VOORGESCHIEDENIS EN VERLOOP VAN DE DUITSE AANVAL OP NEDERLAND, SPECIAAL OP ROTTERDAM, IN MEI 1940 d o o r DR. J. VERSEPUT
O
P 30 januari 1933 was Hitler tot rijkskanselier van het Duitse Rijk benoemd. Men mag hem zeker niet verwijten, dat hij de wereld niet tijdig op de hoogte gesteld heeft van zijn plannen. Reeds in 1924 had hij immers in zijn boek ,,Mein Kampf" een programma van buitenlandse politiek bekendgemaakt, waarin behalve over de herovering van de tengevolge van de vrede van Versailles voor Duitsland verloren gegane gebieden ook werd gesproken over de aansluiting van Oostenrijk en de Oekraine bij Duitsland. Bovendien werd in dit weik gepleit voor een vernietiging van de erfvijand Frankrijk. Enkele dagen na zijn benoeming tot rijkskanselier sprak hij met de kommanderende officieren van de rij ksweer baarheid over de invoering van de dienstplicht en de opbouw van een leger, welks doel moest zijn: „Eroberung neuen Lebensraums im Osten und dessen rücksichtslose Germanisierung". Voorlopig moest de vrede echter worden gehandhaafd, want het Rijk kon nog geen oorlog riskeren. Stap voor stap werd door de Führer, de titel, die Hitler na de dood van Von Hindenburg had aangenomen, op de door hem uitgestippelde weg geplaatst. Wij kunnen o.m. denken aan de invoering van de dienstplicht, de bezetting van het Rijnland, de toenadering tot Italië, de Anschluss, de ondergang van Tsjecho-Slowakije. Vele dezer maatregelen ontstonden in het brein van de Führer, ja vaak verwezenlijkte hij zijn idealen tegen de raad van zijn militaire machthebbers in. Deze feiten hebben funeste gevolgen gehad, want niet alleen ging Hitler meer en meer betekenis hechten aan zijn intuïtie, maar velen gingen ook blindelings in Hitiers ingevingen geloven. Men ging hem min of meer zien als de „Uebermensch". De leider van het Derde Rijk had het getij mee, want noch in Frankrijk noch in Engeland wilde men een oorlog voeren. In die landen stonden steeds meer mensen op, die begrip toonden voor die Duitse wensen, zoals de vereniging van alle Duitsers binnen 116
het ene rijk. De politiek van de „Appaisement" beheerste de wereld en ik behoef dan slechts te herinneren aan het vreugdebetoon, dat Chamberlain en Daladier na München te beurt viel. Na de liquidatie van het romp-Tsjecho-Slowakije en de annexatie van het Memelgebied door Duitsland begon twijfel te rijzen. Zou Hitler de waarheid hebben gesproken toen hij Chamberlain na München de slagzin ,,Peace for our time" liet zeggen? De Britse minister liet in Birmingham een ander geluid horen en beschuldigde de Führer van woordbreuk. Op 31 maart 1939 verklaarden de regeringen te Londen en Parijs, dat zij zich zouden verzetten tegen verdere agressie, waarbij Polen met name werd genoemd. De toestand werd nog meer gespannen toen op Goede Vrijdag van datzelfde jaar Italië een overval op Albanië deed. Wie zou het volgende slachtoffer worden? Engeland gaf daarop een garantie aan Griekenland en Roemenië. Toen op 1 september 1939 de Duitse troepen Polen binnentrokken verzochten Engeland en Frankrijk het staken der vijandelijkheden en toen dit niet gebeurde verklaarden de Britse en Franse Wereldrijken de oorlog aan het Derde Rijk en was de Tweede Wereldoorlog begonnen. Enkele maanden tevoren, nl. op 23 mei 1939, had Hitler de belangrijkste legeiautoriteiten in zijn werkkamer bijeengeroepen. Hij had hun gesproken over een a.s. oorlog tegen Polen, maar ook een strijd in het Westen als onvermijdelijk genoemd. De hoofdtegenstandcr aan die zijde was Engeland, dat alles zou doen om het Duitse Rijk in het Ruhrgebied aan te vallen. Een dergelijke aanval zou slechts kunnen plaatsvinden vil de Lage Landen. Hij zei dan ook: „Wir mussen daher, wenn bei polnischem Kriege England eingreifen will, blitzartig Holland angreifen. Erstrebenswert ist es, eine neue Verteidigungslinic auf hollandischem Gebiet bis zur Zuider See zu gewinnen". In de dagen van de aanval op Polen had Hitler zijn opvattingen echter enigszins gewijzigd, want hij verbood elke schending van de neutraliteit der Lage Landen, want hij wilde, dat de westelijke mogendheden een daad van agressie zouden doen, bijvoorbeeld door het overvliegen van dit neutrale gebied. In dat geval kon hij uit zelfverdediging en ter bescherming van de bedreigde staten een inval in het Westen doen. 117
Op 27 september 1939 werd in Berlijn de capitulatie van Polen bekendgemaakt en diezelfde dag ontbood Hitler, die de vorige avond vanuit het hoofdkwartier naar Berlijn was teruggekeerd, de bevelhebbers v?n de drie onderdelen van de krijgsmacht in de rijkskcnselarij. De heren hoorden daar tot hun verrassing, dat Hitler nog datzelfde jaar een aanval in het Westen wilde doen, waarbij de Duitse legers voor zover dit ons land betrof zouden oprukken door de zuidelijke delen van onze provincie Limburg. De Führer gaf geen gelegenheid tot een gedachtenwisseling, maar gaf aan Von Brauchitsch opdracht desbetreffende plannen uit te werken. Na ampele besprekingen tussen verschillende militaire autoriteiten bleek, dat de legerleiders sterk tegen dit plan waren gekant, o.m. omdat het Duitse pantserwapen in Polen aanzienlijke verliezen had geleden. Op 30 september deelden zij een en ander aan Hitler mee en deze gaf zich gewonnen, want de plannen werden ter zijde gelegd en in de vijfde „Weisung für die Kriegführung" van dezelfde dag wordt niet meer over een mogelijke aanval in het Westen gerept. De Führer had die dag ook medegedeeld, dat hij op 6 oktober een belangrijke verklaring in de rijksdag zou afleggen. Deze bestond uit zijn vredesboodschap aan de beide westelijke tegenstanders. Deze antwoordden echter niet en op 9 oktober kreeg Von Brauchitsch te horen, dat de aanval op de Lage Landen op 25 november moest plaatsvinden. Dit feit gaf Leeb in de pen: „Alle Anordnungen des O.K.H, deuten darauf hin, dass man diesen Wahnsinnsangriff unter Verletzung der Neutralitat Hollands, Belgiens und Luxemburgs wirklich machen will. Die Rede Hitlers im Reichstag war also nur ein Belügen des deutschen Volkes". Hitier kon zich blijkbaar niet losmaken van dit plan. In twee nachten dicteerde hij een stuk van 58 bladzijden, waarin hij o.m. wees op het grote belang van de bezetting der neutrale staten als steunpunt voor luchtaanvallen op Engeland. Hoewel in bepaalde militaire kringen nog werd gedacht aan verzet tegen de uitvoering van die order was men ten slotte nog van oordeel, dat het een officier niet paste zich tegen een uitgevaardigd bevel te verzetten, vooral niet, wanneer een niet-uitvoeren rampzalige gevolgen voor het vaderland zou kunnen hebben. Men was zich nog nist bewust, dat het bewind van Hitler fatale gevolgen voor datzelfde vaderland zou hebben. Bovendien had diezelfde Führer alle ver118
