Bijlage 2 – WO II Tekst 1
Bombardement op Middelburg, mei 1940 Op 14 mei 1940 bombardeerden de Duitsers Rotterdam. Omdat de Nederlandse regering bang was dat de Duitsers nog meer steden plat zouden gooien, gaf zij zich over: de Duitsers hadden de strijd gewonnen en werden de baas in Nederland. Maar de strijd in Zeeland was nog niet voorbij. Nederlandse soldaten gaven, samen met Franse en Belgische militairen de strijd tegen de Duitsers nog niet op. Daarom lieten op 17de mei Duitse vliegtuigen bommen vallen Middelburg. De stad werd ook hevig beschoten. Overal ontstonden branden die de Markt en omgeving veranderen in ruïnes. Uit een brief die een jongen een dag na het bombardement schreef: ‘Wat we zagen, kan ik haast niet beschrijven. Zo’n verwoesting heb ik nog nooit gezien. Op veel plaatsen brandt het nog steeds. De vernieling van de Markt en het stadhuis is zo geweldig, zo grondig, dat je geen woord kunt uitbrengen en de tranen je in de ogen springen. Puinhopen en nog eens puinhopen! Je moet zoeken naar de ingang van verschillende straten die op de Markt uitkomen, je vindt ze niet. Bergen stenen, zwartgeblakerde muren, rokende verkoolde balken. Het is vreselijk! Tussen de Gortstraat en Pottenmarkt brandt de boel nog volop en de brandweer is nog druk bezig het vuur te bestrijden. Zo staan we naar de puinhopen te kijken. Een paar Duitse soldaten staan druk te fotograferen. Een schandaal vind ik dat.’
Moeilijke woorden en begrippen: Bombardement: Een groot aantal vliegtuigen vliegt en gooit in korte tijd heel veel bommen naar beneden. Deze bommen vernielen gebouwen, doden mensen en er breekt meestal op veel plaatsen brand uit.
Tekst 2
Inkwartiering in Nieuwvliet ‘Onze molen aan de Dorpsstraatstond centraal in Nieuwvliet, en de langstrekkende legers liepen bij ons in en uit. We hebben van 1939 tot oktober 1944 bijna doorlopende soldaten in huis gehad. Of we dat nu goed vonden of niet, we hadden er niets over te zeggen, zegt Susanna Luteijn nu, vijftig jaar later nog steeds verontwaardigd. Voor de verdediging van de kust waren veel soldaten bij mensen thuis ondergebracht. Ook bij de familie Luteijn, waar molen en woonhuis werden gevorderd voor inkwartiering. Suzanna Luteijn: ‘Meteen in mei 1940 kregen we zes Duitsers op de zolder van ons huis. Daarna drie die zich een zijkamertje inpikten. Ze braken, zonder het aan ons te vragen, twee bedsteden af om de kamer groter te maken. Deze drie soldaten hebben zo’n drie jaar bij ons gewoond. De `dagen brachten ze door met het verzorgen van zes paarden die ze elke dag moesten kammen en voeren. ’s Avonds bleven de Duitsers altijd in hun kamer zitten. Ze kwamen zelden bij ons en wij niet bij hen. Ze gingen gewoon hun eigen gang. Ze hadden er een soort potkachel staan met één pitje, en kwamen alleen als er iets bijzonders was. De molen gebruikten ze als een soort uitkijkpost, Bovenin hadden ze een mitrailleur gezet. We waren natuurlijk tegen de aanwezigheid van de Duitsers en we hielden de contacten heel oppervlakkig. De Duitsers waren onze vijand, maar als je elkaar elke dag ziet, ga je toch geen stommetje spelen. Het was oorlog, maar het leven ging gewoon door. Tot 1944 ging ik elke dag naar school in Oostburg. Met mijn studie ging het beroerd. Ik kreeg veel huiswerk op, maar er was maar één kachel en iedereen zat in de kamer waar de kachel stond. Ik kon me nooit terugtrekken om te leren. In september 1944 kwamen wij in de frontlinie te liggen. De gevechten tussen de geallieerden en de Duitsers vonden overal om ons heen plaats. De granaatinslagen in de molen zijn nog steeds goed te zien.”
Het woonhuis van de familie Luteijn is toen totaal verwoest, en moest later helemaal opnieuw opgebouwd worden. De molen wordt nu gebruikt als garage en opslagruimte.
