Bewegingsspelen atletiek voor kleuters Betty Autrique
Als we over atletiek spreken dan denken we aan lopen, springen, werpen. Lopen: sprint, horden, lange afstand en aflossingen. Werpen: speer, discus, kogel en hamerslingeren. Springen: hoog, ver, hinkstap en polsstokspringen. Het is vanzelfsprekend dat de kleuter deze technieken niet beheerst. Vanaf 13 jaar kunnen deze technieken in zijn geheel aangeleerd worden. Zoals jullie zien gaat er een heel proces vooraf.
Kinderen van 2 tot 5 jaar zijn emotioneel en lichamelijk niet klaar voor deze wedstrijdsport. Ze missen de kracht en coördinatie om inspannende atletische taken uit te voeren. Alsook winnen en verliezen zijn volwassen concepten die moeilijk zijn voor het zeer jonge kind, de kleuter. Tussen de leeftijd van 6 tot 8 jaar beginnen de kinderen de spelregels en het concept van teamwork te begrijpen. De American Academy of Pediatrics adviseert ongestructureerde spelen voor kleuters die de nadruk leggen op lopen, klimmen, tuimelen, balbehendigheid, turnen, algemene coördinatie oefeningen in een leuke, niet –competitieve vorm en dit op een veilige en geschikte manier om kleuters onbewust kennis te laten maken met atletiek. Deze sportmomenten moeten voor kleuters leuke fysieke ervaringen zijn, zonder nadruk te leggen op de concurrentie of het houden van score. Ouders van deze kinderen moeten begrijpen dat dit spelen is en niet gedisciplineerd atletische training. Je kan kinderen niet vergelijken met volwassenen. Samen met de lichamelijke en de emotionele aspecten worden kleuters blootgelegd aan allerlei risico’s op letsels. Hun gewrichten zijn nog steeds zeer flexibel en hun beschermende reflexen zijn nog steeds in opkomst. Zij vallen vaak en hun hoofden zijn groot in verhouding tot hun lichaam. Deze factoren zorgen ervoor dat ze slecht geschikt zijn voor lichamelijke contacten. Kinderen zijn dol om te spelen en actief te zijn, maar het is veel te vroeg om ze te leiden naar een georganiseerde sport, de atletiek. Vele artsen zeggen dat zij bij deze jonge kinderen zeer veel verwondingen tegen komen die ze eerder nooit hebben gezien, omdat ze betrokken zijn in de atletiek op zo’n jonge leeftijd. De aard van de motorische ontwikkeling verschilt van kind tot kind. Niet alleen naargelang de leeftijd, maar ook volgens temperament en geslacht. Binnen ons systeem worden kinderen van 3 tot 6 jaar kleuters genoemd. Kinderen van 2,5 jaar zijn nog peuters, die heel veel moeite hebben om te begrijpen wat je van hen verlangt. Algemene ontwikkelingslijn: Vooraleer tot fijne bewegingen te kunnen komen, moet de kleuter eerst de kans krijgen grove bewegingen te leren ontdekken en beheersen. Via bewegingsspelletjes moeten we de bewegingsdrang en de vaardigheden van de kleuters stimuleren.(motorische competenties). Opgelet: ieder kind is een eigen wezentje dat telkens weer op een unieke manier die hele bewegingsontwikkeling doormaakt. Daarom moet je de opgegeven leeftijd opvatten als een
1
