AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 4
DOSSIER
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
Hersendoping in examentijd
B
4
kracht te vinden?
innenkort staan de examens weer voor de deur. Net als de bezorgde moeders die komen vragen of we niks heb-
ben om hun studerende zoon of dochter doorheen de moeilijke momenten te helpen. Of enkele jongvolwassenen die weer iets meer last blijken te hebben van hun ADHD. Het geneesmiddelengebruik van studenten tijdens de examenperiodes is een vaak terugkerend onderwerp in de media. Maar vinden we er ook iets over terug in de medische vakbladen? Zijn er middelen die onze mentale prestaties écht kunnen bevorderen en wat moeten we ervan vinden als studenten of anderen naar dergelijke ‘smart drugs’ grijpen om wat extra hersen-
Nog veel te leren over leren De resultaten van een enquête, die in 2007 werd uitgevoerd door de Christelijke Mutualiteit bij 3.000 Gentse universiteit- en hogeschoolstudenten, geven aan dat 90% van de jongeren tijdens de examenperiode kampt met psychische ongemakken en bijna 8 op de 10 studenten hiervoor medicatie neemt1. Het gaat dan vooral om pijnstillers, vitamines en andere supplementen, maar sommige scholieren grijpen ook naar sterkere middelen. Terwijl vrouwen eerder een slaap- of kalmeringsmiddel zullen gebruiken, nemen mannelijke studenten sneller hun toevlucht tot pepmiddelen. Uit een rondvraag bij 1.500 Antwerpse studenten bleek dat ongeveer 3% van dit volkje in 2005 stimulerende middelen zoals Captagon®, Rilatine® of Provigil® gebruikte2. Vooral de verkoop van methylfenidaat (Rilatine®, Concerta®) blijft in ons land jaar na jaar sterk toenemen. Uit cijfers van IMS en het RIZIV blijkt trouwens dat in meer dan de helft van de gevallen dit middel wordt voorgeschreven buiten de vergoedingscriteria (figuur 1).
Figuur 1. Totaal verbruik en terugbetaald verbruik van methylfenidaat in miljoen Daily Defined Doses (DDD) per jaar in België (terugbetaald vanaf september 2004)47.
Zulke ‘facts & figures’ kunnen we elke examenperiode opnieuw vernemen in de media. Wij vroegen ons echter af of er ook in de medische vakliteratuur iets te vinden was over dit onderwerp... en of er middelen zijn die écht voordeel opleveren natuurlijk. Al snel bleek dat er enkele beperkende factoren zijn die het moeilijk maken om tot een goed overzicht te komen: • Ten eerste is het duidelijk dat er (nog) geen sociaal en regulatoir draagvlak bestaat voor het gebruik van ‘cognitieverbeteraars’ door de gezonde bevolking (zie ook verder). Ondanks de potentiële commerciële waarde lijken farmaceutische firma’s dan ook niet meteen geneigd om geneesmiddelen voor deze indicatie te gaan ontwikkelen. Bijgevolg zijn er amper klinische studies uitgevoerd waarin het effect van mogelijke smart drugs bij gezonde mensen werd onderzocht. En a priori is er natuurlijk geen reden om te verwachten dat geneesmiddelen voor de behandeling van bijvoorbeeld dementie of ADHD, in afwezigheid van de bijhorende pathologie, een positieve invloed hebben op cognitieve processen. Misschien verlopen die bij de gezonde medemens namelijk al optimaal.
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 5
• Daarnaast moeten we toegeven dat ons brein het menselijk orgaan is waarvan we het minste afweten. Ondanks de vooruitgang die tijdens de laatste decennia op onderzoeksvlak werd geboekt, blijft onze kennis van b.v. de mentale processen die van belang zijn tijdens het studeren (figuur 2) eerder beperkt. De huidige geneesmiddelen voor behandeling van aandoeningen van het centrale zenuwstelsel werden meestal empirisch ontdekt3 en van hun werkingsmechanisme weten we vaak alleen dat ze de concentraties van bepaalde neurotransmitters beïnvloeden. Onze gelimiteerde kennis van de hersenfysiologie maakt het ook moeilijk om efficiënte geneesmiddelen te ontwikkelen (denk bijvoorbeeld aan Alzheimermedicatie) en - met het oog op huidig dossier - te verklaren wat mogelijke ‘cognitieverbeteraars’ in onze hersenen precies doen. Hoewel deze beperkingen de deur wagenwijd openzetten voor ongefundeerde claims en indianenverhalen proberen we de huidige wetenschappelijke inzichten omtrent de meest gebruikte middelen even op een rijtje te zetten (zie kaders).
