Ministerie van Economische Zaken T.a.v. Lineke den Ouden, ALP 562 Postbus 20101 2500 EC Den Haag Betreft Internetconsultatie Warmtebesluit en Warmteregeling 1 december 2009 Den Haag, 26 januari 2010 Geachte mevrouw Den Ouden, Hierbij ontvangt u de inspraakreactie van Bewonersvereniging Biesland op het Warmtebesluit en de Warmteregeling gepubliceerd op 1 december 2009. In de onderstaande grafiek worden de kosten van een gasaansluiting vergeleken met een warmte-aansluiting voor, en na invoering van de warmtewet 2009. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit het warmtebesluit en de warmteregeling. Voor de energetische waarde van 1 m3 gas wordt uitgegaan van 31,65 MJ/m3; deze waarde is de factor die ca. 7 miljoen niet-gebonden particulieren terugvinden op de afrekeningen van het gasbedrijf. 31,65 MJ/m3 Wordt op diverse plaatsen binnen VROM, EZ en Senter/Novem gebruikt. Het gastarief is gebaseerd op een gasprijs van €0,6822508/m3. €1.600
€1.400
€1.200
€1.000
€800
€600
€400
€200
€0
Gas 2009 verbruik 1080m3
SV 2009 na invoering warmtewet
SV 2009 prijspeil 2009
variabel bedrag (stookosten)
€737,09
€847,13
€895,36
Transport en per. Aansluitkosten (vastrecht)
€131,33
€131,33
€339,86
kosten HR ketel, onderhoud, meterhuur en rente
€296,33
€379,08
NB: de kosten van de HR ketel als onderdeel van het vastrecht in SV 2009 zijn niet zichtbaar voor de gemiddelde warmteconsument.
1
Zoals te zien is blijft de gebruiker van stadsverwarming op basis van het voorstel slechter af dan met gas: De voorgestelde maximumprijs is nog steeds hoger dan van een gasaansluiting, waarmee niet wordt voldaan aan het NMDA beginsel. De voorgestelde maximumprijs is hoger dan voor de invoering van de warmtewet. De belangrijkste doelstelling van de warmtewet is bescherming van de gebonden gebruikers. Het warmtebesluit en de warmteregeling van 1 december 2009 voldoen derhalve niet aan de doelstelling van de warmtewet. De volgende aannames veroorzaken bovenstaande conclusie: 1. Een te hoge prijs voor de HR ketel plus installatie. 2. Een te hoge prijs voor de onderhoudskosten van de CV installatie. 3. Een te hoog bedrag voor de warmtewisselaar. 4. Een verschil tussen gas en warmtehuishoudens (delta) dat uitvalt in het nadeel voor de gebruiker, waardoor de gebruiker per definitie altijd meer vaste kosten moet betalen voor warmte dan voor warmte dan voor gas. 5. Het rekenen met een andere calorische waarde van aardgas dan de onderwaarde van 31,65 MJ/m3 Ad 1. De niet-gebonden gebruiker kan verschillende offertes vragen en kan daarvan de laagste kiezen. Er moet dus zeer kritisch worden gekeken naar de gemiddelde prijzen zoals Deens, TNO of Haskoning deze hebben opgesteld; de gebonden gebruiker heeft namelijk niet de mogelijkheid offertes op te vragen en de minister moet dus zeer voorzichtig zijn met het toepassen van de gemiddeld hogere prijzen uit deze rapporten ten opzichte van de werkelijke marktprijzen. Op basis van een simpele uitvraag blijkt namelijk dat een tarief voor een HR ketel €1850 is inclusief installatie, een marktprijs welke voor een particuliere woningeigenaar binnen bereik ligt. Eigenlijk is €1850 nog te hoog, want coöperaties of projectontwikkelaars kunnen kwantumkorting bedingen en lager uitkomen dan €1850. Door een benchmark met alleen particuliere tarieven van HR ketels is de warmtegebruiker nog verder in het nadeel. Ad 2. Een particuliere woningeigenaar kan een collectief all-in onderhoudscontract afsluiten voor €100/jaar over 15 jaar zie bijvoorbeeld: http://www.bhtd.nl/tempus.shtml#All-in_contract. Tempus/Eneco biedt individuele bewoners een servicecontract aan voor €110 per jaar en all-in voor €120 incusief BTW. Volgens Europees consumentenrecht dient een leverancier een deugdelijk product te leveren, dus de eerste twee jaar is er niet eens noodzaak tot het afsluiten van een onderhoudscontract. Er hoeven dus maar 13 jaar serviceonderhoud te worden afgenomen in het geval van een gasaansluiting. NUON rekent €100,40=(€122*8+250+56*5)/15 Dit NUON bedrag wordt onderschreven door de heer Van Elk namens Bewonersplatform Ypenburg. Het servicebedrag zou moeten worden gesteld op €100. Ad 3. Een warmtewisselaar dient te koop worden aangeboden. Dit hele punt uit de warmtewet wordt nog niet uitgewerkt. In plaats daarvan wordt vergeleken met een huurtarief voor de warmtewisselaar van €270. Het huurbedrag voor de warmtewisselaar van €270 is irreëel, want het verschil tussen vastrecht met en zonder warm tapwater van 2