antwoordelijkheid op zich genomen, men waste dus tenslotte zijn handen in onschuld. Toch bleef er, zoals wij hier onder zullen zien, oppositie bestaan, maar deze had weinig of geen betekenis en in de zesde „Weisung für die Kriegführung" van 9 oktober werd opdracht gegeven tot het voorbereiden van de aanval in het Westen. Half oktober was het operatieplan, dat de naam ,,Fall Gelb" kreeg, gereed. Slechts een betrekkelijk gering gedeelte is gewijd aan ons land. Over het midden en noorden van Nederland lezen wij: „ArmeeAbteilung Nord greift über Linie Rheine-Rhein westlich Bocholt über den IJssel in allgemeiner Richtung Utrecht an und gewinnt die Grebbe-Linie. Jede Möglichkeit, durch diese Linie und durch das zur Ueberschwemmung vorbereitete Gebiet beiderseits Utrecht vorzustossen, gegebenerfalls zur Besetzung von Amsterdam und Rotterdam zu schreiten, ist auszunutzen. Die erforderlichen Verstarkungen werden alsdann zugeführt werden. Die Provinz Groningen ist durch schwache Krafte zu besetzen". Een tweede leger zou over de Maas trekken tussen Nijmegen en Arcen en vervolgens snel oprukken in de richting Aerschot. Het belangrijke zesde leger zou ook de Maas forceren, nl. tussen Venlo en Maastricht en dan doorstoten naar het Albertkanaal. Dit gehele plan werd sterk bekritiseerd. Zo betwijfelde generaal Keitel de uitvoerbaarheid van een snelle doorbraak van de Grebbelinie. Een en ander had tengevolge, dat de legerleiding besloot af te zien van een bezetting van ons land (29 oktober 1939). Dit wilde evenwel niet zeggen, dat wij geheel buiten de veldtochtsplannen bleven. In het plan van 29 oktober stond bijvoorbeeld, dat de Duitsers als opmarsweg voor het zesde leger het gebied ten zuiden van Venlo zouden gebruiken. Men meende echter, dat deze kwestie op vredelievende wijze zou kunnen worden geregeld. Men was dus volkomen teruggekeerd naar de opvattingen van de Duitse Generale Staf uit het begin van deze eeuw. Hoe kwam men echter op de gedachte, dat Nederland een dergelijke doortocht niet zou beschouwen als een schending der neutraliteit? Misschien is de oplossing te vinden aan de hand van een aantal Duitse dokumenten. Uit deze stukken blijkt, dat op 5 september 1939 de Nederlandse minister Van Kleffens aan de Duitse gezant in Den Haag had gevraagd of Duitsland aan ons land luchtdoelartillerie 119
kon leveren. De Duitse gezant Zech schrijft in zijn naar Berlijn gezonden verslag, dat hij na ampele overwegingen meent, dat dit verzoek moet worden ingewilligd, omdat, in verband met het regelmatig overvliegen van Nederland door Britse vliegtuigen, Duitsland daardoor a.h.w. een vooruitgeschoven post in Nederland kan krijgen. Reeds op 10 september wordt uit Berlijn adhesie met deze zienswijze betuigd en wordt bovendien gepleit voor het leveren van Duits bedieningspersoneel. Wanneer dit laatste onverhoopt op tegenstand zou stuiten zou men ook genoegen willen nemen met een regeling krachtens welke Nederlandse militairen een scholing in Duitsland zouden ontvangen. De volgende dag reeds meldde Zech telefonisch naar Berlijn, dat de Nederlandse regering drie officieren naar Duitsland zou zenden. Er zijn daarop nog verdere besprekingen gevolgd, maar de bewerker van de uitgave der Duitse dokumenten tekent in dit verband aan, dat in Duitse archieven desbetreffende stukken ontbreken. Uit latere mededelingen blijkt echter, dat deze onderhandelingen tastbare resultaten opleverden. In een stuk van 12 december 1939 toch lezen wij, dat Berlijn in oktober zijn goedkeuring had gehecht aan de leverantie van 80 luchtdoelkanonnen met de bijbehorende munitie. Van dit aantal waren blijkbaar reeds 4 stukken geleverd. Op last van het opperbevel van het leger was echter de levering van 36 andere kanonnen opgehouden. Desalniettemin werd in de daarop volgende weken een aflevering van 110 kanonnen aan de Nederlandse regering in uitzicht gesteld en werd zelfs de belofte gedaan, dat tegen de zomer van 1940 Duitsland nog 18 bombardementsvliegtuigen zou afzenden. In de laatste week van december 1939 werd evenwel door Von Ribbentrop, op last van Hitler, bepaald, dat de aflevering in vertraagd tempo moest geschieden, terwijl op 24 januari 1940 Hitler order gaf de leverantie geheel stop te zetten. Het plan van 29 oktober ondervond veel tegenkanting, m.n. van de zijde van de kommandanten der luchtstrijdkrachten. Zij hadden echter weinig kans hun ideeën te verwezenlijken, want de datum waarop de aanval zou plaatsvinden naderde met rasse schreden. In verband met de ongunstige weersvooruitzichten werd die invalsdag echter opgegeven en op 11 november begon van de zojuist genoemde kant wederom een actie. Twee dagen daarna 120
deelde Hitler mede, dat hij het gehele plan Holland wederom zou onderzoeken. Dit gaf aanleiding tot het formuleren van een nieuw plan krachtens hetwelk men zich zou beperken tot de bezetting van de Waddeneilanden, behalve Texel, en van het gebied ten oosten van de Grebbelinie. Er was ook in opgenomen een plan om ten zuiden van de Waal door te stoten met het doel een deel van de Nederlandse kust, nl. tussen Hollands Diep en Westerschelde, te bezetten. Hitler, die zich bewust was van zijn kwaliteit als spreker en die overtuigd was van zijn overredingskracht riep de leidende personen (180 a 200) op 23 november 1939 samen in de Rijkskanselarij. In een toespraak, die anderhalf uur duurde, zette hij het gehele opmarsplan uiteen. Teneinde eventuele oppositie te voorkomen zei hij o.m.: ,,Mein Entschluss ist unabanderlich. Ich werde Frankreich und England angreifen zum günstigsten und schnellsten Zeitpunkt. Verletzung der Neutralitat Belgiens und Hollands ist bedeutungslos. Kein Mensch fragt danach, wenn wir gesiegt haben... So lange ich lebe, werde ich nur an den Sieg meines Volkes denken. Ich werde vor nichts zurückschrecken und jeden vernichten, der gegen mich ist. Ich will den Feind vernichten. Hinter mir steht das deutsche Volk, dessen Moral nur schlechter werden kann. Nur wer mit dem Schicksal kampft kann eine gunstige Vorsehung haben. In den letzten Jahren habe ich viele Beispiele der Vorsehung erlebt. Auch in der jetzigen Entwicklung sehe ich die Vorsehung". Het resultaat was, dat de militaire leiders het hoofd bogen en eveneens berustten in de verplaatsing van het zwaartepunt van de grote aanval naar de richting Sedan. Het plan Holland werd regelmatig bestudeerd en in januari 1940 werd het weer zodanig gewijzigd, dat men, teneinde een zich vastzetten van Engeland in de Vesting Holland te voorkomen, weer besloot het gehele gebied van ons land te bezetten. Op 1 februari waren de verschillende hergroeperingen der Duitse strijdkrachten voltooid. Snelheid van handelen was van overwegende betekenis en daarom wilde Hitler voor het eerst de inzetting van luchtlandingstroepen. De aanvankelijk beperkte inzet werd steeds meer uitgebreid en op 11 januari 1940 werd bepaald, dat deze troepen zou121
