BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
1/6
BIJLAGE 2 – NOTA DUURZAAM BOUWEN
Duurzaamheid heeft twee betekenissen. Als equivalent van het Engelse ‘sustanability’ wijst het naar milieu-impact en milieugevolgen. Daarnaast is er de meer specifieke betekenis van het leveren van de prestaties waarvoor het ontworpen is gedurende een als normaal aanziene levensduur bij correct onderhoud. Voor die vorm van duurzaamheid gebruikt het Engels het woord ‘durability’. In de bouwsector gaat steeds meer aandacht naar duurzaamheid en binnen de provincie werden reeds de eerste afspraken in verband met duurzaam bouwen geformuleerd.
1.
ALGEMEEN CONCEPT
Een milieuvriendelijk gebouw ontstaat bij het ontwerp, het is niet voldoende om bij het opmaken van het bestek een aantal milieuvriendelijke technieken voor te schrijven. Duurzaam bouwen is het zodanig ontwerpen, bouwen en inrichten, beheren en gebruiken van gebouwen en stedelijke omgeving, dat de eventuele schade voor gezondheid en milieu in alle stadia, van ontwerp, bouw, bewoning tot en met de sloop, zoveel mogelijk beperkt wordt. De thema’s energiebesparing, waterhuishouding en gebiedsgericht milieubeleid zijn hierbij betrokken. Een aantal principes kunnen een leidraad zijn bij het duurzaam ontwerpen. Herbruik en aanpasbaarheid van het gebouw kunnen reeds bij het ontwerp voorzien worden. Een duurzaam gebouw is een energie-efficiënt gebouw. Niet alleen een goede isolatie of een hoogrendementsinstallatie zorgen hiervoor, ook de oriëntatie en de compactheid van het gebouw zijn van belang. Een wind- en luchtdichte detaillering en uitvoering zorgen ervoor dat hoge isolatiewaarden maximaal nut hebben. Het benutten van passieve zonne-energie kan het energieverbruik voor verwarming doen dalen.
2.
MATERIALEN
Afhankelijk van de toepassing worden technische eisen gesteld aan een bouwmateriaal. Wanneer meer dan één materiaal aan de minimale technische vereisten voldoet, is de milieubelasting van het materiaal, naast prijs en kwaliteit, een van de factoren die de uiteindelijke keuze beïnvloedt. Verschillende systemen worden in binnen- en buitenland ontwikkeld om de milieu-impact van bouwmaterialen en gebouwen te beoordelen. Het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE) stelde de klassering “Duurzame Bouwproducten” samen1. Het nadeel van deze klassering is dat het materiaal op zich beoordeeld wordt en niet de effecten ervan in een gebouwconstructie. Dit kan soms een vertekend beeld geven. De criteria die men bij de vergelijking van materialen hanteert, zijn het energieverbruik bij productie en transport, de uitputting van grondstoffen, de aantasting van de natuur bij ontginning, de lozing of uitwaseming van vervuilende of ongezonde stoffen bij productie en plaatsing, de invloed op de gezondheid door het vrijgeven van chemicaliën, de levensduur van het materiaal, de recyclage-of herbruiksmogelijkheden. 1
NIBE, VIBA; Handboek Duurzame Bouwproducten, WEKA uitgeverij, Amsterdam, 1998.
BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
2/6
Een andere methode die zich aandient als basis voor het beoordelen van duurzaamheid en als middel tot optimalisatie is de LevensCyclusAnalyse (LCA). De LCA bekijkt het gebouw wel als een geheel en onderscheidt de volgende vier fazen : de voorbereiding, de bouw, het gebruik en de afbraak. Een internationale standaard voor deze methode wordt momenteel uitgewerkt.2
A.
Streefdoel
1. Bij gebouwen is de gebruiksfase van doorslaggevend belang. Het is daarom zeer belangrijk om materialen en bouwkundige oplossingen toe te passen die garant staan voor een lange levensduur en die minder onderhoud vragen.3 2. Materialen die geproduceerd worden op basis van gerecycleerde producten en materialen die herbruikt of gerecycleerd kunnen worden, zijn te verkiezen. 3. Voor buitenschrijnwerk hebben houten ramen aanzienlijke ecologische voordelen tegenover pvc, aluminium of stalen ramen. 4 4. In de detaillering kan men de herbruik van elementen voorzien. Bijvoorbeeld kan het mechanisch bevestigen, in plaats van verkleven, van een bitumineuze dichting op een plat dak voordeel opleveren naar herbuik toe.
B.