Moeilijke woorden en begrippen: Inkwartiering: zonder dat het je gevraagd werd stonden er soldaten voor je deur. Zij kozen een ruimte uit waarin ze gingen wonen. Gevorderd: alles dat de bezetter, de Duitsers in dit geval, nodig hadden ‘vorderden’ze: ze pakten het van je af. Dat kon je fiets zijn, of een voorraad brood, of een deel van je huis. Je kreeg er geen geld voor en je kon het niet tegenhouden. Frontlinie: Daar waar de grote gevechten tussen de legers plaatsvond. Geallieerden: de legers van de tegenstanders van de Duitsers die samen tegen de Duitsers vochten: de Engelsen, Amerikanen, Canadezen, maar ook de Polen, en soldaten uit de landen die door de Duitsers bezet waren.
Tekst 3
Colijnsplaat, Joodse onderduikers, 1942 – 1944 In maart 1942 moesten alle joden Zeeland verlaten en in Amsterdam gaan wonen. Ook de familie Polak. Toen de razzia’s op de joodse inwoners in Amsterdam begonnen en duizenden werden afgevoerd, besloot de familie Polak onder te duiken. Via via kregen zij een onderduikplaats aangeboden bij de familie Groenleer in Colijnsplaat. Zo keerde de familie Polak stiekem terug naar Zeeland. Lion Polak was toen 10 jaar oud: ‘We kregen een eigen kamer aan de straatkant. Dat was de pronkkamer van de familie Groenleer en daar kwam nooit iemand. We moesten ons altijd erg rustig houden. Alleen ’s avonds gingen we af en toe naar buiten om een luchtje te scheppen. We waren altijd erg bang ontdekt te worden. Op het erf lag een hoop ijzer en daartussen hadden we een schuilplaats gemaakt om ons te verstoppen.’ ‘Overdag bleven we altijd op onze kamer. We sliepen op zolder. Overdag zochten we voor Groenleer (handelaar in lompen) de lompen uit, en haalden alles wat van wol uit, uit elkaar. We draaiden daar kluwens wol van, en Adriaan, de zoon van Groenleer ruilde die kluwens voor eten bij boeren in de buurt. Zo kwamen we aan voedsel.’ ‘Op een dag ging het mis. De Duitsers dachten dat Adriaan een zwarthandelaar was, en deden een inval. Wij vluchtten het huis uit en gelukkig liep het goed af. Maar het gevolg was dat we naar een ander adres moesten. We kwamen, ook in Colijnsplaat, bij de familie Engelvaart terecht. Zij woonden aan de haven, in een heel klein huisje. Hier zijn we tot de bevrijding in 1944 gebleven. Soms zaten we dagen achtereen op zolder, en als er visite kwam, mochten we niet bewegen. Mijn zuster en ik lagen soms de hele dag in de bedstee. Ik had helemaal geen lichaamsbeweging en werd steeds dikker. Na de bevrijding ben ik uit opluchting als een gek over de dijk bij Colijnsplaat gaan rennen.’
Moeilijke woorden en begrippen: Onderduikers: mensen die door de Duitsers gezocht werden en zich daarom voor langere tijd probeerden te verstoppen. Ze werden door de Duitsers gezocht omdat ze joods waren, niet in de Duitse fabrieken wilden werken of omdat de Duitsers dachten dat ze dingen deden die verboden waren. Onderduiken was gevaarlijk, niet alleen voor de onderduikers, maar ook voor de mensen die de onderduikers verstopten. Razzia: de Duitsers probeerden zoveel mogelijk mensen die ze zochten te pakken te krijgen. Dat deden ze door een buurt of straat af te sluiten en alle huizen te doorzoeken. Iedereen die ook maar een beetje verdacht was of gezocht werd (zoals joden), werd dan meegenomen. Pronkkamer: de ‘mooie’ kamer, waar het bezoek ontvangen werd. De familie leefde zelf altijd in de keuken. Van de pronkkamer werd haast nooit gebruik gemaakt. Zwarthandelaar: iemand die handelt in verboden dingen om heel veel winst te maken. Een zwarthandelaar maakt misbruik van het gebrek aan bijvoorbeeld eten.
Tekst 4
Borssele, Marokkaanse krijgsgevangenen, 1942 – 1944 In mei 1940 hadden de Marokkanen in Zeeland meegevochten met het Franse leger dat Nederland kwam helpen. Zij waren door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. In 1942 werd het poldermagazijn ingericht als gevangenkamp. ‘De Marokkanen die hier in Borssele gevangen werden gehouden zaten achter prikkeldraad in een barak aan de Zeedijk. Ik had nog nooit zulke donkere mannen gezien. Ze hadden allemaal mooie donkere krullen en dat vond ik prachtig. Ik wilde wel een lokje haar van ze hebben, maar ik durfde het niet te vragen, ‘vertelt Francina Tatenhove die als die als jong meisje de Marokkaanse krijgsgevangen heeft meegemaakt.