den worden gebruikt in de strijd om de Vesting Holland. Enkele weken later werd vastgelegd, dat er twee eenheden zouden worden afgeworpen bij 's-Gravenhage, de bruggen bij Rotterdam, Dordrecht en Moerdijk. De leiding van deze eenheden zou berusten bij generaal Student. Op 8 mei werden de desbetreffende orders uitgegeven. Er zouden landingstroepen worden benut bij Valkenburg, Loosduinen en Ypenburg, die als opdracht kregen: „Hauptstadt nehmen, die Regierung ausschalten und die Königin gefangennehmen". Daarnaast zouden vier landingen plaatsvinden bij de ,,Brücken über den Waal und die Maas bei Rotterdam, Dordrecht und Moerdijk". Zij moesten deze rivierovergangen „Unzerstört in Besitz nehmen und sie bis zum Eintreffen der schnellen Verbande der 18. Armee halten". Snelheid was alles en daarom meende men ook gebruik te mogen maken van Nederlandse uniformen. De inval zou zodanig moeten verlopen, dat in ieder geval de Duitsers aan het einde van de eerste dag in de Peel-Raamstelling, aan die van de tweede aan het Wilhelminakanaal en aan die van de derde aan de Moerdijk zouden staan. Op 10 mei 1940 begon de aanval, die reeds bijna dertig maal was uitgesteld. Na het sluiten van de vrede van Versailles voelde Frankrijk zich nog altijd bedreigd door Duitsland. Het zocht overal steun en het slaagde erin met België een militair verdrag te sluiten, krachtens welke overeenkomst de Franse legers bij een Duitse aanval onmiddellijk stellingen in België zouden bezetten. De Franse noordgrens werd dan ook, in tegenstelling met die in het oosten, praktisch gesproken onverdedigd gelaten. Het verdrag van Locarno (1925) scheen de veiligheid van de Derde Republiek te garanderen, maar toen Hitler het Rijnland liet bezetten en het Locarnoverdrag opzegde, kwam alles op losse schroeven te staan. Dit enorme Duitse succes werd volledig toen Leopold III het militaire verdrag met de Franse republiek opzegde om in navolging van Nederland een neutraliteitspolitiek te gaan volgen. Wie dus het eerst de Belgische grenzen zou overschrijden was vijand. Hoewel Frankrijk na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Brussel pleitte voor het toelaten van Franse troepen op Belgisch grondgebied werd dit verzoek afgewezen. 122
Desniettegenstaande hielden de Franse legerautoriteiten zich bezig met een opmars naar het noorden. Daartoe werd het zevende leger in de omgeving van Reims geconcentreerd. Vanaf eind oktober 1939 werd dit meer en meer in de richting van Duinkerken verplaatst. In die dagen ging men ook rekening houden met een Duitse inval in Nederland om daar een basis tegen Engeland te vestigen. Generaal Gamelin begon aan de uitwerking van een plan om in dat geval ons land te hulp te komen, maar enkelen van zijn militaire raadgevers geloofden, dat in zo'n geval ook België in de oorlog zou worden betrokken, zodat een vervoer van troepen over zee niet zo noodzakelijk zou zijn. Op 7 november kreeg men in Parijs een bericht binnen, waaruit bleek, dat Hitler een bezetting van Vlissingen en Rotterdam aan de Nederlandse regering wilde vragen. Dit gerucht gaf de doorslag en toen werd, mede in aanwezigheid van hoge Britse militairen, behalve over het operatieplan Schelde, waarin hulpverlening aan België was geregeld, ook gesproken over één, dat de naam Hollande kreeg. Er werd bepaald, dat twee divisies de Scheldemond, nl. ZeeuwsVlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland met de landengte van Woensdrecht, zouden bezetten. Een gedeelte dezer eenheden zou over zee, een ander deel over land worden vervoerd, terwijl met de algehele leiding de generaal Giraud zou worden belast. Zelfs werd nog even gedacht aan het inzetten van para's op de Zeeuwse eilanden, maar dit voorstel werd spoedig terzijde gelegd. In het begin van december 1939 werd het plan nader uitgewerkt, want toen werd bepaald, dat de Fransen zouden doorstoten tot bij Breda om dan in contact te komen met de verdedigers van de Vesting-Holland. Deze troepen kregen ook tot taak de spoorlijn Antwerpen-Dordrecht in handen te houden. Generaal Giraud wilde evenwel verder gaan en begon te ijveren voor de bezetting van een linie van Turnhout naar 's-Hertogenbosch. Hij vreest echter een debacle, want zijn vertrouwen in de Belgische en Nederlandse weerstand is zeer gering, maar men schonk geen aandacht aan zijn argumenten. Op 14 april 1940, na de wisseling in het opperbevel in ons land, kwam hij op de zaak terug. Meer dan ooit was hij overtuigd van het grote risico, dat de Fransen zouden lopen, wanneer zij zo ver naar het noorden 123
zouden oprukken, maar generaal Gamelin antwoordde hem op 16 april, dat hij volledig vertrouwen had in de kundigheden van generaal Giraud en dat hij niets in de plannen wilde wijzigen. Op 2 mei werden de laatste maatregelen getroffen. De schepen, die moesten dienen voor het transport der Fransen werden in Duinkerken gereed gelegd en op de bewuste 10de mei kon generaal Giraud om even na 7 uur bevel geven de manoeuvre Breda ten uitvoer te brengen. De Engelsen hadden niet veel vertrouwen in de Nederlandse verdediging. Zij besloten het de Duitsers zo moeilijk mogelijk te maken en toen in de eerste dagen van mei 1940 geruchten gingen lopen over een mogelijke Duitse inval in de Lage Landen werden in Britse havens mijnenleggers in gereedheid gebracht, die tot taak kregen in voorkomend geval mijnenvelden te leggen voor de Nederlandse kust. Men zou dan tevens, zoals reeds tevoren was overeengekomen, via Umuiden de goud- en diamantvoorraden uit Nederland onder zijn hoede nemen. Ten slotte werden er vier schepen klaargemaakt, die deskundigen zouden vervoeren, die zouden worden belast met de vernietiging van aanwezige voorraden in IJmuiden, Hoek van Holland, Vlissingen en Antwerpen. Men kende in ons land de grensbataljons, die steeds onder de wapenen waren en die waren gelegerd in de nabijheid van de zeeen landgrenzen. Deze eenheden zouden na het uitgaan van telegram O, luidende: „Opstellingen innemen", hun oorlogsopstellingen innemen. Wanneer de spanning verder zou stijgen konden de telegrammen P (waarschuwingstelegram) en Q (oproepingstelegram) uitgaan. In dat geval kwamen bepaalde troepen, die bestemd waren voor de grens- en luchtverdediging onder de wapenen. De verdere mobilisatie verliep in twee fasen, nl. na het uitgaan van de telegrammen A en B kwam de vóórmobilisatie tot stand en na het uitgaan van telegram C volgde de algemene mobilisatie. Na de Italiaanse aanval op Albanië waren de telegrammen O, P en Q uitgegaan. Op 23 en 24 augustus waren de telegrammen A en B uitgegeven en op 28 augustus volgde telegram C, luidende: „Algemeene mobilisatie. Eerste mobilisatiedag 29 augustus 1939". Op 3 september 1939, de dag van de Engelse en Franse oorlogs124
