Bijlage 1: de kleuterleerlijnen
Soesila Akkal, Monique Brown en Margo Illes-Deekman.
Met medewerking van Jan Berkvens, Jan Greven, Anita Lek en Mieke Smits van het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (SLO).
Paramaribo, 25 april 2010
Inleiding Het Basic Education Improvement Project (BEIP) is in augustus 2009 onder verantwoordelijkheid van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (MinOV) begonnen met de revisie van het Surinaamse kleutercurriculum, het Speelwerkplan (SWP). Met ondersteuning van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) is begonnen met het opzetten van een 11-jarig basiscurriculum, waarvan de twee kleuterjaren de basis vormen. Hiertoe is begonnen met de ontwikkeling van de Surinaamse Kleuterleerlijnen. Deze Surinaamse Kleuterleerlijnen zijn beschreven in dit document. Verantwoording Een curriculum of leerplan beoogt de ontwikkeling van de lerende te bevorderen. In het geval van het kleutercurriculum omvat het leerplan activiteiten ter versterking van de sociale en emotionele ontwikkeling, de motorische ontwikkeling, spraak-taal ontwikkeling, rekenkundige ontwikkeling en creatieve ontwikkeling (HES, 2008). Deze gebieden zijn ondergebracht en beschreven in vijf leergebieden: Taal, Rekenen, Oriëntatie op Jezelf en de Wereld, Muzische Vorming en Beweging. Binnen deze leergebieden zijn leerlijnen uitgezet die de ontwikkeling van het kind gedurende de twee kleuterjaren ondersteunen. Elk jaar is verdeeld in twee perioden, waarin voor elk onderdeel is omschreven hoe de leerlijnen in elke periode eruit zien en hoe de kerndoelen aan de orde komen. Zo is een ‘dwarsdoorsnede’ van tussendoelen voor alle leerlijnen van de vijf leergebieden ontstaan. Voor de ontwikkeling van de Surinaamse Kleuterleerlijnen is gebruikgemaakt van het programma Tule (SLO, 2008), het boekje Ontwikkelingsleerlijnen voor de groepen 1 en 2 (Sietses-Van Dam et al, 2001) en de map Doorgaan met taal (Smits, 2007). Op grond van de voornoemde documenten heeft een Surinaamse groep van verantwoordelijk kleuterleidsters en onderwijskundigen een eerste versie gemaakt van de leerlijnen. Dit document is vervolgens besproken met de ontwikkelgroep voor het SWP en aangevuld door de SLO. Het eindresultaat ligt thans voor u. Hoe kunt u dit document gebruiken? De Surinaamse Kleuterleerlijnen ondersteunen de ontwikkeling van onderwijs voor het jonge kind in de eerste twee (kleuter)jaren van de 11-jarige basisperiode binnen het Surinaamse onderwijs. Ze geven richting aan de thema’s die in het SWP aan de orde komen, maar kunnen ook door leerkrachten gebruikt worden om zelf thema’s en onderwijs vorm te geven. Alle onderdelen van de leerlijnen dienen in de omschreven perioden in elk geval aan de orde te komen om de ontwikkeling van het jonge kind te bevorderen. U kunt het document op meer manieren gebruiken. Bijvoorbeeld voor de voorbereiding van leeractiviteiten of thema’s, maar ook als controle-instrument om na te gaan of voldoende eindtermen aan de orde zijn gekomen tijdens een leeractiviteit of thema.
Code
1e jaar, 1e periode
Taal
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
N.1 Taal - Luisteren N.1.1
De leerlingen leren hun passieve
Korte instructies voor simpele
Langere instructies voor concrete
Instructies voor dubbele
Geconcentreerd luisteren vóór het
woordenschat (Surinaamse
concrete opdrachten (twee
opdrachten.
opdrachten.
uitvoeren van meervoudige
woordenlijst) te vergroten. Door te
woorden of korte zinnen).
opdrachten.
luisteren naar verhalen. Door naar de instructie te luisteren voor het uitvoeren van opdrachten. (Versneld voor NT2-leerlingen, zie NT2-woorden in de Surinaamse woordenlijst). N.1.2
De leerlingen leren eerst concrete
Concrete, één- tot
Van concreet naar abstract, één-
Van concreet naar abstract, één-
Alle woorden van concreet naar
en later abstracte begrippen te
tweelettergrepige woorden.