Eneco in 2009 bedraagt maar €103,68 en geen €270. In de AMVB wordt geen onderbouwing gegeven waarom ditzelfde toestel na invoering van de warmtewet ineens €270 zou mogen kosten en marktgegevens worden nergens gepresenteerd. De huidige €103,68 zou een veel beter uitgangspunt zijn voor de huurprijs van de warmtewisselaar omdat dit bedrag berust op de werkelijkheid uit 2009. De huurwaarde van €270 is jaarlijks, hetgeen in 15 jaar een vergelijkbare aanschafwaarde zou betekenen van €4050; dat is het dubbele van een HR ketel, voor een apparaat dat maar de helft kan! Het opvoeren van de €270 als aftrekpost van VKg is bovendien een sigaar uit eigen doos: doordat de leverancier de mogelijkheid wordt geboden de warmtewisselaar bij het invoeren van de warmtewet apart in rekening te brengen bij de consument, betaalt deze uiteindelijk zowel voor een te dure fictieve HR ketel als voor een te dure warmtewisselaar. Ad 4. De delta tussen een gashuishouden en een warmtehuishouden is ten principale onterecht. Voor de gebruiker is er op basis van de uitgangspunten namelijk geen verschil: noch een comfortvoordeel, noch een comfortnadeel, noch een prijsverschil (NMDA). Het uitgangspunt is nou juist dat alle gebruikers aan elkaar gelijk zijn, of hun gasketel nou staat in de kelder, op zolder of een paar kilometer verderop. De hele delta ondermijnt de warmtewet door willens en wetens te discrimineren tussen warmtegebruikers en gasgebruikers, deze AMVB pakt bovendien nog uit in het nadeel van de consument. TNO test en certificeert vrijwel alle HR ketels die in Nederland worden verkocht1. Beargumenteerd dient te worden waarom is afgeweken van de conclusies van TNO door het opvragen van opinies bij Haskoning en Deerns, en vervolgens de TNO conclusies terzijde te schuiven. Het leidingverlies bij ruimteverwarming en tapwater is in gas- en warmtewoningen volstrekt gelijk. Het maakt immers voor het leidingverlies niet uit of er nu warmte binnenkomt in de meterkast of via een HR ketel vanuit de kelder of de zolder. In de achtergrondrapporten staat hierover ook geen controleerbare onderbouwing, integendeel: in het TNO rapport staat dat deze verschillen miniem zijn. Derhalve dienen de termen LVR en LVT uit de formule voor de variabele kosten te worden geschrapt. De verbrandingswarmte rendement van een HR ketel van 78,3% is veel te laag en gelukkig voor ons milieu ligt deze bij de meeste van de 7 miljoen CV ketels inmiddels boven de 95%. In de stukken wordt bovendien geen rekening gehouden met het toepassen van zonneboilers en het opwekken van eigen warmte. Door het berekenen van Pw wordt in plats daarvan een nieuwe ongelijkheid geïntroduceerd voor warmteconsumenten ten opzichte van gasconsumenten. Derhalve zou gesteld zou moeten worden GKg =GKw. Hiervoor pleit ook TNO. Ad 5. Volgens Warmtewet is maximumprijs gebaseerd op de kosten die een verbruiker heeft voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte door het gebruik van aardgas als energiebron. Deze warmte is genormeerd op 31,65 MJ/m3. Echter, het invullen van de 1
Bron: WWW.TNO.NL voor testrapporten van alle gangbare CV-ketels. 3