verklaring aan Duitsland, was het Nederlandse leger volledig gemobiliseerd, maar ook geconcentreerd. De O.L.Z., generaal Reynders, wilde na een kortdurende verdediging van de Maas-IJssellinie de tegenstand in eerste instantie voeren bij de Grebbelinie, die naar het zuiden moest worden verlengd met stellingen tussen Lek en Maas om dan aan te sluiten op de Peel-Raamstelling. In de dagen, dat men daar zou strijden zouden bevolking en vee uit de geïnundeerde gebieden worden geëvacueerd naar het gebied binnen de Vesting Holland, de centrale reduit met het kortste front. Die laatstgenoemde linie moest zo lang worden verdedigd tot de hulp van de bondgenoten zou zijn aangekomen. Uit een en ander blijkt, dat dit plan uitstekend paste bij dat van generaal Gamelin. Minister Dijcxhoorn kon zich, zoals tijdens verschillende besprekingen bleek, niet met dit plan verenigen. Hij geloofde niet in een terugtocht van twee legerkorpsen onder druk van de vijand, die de overmacht in de lucht zou hebben. Hij meende, dat een terugtocht uit de Grebbelinie naar de oostzijde van de Vesting Holland, die het uiteindelijke doel moest zijn, gepaard zou gaan met enorme verliezen. Daarbij kwam nog de vraag wat er met die troepen in de Peel-Raamstelling zou gebeuren. Onze minister van defensie bepleitte daarom een onmiddellijke concentratie binnen de Vesting Holland. In het begin van het jaar 1940 waren de tegenstellingen tussen O.L.Z. en Regering zo toegespitst, dat de kloof onoverbrugbaar was. De opperbevelhebber besloot heen te gaan en met ingang van 6 februari werd generaal Winkelman met die taak belast. De nieuwe opperbevelhebber helde aanvankelijk over tot de mening, dat een hardnekkige verdediging van het oostfront van de Vesting Holland de grootste kans op succes zou opleveren, maar na verloop van enige tijd kwam hij tot de overtuiging, dat die linie te veel zwakke punten had, o.m. bij Utrecht, terwijl bovendien Amsterdam onder vuur zou komen te liggen. Het voornaamste bezwaar was evenwel, dat een hergroepering van het leger een zeer ongunstige indruk, zowel in het binnen- als in het buitenland zou maken. Hij besloot dan ook alle verdedigingsmiddelen te concentreren in de Grebbestelling, de Waal-Lingestelling en de Peel-Raamstelling. 125
De moeilijkheid was echter de verdediging van die laatste stelling en de generaal begon steeds meer te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van dat plan, omdat deze linie a.h.w. in de lucht hing, omdat deze geen aansluiting aan de Belgische verdedigingslijn gaf. België zou een Duitse opmars trachten te stuiten bij een lijn, die liep langs het Albertkanaal naar Antwerpen. Ten noorden daarvan zouden slechts vertragende gevechten worden geleverd. Dit betekende dus, dat er daar geen aansluiting was op onze Peel-Raamstelling. Er was een opening van dertig a veertig kilometer. Dit was het beruchte trouée de Limbourg, waarover reeds zo vaak in deze eeuw was gesproken. Had de Belgische regering niet nog in 1919 aangedrongen op het sluiten van een militaire conventie, waarin o.m. de gezamenlijke verdediging van dat gebied zou worden geregeld? Minister Van Karnebeek had dit voorstel, omdat dit zo in strijd was met onze neutraliteitspolitiek, van de hand gewezen. Wanneer de oorlogsdreiging in 1939 komt, wordt die verdediging in Belgische militaire kringen wederom besproken. Generaal Van Overstraeten is een voorstander van samenwerking met Nederland, maar koning Leopold III blijkt daarvan geen voorstander. Eindelijk, in november 1939, zwicht de koning en dan gaan beiden zelfs naar Den Haag om over een eventuele samenwerking te spreken, maar zij bereiken hier geen enkel tastbaar resultaat. Eindelijk ziet men ook in Den Haag in, dat samenwerking, m.n. bij die kwestie van de Peel-Raamstelling alleszins gewenst is en dan probeert de Nederlandse legerleiding in februari 1940 tot een nadere regeling te komen, maar de Belgen blijken niet enthousiast. Wanneer echter de wisseling in het opperbevel een feit is geworden en daaruit misschien een volkomen wijziging van de Nederlandse verdediging zal voortkomen, krijgt men in Brussel wederom belangstelling. De koning toont zich zeer geïrriteerd, wanneer hij verneemt, dat de Nederlanders waarschijnlijk onmiddellijk zullen terugtrekken uit de Peel-Raamstelling, hetgeen volgens Z.M. een isolementspolitiek ten gunste van de invaller zal zijn, die dan immers zonder tegenstand te ontmoeten naar het westen kan doorstoten. Wederom beginnen besprekingen, maar wanneer Belgische militairen een bezoek hebben gebracht aan de Peel126
Raamstelling zijn zij zo ontdaan, dat zij een hergroepering van het Belgische leger in een verdedigingsgordel aansluitend op die uitermate zwakke Peel-Raamstelling, noodlottig achten. Dit betekent dus, dat la trouée de Limbourg onverdedigd blijft, maar dit houdt ook in, dat generaal Winkelman zijn plannen zodanig opstelt, dat onmiddellijk na een inval alle in Noord-Brabant gelegerde troepen achter de grote rivieren zullen worden teruggetrokken, hetgeen blijkt uit de concentratie dier eenheden in en om 's-Hertogenbosch (9/10 april 1940). Het zal wel dit feit zijn, dat generaal Van Overstraeten doet aantekenen: ,,Ce splendide isolement préparé une mise hors cause rapide... tandis que les Francais brülent les étapes pour leur tendre la main, au risque d'etre coupes et jetés a la mer". De Nederlandse regering had vele waarschuwingen betreffende een inval ontvangen en dit had tengevolge, dat langzamerhand minder aandacht aan deze mededelingen werd gehecht, maar na 7 mei werden deze berichten wel zeer dringend. De O.L.Z. seinde op 9 mei omstreeks 20 uur 45 aan alle ondercommandanten: „Van de grens komen zeer verontrustende berichten binnen. Weest derhalve hedennacht bijzonder op uw hoede". Toen er echter toch nog voor zeer dringende aangelegenheden bijzondere verloven werden verleend, vatte opnieuw de mening post, dat het wel weer niet zo erg zou zijn. Deze keer was het evenwel geen loos alarm, want in die nacht vond de inval plaats. In de vroege ochtenduren van die fatale dag trokken sterke Duitse eenheden tussen Vaals en Enschede en zwakkere bij Koevorden en Nieuwe Schans over onze grens, terwijl ongedacht sterke afdelingen parachutisten tussen Moerdijk en Leiden landden. De strijd werd over het gehele front ten zuiden van de Waal op verrassende, vaak niet in overeenstemming met het volkenrecht zijnde wijze, ingezet. Dank zij de paraatheid en koelbloedigheid der Nederlanders gelukte de overrompeling slechts op enkele plaatsen, bijvoorbeeld bij Gennep, maar de over de daarliggende brug voortsnellende pantsertrein werd bij Mill tot staan gebracht. In de loop van de dag werd de Maaslinie geforceerd, waarna de Duitse troepen oprukten naar de Peel-Raamstelling, die slechts zwak was bezet, want Noord-Brabant was na het bekendworden 127
