Bestemmingsplan Korte Dijk 6a, Hank
BOOGERT ADVIES
®
Molenstraat 17 4811 GS Breda 06-18519202 E:
[email protected] btwnr.NL189978326B01 kvk: 20155096
Versie maart 2011
INHOUDSOPGAVE 1
2
3
4
5 6
7 8
datum
maart 2011
INLEIDING
1
1.1
Algemeen
1
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
2
1.3
Vigerend bestemmingsplan
2
1.4
Leeswijzer
3
BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE
4
2.1
Historische ontwikkeling
4
2.2
Gebiedsbeschrijving
4
2.3
Planlocatie
5
BELEIDSKADER
6
3.1
Rijksbeleid
6
3.2
Provinciaal en regionaal beleid
6
3.3
Gemeentelijk beleid
9
ONDERZOEK EN RANDVOORWAARDEN
12
4.1
Algemeen
12
4.2
Geluid
12
4.3
Luchtkwaliteit
13
4.4
Externe veiligheid
14
4.5
Bodem
15
4.6
Water
16
4.7
Flora en fauna
18
4.8
Archeologie en cultuurhistorische waarden
20
4.9
Verkeer en parkeren
21
4.10
Milieuzoneringen
22
4.11
Agrarische bedrijven
22
4.12
Kabels en leidingen
PLANBESCHRIJVING JURIDISCHE PLANOPZET
23
24 26
6.1
Inleiding
26
6.2
Toelichting op de verbeelding
26
6.3
Toelichting op de regels
27
6.4
Handhaving
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID PROCEDURES
29
30 31
8.1
Overleg
31
8.2
Vaststellingsprocedure
31
1
1.1
INLEIDING
Algemeen
De gemeente Werkendam heeft het voornemen medewerking te verlenen aan een initiatief voor een woningbouwproject langs de Korte Dijk te Hank. Het project ligt aan het bebouwingslint Korte Dijk ten noordwesten van de kern Hank. Binnen het plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd, die binnen het geldende bestemmingsplan niet gerealiseerd kan worden.
Afbeelding 1: ligging plangebied (rood omcirkelt) binnen de gemeente Werkendam (bron: www.maps.google.com)
Dit bestemmingsplan moet de ontwikkeling van het nieuwbouwproject planologisch mogelijk maken en aantonen dat de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is zonder dat relevante belangen en bestemmingen onevenredig worden geschaad. Onderhavig bestemmingsplan toont ook aan dat beoogde ontwikkeling past binnen het beleidskader. Voor de ligging van het plangebied ten opzichte van Hank wordt verwezen naar afbeelding 1.
datum
Maart 2011
pagina 1 van 31
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
Voor de ligging van het plangebied binnen haar directe omgeving wordt verwezen naar afbeelding 2. Het plangebied ligt langs het bebouwingslint Korte Dijk. De omliggende bebouwing bestaat voornamelijk uit woningen. Het terrein wordt momenteel gebruikt door een hoveniersbedrijf. Op het terrein is een kantoor en opslagruimte aanwezig, het overige deel van het terrein wordt gebruikt voor buitenopslag en is grotendeels verhard.
Afbeelding 2: ligging plangebied in haar directe omgeving (rood omkaderd) (bron: www.livemaps.nl)
1.3
Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan “Kern Hank” vastgesteld op 26 februari 2002 en goedgekeurd op 10 september 2002 door Provinciale Staten van Noord Brabant. In het vigerende bestemmingsplan is de planlocatie bestemd als “Bedrijfsdoeleinden”. Met betrekking tot deze geldende rechtstoestanden zijn navolgend de belangrijkste voorschriften weergegeven. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor industriele en ambachtelijke bedrijven met milieucategorie 1 en 2 Op de gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de voorwaarde dat: - hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken met een bebouwingspercentage tot 100%. - de goothoogte voor hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter binnen het bouwvlak van onderhavig plangebied. De voorgestane ontwikkeling voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, aangezien een woning niet binnen de bestemming bedrijfsdoeleinden gerealiseerd kan worden.