tot tweelettergrepige woorden,
tot drielettergrepige woorden.
abstract.
concrete drielettergrepige
Concrete drie- tot vierlettergrepige
vierlettergrepige woorden. Zelf
woorden.
woorden.
woorden kiezen. 15 minuten aandachtig luisteren.
hanteren. N.1.3
De leerlingen leren een juiste
Met werkmateriaal leren op eigen
Aandacht voor luisteractiviteiten
10-15 minuten aandachtig
luisterhouding aan te nemen. Ze
plaats te werken, tussendoor
(vooral in de kring) tot 10 minuten.
luisteren.
kunnen 5-10 minuten aandachtig
bewegen en spelen, 5-7 minuten(in
luisteren.
de kring).
N.2 Taal - Auditieve training (voorwaarde voor taalverwerving) N.2.1
De leerlingen leren woorden in
Nazeggen van concrete één-
Nazeggen van (abstracte) één- tot
Nazeggen meerlettergrepige
Woorden met dezelfde klanken
reeksen en later woorden in een
lettergrepige woorden, daarna
tweelettergrepige woorden.
woorden.
kunnen herkennen en aan elkaar
verhaal te herkennen. Ze kunnen
tweelettergrepige woorden.
Horen van verschillen tussen
Verschil tussen klanken kunnen
koppelen (eerst rijmwoorden,
klanken.
aangeven.
daarna begin en einde).
ook verschillen tussenwoorden waarnemen (bijvoorbeeld ‘boem’ en ‘bam’). En ze kunnen geluiden herkennen en hanteren. N.2.2
De leerlingen leren woorden te
Voorbereiding woorden
Woorden onderscheiden
Woorden onderscheiden
onderscheiden door voor elk
-
onderscheiden, éénlettergrepige
(makkelijke woorden).
(moeilijkere woorden).
woord een fysiek gebaar te maken
woorden.
één- tot tweelettergrepige
Drie tot vierlettergrepige woorden.
(blokje leggen, klappen). Ze
Verschil eerste en laatste.
woorden.
Eerste en laatste letter
kunnen eerste en laatste woorden
Verschil eerste en laatste
onderscheiden, ook de
in zinnen onderscheiden en
herhalen, en eerste en laatste
middenletter. Rijmzinnen.
rijmzinnen in versjes af maken.
woorden in zinnen onderscheiden. Rijmzinnen afmaken.
Code N.2.3
1e jaar, 1e periode
Taal
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
De leerlingen leren klankgroepen
Letters (klanken) van een woord
Letters (klanken) van een woord
Letters (klanken) van een woord
Letters (klanken) van een woord
samen te voegen tot een woord.
kunnen herkennen en nazeggen
kunnen herkennen en nazeggen
kunnen herkennen en nazeggen
kunnen herkennen en nazeggen
(Met extra aandacht voor
(met gebaren) (/aa/, /m/, /u/, /r/,
(met gebaren) (/oo/, /a/, /n/, /k/, /l/,
(met gebaren) (/aa/, /o/, /p/, /t/, /f/,
(met gebaren) (/ee/, /i/, /e/, /ui/, /d/,
specifieke Nederlandse klanken
/ie/, /z/).
/s/, /h/, /w/).
/eu/, /g/, /oe/).
/v/, /b/, /ij/, /ou/, /j/).
Letters van klankzuivere woorden
Een woord (twee lettergrepen) in
Een woord (drie lettergrepen) in
kunnen samenvoegen.
klankstukken kunnen verdelen.
klankstukken kunnen verdelen.
(/ui/, /eu/, /l/, /r/, /h/, /g/ etc).
Enkelvoudige klankzuivere woorden auditief kunnen plakken (synthetiseren) en hakken (analyseren) (mkm). N.2.4
Extra aandacht voor auditieve
/r/ en /ie/
/l/ en /w/
/eu/, /g/ en /oe/
/v/, /ij/ en /ou/
vaardigheden NT2 leerlingen (tweetekenklanken /ui/, /eu/ en /v/, /w/, /l/, /r/, /h/, /g/ N.2.5
De leerlingen vergroten het
Vragen over een verhaal
Deel van een verhaal kunnen
Verhaaltjes kunnen terugvertellen.