Warmteregeling en het Warmtebesluit suggereren een energiewaarde van 27,49 MJ/m3 van aardgas. Hierin zijn de Warmteregeling en het Warmtebesluit in strijd met het NMDA beginsel. De kritiek van de Algemene Rekenkamer vereist een toelichting waarom de Minister van EZ voor gebonden gebruikers een andere verbrandingswarmte van gas acceptabel vindt dan de 31,65 MJ/m3 voor niet-gebonden gebruikers van warmte. Vergelijking met conclusies van onderzoek van de Algemene Rekenkamer (2007) In 2007 heeft de Algemene Rekenkamer heeft onderzoek verricht naar de tarieven die energieproducenten in rekening brengen bij consumenten van stadsverwarming. Vanwege de vierde conclusie zal de Algemene Rekenkamer tevens haar oordeel willen geven aan de Tweede kamer inzake het Warmtebesluit en de Warmteregeling van 1 december 2009. De ARK concludeert dat “(...) Afnemers van stadsverwarming (hebben) geen garantie dat ze niet duurder uit zijn dan wanneer zij via een eigen gasaansluiting in hun energievoorziening hadden kunnen voorzien. Wij baseren deze hoofdconclusie op de volgende deelconclusies van ons onderzoek: 1. Het NMDA-tariefadvies en de totstandkoming hiervan is onvoldoende transparant en betrouwbaar. De AMVB brengt hierin geen verandering: voor de meeste warmteconsumenten is geen touw aan vast te knopen aan de totstandkoming van de tarieven. 2. Het principe ‘niet-meer-dan-anders’ gaat niet op voor bewoners van nieuwe woningen met stadsverwarming. Er is een aantal factoren dat een correcte toepassing van het NMDA-principe in de weg staat. Verwezen wordt onder andere naar de onderstaande EPN discussie. 3. De belangen van verschillende afnemers van warmte-energie zijn onvoldoende beschermd. Door het toezicht te leggen bij de NMA is dit gedeeltelijk geborgd. 4. De effectiviteit van een ontwerp-Warmtewet staat of valt met accurate nadere uitwerking (in beleidsregels en een algemene maatregel van bestuur) van de wijze waarop de maximumprijs en de redelijke prijs van warmte worden berekend, en van de normen die gesteld zullen worden aan transparantie over de bedrijfseconomische resultaten van stadsverwarmingsprojecten.” Zoals u uit deze brief kunt opmaken ben ik van mening dat aan de vierde kritiekpunt van de ARK onvoldoende wordt voldaan. Par 2.4 van de toelichting op de AMVB doet het EPN nadeel van nieuwbouwwoningen af als “onwenselijk”. Het door de Algemene Rekenkamer aangedragen punt dat hierin geen sprake is van NMDA wordt door de AMVB beargumenteerd met het ophogen van de minimale isolatie-eisen voor nieuwbouw in 2010. De consumenten van bestaande warmteaansluitingen hebben hier niets aan. In verschillende nieuwbouwprojecten is 4
momenteel aantoonbaar is sprake van een nadeel ten opzichte van de NMDA situatie. Metingen in 65 woningen in Ypenburg laten zien dat de Rc van deze woningen gelijk is aan 2,5-3 ten opzichte van de in 2005 minimale RC=3,6 volgens het bouwbesluit. In haar toelichting stelt de Algemene Rekenkamer over de EPN: “De bijdrage hangt samen met de wettelijke eisen die aan nieuwbouwwoningen worden gesteld op het punt van energiezuinigheid. Deze eisen zijn vastgelegd in de ‘energieprestatienorm’ (EPN). Gasgestookte nieuwbouwwoningen moeten aan deze norm voldoen en de eigenaren/bewoners van deze woningen moeten dus extra investeren. Doordat restwarmte een betere energieprestatie geeft dan verwarming via een gasgestookte installatie, hoeven woningen die zijn aangesloten op stadsverwarming minder energiebesparende voorzieningen te hebben om aan dezelfde EPN te voldoen. Deze ‘vermeden maatregelen’ geven volgens het tariefadvies ruimte voor het vragen van een rentabiliteitsbijdrage. Voor de consument van stadsverwarming wordt echter niet inzichtelijk gemaakt hoe de hoogte van de rentabiliteitsbijdrage is vastgesteld: wat precies de vermeden EPN-maatregelen zijn waarmee wordt gerekend en hoe deze doorwerken in de hoogte van de bijdrage, Eigenaren/bewoners kunnen dus niet bepalen of het ‘niet-meer-dan-anders’-principe juist wordt toegepast op alle onderdelen van het warmtetarief dat bij hen in rekening wordt gebracht. Indien er bij de bouw van hun woning bijvoorbeeld wél isolerende voorzieningen zijn aangebracht en er wordt toch een rentabiliteitsbijdrage geheven, dan betalen zij meer dan anders, omdat in een vergelijkbare situatie de eigenaar van de gaswoning deze rentabiliteitsbijdrage