenproducten blijkt, uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving hieromtrent, het aantal slachtoffers sterk te reduceren. Sommige brandvertragers, met name de broom- en chloorhoudende, blijken echter nadelige gevolgen te hebben voor het milieu en de gezondheid. Mogelijk wegen de positieve effecten ten opzichte van de brandveiligheid niet op tegen de (potentiële) negatieve effecten voor milieu en gezondheid. In de literatuur is echter onvoldoende informatie gevonden met betrekking tot 'risk-benefit analyses' van milieuonvriendelijke brandvertragers. Op basis van deze analyses kan een uitspraak gedaan worden over de importantie van de (potentiële) risico's ten opzichte van de bewezen positieve effecten, te weten een reductie van het aantal slachtoffers bij brand. Er zijn bovendien alternatieve, milieuvriendelijke(re) grondstoffen voor brandvertragers beschikbaar32. Verder zijn woningsprinklers een alternatief voor toepassing van brandvertragers. Woningsprinklers worden wereldwijd nog niet op grote schaal toegepast. Een eerste evaluatie, 10 jaar na invoering van regelgeving in relatie tot toepassing van woningsprinklers in een Amerikaanse gemeente, tonen aan dat de effecten van woningsprinklers in relatie tot de beperking van slachtoffers zeer positief zijn. Koken vormt, naast roken en het gebruik van kaarsen, de derde belangrijke oorzaak van fatale woningbranden in Nederland. Over technische interventies met betrekking tot het voorkomen van brand tijdens koken zijn in de literatuur geen gegevens gevonden. De bruikbaarheid van de verzameling van brandgegevens voor statistiek is beperkt, aangezien de partij(en) die de gegevens verzamelen geen technisch onderzoek uitvoeren. In tegenstelling tot in Nederland, ligt in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten de taak van technisch brandonderzoek bij de brandweer. Hierdoor is het mogelijk lessen uit brandevaluatie toe te passen in technische maatregelen met behulp van ‘fire (safety) engineering’. Zowel GrootBrittannië als de Verenigde Staten kennen dan ook een koppeling tussen brandonderzoek en ‘fire (safety) engineering’. In Nederland bestaat deze koppeling niet of nauwelijks. Verder zijn er met betrekking tot gedragsgerelateerde interventies nauwelijks evaluaties bekend waar het gaat om de meting van de effectiviteit (resultaatevaluatie) van interventiestrategieën met betrekking tot de brandveiligheid van consumentenproducten. De bevindingen uit één evaluatie lijken erop te duiden dat de effectiviteit van 32
Zoals bijvoorbeeld aluminiumtrihydraat, magnesiumhydroxide en fosfor.
43
gebruiksaanwijzingen niet erg hoog is. Verder zijn uit de media twee voorbeelden aangetroffen waarbij de consument min of meer worden aangespoord tot brandonveilig gedrag. Om een uitspraak te doen over de positieve of negatieve effecten van gedragsgerelateerde interventies zijn de gevonden gegevens echter te beperkt.