‘Het liefst ging je natuurlijk met een paar meiden naar het kamp, want dan durfde je meer’ vervolgt Francina. ‘Hoewel het een rottijd was, vonden we het heel spannend. We hadden van ons levendagen nog nooit een zwarte man gezien. Er was een hele donkere bij, die altijd ‘bye-bye’ tegen ons zei. Wij dachten dat hij zo heette. Pas later hoorden we dat het een groet in het Engels was.’ ‘De Marokkanen werkten in het dorp vlak bij ons huis en ik zag ze elke dag met bewaking langskomen. Ze hadden maar weinig kleren en omdat ik naaister was heb ik nog eens een vestje gemaakt of wat versteld. Ik breide ook wel eens wat voor de Marokkanen. Eigenlijk mocht dat niet. Als de Duitsers zagen dat ze een trui van je aanhadden, dan pakte ze die af. Dus breidde ik sokken, onderbroeken en onderhemden, want die konden ze toch niet zien.’ ‘De Marokkanen mochten niet bij mensen thuis komen. Dan werd je gestraft. Toch lieten we ze vaak binnenkomen en zaten ze bij de kachel. We konden niet met ze praten, want van die klanken hadden we nog nooit gehoord. Ik denk toch dat de
Duitsers vonden dat ze te vrij werden, Van de één op de andere dag waren ze verdwenen. Daarna hebben we nooit meer iets van ze gehoord.’
Moeilijke woorden en begrippen: Krijgsgevangenen: soldaten die door het leger van de tegenstander gevangen zijn genomen. Meestal worden zij beter behandeld dan gewone gevangenen.
Tekst 5
Biezelinge, dagelijks leven van een bakkersgezin, 1943 – 1944 De familie Smallegange woonde op het Marktplein in het centrum van Biezelinge. Toen was dat nog een klein dorpje met ongeveer 1000 inwoners. ‘Mijn vader begin altijd om een uur of vier ‘s morgens, geholpen door een jongen uit Den Haag die bij ons ondergedoken zat. Behalve voor het dorp en de boeren in de buurt bakte mijn vader extra brood voor joodse onderduikers, die op boerderijen in de buurt zaten. Een organisatie zorgde ervoor dat zakken vol broden ’s morgens vroeg opgehaald en verspreid werden.’ “Al in mei 1940 ging brood op de bon en kregen de mensen niet meer dan 2 kilo per week. Later werd dat nog minder. Veel mensen probeerden aan extra brood te komen door op het boerenland achtergebleven graankorrels op te rapen. Deze werden naar de molenaar gebracht om tot bloem te malen. In kleine zakjes gaven de mensen het meel aan mijn vader om er brood van te laten bakken. De één had een wit zakje, de ander een gestreept of geruit. Ik zie ze nog bij ons in de bakkerij liggen.” “Nadat Walcheren in oktober 1944 door de geallieerden onder water was gezet, stroomde Biezelinge helemaal vol met vluchtelingen. In de winkel werd het erg druk. Ik ging niet meer naar school en moest elke dag in de winkel helpen. Voor elk product moest een bon worden ingeleverd. een bon voor een ons zout of een bon voor stuk surrogaatzeep. Ik moest het op de gram afwegen. Vreselijk was dat, Ik morste wel eens wat of gaf teveel en dan kwamen we niet uit met de voorraad.” Eind oktober 1944 kwam het ook in Biezelinge tot gevechten. De eerste granaat die op het dorp viel trof de bakkerij waarbij de vader van Mayo omkwam.
Moeilijke woorden en begrippen:
Onderduikers: mensen die door de Duitsers gezocht werden en zich daarom voor langere tijd probeerden te verstoppen. Ze werden door de Duitsers gezocht omdat ze joods waren, niet in de Duitse fabrieken wilden werken of omdat de Duitsers dachten dat ze dingen deden die verboden waren. Onderduiken was gevaarlijk, niet alleen voor de onderduikers, maar ook voor de mensen die de onderduikers verstopten. Bon: heel veel dingen waren op de ‘bon’: je kon ze alleen krijgen als je een bon inleverde. Je kreeg van de Duitsers per persoon maar een paar bonnen, net genoeg om van te leven. Het was dus heel moeilijk om voor voldoende eten te zorgen als je ook nog onderduikers in huis had. Geallieerden: de legers van de tegenstanders van de Duitsers die samen tegen de Duitsers vochten: de Engelsen, Amerikanen, Canadezen, maar ook de Polen, en soldaten uit de landen die door de Duitsers bezet waren. Surrogaatzeep: heel veel dingen die je iedere dag nodig had, waren in de oorlog niet meer te krijgen. Mensen probeerden dan iets te maken dat er op leek, als vervanging. Een ander woord voor vervanging is ‘surrogaat’. Zo had je ook ‘surrogaat-koffie’en ‘surrogaat- thee’. Maar vaak was dat namaakproduct veel minder goed of lekker.