datum
Maart 2011
pagina 2 van 31
1.4
Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen en de resultaten van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een achttal hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Beschrijving bestaande situatie', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft en beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals onder andere externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van inspraak en (voor)overleg. In bijlage 1 is het verkennend bodemonderzoek opgenomen. In bijlage 2 is het bouwplan opgenomen (architectenbureau Van Schendel). In bijlage 3 is het verkennend archeologisch onderzoek opgenomen.
datum
Maart 2011
pagina 3 van 31
2
BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE
Hank ligt in het noordwesten van de provincie Noord-Brabant, in het Land van Heusden en Altena. Het dorp telt ongeveer 3700 inwoners, en ligt aan de rand van de Biesbosch. Hank ligt tussen Nieuwendijk en Raamsdonksveer. Het plangebied ligt langs de Korte Dijk ten noordwesten van de kern Hank. Op dit moment is het terrein in gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Dit hoofdstuk geeft een nadere beschrijving van de huidige omgeving.
2.1
Historische ontwikkeling
Hank werd gesticht als nieuw polderdorp en heette aanvankelijk Mariapolder. Hank is ontstaan langs de dijk van de Zuid-Hollandse Polder (later Nieuwe Dussense Polder), die in de 17e eeuw tussen Werkendam en Dussen werd aangelegd om het gebied na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 te kunnen inpolderen. Het merendeel van de huidige bebouwing langs de dijken dateert van na circa 1800 en bestaat uit kleine, eenvoudige eenlaags woonhuizen, gebouwd op de marginale gronden van de dijktaluds, afgewisseld met boerderijen. De bebouwing heeft een verspreid karakter en is plaatselijk op huisterpen gebouwd. De Vissersdijk vormt, samen met een deel van de Buitendijk, de oude kern van Hank en werd voornamelijk bewoond door vissers, schippers en griendwerkers. Langs de dijk (Buitendijk, Buitenkade en Vierbannen) werd zowel in noordelijke als zuidelijke richting een lintbebouwing van overwegend vrijstaande eenlaags woonhuizen en boerderijen gerealiseerd. De bebouwing is hier dermate gewijzigd dat dit deel een categorie lager is gewaardeerd. De Korte dijk is een voorbeeld van. Samen met Nieuwendijk behoort Hank tot de jongste dorpen in het Land van Heusden en Altena.
2.2
Gebiedsbeschrijving
De Korte Dijk vormt een bebouwingslint tussen de Buitendijk en de Visserskade en ligt op de grens van de bebouwde kom van Hank. De Korte Dijk is een uitloper van de Buitendijk, welke voornamelijk bestaat uit woningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijfsbebouwing. Verder richting de Visserskader ligt de bebouwing verspreider en zijn er meer doorzichten naar het buitengebied. De bebouwing langs de Korte Dijk is zeer gevarieerd en bestaat voornamelijk uit éénlaagsbebouwing met kap.
Foto 1: zicht vanuit buitenkade richting Korte Dijk (bron: www.livemaps.nl)
datum
Maart 2011
pagina 4 van 31
Er is een afwisseling in dichtheden en van bouwvormen; individuele woningen worden afgewisseld met aaneengesloten bebouwing en ensembles van oude bebouwing, zoals boerenerven met huis, schuur en erfbeplanting. Karakteristiek voor het gebied is dat er pand voor pand, erf voor erf is gebouwd. De bebouwing is daarom onderling verschillend van vorm, massa, materiaal, kleur, etc. De panden dateren uit verschillende tijden, zijn in verschillende stijlen gebouwd en de percelen hebben verschillende kavelbreedtes. De bebouwing in het gebied is traditioneel met oude en soms gerestaureerde gebouwen. De hoogte van de bebouwing varieert tussen één en twee bouwlagen, maar het merendeel van de bebouwing bestaat uit eenvoudige, traditioneel ogende vrijstaande bebouwing van één bouwlaag met een kap. De massa van de bebouwing is afwisselend: kleinschalige woningen worden afgewisseld door grote schuren en (voormalige) boerderijen. De hoofdgebouwen zijn voorzien van een kap. Ook de aan- en bijgebouwen hebben veelal een kap. De afstand van gebouwen tot de openbare weg varieert. Er is geen gemeenschappelijke rooilijn. De richting van de hoofdgebouwen varieert. Er zijn gebouwen die haaks staan, dit zijn veelal boerderijen die met hun korte gevel gericht zijn op de dijk. Daarnaast zijn er gebouwen met hun hoofdrichting parallel aan de dijk, veelal (kleinschalige) dijkwoningen.