richtlijn. De vooropgestelde oefeningen/spelen zijn geschikt voor kinderen van ongeveer de vermelde leeftijd Op ongeveer 2 jaar oud beheersen de kinderen hun loopvaardigheid en zijn klaar om de volgende fase van hun fysieke en sociale ontwikkeling aan te vattten. Vanaf hier is het belangrijk om kinderen kennis te laten maken aan een waaier van activiteiten die helpen om hun volledig gamma van fundamentele motorische vaardigheden ( FMV) te ontwikkelen. We kunnen deze fundamentele motorische vaardigheden verdelen in 3 categorieën: Motorische vaardigheden: zoals lopen, springen,hinken, galopperen, Evenwicht: bewegen waar het lichaam op zijn plaats blijft Balvaardigheden: zoals vangen, gooien, schoppen, slaan, rollen. Driejarigen Drie-jarigen zijn nog aan het ontwikkelen van de basisvaardigheden die nodig zijn om te spelen. Ze zijn in staat om de volgende FMV uit te voeren: - Klimmen aan rekken en ladders - Lopen op de tenen - Evenwicht op 1 been voor een korte tijd - Schoppen op een bal vanuit een staande positie Vierjarigen Vierjarigen ontwikkelen snel en leren veel van hun ervaringen en van hun speelomgeving. Ze zijn in staat om de volgende FMV uit te voeren: - Galop - Sprong voorwaarts - Een bal gooien 3,5m bovenhands - Een grote bal al rollend verder laten bewegen Vijfjarigen Vijfjarigen beginnen met een verscheidenheid van spelen. Zoals het kopiëren van anderen, creatief spel, het maken van hun eigen spelletjes. Ze zijn in staat om de volgende FMV uit te voeren: - Lopen over een hindernisbaan, tussen hindernissen lopen, het vermijden van objecten. - Vooruit lopen - Behoud van het evenwicht op een beweegbaar platform - Kan een bal gooien met kracht en in een bepaalde richting Deze algemene doelstellingen worden ontwikkelingsdoelstellingen genoemd voor kleuters wat vergelijkbaar is met de eindtermen voor benjamins, pupillen en miniemen.
2
Vergelijking peuter/kleuter met oudste kleuters
Jongste kleuter: 2,5 jaar ( = peuter) Oudste kleuter 5/6 jaar Beweging weinig efficiënt, veel Beweging doelgerichter, betere bijbeweging, dus sneller moe coördinatie Inefficiënte, hevige beweging
Groter uithoudingsvermogen
Snel gerecupereerd
Idem
Egocentrische ingesteldheid, speelt Speelt graag met andere kleuters wel naast een ander, maar weinig met de ander Wedijver speelt geen enkele rol
Gaat eigen prestaties vergelijken met die van een ander
Leert door ontdekken, uitproberen, herhalen en imiteren
Idem, maar leert ook door instructie, kan zichzelf een taak stellen
Moeilijk te vatten: een rechte rij; tweetallen tegenover elkaar, enz…
Beheerst ruimtelijke begrippen, kan ingewikkelder organisatievormen aan
Ontvankelijk voor fantasievorm
Idem
Zéér korte concentratie op het verbale Korte concentratie op het verbale
1. Algemene lichaamscoördinatie: soepele bewegingen met gans het lichaam. Evenwichtsoefeningen: Gewoon gaan en rondlopen met alle varianten. Op de tenen, hielen stappen. Kruipen, sluipen, springen, lopen, op, boven, onder, tussen, over, naast... Verstoppertje spelen Steppen, fietsen, schommelen, wippen, hinkelen,. Hindernisbaan: muur, zandbak, boom, struik, plassen, rek, dozen, kisten, planken, oude dekens, kleren 3
Snel coördineren van bewegingen: Balspelen: eerst met gote bal, later met kleinere bal: rollen, botsen, op grond, tegen muur. Later met ping-pong balletje. Balspelen: achterna lopen, voetbal, gooien, vanaf 5à6 jaar naar doel. Spelen met pittenzakjes: gooien, vangen. Ballonspelen: blazen, wegtikken, rollen..... Kracht: Aan en wegbrengen van voorwerpen: dozen, kisten, ballen..... Voortrekken van een kar. Volladen van en rijden met kruiwagen. Evenwicht en kracht zijn zeer belangrijk. We hebben een goed evenwicht en kracht nodig voor alle disciplines van de atletiek.