Overzicht gebruikte geneesmiddelen Vitamines, tonica en voeding(ssupplementen) Het leidt geen twijfel dat goede voeding essentieel is voor een goede gezondheid, inclusief de hersenontwikkeling en -werking. Er zijn ook tal van voedingssupplementen en tonica waarvan de fabrikanten beweren dat ze helpen bij het leveren van intellectuele prestaties of goed zijn voor het geheugen en de concentratie. Deze bevatten o.a. tal van vitaminen en mineralen, foliumzuur, omega-3-vetzuren, lecithine, alfa-liponzuur, acetyl-L-carnitine, bepaalde plantenextracten... Op de korte termijn, die een examenperiode toch is, kunnen zulke middelen uiteraard weinig betekenen. Volgens de geraadpleegde literatuur zijn er voor de meeste van deze supplementen ook op langere termijn echter weinig overtuigende bewijzen van doeltreffendheid4,5,6. Zoals eerder aangehaald nemen vele studenten tijdens de examenperiode graag een extra dosis vitaminen. Het is bekend dat vitaminen B6, B12 en foliumzuur onmisbaar zijn voor een optimale werking van het zenuwstelsel. Tekorten kunnen lijden tot een verhoogde concentratie van homocysteïne in het bloed (risicofactor hart- en vaatziekten, beroertes) en neurologische stoornissen. Voor gezonde personen is een gevarieerde en evenwichtige voeding normaal gezien echter voldoende om aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden te raken. Een extra hoeveelheid vitamines of foliumzuur innemen lijkt de cognitieve functies niet te beïnvloeden7. Dergelijke supplementen zouden dan ook enkel in bepaalde omstandigheden nuttig zijn (vb. foliumzuur bij vrouwen die wensen zwanger te worden, vitamine D en B12 bij bejaarden). Onze hersenen bestaan voor ongeveer 20% uit omega-3 vetzuren. Vooral docosahexaeenzuur (DHA) is een belangrijk structuurelement van de neurale membranen en tekorten aan dit vetzuur kunnen neurologische proble-
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
DOSSIER
5
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 6
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
DOSSIER
6
men veroorzaken.. Dit vetzuur is een belangrijk structuurelement van de neurale membranen en tekorten kunnen neurologische problemen veroorzaken. Hoewel ons lichaam DHA kan aanmaken vanuit het essentiële omega-3 vetzuur alfa-linoleenzuur verloopt dit proces weinig efficiënt. De hoeveelheid omega-3 vetzuren die via de voeding (voornamelijk vis) wordt ingenomen hangt af van persoonlijke eetgewoonten, maar is in onze westerse contreien vaak beperkt. Om zeker te zijn dat de foetus en zuigeling over voldoende DHA zou beschikken raadt de hoge gezondheidsraad vrouwen aan om tijdens de zwangerschap en lactatieperiode dagelijks ongeveer 250 mg (200 tot 300 mg) DHA te verbruiken8. De gemiddelde Belgische vrouw zou via de voeding maar de helft daarvan opnemen. Uit de weinige studies die uitgevoerd werden bij gezonde scholieren of kinderen met leerproblemen zou niet meteen duidelijk worden of ook zij voordeel hebben bij de inname van supplementen met omega-3 vetzuren9. Ginkgo Biloba wordt ook wel de geheugenboom genoemd. Extracten uit de bladeren zouden een anti-oxiderende werking hebben en de bloedsomloop in o.a. de hersenen verbeteren. Na twee decennia van onderzoek met het gestandaardiseerd extract EGb 761 (in België op de markt als Tavonin® en Tanakan®) blijft de klinische evidentie echter erg beperkt10. Ginkgo lijkt geen effect te hebben op de cognitieve prestaties van mensen onder de 60 jaar en bij gezonde 60-plussers kunnen de onderzoeksresultaten in het beste geval als twijfelachtig en tegenstrijdig worden omschreven10,11. In een grootschalige Amerikaanse studie (N=3069, opvolgperiode 6,1 jaar) kon de tweemaal daagse inname van 120 mg extract de ontwikkeling van dementie of Alzheimer niet voorkomen12. En terwijl een meta-analyse in 1998 nog gewag maakte van een klein, maar significant positief effect bij gebruik van Ginkgo door Alzheimerpatiënten, werden de bewijzen hiervoor als inconsistent en onbetrouwbaar bestempeld in een Cochrane review (36 studies met 4423 patiënten) die verleden jaar (2009) werd gepubliceerd13,14.