Verhaaltjes zelfstandig kunnen
geheugen door verhaaltjes terug
beantwoorden.
navertellen.
liedjes en versjes met twee
vertellen.
te vertellen. En door liedjes en
Korte liedjes en versjes (twee tot
liedjes en versjes met drie tot vier
coupletten(strofen) reproduceren
versjes te reproduceren of na te
drie zinnen) reproduceren.
zinnen reproduceren.
(twee coupletten/strofen van vier
zeggen.
zinnen).
N.3 Taal - Spreken N.3.1
De leerlingen leren hun actieve
Korte verhalen vertellen over
Langere verhalen over concrete
Langere verhalen (tot 10 zinnen of
woordenschat (Surinaamse
Korte verhalen navertellen.
concrete gebeurtenissen (4-5
gebeurtenissen (tot 8 zinnen).
meer).
woordenlijst) te vergroten door
zinnen).
verhalen te vertellen (met extra aandacht voor typisch Nederlandstalige en Surinaamse uitdrukkingen). (Versneld voor NT2-leerlingen, zie NT2-woorden in de Surinaamse woordenlijst). N.3.2
De leerlingen leren eenvoudige
Eenvoudige woorden gebruiken bij
Werkwoordsvormen van
Werkwoordsvormen en
Volledige beheersing van
woorden te vormen, onder meer
navertellen.
eenvoudige werkwoorden en
meervouden van complexere
werkwoordsvormen en
concrete meervouden gebruiken.
woorden.
meervouden.
werkwoordsvormen en
meervouden. Code N.3.3
1e jaar, 1e periode
Taal
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
De leerlingen leren eenvoudige
Zinnen construeren met twee tot
Zinnen construeren van 4-5
Zinnen construeren van zes
Zinnen construeren van zeven tot
zinnen te bouwen. Eerst in de
drie woorden in tegenwoordige tijd.
woorden in de tegenwoordige tijd.
woorden in de tegenwoordige tijd,
acht woorden in de tegenwoordige
begin van de verleden tijd.
en verleden tijd.
tegenwoordige en later ook in de verleden tijd. N.3.4
De leerlingen leren voorwerpen
Voorwerpen categoriseren en
Categoriseren ook met plaatjes en
Categoriseren en in zinnen kunnen
Categoriseren en in een tekst
en plaatjes te verwoorden en te
simpel verwoorden met twee- tot
verwoorden met 4-5 woorden.
verwoorden.
kunnen verwoorden.
categoriseren. (Versneld voor
driewoordzinnen.
NT2 leerlingen, zie NT2 woorden in de Surinaamse woordenlijst). N.3.5
De leerlingen leren voorzetsels te
Makkelijke voorzetsels (op, onder
Complexere voorzetsel (naast,
Complexere voorzetsels
Zelfstandig gebruik van
gebruiken.
etc), concreet.
tegen, tussen etc). Toepassen
toepassen.
voorzetsels.
makkelijkere voorzetsels. N.4 Taal - Voorbereidend lezen N.4.1
De leerlingen leren visueel te
Eenvoudige puzzels (8-10 stukjes).
Eenvoudige puzzels (10-15
Complexere puzzels (15-20
Complexere puzzels (20-25
discrimineren door gebruik te
Concreet plaatje met iets dat
stukjes).
stukjes).
stukjes). Domino, zoek dezelfde
maken van puzzels, memory,
ontbreekt en aangevuld moet
Concrete platen met erbij te
Abstractere platen en zelf
spelletjes.
domino en ‘zoek dezelfde'
worden (paraplu zonder steel,
tekenen onderdelen.
onbrekende dingen erbij tekenen.
spelletjes. Ze doen dat eerst met
mens zonder handen, auto zonder
concrete voorstellingen, later met
wielen).
gedetailleerde afbeeldingen. N.4.2
De leerlingen leren letters
Letters sorteren.
herkennen tussen andere letters (visuele discriminatie). N.4.3
De leerlingen leren ‘lezen’ met
Het ‘lezen’ met behulp van
Het ‘lezen’ met behulp van
behulp van pictogrammen
pictogrammen.
pictogrammen.