2.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde conclusies zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd: •
•
•
•
•
44
Productgerelateerde brandoorzaken lijken nauwelijks te leiden tot (dodelijke) slachtoffers. Roken, koken en onvoorzichtigheid met brandende kaarsen blijken uit de evaluatie van fatale branden in 2003 de belangrijkste brandoorzaak te zijn. Consumentenproducten spelen bij dergelijke branden wel een belangrijke een rol in de branduitbreiding en rookontwikkeling. Uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving omtrent de brandveiligheid van televisies en meubilair blijken brandvertragers in televisies en meubilair effectief te zijn, aangezien het aantal slachtoffers na toepassing van de interventies is afgenomen. Deze effectiviteit geldt met name voor de beperking van branduitbreiding, maar ook voor de beperking van het ontstaan van brand. De toepassing van brandvertragers in kunststof consumentenproducten, matrassen, meubilair en woningtextiel zijn daarmee goede voorbeelden van interventiestrategieën voor de reductie van het aantal slachtoffers bij brand. De toepassing van brandvertragers in consumentenproducten blijkt, uit de evaluatie van de Amerikaanse en Britse wetgeving hieromtrent, het aantal slachtoffers sterk te reduceren. Sommige brandvertragers, met name de broom- en chloorhoudende, blijken echter nadelige gevolgen te hebben voor het milieu en de gezondheid. Er zijn daarentegen alternatieve grondstoffen voor brandvertragers beschikbaar. In de eerste inventarisatie in de literatuur is onvoldoende informatie gevonden met betrekking tot 'risk-benefit analyses' van de broom en chloorhoudende brandvertragers. Op basis van deze analyses kan een uitspraak gedaan worden over de importantie van de (potentiële) risico's ten opzichte van de bewezen positieve effecten, te weten een reductie van het aantal slachtoffers bij brand. Een aanbeveling is om risk-benefit analyses uit te voeren bij brandvertragers en de mogelijke alternatieven. Een mogelijke alternatief voor het gebruik van brandvertragers is de toepassing van woningsprinklers. Een aanbeveling is de toepassing van woningsprinklers bijvoorbeeld met wetgeving of middels financiële maatregelen te stimuleren, met name in woningen met kwetsbare bewoners (verminderd zelfredzame personen). Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen met beleidsmaatregelen zoals ingevoerd in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië. Met betrekking tot productgerelateerde interventies om het aantal slachtoffers als gevolg van koken te kunnen beperken, zijn in de literatuur geen gegevens gevonden. Mogelijk leiden eisen voor de brandbaarheid van materialen, die gebruikt worden voor keuken(kastje)s, en eisen voor het technisch ontwerp (inclusief materiaalgebruik) voor afzuigkappen tot minder slachtoffers bij brand. Ook zou toepassing van (nevel)sprinklers mogelijk tot een reductie van het aantal slachtoffers kunnen leiden. Aangezien koken een belangrijke oorzaak is van fatale woningbranden is de aanbeveling hiernaar nader onderzoek te doen. Ook met betrekking tot gedragsgerelateerde interventies zijn er nauwelijks evaluaties bekend waar het gaat om de meting van de effectiviteit (resultaatevaluatie) van interventiestrategieën met betrekking tot de brandveiligheid van consumentenproducten. Een aanbeveling is om in Nederland ex-ante (en waar
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
• •
•
•
mogelijk ex-post) evaluaties uit te voeren naar de mogelijke effectiviteit van gedragsinterventies. Een evaluatie van de uitwerking van de interventiestrategie 'convenant textiel' biedt de mogelijkheid om de effectiviteit van een interventie met betrekking tot de brandveiligheid in beeld te brengen. Om ten behoeve van beleidsvorming de gewenste gegevens uit de Nederlandse brandstatistiek te kunnen achterhalen is het gewenst de verzameling van gegevens te laten uitvoeren door de partij(en) die technisch brandonderzoek uitvoeren. In de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië wordt door de brandweer technisch onderzoek uitgevoerd. Aangezien de brandweer de meest onafhankelijke partij is op gebied van gegevensverzameling en bij de meeste branden betrokken is, verdient het de aanbeveling ook in Nederland de brandweer te equiperen (kennis en middelen) voor het uitvoeren van technisch brandonderzoek. Om met betrekking tot brandpreventieve interventies gefundeerde uitspraken te kunnen doen, is meer inzicht in de brandoorzaken en factoren van branduitbreiding noodzakelijk. De categorisering van brandoorzaken is in de statistiek namelijk divers en soms erg breed gesteld, waardoor een vergelijk tussen verschillende statistieken nauwelijks mogelijk is. Een aanbeveling is om in de Nederlandse statistiek eenduidige categorieën toe te passen en onderscheid te maken in branden die veroorzaakt worden door verkeerd gebruik van producten enerzijds en door defecten anderzijds. Hiervoor is het noodzakelijk te onderzoeken op welke wijze dit feitelijke onderscheid in oorzaken door verkeerd gebruik en door defect in een apparaat het beste achterhaald kan worden. Uit de twee inventarisaties door het Nibra blijkt het mogelijk meer gedetailleerd onderscheid te maken in de brandoorzaken en factoren van branduitbreiding. Deze gegevens komen globaal overeen met de Amerikaanse en Britse statistiek. Daarom wordt aanbevolen om in een structurele inventarisatie van woningbranden meer gedetailleerde gegevens te publiceren, opdat beleidsmakers hierop gefundeerd beleid kunnen ontwikkelen.