2. Bijzondere motorische coördinaties Gevoeligheid voor bewegingen: Spelen met water, klei, zand, zandkastelen bouwen, knkkeren, boetseren Oogmotoriek: Aanwijzen van zaken. Volgen met de ogen: balspelen Ademhalingsoefeningen: Wegblazen van pluimpje, ping-pong balletje. Ballonblazen Oog-voetcoördinatie: Tegen ballen shotten, slingerbal, hinkelspel, touwtje springen. Fijne oog-handcoördinatie: Spelen met takken, blaren, kartonnen dozen, ringwerpen, touwtje springen, kampen maken, gooien en vangen van de bal. 3. Lichaamsbesef Lichaamsdelen aanwijzen en benoemen Nabootsen van dieren, trein, auto....... 4. Visuele waarneming ( zien) Vergelijken van vormen: puzzels leggen Verzamelen van allerlei materiaal: 5. Auditieve waarneming ( horen) 4
Geblinddoekt geluiden situeren en opnoemen Nabootsen van geleuiden 6. Sociale omgang ( zelfbeheersing) Bepaalde spelregels leren volgen, kunnen verliezen. Samen wandelen, samen met de bal spelen: rollen, gooien Wedstrijdspelen: om het vlugst en ’t verst lopen, kruipen, rollen, gooien..... 7. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid Verantwoordelijkheid krijgen voor bepaalde zaken: Helpen wegplaatsen van materiaal
Bij kleuters kan men verschillende soorten kinderen aantreffen: Vele kleuters vragen om uiteenlopende redenen aparte extra aandacht en begeleiding. - Sommige kleuters weten wat ze precies willen - Anderen moeten juist even op gang gebracht worden - Nog anderen weigeren om mee te doen. Dit is niet simpel om deze kinderen samen te begeleiden in het spel. Daarom zijn grote groepen ook uitgesloten. Om efficiënt te werken zijn 8 tot 10 kleuters het maximum. Daarbij hebben we ook rekening te houden met de verschilpunten in de ontwikkeling van de jongste en de oudste kleuter. Het angstige kind: dat bij u in de buurt blijft. Het kind lijkt een houvast te zoeken. Ze klampen zich letterlijk aan jou vast.Deze kinderen hebben behoefte aan zekerheid. Ze hebben extra aandacht nodig van de begeleider. Het drukke, lastige kind: dit kind vraagt ook zorg en aandacht. Het kind speelt graag buiten, beweegt graag. Het is niet in staat zijn enorme energie in goede banen te leiden en is nauwelijks in staat prikkels uit de omgeving te selecteren.Veelvuldig zijn er botsingen met de andere kinderen. Zijn beurt afwachten vindt hij moeilijk. Het motorisch onhandig kind wordt steeds met zijn falen geconfronteerd. Hij is niet handig met het duwen, rollen, evenwicht, klimrek,...........Hij heeft het steeds moeilijk. Hou steeds rekening met de verschillen in je groep en ook met de plaats waar je de activiteit organiseert. Hoe meer structuur in het spel of activiteit, hoe veiliger de kinderen, die bang zijn voor botsingen, zich zullen voelen. Twee termen die in de bewegingslessen voor kleuters regelmatig voorkomen zijn: - Bewegingslandschap: In een bewegingslandschap kan een kleuter dansen, springen, klauteren, glijden, rollen, balanceren, lopen, kruipen,............. Een goed bewegingslandschap wekt belangstelling op bij de kleuters en nodigt hen ook uit tot experimenteren en ontdekken. 5
- Activiteitsdomeinen: Er zijn verschillende activiteitsdomeinen die aan bod komen. Het gebruik van groot en klein materiaal voor het aanleren van de verschillende vaardigheden Vrij en geleid spel Expressie: ritmisch beweging Bewegen op andere locaties: vb buiten, binnen, in het verkeer, zwembad..... Kleuters zijn geen volwassenen. Zij moeten op een andere manier aangepakt worden, ook ten opzichte van de jonge kinderen. Een aantal elementen waarop gelet moet worden bij het lesgeven: 1.Taalgebruik 2.Opstelling 3.Organisatievormen