Figuur 2. Een – niet hét – model van cognitieve domeinen die bijdragen aan mentale prestaties (naar referentie 26).
Koffie, energiedrankjes en sigaretten Cafeïne is ’s werelds meest geconsumeerde psychoactieve stof en wordt vooral ingenomen onder de vorm van koffie (70-100 mg/kop), thee (15-45 mg/kop), frisdrank (vb. 25 mg/25 cl klassieke Coca-Cola) en chocolade (20 mg/30 g). Na orale inname wordt de stof snel en bijna volledig geabsorbeerd door het gastrointestinaal systeem. Terwijl de piekconcentraties in het bloed - en dus het grootste effect tijdens het studeren - kunnen verwacht worden na 30 tot 90 minuten, bedraagt de halfwaardetijd zo'n 3 à 5 uur. De centrale effecten van normale doses cafeïne zijn vooral te wijten aan een antagonistische werking op de A1 en A2A subtypes van adenosine receptoren. Tijdens de dag wordt adenosine trifosfaat (ATP), de belangrijkste cellulaire energiereserve van het zenuwstelsel, afgebroken tot adenosine dat zich opstapelt en vervolgens aanleiding geeft tot slaperigheid15. Cafeïne verhoogt dus vooral de aandacht en vermindert het gevoel van vermoeidheid. De stof zou niet alleen de aandachtspanne verlengen, maar er ook voor zorgen dat men focust op relevante informatie en deze efficiënter verwerkt16,17. De dosis-responscurve lijkt een omgekeerde U-vorm te hebben. Inname van lage tot matige doses cafeïne (40-400 mg per dag) hangt samen met bovenstaande positieve effecten, terwijl bij hogere doses (vooral > 450 mg) meer angst, rusteloosheid, spanning en een diuretisch effect optreden16,18. Over het algemeen is meer dan 100-150 mg nodig om de slaap significant te beïnvloeden15. Afhankelijkheid kan optreden bij mensen die erg regelmatig cafeïnehoudende dranken drinken. Deze uit zich, bij het stopzetten van de inname, in het voorkomen van ontwenningsverschijnselen die echter redelijk onschadelijk zijn (hoofdpijn, nervositeit) en zelden langer dan twee dagen duren19. De producenten van ‘s werelds bekendste energiedrankje leggen er nadruk op dat een blikje Red Bull van 25 cl naast 80 mg cafeïne en veel suiker - ook nog 1000 mg taurine en 600 mg glucuronolacton bevat. Er zijn echter geen specifieke gegevens bekend over de effecten van deze laatste twee lichaamseigen stoffen op de aandacht en het geheugen. Eenzelfde hoeveelheid cafeïne zal onder de vorm van een energiedrankje vaak veel sneller worden ingenomen dan een warme kop koffie. De vleugels die deze drankjes aan je geest geven schrijft men daarom toch voornamelijk toe aan de aanwezige cafeïne20,21. Ook nicotine zou, via directe stimulatie van de cholinerge neurotransmissie, de aandacht wat verscherpen5. Opmerkelijk genoeg lijken oudere rokers wel een verhoogd risico op dementie of een achteruitgang van cognitieve functies te lopen in vergelijking met niet-rokers22.