(oriëntatie op geschreven taal).
Letters herkennen.
Code
Taal
1e jaar, 1e periode
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
N.5 Taal - Voorbereidend schrijven N.5.1
De leerlingen leren de
Grove motoriekoefeningen door te
Eenvoudige schrijfpatronen voor
eenvoudige schrijfpatronen voor de
Complexere schrijfpatronen grove
bewegingen die bij schrijven
krabbelen en doedelen.
grove motoriek.
grove en fijne motoriek.
en fijne motoriek.
horen: Door met potlood
Fijne motoriek (krabbelen en
Namen overtrekken (‘losse’
eenvoudige schrijfpatronen te
kleuren van vlakken) voor kleinere
leesletters).
volgen en bij kleuren binnen de
bewegingen.
lijnen te blijven. Door te krabbelen, te doedelen en figuren over te trekken. En door namen over te trekken. N.5.2
De leerlingen leren ‘schrijven’
Het ‘schrijven’ met behulp van
Het ‘schrijven’ met behulp van
met behulp van pictogrammen
tekeningen.
pictogrammen.
(oriëntatie op geschreven taal). N.6 Taal - Denken N.6.1
De leerlingen leren probleempjes
Problemen oplossen in concrete
Problemen oplossen in concrete
Problemen oplossen in concrete
Problemen oplossen in situaties in
op te lossen en taal-
situaties in de klas (bijvoorbeeld bij
situaties in de klas en sociale
situaties in de klas en sociale
de klas en sociale omgeving.
/denkwoorden die daarbij horen te
materiaalgebruik, conflict).
omgeving.
omgeving.
gebruiken.
Eenvoudige taal-/denkwoorden (bv. en, maar, toen).
N.6.2
De leerlingen leren oorzaak-
Eerste confrontatie met oorzaak-
Oorzaak-gevolg en middel-doel
Oorzaak-gevolg en middel-doel
Oorzaak-gevolg en middel-doel.
gevolg- en middel-doelrelaties te
gevolg en middel-doel
concreet met plaatjes.
complexer.
Complexere taal-/denkwoorden
leggen en taal-/denkwoorden die
Eenvoudige taal-/denkwoorden
Complexere taal-/denkwoorden
(bv. trouwens).
daarbij horen te gebruiken.
(bv. eerst, als...dan, omdat).
(bv. daardoor, zodat, vervolgens).
(Versneld voor NT2-leerlingen, zie NT2-woorden in de Surinaamse woordenlijst). Code
Rekenen
1e jaar, 1e periode
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
R.1 Rekenen - Getalbegrip R.1.1
De leerlingen leren tellen en de telrij gebruiken. a. De leerlingen leren akoestisch tellen tot en met 20 (met ondersteuning van versjes, liedjes,
Akoestisch tellen 1-5.
Akoestisch tellen 1-10.
Akoestisch tellen 1-15.
Akoestisch tellen 1-20.
en spelletjes). b. De leerlingen leren synchroon
Synchroon tellen 1-5.
Synchroon tellen 1-5.
Synchroon tellen 1-10 (heen en
Synchroon tellen 1-10 (heen en
terug).
terug).
Resultatief tellen 1-5.
Resultatief tellen 1-10.
Resultatief tellen 1-10.
Cijfersymbolen herkennen 1-5.
Cijfersymbolen herkennen 1-10.
Cijfersymbolen herkennen 1-10.
e. De leerlingen leren de getallen
Introductie getallenlijn en die
Getallenlijn gebruiken tot 5.
Getallenlijn gebruiken tot 10.
ordenen op de getallenlijn.
gebruiken tot 5.
f. De leerlingen leren
Rangtelwoorden 1-5.
Rangtelwoorden 1-10.
Rangtelwoorden 1-10.
1-6
1-12
1-12
tellen van 1 tot en met 10. c. De leerlingen leren resultatief
Rangtelwoorden 1-5.
tellen van 1 tot en met 10. d. De leerlingen leren de cijfersymbolen herkennen en gebruiken (ze hoeven de cijfersymbolen nog niet te kunnen schrijven).
rangtelwoorden van 1 tot en met 10 te hanteren, inclusief de begrippen ‘eerste’ en ‘laatste’. R.1.2
De leerlingen leren telpatronen herkennen en toepassen (bv. Dobbelsteenpatronen, vingerbeelden).