1.Gebruik woorden die kleuters verstaan en die voor de kleuter inhoud hebben. Voor kleuters mag je gerust verkleinwoorden gebruiken. We spreken over onze handjes, voetjes. Een juist taalgebruik is erg belangrijk. De opdracht moet kort/bondig zijn. Kleuters hebben weinig aandacht voor een te lange uitleg.Het doen blijft belangrijker.! Vergeet niet dat kleuters nog niet kunnen lezen en schrijven, hou daar rekening mee. De opdracht wordt traag en duidelijk uitgesproken.De denktijd en de reactietijd van de kleuter zijn trager dan die bij een volwassene. Ook een demo die een opdracht begeleidt zorgt voor veel duidelijkheid. Let erop dat je alle afspraken maakt voordat de kleuters gaan oefenen. Gebruik geen woorden die kleuters niet verstaan: - De ruimte: specifieer: de piste, turnzaal, het bos, aan het hoogspringen... - Rij, gelid: maak een treintje en laat de kinderen zo in een rij staan. - De cirkel: de kring, ronde. - Per twee staan: met een vriendje staan. - Links en rechts kent de kleuter niet: één been, ander been - Loop naar...: geef duidelijke aanduiding, een herkenpunt. - Het benoemen van de verschillende lichaamsdelen is niet evident, toon aan wat kinderen moeten doen. - Gebruik bij kleuters geen vaktaal. Gebruik een verhaal:sprookje. Bij het bewegingsverhaal worden de opdrachten in fantasie of beeldspraak gegeven. Let wel op dat je het hoofdaccent niet op het verhaal zelf legt, het is niet de bedoeling dat de activiteit een luisterles wordt met slechts enkele bewegingsmomenten. 2. Opstellingen - Om de kleuters een opdracht te geven, kan je ze best verzamelen zodat alle aandacht op jou gericht is. Dit betekent dat zij met de rug gekeerd staan naar alles wat voor afleiding kan zorgen. Laat ze niet rechtstaan, maar laat ze zitten - We maken geen rij, kolom, gelid maar we maken een treintje. Ook als de kleuters naast elkaar moeten staan, maak je eerst een treintje en daarna laat je ze met hun gezicht naar de begeleider staan. - Als kleuters verspreid moeten staan kan je het beste kruisjes tekenen op de grond of leg je de plastic potjes. 6
- Kring maken: Laat alle kleuters een handje geven aan elkaar. Jij bent de kopman en je sluit de kring door de staart een hand te geven. 3. Organisatievormen - Vrij spel: “Vrij Spel” is die manier van bezig zijn waarbij kleuters, zonder zich te houden aan spelregels, vrij en volgens hun eigen fantasie, ruimten, vormen, materialen ervaren en beleven. Het vrije spel is zeer belangrijk bij de kleuter. Tijdens het spel doet de kleuter wat hij wil, dwz: hij mag spelen in de oefenruimte met de aangeboden materialen op de wijze die hij zelf kiest; Hij speelt alleen, samen, kruipt, loopt,duwt gooit.... - Het geleide spel: onderscheidt zich van het vrije spel door het toepassen van spelregels. Er wordt rond een spelregel één of meerdere opdrachten gegeven. Nadien wordt er een nieuwe spelregel toegevoegd..
Geef het kind de vrijheid te spelen......Maar hou een oogje in het zeil. Betty Autrique Regente LO Docent VTS
Referentielijst Pattyn, G., De Wael, M., Boone, M., 2007, Kinderen bewegen deel 3 - Praktische vaardigheden en conditionele oefeningen 2007, Kinderen bewegen deel 2 - Bewegingskunsten, springvaardigheden, ritme en expressie Clippeleyr, G., De Valck, L., 1994, Praktijk van de motorische basisvorming: structurering van ontwikkelingsgebonden leerinhouden : bewegingsopvoeding op de lagere school Gantois, J., http://www.jimigym.be Vlaamse Overheid, http://www.gezondsporten. L.Moorthamers Bervoets
Bewegingsopvoeding in de praktijk van de kleuterschool 7
8