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 7
Piracetam & anti-Alzheimermiddelen
Centrale stimulantia en aanverwanten
Piracetam wordt vaak beschouwd als de eerste smart drug. Het middel werd in 1972 gelanceerd en is het prototype van de noötropica (van de Griekse woorden noös & tropeine, die respectievelijk geest/verstand en wenden/keren betekenen). Hoewel de verkoop van Nootropil® UCB de middelen gaf om een nieuw onderzoekscentrum te bouwen in Brain-l’Alleud, blijven er bijna veertig jaar na datum twijfels bestaan omtrent het nut van dit product. Piracetam zou o.a. een anticholinergische werking hebben en de hersendoorbloeding verbeteren. Gegevens over het effect van dit middel bij gezonde mensen zijn nagenoeg onbestaande. Voorstanders van evidence-based medicine zijn van oordeel dat de meeste studies die het effect van piracetam bij dementie en milde cognitieve stoornissen onderzochten serieuze methodologische tekortkomingen vertonen23. Hoewel ze het klinische gebruik van noötropica daarom afraden, vinden ze de observaties wel bijkomend onderzoek waard. Alleen blijft de vraag wie er momenteel nog in dergelijk onderzoek zou willen investeren natuurlijk...
Veruit de meeste controverse bestaat er rond het oneigenlijk gebruik van centraal stimulerende middelen. Nog steeds lijkt een kleine, hardnekkige groep van studenten deze voorschriftplichtige geneesmiddelen vaak geïndiceerd voor narcolepsie of ADHD (attention deficit hyperactivity disorder) - te gebruiken ondanks de mogelijke gevaren. In tegenstelling tot sommige andere geneesmiddelen zijn deze stoffen namelijk wél actief bij niet-patiënten. Ze gaan vooral de vermoeidheid tegen en dat is een erg aantrekkelijke eigenschap voor studenten die vanwege een slechte studieplanning een nachtje ‘door willen doen15’. Bovendien lijken er ook steeds meer gegevens op te wijzen dat gezonde mensen, vooral bij vermoeidheid, een klein cognitiefverbeterend effect (o.a. verscherpte aandacht) ondervinden bij gebruik van sommige van deze stoffen. Dit effect, hoewel beperkt, wordt wel als nuttig ervaren en blijkt niet zomaar toe te schrijven aan het verhinderen van slaperigheid alleen4,5,26,28. Blijkbaar bestaat wel het gevaar dat een prestatieverbetering op één cognitief gebied (vb. uitvoeren van eenvoudige test) wordt tenietgedaan door een effect op een ander gebied (vb. beperkte creativiteit, fouten door impulsiviteit of teveel aan zelfvertrouwen)9. Zoals bekend bestaat er, vooral bij de amfetamineachtige middelen, ook een klein maar niet te verwaarlozen risico op afhankelijkheid, psychosen en ernstige cardiovasculaire problemen.
Aangezien geneesmiddelen voor de behandeling van dementie het cognitief verval bij patiënten trachten te remmen, is het logisch dat men zich de vraag stelt of deze stoffen ook het geheugen van gezonde personen zouden kunnen verbeteren. Volgens een recente literatuurstudie lijkt dat niet het geval, ook al is het niet mogelijk om definitieve conclusies te trekken uit de beschikbare gegevens24. De resultaten van een twintigtal studies die werden uitgevoerd om deze hypothese te onderzoeken zijn namelijk niet eenduidig. In een vaak geciteerde studie verbeterde de prestatie van gezonde piloten van middelbare leeftijd bij het aanleren van complexe oefeningen in een vluchtsimulator wanneer zij gedurende 30 dagen donepezil (Aricept®) i.p.v. een placebo namen25. In elf andere studies leek hetzelfde middel soms een positief, in andere gevallen helemaal geen en soms zelfs een negatief effect op het geheugen van normale mensen te hebben. Dat laatste zou het gevolg kunnen zijn van neurotransmitters die uit balans worden gebracht wanneer een cholinesterase-inhibitor aan een gezonde persoon wordt toegediend26. Uit zeven andere studies blijkt dat studenten wellicht ook niet veel voordeel zouden halen uit de éénmalige inname van de NMDA receptorantagonist memantine (Ebixa®)24. Het oneigenlijk gebruik van anti-Alzheimermedicatie komt wellicht eerder voor bij mensen met milde cognitieve stoornissen dan in het studentenmilieu. Ook voor deze groep van mensen zou het gebruik van dergelijke middelen nochtans geen nut hebben27.