Foto 2: Korte Dijk richting Buitenkade
2.3
Foto 3: Korte Dijk richting Visserskade
Foto 4: Huidige situatie Korte Dijk 6a
Planlocatie
Onderhavig plangebied betreft een bedrijfskavel, die door onderhavig bestemmingsplan, omgevormd zal worden tot een woonbestemming. Het terrein wordt momenteel gebruikt door een hovenier. Op het terrein is momenteel een kantoor aanwezig, van één bouwlaag met kap, die terugliggend ten opzichte van de weg ligt. In de toekomstige situatie zal dit gebouw behouden blijven. Het overige deel van het (voor)terrein wordt deels gebruikt voor buitenopslag en is grotendeels verhard. De bebouwing aan weerszijde van de planlocatie bestaat uit woonbebouwing. Aan de overzijde van de planlocatie loopt een doodlopend weggetje, het Sluiske, richting het buitengebied. Het oppervlak van het perceel bedraagt circa 490 m² en is kadestraal bekend als: Hank, sectie O, nr 646.
datum
Maart 2011
pagina 5 van 31
3
BELEIDSKADER
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken van belang. Het gaat hierbij om nationaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In voorliggend bestemmingsplan dient aansluiting te worden gezocht bij de uitgangspunten uit dit beleid. De diverse beleidsstukken staan hieronder beknopt beschreven.
3.1
Rijksbeleid
De Nota Ruimte gaat uit van het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Herontwikkeling en verdichting van stedelijk gebied passen binnen dit beleid. Verder zet het rijksbeleid in op gemengde woon- en werkgebieden. Bij nieuwe ontwikkelingen dient voorts rekeninggehouden te worden met ecologische en archeologische waarden op basis van de Floraen Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Verdrag van Malta. De Nota Ruimte was onder de oude wet een planologische kernbeslissing, maar heeft sinds 1 juli 2008 onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening de status van rijksstructuurvisie gekregen. In deze nota/visie beschrijft de regering waar er gebouwd kan worden, waar het groen moet blijven en wie waarover beslist. De Nota Ruimte legt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening bij de provincies en gemeenten. Rond 2010 wil de Minister van VROM een Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) voorleggen aan het parlement. Daarin legt zij vast wat zij als landelijke belangen aanmerkt, zoals zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Door middel van de AMvB kan de Minister provincies en gemeenten opdragen om deze landelijke belangen in hun plannen over te nemen. Het besluit is nog niet vastgesteld en in werking getreden. Een ontwerp van het besluit is naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en is via de Staatscourant en de website van het ministerie van VROM bekend gemaakt. Conclusie: De herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie tot een woningbouwlocatie past in het nationaal beleid van verdichting van stedelijk gebied en zuinig ruimtegebruik, zoals geformuleerd in de Nota Ruimte. Weliswaar vormt de AMvB Ruimte op dit moment formeel gezien nog geen toetsingskader, maar met de ontwikkeling van de één vrijstaande woning worden geen landelijke belangen geschaad, zoals deze zijn geformuleerd in de AMvB Ruimte.