Eisen
1. Bij kunststof schuimvormige isolatiematerialen (pur, xps) worden cfk- en hcfk-vrije producten toegepast. 2. Hout is een te prefereren milieuvriendelijk materiaal. Het is echter pas duurzaam als het op een verantwoorde wijze wordt gewonnen. De provincie heeft er zich toe gebonden om vanaf 1 januari 1998 hout en houtproducten te gebruiken die voorzien zijn van een FSC-label (Forest Stewardship Council) of equivalent dat aantoont dat het hout afkomstig is uit bossen waarvan het duurzaam beheer door een onafhankelijk instelling volgens internationaal erkende criteria werd gecertificeerd.5 FSC-hout kan pas gebruikt worden als het in de aangewezen duurzaamheidsklasse voorhanden is. Het is een goed alternatief om Europese houtsoorten toe te passen zoals eik, kastanje, lork of valse acacia, afkomstig van onafhankelijke, gecertificeerde bossen. Zijn beschikbaar als FSC-gelabeld hout : grenen, kersen, massaranduba, jatoba, cumaro, sapupira, sucupira, esdoorn, yellow Birch. 6,7 De “Chain of Custody” is het traject dat het hout doorloopt tussen het gecertificeerd bos en de consument. Elke stap die het hout doorloopt, dient te worden gecontroleerd door een onafhankelijk bedrijf om ervoor te zorgen dat er geen onregelmatigheden gebeuren : deze controle garandeert dat het hout FSC-gecertificeerd is. De handelaar, zagerij, ... krijgt na de controle een certificaat dat het hout met een FSC-label kan worden verkocht. Op dit certificaat wordt steeds een Chain of Custody-nummer vermeld. Iedereen die hout met een FSC-label verkoopt is verplicht een Chain of Custody-certificaat te hebben ; bij de aankoop 2
Ceuterick, D.; “Levenscyclusanalyse : sleutel tot duurzaam bouwen”, in : Het Ingenieursblad, 89/1998, pp. 10-17. 3 Hens, H., prof bouwfysika KUL, eigen notities. 4 Van de Casteele, G., Bouwen en milieu, Stad Gent, Technische Dienst Gebouwen, september 1998. 5 Subovereenkomst tussen het Vlaams Gewest en de provincie Oost-Vlaanderen met betrekking tot de optie 5 “Duurzaam Provinciaal Beleid”. 6 FSC-gecertificeerd hout in België ( dec 1998), WWF-Belgium. 7 Houtvademecum, Stichting Centrum Hout, Almere,Kluwer Techniek, 1996.
BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
3/6
van gecertificeerd hout is het daarom van primordiaal belang om een copie van het certificaat te vragen. Elke factuur voor FSC-gecertificeerde producten moet vermelden dat het product FSC-gecertifieerd is en het Chain of Custody-nummer van de handelaar dragen.8 3. Voor alle gipsproducten kan rookgasontzwavelingsgips als grondstof voorgeschreven worden in plaats van natuurgips.
3.
EEN ENERGIEZUINIG GEBOUW
Een duurzaam ontwerp streeft naar een energiezuinig gebouw. Voor woningen is in Vlaanderen de NBN B 62-301 met een K55 norm van toepassing, voor utiliteitsbouw bestaat er geen wettelijke reglementering. Door een gebouw voldoende te isoleren daalt het energieverbruik tijdens de gebruiksperiode. 9,10,11,12
A.
Eisen
1. Elke verwarmde nieuwbouw moet minstens voldoen aan K55, K45 is de streefwaarde. De elementen van het gebouw moeten voldoen aan de k-waarden overeenkomstig K55. (zie tabel) 2. Bij renovatie moet elk nieuwbouwelement voldoen aan de k-waarden overeenkomstig K55. (zie tabel) 3. In verwarmde ruimtes wordt bij nieuwbouw hoogrendementsglas (HR+) met een k-waarde = of < 1.5 Watt/m².K voorzien. Bij renovatie wordt HR+-glas toegepast waar het technisch mogelijk is. 4. De profielen van een metalen raamkozijn voldoen aan k=of < 2,5 Watt/m².K.13 5. Essentieel bij een energiezuinig gebouw is de afwezigheid van koudebruggen. Cruciale details ( boven ramen, dorpels, aansluiting muur-vloer/ muur-dak) worden hierop nagekeken. De isolatielagen van de verschillende elementen dienen aaneensluitend aan elkaar geconcipieerd te worden. 6. Geïsoleerde constructies moeten luchtdicht zijn, bij dampdoorlatende materialen is het gebruik van een dampscherm noodzakelijk.