Wellicht stimuleren amfetamineachtige stoffen de waakzaamheid door de hoeveelheid noradrenaline, serotonine en - vooral - dopamine in synaptische spleten in het centraal zenuwstelsel te verhogen15. Amfetamine zelf wordt, in combinatie met het D-isomeer dexamfetamine (Adderall®, niet verkrijgbaar in België), nog veel gebruikt voor de behandeling van ADHD of narcolepsie (figuur 3) en blijkt ook een erg populair pepmiddel te zijn onder Amerikaanse scholieren29. Een aantal afgeleiden van amfetamine hebben gelijkaardige effecten, maar veroorzaken mildere nevenwerkin-
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
DOSSIER
7
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 8
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
DOSSIER
8
gen en brengen een lager risico op verslaving met zich mee (figuur 4). Prolintaan (Catorid®, Catovit®) en pemoline (Stimul®) werden echter in vele landen van de markt gehaald vanwege het respectievelijke risico op cardiovasculaire problemen en levertoxiciteit. Mede daardoor groeide fenetylline (Captagon®), een prodrug die in het lichaam wordt omgezet tot amfetamine en theofylline, uit tot de populairste studiedrug van de laatste jaren. Omwille van productieproblemen met één van de bestanddelen (dixit Meda Pharma) werd ook dit middel eind verleden jaar definitief uit de handel genomen. Wellicht heeft methylfenidaat (Rilatine®, Concerta® en andere producten) ondertussen de fakkel van Captagon overgenomen. Methylfenidaat is momenteel het middel van eerste keuze voor de behandeling van ADHD omdat het beter bestudeerd is dan o.a. dexamfetamine en atomoxetine en een gunstiger bijwerkingenprofiel heeft dan andere geneesmiddelen. Zoals eerder aangegeven wordt het ook steeds vaker voorgeschreven buiten de goedgekeurde therapeutische indicaties (figuur 1). Diethylpropion (Atractil®) en geneesmiddelen voor oraal gebruik met efedrine (Alfavit®), tenslotte, hadden ook licht stimulerende eigenschappen maar werden eerder gebruikt voor het eetlustremmende effect dat amfetamineachtigen typisch ook veroorzaken31.
ken33. Modafinil wordt echter vooral gehyped vanwege testresultaten die suggereren dat het ook een matig positief effect op de cognitieve prestaties zou hebben5,9,28,34. Omdat het bovendien ook relatief weinig nevenwerkingen en een laag verslavingsrisico lijkt mee te brengen, is het middel tegenwoordig bijna even populair als methylfenidaat bij mensen die via medicamenteuze weg een cognitief voordeel proberen te halen35. De FDA onderzoekt momenteel of opvolger armodafinil (verkrijgbaar als Nuvigil® in de VS) gebruikt mag worden voor de ‘indicatie’ jetlag36. De selectieve noradrenaline-reuptake inhibitor atomoxetine (Strattera®) tenslotte is, ondanks zijn plaats in het geneesmiddelenrepertorium, geen psychostimulerend middel en enkel geïndiceerd voor de behandeling van ADHD37.
Figuur 4. Relatief risico op afhankelijkheid en fysieke schade van verslavende stoffen, waaronder de smart drugs amfetamine en methylfenidaat49.
Figuur 3. Schatting van de wereldwijde markt voor medicatie ter behandeling van ADHD en narcolepsie in 200848.