1-6
R.1.3
R.1.4
De leerlingen leren hoeveelheden
Hoeveelheden ordenen en
Hoeveelheden ordenen en
Hoeveelheden ordenen en
Hoeveelheden ordenen en
ordenen, vergelijken en verschil
vergelijken tot maximaal 10
vergelijken tot maximaal 12
vergelijken tot maximaal 16
vergelijken tot maximaal 24
bepalen.
voorwerpen.
voorwerpen.
voorwerpen.
voorwerpen.
Veel/weinig
Meer/minder
Meest/minst
De leerlingen leren structuur van
Getalstructuur tot 5 (4 = 2 + 2 of 3
Getalstructuur tot 5.
Getalstructuur tot 10.
Getalstructuur tot 10.
getallen herkennen en
+ 1). Relaties tussen getallen tot 5.
Relaties tussen getallen tot 10.
Relaties tussen getallen tot 10.
De leerlingen leren informeel
1 erbij en 1 eraf, daarna 1 meer en
2 erbij en 2 eraf, daarna 2 meer en
optellen en aftrekken.
1 minder.
2 minder.
Mengkleuren en tussenkleuren
Meerdere mengkleuren.
Alle kleuren (inclusief bruin, grijs
(oranje, groen, paars etc.)
Licht/donker.
etc).
getalrelaties ontdekken. Relaties tussen getallen tot 5 (5 is 2 meer dan 3). R.1.5
R.2 Rekenen - Meten R.2.1
De leerlingen leren eenvoudige
Hoofdkleuren (rood, geel, blauw).
kleuren en kleurnuances te onderscheiden: basiskleuren (rood, geel, blauw), tussenkleuren (bijvoorbeeld groen, oranje) en licht/donker. R.2.2
De leerlingen leren voorwerpen
Groeperen naar eigen inzicht van
Groeperen van voorwerpen op
Op meerdere kenmerken
Op meerdere kenmerken tegelijk
groeperen (ordenen), eerst op
de leerlingen, op grond van
verschillende eigenschappen (bv.
groeperen (kleur, grootte of vorm).
laten groeperen (bv. kleur, grootte
basis van ordeningen die zij zelf
concrete eigenschappen van
op soortnaam als ‘kleren’).
bedenken en daarna met
voorwerpen (bv. kleur).
en vorm).
opdrachten, eerst op een kenmerk en later op meerdere kenmerken. R.2.3
De leerlingen leren verschillende
Eenvoudige grootheden (groot,
Grootheden in vergrotende trap
Grootheden in overtreffende trap
Met natuurlijke maten meten (met
grootheden als lengte, inhoud en
lang, etc) vergelijken.
vergelijken (lichter/zwaarder, even
vergelijken (het lichtst/zwaarst,
touw meten, met bekertjes, met
gewicht te gebruiken door allerlei
zwaar groter/kleiner, even groot
grootst/kleinst, etc).
handen etc).
objecten te vergelijken en de
etc)
juiste begrippen te gebruiken (groot/klein, lang/kort, dik/dun, breed/smal, licht/zwaar en
vergelijkend). R.3 Rekenen - Meetkunde R.3.1
De leerlingen leren vormen te
Herkennen van eenvoudige
Herkennen, omtrekken en
Natekenen en zelf tekenen van
herkennen, te benoemen over te
vormen in de omgeving (bv.
overtrekken van complexere
vormen.
trekken en te tekenen (rondje,
rondje, vierkant).
vormen in de omgeving (bv.
vierkant, driehoek, rechthoek).
Oefenen met pictogrammen
driehoek, rechthoek).
overtrekken.
Omtrekken en uitknippen van
-
rondje en vierkant. R.3.2
De leerlingen leren drie-
Spelen met blokje en bol (1e en 2e
Spelen met vormen (aanleren van
Vormen (kubus, driehoek,
Bouwen met bouwstenen (6e
dimensionale vormen concreet
gave) (3 vormen aanleren).
3 vormen) (3e en 4e gave).
rechthoek) (5e gave).
gave).
Concrete eenvoudige begrippen.