Elementen van de verliesoppervlakte
14
Vensters en andere ondoorschijnende wanden, deuren
kmax (W/m².K) 1.5 (3.5)*
Ondoorschijnenede verticale muren en wanden -tussen het beschermd volume (b.v.) en de buitenomgeving of 0.6 tussen het beschermd volume en een onverwarmde, niet tegen 8
Lejeune, G.; FSC-gecertificeerd hout : Hoe kunt u als consument FSC-gecertificeerd hout herkennen?. 9 Busschaert L., Vitse P.; “Thermische isolatiesystemen”, in : WTCB-tijdschrift, 2de trimester 1997, pp. 39-48. 10 Belgisch Instituut voor Normalisatie; NBN B62-301 Warmte-isolatie van gebouwen. Peil van de globale warmte-isolatie; Brussel. BIN, 2de uitgave, 1989. 11 Busschaert L., Vitse P.; “Nieuwe λ-waarden voor isolatiematerialen”, in : WTCB-tijdschrift, 1ste trimester 1996, pp. 35-41. 12 Uyttenbroeck, J.; “Over de betekenis en de toepassing van de norm NBN B 62-301”, in : WTCBtijdschrift, 3de trimester 1995, pp. 35-42. 13 Een praktisch energiegids, Greenpeace Belgium, 1998. http://ecohouse.greenpeace.be. 14 idem 7.
BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
4/6
vorst beschermde ruimte - tussen het b.v. en een onverwarmde, wel tegen de vorst beschermde ruimte 0.9 - tussen het b.v. en de grond 0.9 Dak tussen het b.v. en de buitenomgeving, of geheel plafond + 0.6 zolder + dak Vloer : - tussen het b.v. en de buitenomgeving of tussen het beschermd volume en een onverwarmde, niet tegen vorst beschermde ruimte 0.6 - tussen het b.v. en een onverwarmde, wel tegen vorst beschermde ruimte 0.9 - tussen het b.v. en de grond 1.2 Gemene wand (wand tussen beschermd volumes of tussen 1 appartementen) k max-waarde van een element van de verliesoppervlakte bij K55 * k = 3.5 W/m².K is de wettelijke verplichting en is de k-waarde van dubbel glas, k = 1.5 W/m².K is de bovengrens van de k-waarde voor hoogrendementsglas.
4.
VERWARMING EN VENTILATIE
Het benutten van passieve zonne-energie, het maximaal gebruiken van daglicht en natuurlijk koeling kunnen in de meeste gebouwen in de ontwerpfase voorzien worden. De warmteverliesberekening van een gebouw is gebaseerd op de berekening van twee verliesstromen : het transmissieverlies en het ventilatieverlies. Het transmissieverlies is afhankelijk van het isolatiepeil van het gebouw. Het ventilatieverlies is afhankelijk van het debiet verse lucht nodig om een gezond binnenklimaat te behouden en om het overtollig vocht naar buiten te evacueren. Het ventilatiedebiet is een constante afhankelijk van het aantal personen dat zich in een ruimte bevindt, de functie van een lokaal, productieprocessen,....
A.
Streefdoel
1. De preciese berekening van de warmteverliezen is de basis om tot een zo laag mogelijk geïnstalleerd vermogen voor verwarming te komen. 2. Het koelvermogen van een gebouw kan gereduceerd worden door zonnewering te voorzien bij de glasoppervlakken aan de zuid- en de westkant. Het implementeren van nachtelijke koeling kan in vele gevallen een mechanische koelinstallatie uitsparen. 3. Voor de productie van sanitair warm water dient het rendement van een zonneboiler onderzocht te worden. De installatie van een zonneboiler wordt gesubsidieerd. 4. De haalbaarheid en het rendement van een warmtepomp of warmtekrachtkoppeling dient onderzocht te worden bij grote projecten.
B.
Eisen
1. Als conventionele energiedrager wordt gas gebruikt als een gasaansluiting op het terrein voorhanden is. Condenserende gasketels met lage Natriumoxide-emissie hebben het hoogste rendement.
BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
5/6
2. Leidingen voor warm water en voor centrale verwarming zijn zo kort mogelijk en zijn in niet-verwarmde ruimtes zo veel mogelijk geïsoleerd. 3. Een goede ventilatie beantwoordt aan de wettelijke norm NBN D-50-001.15 4. Bij mechanische ventilatie kan het warmteverlies beperkt worden door warmteterugwinning te voorzien bij het aanzuigen van verse lucht. De warmtewisselaar dient onmiddellijk op de luchttoevoer aan te sluiten, geïsoleerd te worden en voorzien van een waterafvoer voor het condenswater.
5.