Veel minder berucht dan al deze middelen maar desondanks fel besproken in de medische vakbladen is de atypische pyschostimulant modafinil (Provigil®). Hoewel dit niet uit de verkoopscijfers blijkt (figuur 3) is het middel enkel goedgekeurd voor de behandeling van enkele zeldzame slaapaandoeningen zoals narcolepsie. Modafinil verbetert het vermogen om wakker te blijven en verhoogt de alertheid via een ander, maar onbekend, mechanisme dan amfetamine32. In tegenstelling tot dit laatste middel zou het de herstelslaap niet bemoeilij-
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 9
DOSSIER
Tijdens de examens durven stress, angst en slapeloosheid wel eens de kop opsteken. Zo’n vier à acht procent van de studenten in het hoger onderwijs, vaker vrouwen dan mannen, zouden daarom af en toe sedatieve medicatie nemen tijdens deze periode2. Wellicht doen veel onder hen een beroep op hun ouders of grootouders om een tabletje lorazepam (Temesta® e.a.), lormetazepam (Stilaze® e.a.) of alprazolam (Xanax® e.a.) te bemachtigen. Fytotherapeutica kunnen een alternatief zijn voor studenten die zich spontaan in de apotheek aanbieden. Van talrijke planten (o.a. valeriaan, meidoorn, passiebloem, melisse en linde) wordt namelijk aangenomen dat ze het inslapen bevorderen. Omdat de bestaande preparaten veelal via een vereenvoudigde procedure werden geregistreerd ontbreken echter vaak harde bewijzen van klinische doeltreffendheid en gegevens over nevenwerkingen. De meeste informatie is beschikbaar voor valeriaan en daarom wordt, behalve bij patiënten met leverlijden, aanbevolen om voor preparaten op basis van deze plant te kiezen. De hypnotische effecten van valeriaanextracten zouden in het beste geval vergelijkbaar zijn met die van een laaggedoseerd benzodiazepine38. Studenten met erg veel zenuwen krijgen soms ook bètablokkers voorgeschreven om hun mondelinge examens te kunnen afleggen. Deze middelen verlagen de hartslag en geven de gebruikers een rustiger gevoel. Ook publieke sprekers en acteurs die hun publiek liever niet naakt voorstellen, gebruiken soms bètablokkers om hun plankenkoorts onder controle te krijgen. Omdat deze middelen bovendien de fijne motoriek verscherpen zijn ze ook populair bij muzikanten en staan ze op de dopinglijst voor o.a. biljarters, boogschutters en onze bobsleemeisjes.
De gebruikers: wie zijn ze, wat drijft hen? Berichten met titels zoals ‘Rilatine® boomt dankzij studenten’ verschijnen om de zes maanden in de media39. Deze versterken de publieke opinie dat het oneigenlijk gebruik van dergelijke geneesmiddelen vooral in het studentenmilieu plaatsvindt, stijgende is en alarmerende proporties aanneemt. Twee keer fout, zo blijkt. Een recente retrospectieve studie geeft namelijk aan dat het gebruik van centrale stimulantia door Vlaamse studenten tijdens de laatste 40 jaar helemaal niet is toegenomen en vergelijkbaar is met dat van scholieren in andere landen40.
Rilatine® was op het eind van de jaren zestig trouwens al veruit het populairste pepmiddel onder studenten, tot het in 1969 als verdovend middel werd gecategoriseerd. Daarnaast zijn het ook niet alleen studenten die af en toe op zoek gaan naar pepmiddelen of ‘smart drugs’. Tijdens de tweede wereldoorlog maakten militairen aan beide kanten van het front al gebruik van amfetamines om alert te blijven en zichzelf wat moed in te nemen. Terwijl de Duitsers en Japanners metamfetamine gebruikten, namen de Britten en Amerikanen Benzedrine® (amfetamine racemaat) om de vechtlust aan te wakkeren41. Ook tegenwoordig worden piloten van de US Air Force nog aangezet tot het gebruik van dexamfetamine, modafinil (‘go pills’) en slaapmiddelen (‘no-go pills’) tijdens langdurige militaire operaties42. Maar ook in het dagelijkse leven zijn er voorbeelden te vinden. Zo worden stimulantia bijvoorbeeld gebruikt door truckchauffeurs om lange afstanden te kunnen afleggen31. Topconsultants die op drie continenten tegelijk proberen te leven bestrijden er de jetlag mee41. Volgens sommigen valt er voor het gebruik van dergelijke middelen in bepaalde beroepen zelfs iets te zeggen. Ze denken dan vooral aan mensen die zich ook na een ultralange shift geen enkel foutje kunnen permitteren zoals luchtverkeersleiders en chirurgen43,44. Voor deze laatste groep is het gebruik van cafeïne, dat tachycardie en tremor kan veroorzaken, alleszins geen ideale oplossing om de vermoeidheid te bestrijden. En ook wetenschappers blijken niet vies van een beetje cosmetische neurologie: maar liefst 20% van de 1400 respondenten gaven in een enquête van het wetenschappelijke tijdschrift Nature namelijk toe dat ze wel eens geneesmiddelen gebruik(t)en om hun focus, aandacht of geheugen te stimuleren35. Van hen gebruikten 62% methylfenidaat en 44% modafinil.