van de inval onmiddellijk door de meeste Nederlandse eenheden ontruimd. Ten noorden van de Waal rukten sterke eenheden naar de Gelderse IJssel, die in de middag van diezelfde dag werd overschreden en reeds tegen de avond bereikten de eerste vijandelijke troepen de voorposten van de Grebbelinie ten westen van Wageningen. Ook in het noorden vorderden de Duitsers, maar ernstiger was hetgeen in het hart van het land was geschied. Daar waren reeds in de vroege morgenuren de vliegvelden Ypenburg, Ockenburg, Valkenburg en Waalhaven bezet, terwijl de bruggen bij Zwïjndrecht en Moerdijk onbeschadigd in handen van de overvaller waren gevallen. Bovendien hadden de Duitsers een klein bruggehoofd op de noordelijke oever van de Nieuwe Maas in hun bezit weten te krijgen. De O.L.Z. onttrok zelfs troepen aan de bedreigde Grebbelinie. De Fransen waren onmiddellijk naar ons land opgerukt en m de avonduren van de invalsdag bereikten de eerste groepen ons grondgebied. Op 11 mei werden de Fransen en Nederlanders in NoordBrabant teruggedrongen, terwijl de Grebbelinie ernstig werd bedreigd en in het noorden de Wonsstelling, die de Afsluitdijk beheerste, door oprukkende Duitse troepen werd bereikt. Slechts enkele gunstige berichten konden worden gegeven, nl. het terugdringen van de gelande luchtlandingstroepen in westelijk Nederland. Noord-Brabant werd op de 12de mei bezet en kort na het invallen van de duisternis slaagden Duitse groepen er in achter de Grebbelinie te komen. De 13de mei bij het invallen van de duisternis werd het bevel tot het ontruimen van de Grebbe-, Betuwe- en Waal-Lingestelling uitgevaardigd. De terugtocht in westelijke richting werd zonder grote verliezen uitgevoerd, maar de gevechtskracht was op 14 mei danig verzwakt. Het bericht van het vertrek van de koningin en de regering had het moreel der onderhavige troepen zeer geschokt, zodat ook daardoor de gevechtswaarde was gedaald. De successen, die bij Kornwerderzand en in de omgeving van Den Haag werden geboekt konden deze achteruitgang, die nog verergerd werd door het verlies van het Eiland van Dordrecht 128
niet goedmaken. Toen kwam het bombardement van Rotterdam en dit werd de aanleiding van het besluit de strijd te staken. Slechts in Zeeland gingen de gevechten door, maar na de beschieting van Middelburg op 17 mei eindigde ook daar de strijd. Rotterdam was het belangrijkste centrum van de Etappen- en Verkeersdienst, waar in talrijke magazijnen grote voorraden waren opgelegd, waarvan de bewaking was toevertrouwd aan een etappenbataljon. Daarnaast bevond zich in de Maasstad het grootste gedeelte van het depot genietroepen en het depot luchtstrijdkrachten, terwijl aan maritieme middelen een afdeling mariniers en het marinedepot in de stad waren gelegerd. De meeste militairen - 250 officieren, 1150 onderofficieren en 5750 korporaals en manschappen - waren ingedeeld bij de technische troepen, die geen speciale gevechtsopleiding hadden genoten, zo als ook door de volgende gegevens kan worden aangetoond, want van die bezetting waren 750 militairen eerst op 6 mei ingelijfd, dus totaal ongeoefend, terwijl 670 rekruten een diensttijd hadden gehad van ongeveer drie maanden en 1500 militaire werklieden waren. In Rotterdam bevonden zich op 10 mei 1940 feitelijk geen gevechtsklare eenheden. Het vliegveld Waalhaven werd bewaakt door kleine eenheden, die tot taak hadden de luchthaven te verdedigen en de toegangswegen onder vuur te houden, nl. ter beveiliging tegen overvallen door een vijfde kolonne. Tegen vier uur 's-morgens van de 10de mei 1940 verschenen twee Duitse bommenwerpers, die de lu.mitr.opstelling in de zuidwesthoek en die aan de zuidzijde van het landingsterrein Waalhaven bombardeerden en mitrailleerden. Opstijgende jagers konden de beide aanvallers neerschieten, maar daarna kwam de grote aanval. Wel is waar werden veertien vliegtuigen vernietigd, maar de aangerichte schade was groot en een klein uur later werden van een hoogte van 100 a 200 meter valschermtroepen gedropt. Onmiddellijk daarna landde het eerste echelon luchtlandingstroepen, terwijl golven valschermtroepen werden uitgeworpen. Nu wreekte zich de belemmering van het niet gedekt zijn in de rug met automatische wapenen en merkte men het gemis aan handgranaten. De opstellingen werden de een na de ander, wel is waar niet zonder slag of stoot, door de Duitsers uitgeschakeld. 129
De verliezen aan gesneuvelden en aan hun verwondingen overledenen bij de moedige verdedigers bedroegen in totaal 51 personen. Reeds na enkele uren was het gehele vliegveld Waalhaven in Duitse handen, waarbij de aanvallers behalve de aanwezige automatische wapenen, twee luchtdoelbatterijen en ongeveer 400 gevangenen in handen vielen. De bezetting van de vliegbasis heeft verstrekkende gevolgen gehad, omdat de vijand in het bezit kwam van een belangrijke basis in de rug van het zuidfront van de Vesting Holland. Omstreeks vijf uur waren die morgen ter weerszijde van de Maasbruggen twaalf watervliegtuigen op de rivier geland, waaruit met behulp van rubberbootjes ongeveer 150 man aan land werden gezet, die feitelijk geen tegenstand ondervonden. Op de noordoever werden enkele gebouwen op het bruggehoofd aan de Boompjes bezet. Het Noordereiland werd eveneens overmeesterd. In die tijd rukten versterkingen, die op het vliegveld Waalhaven waren geland, naar de bruggen op. Deze troepen geraakten in gevecht met Nederlandse troepen, maar degenen, die bij de Hillelaan stonden konden weinig doen tegen deze troepen, die tot hun grote verrassing naderden in motoren, bewapend met mitrailleurs, met pantserafweergeschut van 3,7 cm en met mortieren van 7,5 cm. De aanvallers slaagden er in de weg naar hun kameraden te openen. In de loop van de middag was de tegenstand gebroken en was het eiland IJsselmonde voor een belangrijk deel in handen van de overweldiger. De toegangswegen waren bovendien afgegrendeld, want de Duitsers beheersten de toegangswegen naar de bruggen van Alblasserdam, Barendrecht en Spijkenisse, terwijl zij de rivierovergangen bij Zwijndrecht en Moerdijk ongeschonden in handen hadden gekregen. De Duitsers hadden een groot succes behaald, want zij hadden een belangrijke bres in de Vesting Holland geslagen. Het spreekt vanzelf, dat er tegenmaatregelen werden getroffen. In de avond van 10 mei was op de noordelijke Maasoever een verdedigend front gevormd van de Merwehaven tot en met het emplacement van de drinkwaterleiding. Bij de Boompjes had men evenwel dit front moeten terugnemen achter de Scheepmakershaven, aangezien een deel van de Boompjes in brand stond. Behalve dit verdedigingsfront waren maatregelen getroffen om de 130