níet hoeft te betalen.” Het argument waarom stadsverwarming mocht worden meegeteld in de EPN blijkt door de leveranciers niet te worden waargemaakt: volgens het rapport van CE Delft is amper sprake van levering van restwarmte, maar is vrijwel bij alle netten sprake van gasgestookte warmteopwekking. Het meetellen van SV in de EPC regeling is daarmee geen onwenselijke, maar een onuiste gang van zaken! Juiste deze onjuiste gang van zaken vereist dat in de invoering met terugwerkende kracht compensatie komt voor de hogere warmtevolumes doe door warmteconsumenten met terugwerkende kracht zijn afgenomen, doordat hun nieuwbouwwoningen minder goed zijn geïsoleerd dan woningen van huizen met een gasaansluiting uit dezelfde periode. Over het aansluittarief stelt de AMVB dat sprake is van keuzevrijheid, doordat bij een nieuwbouwproject sprake is van een gezamenlijke beslissing van de energieleverancier, de projectontwikkelaar en de gemeente. Geen van de genoemde partijen vertegenwoordigt echter onpartijdig en exclusief het belang van de toekomstige kopers! Wij kunnen voorbeelden overleggen van kopers aan wie een gasaansluiting is geweigerd, ter onderbouwing van het gebrek aan keuzevrijheid in de aansluitkosten van gebruikers van stadswarmte. Waar 30m verder een lagedruk gasaansluiting beschikbaar is werd een gasaansluiting geweigerd; de koper werd gedwongen een dure SV aansluiting te nemen en desgewenst te koken op flessengas.
5
Tenslotte Op grond van de vergelijking met een particulier huishouden in de situatie van een gasaansluiting is de voorlopige constatering dat gebonden afnemers van warmte bij invoering van de warmtewet waarschijnlijk meer gaan betalen dan gebruikers met een gasaansluiting. Uit het nalezen van de conclusies van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de AMVB geen oplossing biedt voor de door de ARK gestelde kritiek. Derhalve verzoek ik u tot het aanpassen van het Warmtebesluit en de Warmteregeling van 1 december 2009 zoals ik hierboven heb beschreven. De enige effectieve manier om de discussie over de hoge warmtetarieven stil te krijgen is als warmte goedkoper wordt dan gas. De discussie over warmte gaat in de kern niet over de tarieven: deze gaat erover dat leveranciers tot nu toe de duurzaamheidbelofte van stadsverwarming niet waarmaken. Zo lang leveranciers er niet in slagen goedkope restwarmte in te kopen en door te leveren aan consumenten zal het met aardgas opwekken van stadsverwarming een nauwelijks rendabele vorm van energielevering blijven. Een kostbare vergissing is geweest dat het aanleggen en leveren van warmte in een aantal netten volgens Energiened (tijdens de inspraak bij de NMA verwoord door dhr. Goudswaard): “Economisch nauwelijks rendabel is”. Daardoor liggen er in Nederland kennelijk nauwelijks rendabele stadsverwarmingnetten en als het aan de leveranciers ligt worden dat er alleen nog maar meer2. Het toestaan van een te hoge maximumprijs zoals nu wordt voorgesteld is slechts een ingewikkelde vorm van subsidie op een onrendabel principe. Deze onderrentabiliteit wordt door deze AMVB afgewenteld op de consumenten. Naast het inkopen van goedkope restwarmte zou het rendement van stadsverwarmingnetten kunnen verbeteren wanneer de bezettingsgraad van de warmtenetten stijgt. Dat kan door energie te besparen in de aangesloten woningen, opdat meer (nieuwe) woningen op de capaciteit van bestaande centrales worden aangesloten; op die manier doen meer woningen met ‘dezelfde ketel’ en worden de vaste kosten uitgesmeerd over meerdere huishoudens. Een tweede manier zou kunnen zijn het onderling laten leveren van warmte tussen bewoners via aardwarmtepompen en zonneboilers. Wanneer u behoefte heeft aan een toelichting op het bovenstaande ben ik daartoe gaarne bereid. Tegen internetpublicatie van mijn reactie heb ik geen bezwaar. Met vriendelijke groet, Drs. L. de Graaf Wilde gagel 59 2498ER Den Haag M: 06 52056179 E:
[email protected]
2
Bron: Energiened, Energieagenda 2007 - 2020
6