Concrete eenvoudige begrippen.
Eenvoudige begrippen en de
Concrete eenvoudige begrippen,
vergrotende trap.
vergrotende en overtreffende trap.
te benoemen (bol, blokje, dakje, piramide, staaf, balk). R.3.1
De leerlingen leren eenvoudige begrippen te hanteren (lang/kort, dik/dun, hoog/laag, groot/klein). Later in de vergrotende (langer) en overtreffende trap (langste). Ze leren voorwerpen naar verhoudingen te herkennen en benoemen.
R.3.2
De leerlingen leren posities van
Positiebepaling ten opzichte van
Positiebepaling ten opzichte van 1
Positiebepaling ten opzichte van
Positiebepaling ten opzichte van
objecten ten opzichte van elkaar
een voorwerp.
voorwerp.
meer voorwerpen vanuit
meer voorwerpen vanuit
verschillende perspectieven.
verschillende perspectieven.
Toepassen van symmetrie (door
Toepassen van symmetrie (door
een mozaïek te maken).
een mozaïek te maken).
te benoemen (voor, achter, tussen, boven, onder etc). (zie taal N.3).
R.3.3
De leerlingen leren symmetrie te
Herkennen van symmetrie
herkennen te voorspellen en toe te
(spiegelen, mozaïeken).
Voorspellen van symmetrie.
passen. R.3.4
De leerlingen leren constructies
Eenvoudige bouwwerken naar
Eenvoudige bouwwerken naar
Complexere bouwwerken zoals
Complexere bouwwerken aan de
maken met behulp van materialen.
eigen inzicht (met behulp van
eigen inzicht (met behulp van
bijvoorbeeld bruggen, torens etc.
hand van (bouw) tekeningen.
blokken etc).
blokken etc).
Code O.1 Orientatie op jezelf
OJW
1e jaar, 1e periode
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
O.1.1
De leerlingen leren de eigen
Herkenbare uiterlijke
Moeilijkere lichaamsdelen
Complexere begrippen als hoofd,
Abstractere lichaamsdelen: borst,
lichaamsdelen te herkennen, aan
lichaamsdelen (ogen, mond, neus
benoemen (armen, benen, tong
romp, ledematen. Overtrekken en
buik, hart, longen, neusgaten etc.
te wijzen en te benoemen, over te
etc).
etc), overtrekken en knippen van
tekenen van lichaamsdelen.
trekken en ze kunnen later het
lichaamsdelen.
eigen lichaam tekenen. O.1.2
O.1.3
De leerlingen leren op een juiste
Tandenpoetsen, baden, handen
Het waarom van baden, tanden
Dieper ingaan op hygiëne,
wijze en hygiënisch met het eigen
wassen, ziek, gezond, vuil water,
poetsen, handen wassen en
goed/slecht gebit etc.
lichaam om te gaan en het te
gevaar van spelen in plassen,
toiletgebruik.
De tandarts, dokter etc.
verzorgen.
toiletgebruik (ook de technieken).
De leerlingen leren het belang
Het waarom van bepaalde
Belang van ontbijt als eerste
De eetmomenten van de dag
Verschillen in eetgewoonten
van eetmomenten en gezonde
voedingsmiddelen niet mee naar
eetmoment, belang van gezonde
benoemen, met tijden erbij. Dieper
tussen etnische
voeding en om deze regels te
school (ook voor de ouders) wat
voeding, volgen van eetmomenten
belang van gezonde voeding
groepen.(verschillende
volgen.
voor eten de leerlingen
op de dagkalender.
aangeven.
Surinamers)
meebrengen, ongezonde voeding, eetmomenten volgens de dagkalender. O.1.4
De leerlingen leren zich sociaal te
Beginnen met (samen) spelen op
Samenspelen, samendelen,
In groepen spelen, samen iets
Groter en omvangrijker
gedragen (inclusief
hetzelfde moment, geven van
samenwerken met dezelfde
opbouwen (inclusief regels),
groepswerk.
beleefdheidsvormen).
simpele duidelijke gedragsregels
materialen. Volwassenen met u
taakverdeling volgen.