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
En tegen de zenuwen...
9
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 10
DOSSIER
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
Het neuro-ethische debat In een fel omstreden opiniestuk dat verscheen in hetzelfde tijdschrift beargumenteerden zeven vooraanstaande neurologen en bio-ethici zelfs dat de maatschappij de voordelen van zelfverbetering zou moeten verwelkomen en men gezonde, weldenkende volwassenen best gebruik kan laten maken van cognitieverbeteraars45. Hoe weinig onderzoek er op dit vlak ook nog maar moge zijn verricht (zie kaders), des te meer wetenschappers zich tegenwoordig mengen in het debat omtrent de ethiek van dit
alles. Zonder partij te willen kiezen, zetten we enkele argumenten van voor- en tegenstanders op een rijtje (tabel 1). Om terug te keren naar de academische omgeving: sommigen opperen zelfs de mogelijkheid dat studenten in de toekomst dopingtests zullen moeten ondergaan alvorens een examen af te leggen46. Langs de ene kant klinkt het afnemen van iemands doctoraatstitel omdat hij/zij betrapt is op modafinil eerder belachelijk, langs de andere kant kon het idee - ook in Vlaanderen - op nogal wat bijval rekenen.
Onderwerpen
Tegenstanders
Voorstanders
Veiligheid
‘De voordelen zijn minimaal, de medische risico’s niet.’
‘Deze middelen zijn nochtans veilig genoeg bevonden om op grote schaal en gedurende lange tijd aan kinderen met ADHD te geven.’
Nut
‘Er zijn andere methoden om cognitieve capaciteiten te verbeteren en om te gaan met alledaagse stress.’
‘Waarom zouden we iemands capaciteiten limiteren? Het individu en de maatschappij kunnen er maar wel bij varen.’
Eerlijkheid
‘Het is zoals doping in de sport: onnatuurlijk en valsspelen.’
‘Als er maar enkelen kunnen slagen voor een examen is gebruik oneerlijk. Maar in hoeveel gevallen is werken of studeren competitief?’
‘No pain, no gain. Wie iets wil bereiken moet ervoor werken en karakter tonen.’
‘De meesten onder ons vinden een espresso op het werk geen oneerlijk voordeel. Wat is het verschil?’
‘Dit vergroot de kloof tussen zij die het zich kunnen veroorloven en de anderen.’
’Hoe eerlijk is de huidige situatie waarin sommigen het gebruiken en anderen geen toegang hebben?’
10
Vergroten ongelijkheid
‘Misschien zijn het net wel de minder begenadigden die het meeste voordeel ondervinden en verkleint het de kloof.’ Keuzevrijheid vs. dwang en sociale druk
‘Zullen werkgevers hun werknemers verplichten? Zou jij het je kinderen geven als anderen op school het nemen?’
‘Volwassen mensen die goed geïnformeerd zijn moeten zelf de keuze kunnen maken.’
Tabel 1. Argumenten van voor- en tegenstanders van het gebruik van cognitieverbeteraars door gezonde volwassenen44,45
AFT 3-10def:aft_01_10
02-04-2010
11:37
Pagina 11
Samenvatting
18 19 20
Tijdens de examenperiodes blijven sommige studenten, ondanks de mogelijke gevaren, gebruik maken van tal van geneesmiddelen om de prestaties te verbeteren. Wanneer we verder kijken dan de krantenartikels merken we echter dat er geen stijgende trend is en de situatie wellicht niet zo problematisch is als ze soms wordt voorgesteld. Ondanks een fundamenteel gebrek aan onderzoek bij gezonde mensen, lijkt er een wetenschappelijke consensus te bestaan dat het gebruik van sommige middelen een beperkt cognitief voordeel zou kunnen opleveren. In de praktijk lijken vooral amfetamines, methylfenidaat en modafinil gebruikt te worden om de vermoeidheid tegen te gaan en de aandacht, focus of concentratie te verhogen. Dit oneigenlijk gebruik van medicatie valt echter te situeren in een maatschappelijke context die veel breder is dan het studentenmilieu alleen.