45
REFERENTIES ACFSE, 2002, Inventarisatie van branden met consumentenproducten in 2000, 2001 en 2002, Nederland. CBS, 2001, Brandweerstatistiek 2000, Voorburg/Heerlen. CBS, 2002, Brandweerstatistiek 2001, Voorburg/Heerlen. CBS, 2003, Brandweerstatistiek 2002, Voorburg/Heerlen. CBS, 2004, Brandweerstatistiek 2003, Voorburg/Heerlen. DTI, 1996, TV fires (Europe), Home Office, Department of Trade and Industry, London. DTI, 1998, Risks and benefits in the use of flame retardants in consumer products, Home Office, Department of Trade and Industry, London. DTI, 2000a, Writing safety instructions for consumer products, London. DTI, 2000b, The safety and use of tea lights and candles, Home Office, Department of Trade and Industry, London. DTI, 2000c, Effectiveness of the furniture and furnishing (Fire) (Safety) Regulations 1988, Home Office, Department of Trade and Industry, London. DTI, 2001, Causes of fires involving television sets in dwellings, Home Office, Department of Trade and Industry, London. FEMA, 2004, Fire in the United States 1992–2001, United States Fire Administration/National Fire Data Center, Federal Emergency Management Agency. Gann, R.G., 2004, Estimating data for incapacitation of people by fire smoke. Fire Technology 40. Maes, A., Ummelen, N. en Hoeken, H., 1996, Instructieve teksten. Analyse, ontwerp en evaluatie. Coutinho, Bussum. Nibra, 2001, Onderzoek naar oorzaken en gevolgen van woningbranden, Arnhem.
46
BRANDVEILIGHEID CONSUMENTENPRODUCTEN
Nibra, 2003, Inventarisatie van fatale woningbranden in Nederland NIST, 2001, Relative ignition propensity of test market cigarettes, USA. NIST, 2003a, Effect of bed clothes modifications on fire performance of bed assemblies, USA, Feb 2003. NIST, 2003b, Flammability tests of full-scale mattresses: gas burners versus burning bedclothes, USA, July 2003. ODPM, 1997, Save as houses. The report of the community fire safety task force, UK, 1997. Proulx, G., 1997, Misconceptions about human behaviour in fire emergencies, Canadian Consulting Engineer, 1997, pp. 36-38. Runyan, C.W., 1998, Using the Haddon matrix: introducing the third dimension, Injury Prevention 4, 1998, pp. 302307. Rural/Metro Fire Department, 1997, Automatic Sprinklers, A 10 year Study, A Detailed History of the Effects of the Automatic Sprinkler Code in Scottsdale, Arizona, Rural/Metro Fire Department, Scottsdale, AZ. USA Congress, 2004, Toxic Flame Retardant Prohibition Act US-CPSC, 1999, 1998 Residential fire loss estimates, United States Consumer Products Safety Commission, Washington. US-CPSC, 2000, Clothes dryer project. Final report on electric and gas clothes dryers, United States Consumer Products Safety Commission, Washington. USFA, 2002, Public Fire Education Planning: a five step process, FA-219/August 2002. VROM, 2002, Regeling FR-720 WMS, 1 maart 2002/DGM/SAS/ 2002008114. VWA, 2003, 2de tussenrapportage acrylamide in levensmiddelen inclusief vlees, VWA/2003/2451, Den Haag. VWA, 2004, Brandveiligheid wasdrogers, rapportnummer ZW2002 wwh03/ZW2003 R003, Zwijndrecht. VWA, 2004b, Brandveiligheid van woningtextiel, rapportnummer ND03R014-02, Groningen.
47