(wat wel en niet mag).
aanspreken, verontschuldigen en
Met twee woorden spreken en
beleefd aankijken.
groeten. O.1.5
De leerlingen leren zelfstandig
Leerlingen halen klaargelegd
Zelf materiaal te pakken en op te
Uitvoeren van het eigen werk met
Afscheid nemen rond de dood,
opdrachten voor te bereiden, uit
materiaal op en leren af te wassen
ruimen. Zorgvuldig en veilig
zelf gepakte materialen en na
omgaan met onmacht en verdriet.
te voeren en na afloop alles op te
en op te ruimen. Leerlingen leren
omgaan met materialen.
afloop opruimen. Zorgvuldig en
ruimen, De leerlingen leren
veilig en zorgvuldig met materialen
respectvol en veilig met
om te gaan.
materialen om te gaan.
veilig omgaan met materialen.
Code
OJW
1e jaar, 1e periode
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
O.2 Orientatie op de wereld O.2.1
a. De leerlingen leren hun
De directe concrete omgeving van
leefomgeving kennen en
de klas, school en thuis.
De woonomgeving in bredere zin.
Culturele en nationale feestdagen.
Suriname in de wereld: waar
De regio's van Suriname.
komen de bevolkingsgroepen vandaan.
kenmerken ervan te herkennen en te benoemen. b. De leerlingen leren de plek van hun leeromgeving binnen Suriname aan te duiden. c. De leerlingen leren de plek van Suriname in de wereld aan te duiden. O.2.2
De leerlingen leren etnische en
Noemen van de
Vertellen over bevolkingsgroepen,
Culturele en nationale feestdagen,
Verschillen in talen, elkaars
culturele verschillen aan te
bevolkingsgroepen waaruit
gebruiken, godsdienstige
voeding, respect voor elkaar
groeten leren. Respectvol met
duiden en te waarderen.
leerlingen in de klas komen,
gewoonten.
vergroten en elkaar waarderen.
elkaars achtergrond omgaan.
benadrukken dat we allemaal Surinamers zijn. O.2.3
De leerlingen leren zich veilig in
Vervoermiddelen waarmee
Verkeersmiddelen (zebrapad,
Groeperen van vervoermiddelen,
Verkeerslessen op straat,
het verkeer te bewegen.
leerlingen naar school komen
klaarover(verkeersbrigadier),
verkeersmiddelen en het leren van
verkeersregels gebruiken.
benoemen.
stopbord, waterweg, zwemvest).
simpele verkeersregels.
De leerlingen leren respectvol en
Aspecten die in de natuur
Aspecten benoemen hoe met de
Wandeling maken om te laten zien
Aanleren wat te doen om onze
liefdevol met de natuur om te
voorkomen benoemen.
natuur om te gaan (bron van
wat er in de natuur voorkomt. Het
natuur gezond te houden.
leven).
begrip natuur in brede zin.
O.3 Orientatie op de natuur O.3..1
gaan. O.3.2
O.3.3
De leerlingen leren (onderdelen
Bij het leergesprek onderdelen van
Herkennen en benoemen,
Planten en dieren uit het wild of in
Soorten planten en dieren
van) planten en dieren te
planten en dieren benoemen zoals
overtrekken, uitknippen en
de dierentuin tekenen.
groeperen.
herkennen en te benoemen, over
ze in de directe leefomgeving
samenvoegen van onderdelen van
te trekken en later te tekenen.
voorkomen.
planten en dieren.
De leerlingen leren weercondities
Weerkalender gebruiken op grond
Temperatuur (koud, warm) en
Gevolgen van
Leren hoe een weerkalender zelf
te herkennen en te benoemen
van concrete leer-situaties
weercondities (wind, regen, zon).
weersomstandigheden.
te gebruiken.
(temperatuur, wind, regen, zon
(inclusief zonne-schijn, bewolkt,
etc).
regenboog). Dag/nacht, lang/kort, jong/oud.
Eenvoudige functies van de klok,
Schoolweek, weekend, seizoenen.