21
22 23 24
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
35 36 37 38 39 40 41 42 43 44
Dr. apr. Johan Maervoet
45 46 47
48
Volledige referentielijst 1 2 3 4
5
6 7 8
9
10 11
12 13 14
15 16 17
De Morgen 10/12/2007 Gazet van Antwerpen 29/05/2007 Enna & Williams. 2009. JPET 329, 404-411 Jones et al. 2005. Foresight brain science, addiction and drugs report - Cognition enhancers Academy of Medical Sciences. 2008. Brain science, addiction and drugs report Pinilla 2008. Nature Rev Neurosci 9, 568-578 Cochrane reviews CD004393, CD004394 en CD004514. Hoge Gezondheidsraad. 2004. Aanbevelingen en beweringen betreffende de Omega-3 vetzuren British Medical Association. 2007. Discussion paper - Boosting your brainpower Schneider. 2008. JAMA 300, 2306-2308 Canter & Ernst. 2007. Hum Psychopharmacol Clin Exp 22, 265278 DeKosky et al. 2008. JAMA. 300, 2253-2262 Oken et al. 1998. Arch Neurol 55, 1409-1415 Birks & Evans. 2009. Cochrane Database Syst Rev 1, CD003120. DOI: 10.1002/14651858.CD003120.pub3 Boutrel & Koob. 2004. Sleep 27, 1181-1194 Lorist & Tops. 2003. Brain and Cognition 53, 82-94 Van den Eynde et al. 2008. Tijdschrift voor psychiatrie 50, 273281
49
Ruxton. 2008. Nutrition Bulletin 33, 15-25 Fredholm et al. 1999. Pharmacol Rev 51, 83-133 Woojae. 2003. Nutrition Bytes 9, Article 6 Van den Eynde et al. 2008. Tijdschrift voor psychiatrie 50, 273281 Anstey et al. 2007. Am J Epidemiol166, 367-378 Cochrane reviews. 2008. CD001011 Repantis et al. In Press. Pharmacol Res doi:10.1016/j.phrs.2010.02.009 Yesavage et al. 2002. Neurology 59, 123-125 Lanni et al. 2008. Pharmacol Res 57, 196-213 Raschetti et al. 2007. PLoS Med 4, 1818-1828 Banerjee et al. 2004. Sleep Med Rev 8, 339-354 Teter et al. 2006. Pharmacotherapy 26, 1501-1510 2008. BCFI. Transparantiefiche Aanpak van ADHD. Docherty. 2008. Br J Pharmacol 154, 606-622 Bijsluiter Provigil® Buguet et al. 1995. J Sleep Res 4, 229-241 Minzenberg & Carter. 2008. Neuropsychopharmacology 33, 1477-1502 Maher 2008. Nature 452, 674-675 Pollack. 2010. NY Times 07/02/2010 Bijsluiter Strattera® 2009. Folia Pharmacotherapeutica 36, 37-41. De Morgen. 20/01/2009 Rosiers & Van Hal. 2009. Arch Public Health 67, 169-178 Stix. 2009. Scientific American 301, 46-55 Caldwell. 2008. ASPJ 22, 97-104 Sahakian & Morein-Zamir. 2007. Nature 450, 1157-1159 Warren et al. 2009. J surg res 152, 167-172 Greely et al. 2008. Nature 456, 702-705 Cakic. 2009. J Med Ethics 35, 611-615 Senaat. 2009. Antwoord op schriftelijke vraag nr. 4-3067 aan Minister Laurette Onkelinx Business Insight. 2010. The CNS Market Outlook to 2014 Nutt et al. 2007. Lancet 369, 1047-1053
A NTWERPS F ARMACEUTISCH T IJDSCHRIFT 03/10
DOSSIER
11