ELEKTRICITEIT
Het elektriciteitsverbruik voor verlichting wordt beperkt door het toepassen van relighting bij renovatie en van zuinige verlichtingsconcepten bij nieuwbouw. 1. Bij grote projecten dient een berekeningsnota voorgelegd te worden van het verlichtingsniveau en het vermogen van de verlichtingsinstallatie. 2. Dit wordt verwezenlijkt door gebruik te maken van hogerendementsarmaturen met optimale spiegeloptiek en hoge reflectiefactor, een hoog verlichtingsrendement door werkvlakverlichtingen en een zo laag mogelijk energieverbruik van de lampen. 3. Voor de functionele binnenverlichting kan gebruik worden gemaakt van TL HF lampen met elektronische voorschakelapparatuur of van compacte fluorescentielampen en spaarlampen i.p.v. halogeenlampen en gloeilampen. 4. Dimming afhankelijk van daglichtdetectie, uitschakeling afhankelijk aanwezigheidsdetectoren en tijdssturing kunnen verdere besparingen opleveren.
van
5. Bij het voorzien van huishoudelijke elektrische toestellen kiest men de meest zuinige toestellen, voorzien van een A-label.16
6.
WATER
De meest gekende milieubekommernis in verband met water betreft het afvalwater. De lozing van ongezuiverd afvalwater in de oppervlaktewateren heeft het leven in veel stromen en rivieren vrijwel totaal vernietigd. De kostprijs van de uitvoering van rioleringen en waterzuiveringsinstallaties voor waterzuivering wordt doorgerekend naar de verbruiker. Er ook zijn problemen op het niveau van de drinkwaterproductie. De kwaliteit van grond- en oppervlaktewater daalt en overexploitatie zorgt voor een daling van het niveau van bepaalde grondwaterlagen. Drinkwater wordt schaars en dus kostbaar. Er zijn twee wegen die kunnen bewandeld worden om het drinkwaterverbruik terug te dringen zonder vermindering van het comfort en zonder gevaar voor de hygiëne.
15
Belgisch Instituut voor Normalisatie, NBN D 50-001, Ventilatievoorzieningen in woongebouwen, Brussel, BIN, oktober 1991. 16 idem 9.
BIJLAGE 2 – Nota duurzaam bouwen
6/6
In de eerste plaats kan er getracht worden minder water te verbruiken. Men vermindert zowel de benodigde hoeveelheid drinkwater als de hoeveelheid afvalwater die moet behandeld worden. Een andere mogelijkheid bestaat erin om voor bepaalde toepassingen over te schakelen op ander water dan drinkwater.
A.
Streefdoel
Het gebruik van regenwater voor wc-spoeling is te onderzoeken. Om voldoende kwalitatief water te hebben is het noodzakelijk om een groffilter aan te brengen voor het regenwaterreservoir en een fijnfilter na de pomp. 17
B.
Eisen
1. Het wc-spoelvolume dient beperkt te worden door het voorzien van een moduleerbaar spoelsysteem. Dit kan door middel van een onderbreekbare spoeling ofwel door de keuze tussen twee vaste spoelvolumes 3l/9l. 2. Een vermindering van het debiet aan de tappunten kan gerealiseerd worden door middel van doorstroombegrenzers in lavabokranen en douchekoppen. De douchespaarkop verbruikt 5 à 7 liter per minuut. Automatisch gestuurde kranen en spoelsystemen voor urinoirs leveren verdere besparingen. 3. Warmwaterverliezen dienen beperkt te worden door de leidinglengte tussen de productie en de verbruikspunten zo kort mogelijk te voorzien. 4. Het gebruik van regenwater voor schoonmaak en tuinbesproeiing wordt in elk nieuwbouwproject voorzien. 5. De afvoer van regenwater wordt onafhankelijk van de afvoerleidingen sanitair en fecaal water aangelegd. Het regenwater wordt opgeslagen in regenwaterreservoirs waarvan het opslagvolume berekend wordt overeenkomstig het mogelijke gebruik. 6. Het voorzien van een gescheiden afvoer van het regenwater tot aan het openbaar domein is nodig bij elke nieuwbouw. Waar mogelijk dient het regenwater afgevoerd te worden via de daartoe bestemde kunstmatige afvoerwegen ( greppels, grachten, duikers en leidingen) of via de gewone oppervlaktewateren.18,19
17
.De Cuyper, K.; “Het rationeel gebruik van drinkwater”, in : WTCB-tijdschrift, 2de trimester 1998, pp. 29-39. 18 VLAREM II, 1-6-1995, hoofdstuk 4.2, art 4.2.1.3.5. 19 Krachtlijnen van een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen, code van de goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen, individuele voorbehandelingsinstallaties en kleinschalige waterzuiveringsinstallaties. Vlaamse Milieumaatschappij, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, uitgave dec. 1996.