stad te beveiligen tegen binnendringende valschermjagers. Een zwak punt was echter, dat de Duitsers voortdurend versterkingen konden aanvoeren. Wel is waar was het vliegveld Waalhaven door Nederlandse en Engelse vliegers gebombardeerd, maar het was nog bruikbaar. Dit veranderde evenwel na de beschieting door marine-eenheden en door een batterij 10-veld, die in stelling stond bij de Kralingse Plas. Een tweede kritiek punt was de geringe luchtverdediging. De vijand had de heerschappij in de lucht en deze kon niet vernietigd worden door de geringe luchtbestrijdingsmiddelen, waarover wij konden beschikken, nl. één peloton van vier mitrailleurs en twee pelotons van drie stukken 2 tl. In de vroege morgen van de 11de mei kwamen belangrijke troepencontingenten in de stad aan, maar de meeste militairen waren zeer vermoeid. Zij werden echter ter plaatse ingedeeld. Het Maasfront kon worden versterkt, terwijl, in verband met meldingen betreffende luchtlandingstroepen, die vanuit het Westland de stad zouden naderen, ook in de westelijke stadsgedeelten een frontversterking kon worden uitgevoerd. De Duitsers, die in Rotterdam zaten, kregen het niet gemakkelijk en zelfs dreigde voor dezen een vernietiging. Het aantal gesneuvelden was groot en generaal Student schijnt enkele malen bevel te hebben gegeven het bruggehoofd aan de Boompjes, dat was ingekrompen tot het gebouw van de Nationale Verzekeringsbank geheel te ontruimen. Oberstleutnant Von Choltitz weigerde aan dit bevel gehoor te geven. In een dagboek van een Duits militair lezen wij onder 10 mei 1940 omstreeks 13 uur: ,,Wir halten den Brückenkopf. Jenseits der Insel tobt heisser Kampf. Die besten Kameraden sind hin. Einer nach dem andere vvird zurück gebracht". Op 11 mei tekent hij aan: „Die hollander wagen es zwar nicht uns anzugreifen, aber es ist ein hinterlistiger Hauserkrieg. Einer nach dem andere fallt". De 12de vond er weinig activiteit waar te nemen en kon het Nederlandse front worden geconsolideerd. Er was slechts enige luchtactiviteit, zelfs ook van Nederlandse zijde. De Duitsers wierpen bommen op het Maasstation, het Oostplein, waardoor branden ontstonden, waaraan ook de marinierskazerne ten offer viel, en bij de kruising van Kruiskade en Westersingel. In de stad was het onrustig, want er liepen vele geruchten, die 131
er toe leidden, dat bij de troepen de onrust toenam, terwijl de verhalen over verraad onderling wantrouwen zaaiden. De zenuwachtige gemoedstoestand gaf aanleiding tot wilde schietpartijen, in vele gevallen zelfs op eigen troepen. Bij de kantonnementscommandant kwamen in die dagen voortdurend, zowel van burgerals van militaire zijde, berichten binnen, die aanleiding gaven tot het nemen van maatregelen, waarvan het gevolg is geweest, dat de troepen meer dan strikt noodzakelijk was, werden vermoeid, terwijl ook de kleine staf van die commandant te zwaar was belast, waardoor de aandacht te sterk van de hoofdzaak werd afgeleid. In de namiddag van 12 mei ontving de O.L.Z. berichten, die er op wezen, dat een Duitse pantserkolonne door de Langstraat oprukte en die nacht werd vernomen, dat deze eenheid de Moerdijk had bereikt. Aangezien de Fransen de Moerdijk niet hadden kunnen bereiken en de actie van de lichte divisie op het Eiland van Dordrecht geen tastbaar resultaat had opgeleverd, moest men de zuidelijke toegangsweg naar Rotterdam als afgesneden beschouwen. De weg naar het centrum van ons land lag derhalve voor de invaller open tenzij hem de toegang bij de Maasstad kon worden belet. Generaal Winkelman achtte het daarom noodzakelijk, dat het Duitse bruggehoofd op de noordelijke Maasoever werd opgeruimd. Bovendien dacht hij aan het tot springenbrengen van de Maasbruggen. Op 13 mei om 2 uur 30 kregen de in Rotterdam verblijvende mariniers opdracht het bruggehoofd te veroveren. De aanval was echter onvoldoende voorbereid. Desalniettemin is deze bijna gelukt, want de Duitsers in het gebouw van de Nationale Verzekeringsbank hadden reeds een witte vlag gereed toen de mariniers terugtrokken. De gegeven opdracht was derhalve niet uitgevoerd. Omstreeks 16 uur bracht een kapelaan van de Lourdes Parochie op het Noordereiland het verzoek tot het staken van het vuren over. Aan dit verzoek konden de Nederlanders niet voldoen en zo moest hij onverrichterzake naar zijn standplaats terugkeren. Hij had echter ook medegedeeld, dat de Duitsers om 18 uur 30 zouden overgaan tot een artilleriebeschieting van de stad. Deze laatste mededeling bleek op waarheid te berusten, want op genoemd tijdstip begonnen de Duitsers in te schieten op de 132
kerktoren bij de Veemarkt, maar het kwam die avond niet tot een werkelijke beschieting. Overste Wilson, de vertegenwoordiger van de O.L.Z. binnen Rotterdam, had die morgen reeds met de chef staf landmacht getelefoneerd om deze mede te delen, dat een hardnekkige tegenstand onherroepelijk de vernietiging van de tweede stad des lands tengevolge zou hebben. Hij had echter geen definitief antwoord ontvangen, maar de O.L.Z. gaf de kantonnementscommandant die middag opdracht om in weerwil van het uitblijven van hulp van buiten de toegangspoort naar het hart van het land tot elke prijs te verdedigen. De Duitse 18de Armee had indertijd als opdracht gekregen: doorstoten in zuidelijk Nederland met als doel te voorkomen, dat geallieerde eenheden in contact zouden komen met Nederlandse legeronderdelen. Dit leidde er toe, dat deze Duitse groepen moesten doorstoten tot in het kustgebied. De tweede opdracht was om daarna de Vesting Holland vanuit het zuiden binnen te vallen. Toen op 12 mei om 18 uur 25 de 9de pantserdivisie via Loon op Zand de troepen bij de Moerdijkbrug bereikte kon het eerste gedeelte van de opdracht als volbracht worden beschouwd. Het Nederlandse leger was geisoleerd en zat opgesloten in de Vesting Holland. Op het Noordereiland was de toestand echter hachelijk geworden. Uit het reeds hierboven geciteerde Duitse dagboek haal ik nog het navolgende aan uit hetgeen de schrijver aantekende op 13 mei: ,,Wann kommen unsere Panzer?", maar dan staat onmiddellijk daarna:,,Panzer sind da!" Dit was kort na de middag. Deze eerste eenheden moesten nu snel door teneinde de hand te kunnen reiken aan de 22ste luchtlandingsgroep, die het ten noorden van Rotterdam hard te verduren had. Waarschijnlijk ligt hier de oorzaak, dat die kapelaan naar de kantonnementscommandant Scharroo was gekomen, wien hij ook om capitulatie had verzocht. Vanuit Uden, de zetel van de Duitse bevelhebber, werd om 16 uur 30 het bevel tot de aanval op de Vesting Holland gegeven en via de radio ontving generaal Schmidt de opdracht: „Widerstand in Rotterdam ist mit allen Mitteln zu brechen nötigenfalls ist Vernichtung der Stadt zu bedrohen und durch zu führen". 133