3.2
Provinciaal en regionaal beleid
Interimstructuurvisie Op dit moment is de Interimstructuurvisie Noord-Brabant „Brabant in ontwikkeling‟ van kracht. Tegelijkertijd werkt de provincie aan een nieuwe structuurvisie en verordening. Op
datum
Maart 2011
pagina 6 van 31
1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening NoordBrabant vastgesteld. Op 1 januari 2011 treedt zij in werking. De interimstructuurvisie (2008) blijft van kracht tot en met 31 december 2010. De Interimstructuurvisie Noord-Brabant „Brabant in ontwikkeling‟ en de Paraplunota ruimtelijke ordening zijn per 1 juli 2008 van kracht geworden. Aanleiding voor het opstellen van deze nota‟s is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008. In de interimstructuurvisie wordt ingegaan op de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant en is het beleid in hoofdlijnen uitgewerkt. In de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2008-2009 wordt beschreven hoe de doelen gerealiseerd gaan worden. De Interimstructuurvisie bevat het bestaand beleid zoals opgenomen in het ruimtelijk beleidsdocument „Brabant in Balans‟, Streekplan NoordBrabant 2002. De Paraplunota ruimtelijke ordening is een uitwerking van het beleid uit de Interimstructuurvisie en omvat alle beleidsdocumenten, zoals de uitwerkingsplannen. Het streekplan heeft als hoofddoel zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte. De provincie streeft ernaar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te bereiken heeft de provincie vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020: • meer aandacht voor de onderste lagen: het watersysteem, de bodemtypologie, de geomorfologie en de infrastructuur; • zuinig ruimtegebruik; • concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren; • zonering van het buitengebied; • grensoverschrijdend denken en handelen. In het streekplan heeft het provinciebestuur vastgelegd dat er voor vijf stedelijke en vijftien landelijke regio‟s uitwerkingsplannen opgesteld moeten worden. Hierin wordt nauwkeuriger bepaald op welke locaties woningbouw kan plaatsvinden, bedrijventerreinen kunnen worden aangelegd, in welke gebieden natuur, landschap en landbouw ruimte moeten krijgen. De uitwerkingsplannen zijn samen met de gemeenten en waterschappen opgesteld en met belangenorganisaties besproken. De gemeente Werkendam en daarmee het plangebied ligt in de landelijke regio Land van Heusden en Altena. Binnen deze landelijke regio staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Er is ruimte voor zoveel woningen als nodig voor de natuurlijke bevolkingsgroei en lokaal of regionaal gebonden kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. De concrete keuzes op het gebied van wonen en werken worden op regionaal niveau gemaakt in de zogenaamde uitwerkingsplannen van het streekplan. Verordening ruimte Noord-Brabant Op 1 juni 2010 is de Verordening ruimte fase 1 in werking getreden. De onderwerpen die in de verordening staan komen (gedeeltelijk) uit de provinciale Interimstructuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. In de verordening is opgenomen wat de provincie ziet als provinciaal belang. Dit is het
datum
Maart 2011
pagina 7 van 31
toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Op dit moment bereidt de Verordening Ruimte fase 2 voor, in relatie met de nieuwe structuurvisie. Uitwerkingsplan Land van Heusden en Altena Dit plan, als onderdeel van de paraplunota, dat op 21 december 2004 door GS is vastgesteld, vormt een belangrijk kader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Werkendam en maakt onderdeel uit van het provinciale toetsingskader, op grond waarvan ruimtelijke plannen en initiatieven van gemeenten worden beoordeeld. Op 1 juni 2010 is de paraplunota ruimtelijke ordening ingetrokken, waardoor het Uitwerkingsplan Land van Heusden en Altena niet meer als toetsingskader geldt. Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena De rust, kleinschaligheid en de openheid zijn, zoals gesteld in de Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena, het „goud‟ van het gebied. Het vormt daarmee een waardevol contrast met de verstedelijkte gebieden aan de overzijde van de grote rivieren. Doelstelling is het duurzaam behouden en versterken van deze waarden. Het in deze visie beschreven beleid is er op gericht om zuinig om te gaan met nieuw ruimtebeslag voor stedelijke functies. In dit verband staat het benutten van plekken binnen de huidige bebouwde kommen voorop. Binnen de kernen kan ruimte voor stedelijke functies worden gevonden door herstructurering of functieverandering. Het voldoen aan zowel de kwalitatieve als kwantitatieve vraag naar woningen voor de eigen inwoners, vooral specifieke doelgroepen, zal belangrijk bijdragen aan de leefbaarheid in de kern. De woningbehoefte in het Land van Heusden en Altena wordt bepaald door de zeer bescheiden groei van de eigen bevolking (1,014% tot 2020, provincie Brabant) en de forse groei van het aantal huishoudens. Het Streekplan heeft als uitgangspunt een woningbouwprogramma voor het Land van Heusden en Altena bepaald van jaarlijks 160 woningen. Om de verlaging van de gemiddelde woningbezetting en de forse vergrijzing op te vangen richt volkshuisvestingsbeleid van de gemeente zich nog slechts in bescheiden mate op het realiseren van nieuwe woningen, doch steeds meer op een goede afstemming van de woningvoorraad op de vraag en het in voldoende mate aanbieden van zorgvoorzieningen. Het accent zal liggen op de kwaliteit van de huidige en nieuwe woningvoorraad. Richtinggevend daarbij is de afstemming op de woonwensen van specifieke doelgroepen. Efficiënt ruimtegebruik door benutting van (een beperkt aantal) inbreidingslocaties is daarbij een belangrijk doel. Conclusie: De betreffende locatie is gelegen op de grens van de bebouwde kom. Door omvorming van een bedrijfsperceel naar wonen en de bouw van een nieuw woonhuis wordt het woningbestand van de gemeente aangevuld met een woning die geheel voldoet aan de huidige eisen. Daarnaast wordt efficiënt ruimtegebruik toegepast door benutting van een inbreidingslocatie. De ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie Noord Brabant.