O.4 Orientatie op de tijd O.4.1
De leerlingen leren onderscheid
's morgens
te maken in de tijd (dag/nacht,
's middags
aan de hand van tekeningen het
dagritme/schoolritme,
's avonds
dagritme en schoolritme
schoolweek/weekend,
beschrijven.
ochtend/middag/avond, functies van de klok, lang/kort, jong/oud). Code
1e jaar, 1e periode
Muzische Vorming
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
M.1 Creatief M.1.1
De leerlingen leren flexibel, veilig
De verschillende materialen op
Probleempjes oplossen onder
Zelfstandig oplossen van kleine
en juist met het materiaal om te
correcte wijze gebruiken onder
begeleiding, begin met schilderen
probleempjes. Abstracter creatief
gaan. Ze leren kleine
begeleiding van de leerkracht (nog
en knutselen. Concreet creatief
werken.
probleempjes bij materiaalgebruik
geen knutselen en schilderen).
bezig zijn.
Vrij creatief werken.
op eigen initiatief op te lossen. En later zich expressief te uiten door middel van klei, kleuren, tekenen en knutselen. M.2 Muziek en beweging M.2.1
De leerlingen leren te luisteren
Luisteren naar eenvoudige muziek
3-4 regelige liedjes meezingen en
Complexere muziek beluisteren en
Volledige liedjes zelfstandig
naar muziek, muziekbegrippen
en liedjes meezingen (tot 2 regels).
nazingen, kort/lang, hoog/laag.
zingen, ademhalingsoefeningen,
zingen. Geheugenoefeningen.
te herkennen en te hanteren
Hard/zacht.
improvisatie op dezelfde melodie.
(hard/zacht, kort/lang, hoog/laag, snel/langzaam) en naar liedjes te luisteren en ze (na te) zingen. M.2.2
De leerlingen leren maat- en
Eenvoudige muziekoefeningen,
Complexere ritmische en
Complexere muziekinstrumenten
ritmegevoel door eenvoudige
ritme, maat en gebruik van
maatoefeningen.
gebruiken.
muziekinstrumenten te
eenvoudige muziekinstrumenten.
-
gebruiken en te bewegen op muziek. M.3 Drama en expressie M.3.1
M.3.2
De leerlingen leren gevoelens,
Veiligheid bieden en op grond van
Uitgebreider laten kiezen en
Gevoelens onder woorden
Verwoorden van en spelletjes
bedoelingen en emoties te
emotie-plaatjes of hoeken de
bespreken van emoties en
brengen.
doen waarin gevoelens voor elkaar
herkennen en te tonen.
leerlingen laten kiezen en spreken
gevoelens (bang, boos, verdrietig,
over gevoelens.
ziek).
-
De leerlingen leren houdingen,
voorkomen.
Eenvoudige korte rollenspelen of
Langere rollenspelen en
vrije spelen met rollen en
gebaren, mimiek te gebruiken bij
poppenkastspelletjes met een
poppenkastspelletjes met minder
poppenkast.
het uiten van gevoelens,
gegeven concreet verhaal, liedje of
uitgewerkte verhalen.
bedoelingen en emoties in
versje.
rollenspelen en dramatische expressie. M.3.3
De leerlingen leren door
-
Fantasie: zelf spelletjes voordoen
improvisatie en fantasie zich
Improvisatie door voor te doen.
Vrije improvisatie.
en verhaaltjes vertellen.
creatief en expressief te uiten. Code
Beweging
1e jaar, 1e periode
1e jaar, 2e periode
2e jaar, 1e periode
2e jaar, 2e periode
B.1 Beweging B.1.1
De leerlingen leren fysieke
Eenvoudige fysieke bewegingen
Complexere fysieke bewegingen
Bewegen volgens patroon,
bewegingen nadoen, maken en
Fysieke bewegingen nadoen.
maken aan de hand van een
nadoen en maken, zoals
complexere opdrachten.
uitbreiden (ook hinkelen, springen,
opdracht.
balanceren.
klauteren), balanceren, eerst eenvoudig (op de tenen staan), later moeilijker (op een been, op een blokje) en bewegen volgens een bepaald patroon.
Referenties HES (2008). In-service training hoofdkleuterleidsters Paramaribo. Hengelo: Hogeschool Edith Stein. Sietses-Van Dam et al. (2001). Ontwikkelings-leerlijnen voor de groepen 1 en 2. Baarn: Ajodidakt. SLO (2008). Tule. Enschede: SLO. Smits, M. (Ed.) (2007). Doorgaan met taal. Enschede: SLO.