De Maasstad kwam die dag zeer sterk naar voren in de Duitse aanvalsplannen. Hiervoor waren nog andere oorzaken, welke echter achteraf onjuist bleken te zijn, maar die op dat ogenblik van doorslaggevende betekenis voor de aanvaller waren. Op het algemeen hoofdkwartier van de Duitsers was die morgen van de Tweede Pinksterdag om 10 uur 20 bericht ontvangen over uitgebreide vijandelijke gemotoriseerde kolonnes, die uit de richting Antwerpen op weg waren naar Breda. Om 11 uur werd melding gemaakt van talrijke schepen met Britse militairen, die op weg waren naar het gebied van de Vesting Holland en drie kwartier later werd gesproken over Franse landingen op Walcheren en werd melding gemaakt van konvooien, die koers zetten naar Den Helder, Umuiden en Hoek van Holland. Er was zelfs sprake van ,,eine Seeoperation mit leichten Fahrzeugen gegen die Brücken von Rotterdam oder Moerdijk." Deze mededelingen hadden ten gevolge, dat de Duitse legerleiding coüte que coüte vóór een mogelijke landing der geallieerden in de Vesting Holland wilde zijn. Hierop berustten ook de verdere bevelen, want men wilde nu ook de Grebbelinie doorbreken en de Duitsers, die daarin zouden slagen, kregen als opdracht dan door te stoten in de richting Leiden teneinde te voorkomen, dat de Nederlanders vanuit Rotterdam contact zouden krijgen met de Engelsen, die in Amsterdam zouden zijn. Nu deelt echter een zekere Rieckhoff van de toenmalige tweede luchtvloot mee, dat al deze berichten falsificaties waren. Hij zegt, dat Goering, die een bombardement van Rotterdam noodzakelijk achtte, die nacht enkele malen getelefoneerd heeft met Kesselring die van een dergelijke drastische maatregel niets wilde weten. De verzonnen berichten moesten dienen om Kesselring te overtuigen en dit is gelukt. Woordelijk schrijft deze berichtgever: ,,Das Gewissen der führenden Kommandostellen wurde vorsorglich durch tendenziöse und gefalschte Meldungen der V. Abteilung des Generalstabes über angebliche britische Truppenlandungen in Vlissingen beschwichtigt". In de namiddag van de 13de mei werd meegedeeld, dat de opmars naar de Vesting Holland was vastgelopen, want: ,,Auf dem rechten Flügel liegt der 1. K(avallerie D(ivision) auf dem Ostufer des Wieringer Dammes und der Zuider-See fest", terwijl tussen Grebbe en Utrecht het grootste gedeelte van de Nederlandse 134
strijdkrachten zijn geconcentreerd, die in aantal de macht der Duitsers overschrijden. Wederom wordt de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid de rivierovergang bij Rotterdam te forceren. Teneinde alle verzet te breken werd hierbij aangetekend, dat de Rottestad „nicht mehr als offene Stadt zu betrachten ist". Dit is nu wel een zeer mooi verhaal. De verdediging immers was aangevuld met geoefende eenheden na de grote aanvallen der Duitsers. Deze beveiligende troepen veroorzaakten nu plotseling, dat de stad niet langer als een open stad kon worden beschouwd. De feiten maken duidelijk hoe men tenslotte kwam tot dat bevel vanuit Uden. Men ging dus aan Duitse zijde denken aan een bombardement. In de late namiddag kwam generaal Student tot de volgende oplossing. Het was noodzakelijk bij de bruggen van de stad ,,die starke feindliche Verteidigung durch einen kurzen wuchtigen Bombenschlag unmittelbar an der Brücke zu lahmen und den eigenen Panzern den Uebergang und den Austritt aus der Brückenenge zu ermöglichen. Für eine möglichst enge Begrenzung des Bombenwurfes sprachen selbstverstandlich nicht nur menschliche Erwagungen, sondern auch nüchterne militarische Gründe. Wii durften uns einfach nicht durch viel Bombentrichter oder Hausertrümmer noch künstliche Strassenhindernisse für unsere angreifende Panzer schaffen oder gar ganze Strassen blockieren". Onbegrijpelijk is waarom de Duitsers niet op een andere plaats over de rivier zijn gegaan. Zij hadden noch ten westen, noch ten oosten van de stad op tegenstand gestoten. Kort na 20 uur van die fatale 13de mei werd contact gezocht met luchtvaartafdelingen, maar men kwam overeen eerst de gebeurtenissen van de volgende morgen af te wachten. In de loop van de nacht echter werd de commandant van de 18de Armee nogmaals gewezen op de noodzakelijkheid van een snelle aanval. De strijd in Nederland moest zo snel mogelijk worden beëindigd, omdat de ingezette troepen nodig waren in de gebieden ten zuiden van Brussel. Generaal Schmidt zocht opnieuw verbinding met het luchtvaartcommando en hij vernam, dat voor de actie Rotterdam zou worden ingezet K(ampf) G(eschwader) 54. Er werden honderd vliegtuigen in gereedheid gebracht, die in twee golven bepaalde punten zouden bombarderen. Aangezien de vliegbasis van K G 54 135
ongeveer 320 km (!) van Rotterdam was gelegen moest rekening worden gehouden met een aanvliegtijd van ongeveer 100 minuten. In de morgenuren van de 14de mei stonden de toestellen in Quakenbrück, Delmenhorst en Hoya (in de omgeving van Bremen) startklaar om hun moorddadige aanval te beginnen. Zij behoefden slechts te wachten op het bevel tot opstijgen, dat door de commandant van de 18de Armee moest worden gegeven. In Rotterdam werden intussen de plannen gereedgemaakt en om 10 uur 45 (9 uur Nederlandse tijd) gaf generaal Schmidt zijn „Befehl für den Angriff und die Einnahme von Rotterdam am 14-5-40" uit. Hier uit blijkt, dat in Nederlandse tijd om 12 uur 55 de artillerie zou beginnen met inschieten, om 13 uur zou het vuren op bepaalde doelen beginnen, waarop om 13 uur 15 het bombardement zou plaatsvinden. Om 13 uur 45 moest de grote aanval inzetten en moest de 9de pantserdivisie via de brug, de infanterie over de rivier vanuit Katendrecht en IJsselmonde stellingen aan de noordelijke oever bereiken. Om 10 uur en niet zoals in het Duitse dagboek staat 9 uur zond de Duitse commandant een parlementair met het navolgende ultimatum aan de kantonnementscommandant: „De weerstand, die in het open stad Rotterdam tegen de offensieve der Duitsche troepen getoont wordt, noodzaakt mij indien Uwe weerstand niet onmiddellijk gestaakt wordt, die doelmatige maatregelen te nemen. Dit kan de volledige vernieling van het stad ten gevolge hebben. Ik verzoek U als een man die verantwoordingsgevoel bezit, daarop aan te dringen, dat het stad niet dit zware verlies lijden moet. Als teeken van overeenstemming verzoek ik U dadelijk een parlementaire te sturen, welke die noodige vollemacht bezit. Indien ik binnen twee uuren na de overhandiging van deze mededeeling geen antwoord ontvang, ben ik genoodzaakt die scherpste maatregelen van vernieling te nemen. De Kommandant van de Duitse troepen". Dit stuk, waarvan een afschrift aan de burgemeester was gezonden en dat, in tegenstelling met het Duitse origineel, geen ondertekening draagt, hetgeen echter krachtens het heersende volkenrecht voor een ultimatum niet noodzakelijk is, werd om 10 uur 30 op de commandopost van kolonel Scharroo overhandigd en moest dus om 12 uur 30 beantwoord zijn. Dit betekent en dat mogen wij niet vergeten geruime tijd nadat het sein voor het opstijgen van de vliegtuigen zou zijn ge136
geven, want wanneer het bombardement om 13 uur 15 moest worden uitgevoerd, moesten de vliegers om 11 uur 35 opstijgen. Het bevel daartoe was toen reeds een uur tevoren door de desbetreffende commandant uitgevaardigd. Er was evenwel aan toegevoegd, dat wanneer het bombardement niet moest worden uitgevoerd er rode lichtkogels zouden worden afgeschoten. Het is een onvergefelijke zaak, dat de piloten niet door middel van radio in verbinding met hun bases stonden, ja, dat de radio tevoren zelfs was uitgeschakeld. Dit betekende dus, dat het lot van Rotterdam was gekoppeld aan het al of niet waarnemen van enkele lichtkogels. Kolonel Scharroo belde de O.L.Z. op en hij kreeg om 11 uur 45 te horen, dat men alleen zou kunnen spreken over een ondertekend ultimatum, een zienswijze, die voor kritiek vatbaar is, maar die in een periode, waarin men vol was over de vijfde kolonne alleszins begrijpelijk was. Een verzoek daartoe werd door een Nederlandse kapitein naar de desbetreffende instantie gebracht. Om 12 uur 15 werd deze in de commandopost aan de Van der Takstraat ontvangen. Ongeveer een kwartier eerder was naar de vliegtuigen geseind: „Bombangriff Rotterdam wegen Uebergabeverhandlungen aufgeschoben. Neue Startbereitschaft melden", maar wat had dit voor betekenis nu de desbetreffende vliegtuigen geen radio-ontvangtoestellen bleken te bezitten. Zij vlogen dus rustig verder. De Nederlandse kapitein werd in bezit gesteld van een nieuw ultimatum, waarin de overgave werd geëist vóór 16 uur 20. Om 13 uur 20 vertrok de Nederlandse parlementair onder geleide van twee Duitse officieren. Bij het verlaten van de ijssalon, waarin de besprekingen hadden plaatsgevonden, verscheen een groep vliegtuigen boven Feynoord. Er werd een rode Jichtkogel afgeschoten, hetgeen vijf minuten later werd herhaald, maar de vliegers schenen niets te bemerken. Halverwege de Willemsbrug keerden de Duitse officieren terug naar het Noordereiland en ongeveer op hetzelfde ogenblik vielen de eerste bommen. Het was alles met „Deutsche Gründlichkeit organisiert". Ongeveer zestig procent der vertrokken vliegtuigen wierp zijn dood en verderfbrengende last af. Het bombardement, dat van 13 uur 30 tot ongeveer 14 uur 45 duurde, sorteerde effect. Mede tengevolge van de uitbrekende brand ging de oude stadsdriehoek, de kern van 137
de binnenstad, verloren. Op de dramatische toestanden in die binnenstad behoeft hier niet te worden ingegaan, want deze liggen nog vers in het geheugen en wij worden feitelijk nog dagelijks geconfronteerd met de verliezen tengevolge van deze onverantwoorde aanvalsdaad. Tijdens het bombardement kwam de Nederlandse parlementair bij kolonel Scharroo. Er waren geen verbindingen met Den Haag. De luitenant-kolonel van de Generale Staf Wilson vroeg welke beslissing men nu dacht te nemen en vernam het woord: capitulatie. Hij als gevolmachtigde van de O.L.Z. begreep dit antwoord en hij keurde het ook goed, waarop hij in de richting 's-Gravenhage vertrok. Een zijner officieren kwam 's middags terug met de mededeling, dat ook de O.L.Z. zijn sanctie aan het genomen besluit hechtte. Waarschijnlijk was kolonel Scharroo op dat ogenblik reeds in de graansilo aan de Maashaven om de capitulatie aan te bieden. Na het aanvaarden van de overgave trokken de Duitsers reeds om 18 uur 20 de brandende stad binnen om vervolgens te verdwijnen in de richting Amsterdam. Op hetzelfde ogenblik, waarop de overweldiger zijn intocht hield, werden de overgebleven Nederlandse troepen weggevoerd naar het Park en Rotterdam-Zuid. Om 20 uur 30 bood generaal Winkelman de overgave aan en de volgende dag werden om 11 uur 45 in Rijsoord de capitulatievoorwaarden, die een einde maakten aan de vijfdaagse strijd, getekend. Hebben de Duitsers nog voordeel gehad van het bombardement bij de hulpverlening in België? Dit is zeer twijfelachtig, want de grote, beslissende doorbraak bij Sedan was reeds een feit. Dit Duitse bombardement, dat men van Duitse zijde tracht te vergoelijken was een grote fout en had voorkomen moeten worden. Immers wanneer kolonel Scharroo het ultimatum had aanvaard had hij dit kunnen doen op het laatste ogenblik en dan zou de Maasstad toch gebombardeerd zijn. Het woord fout is dan ook te zacht voor deze misdaad. Bovendien dient men zich af te vragen waarom in plaats van Stuka's de Heinkels gebruikt zijn. Men kan zich alleen troosten met de gedachte, dat uit de puinhopen een nieuwe stad verrees en dat Rotterdam zijn devies „sterker door strijd" verdiende. Tenslotte kan men uit de legerorder, die Hitler uitgaf een pluim op de nationale hoed maken, 138
want deze order luidde: „Soldaten des hollandischen Kriegsschauplatzes. In fünf Tagen habt Ihr eine starke, wohlvorbereitete Armee, die sich hinter fast unüberwindlich erscheinenden Hindernissen und militarischen Befestigungen zahe verteidigte, angegriffen, ihre Luftwaffe ausgeschaltet und sie endlich zur Uebergabe gezwungen. Ihr habt damit eine Leistung vollbracht, die einzigartig ist".
Beknopt overzicht van de krijgsverrichtingen der koninklijke landmacht 10-19 mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Wereldoorlog II, hoofddeel IH/deel 4, onderdeel C, strijd om Rotterdam mei 1940. H. A. Jacobsen: „Fall Gelb, der Kampf um den deutschen Operationsplan zur Westoffensive". H. A. Jacobsen: „Dokumente zur Vorgeschichte des Westfeldzuges 1939-1940". M. Lerecouvreux: „L'armee Giraud en Hollande 1939-1940". H. A. Jacobsen: „Der deutsche Luftangriff auf Rotterdam", Wehrwissenschaftliche Rundschau Heft 5/1958. H. C. Bajetto: „Het bombardement van Rotterdam", De Militaire Spectator nr. 1/1959. J. J. C. P. Wilson: „Het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940", De Militaire Spectator nr. 3/1959. L. J. Hartog: „Het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940", De Gids nr. 4/1959.
139