datum
Maart 2011
pagina 8 van 31
3.3
Gemeentelijk beleid
Welstandsnota Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen nog slechts plaatsvinden indien de gemeente beschikt over een welstandsnota. De gemeente Werkendam heeft de beschikking over een dergelijke nota, waarmee ze haar visie geeft op het beleidsterrein van welstand. In het document wordt zowel een inhoudelijk als procedureel kader aangereikt voor het welstandsbeleid voor het gehele grondgebied De welstandsnota bevat een samenhangend stelsel van criteria onderverdeeld in drie hoofdgroepen, te weten algemene criteria, gebiedscriteria en objectcriteria. Deze vormen samen een stelsel van beleidsregels, waarbinnen burgemeester en wethouders het welstandstoezicht moeten uitvoeren (inhoudelijk kader). Het blijft hierbij gaan om redelijke eisen van welstand, maar de vraag wat precies „redelijk‟ is, wordt middels de gebiedscriteria per specifiek gebied ingevuld (maatwerk). In de welstandsnota worden specifieke (deel)gebieden onderscheiden. Het plangebied valt onder deelgebied „H5a Dijkbebouwing open tot gesloten Buitendijk‟. De Buitendijk en de Korte Dijk zijn van historisch belang en vertelt iets over de ontwikkelingsgeschiedenis van Hank. Het beeld wordt bepaald door de bebouwing en door de open ruimte tussen de bebouwing. De bebouwing is divers. Naast gebouwen met een (historisch) oorspronkelijk uiterlijk, zijn er veel gebouwen waar het oorspronkelijke beeld is aangetast door bouwkundige ingrepen en toevoegingen. Door de open ruimte is er zicht vanaf de dijk op het groen, tuin, buitengebied, etc. De bebouwing is divers, met een traditionele verschijningsvorm. Het gebied heeft een streng welstandsbeleid (niveau 1). Doorwerking projectgebied Voor deze gebieden is diversiteit in bebouwing en uiterlijk de norm. Het welstandbeleid voor deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van deze diversiteit. Het welstandsbeleid is gericht op het bewaren en versterken van het karakter en de sfeer van deze gebieden. Hierbij is het behoud van maat en schaal (van de bebouwing) en de leesbaarheid van het historisch gegroeide karakter van belang. Waar mogelijk kan de historische kwaliteit worden aangevuld met eigentijdse vormgeving en architectuur passend binnen de bestaande context. Dat betekent vooral dat maat, schaal, afmetingen en verhoudingen van nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de structuur en verkaveling van het gebied. Het beeld dat de nieuwe woning oproept is in lijn met de waardering die in de Welstandsnota is genoemd. Op 12 juni 2010 heeft de Commissie Welstand geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Kwalitatief beleidskader woningbouw 2005-2015 De nota „Kwalitatief Beleidskader woningbouw 2005-2015‟ bevat een verkenning ten behoeve van het te voeren woningbouwbeleid van de gemeente Werkendam. De nota vormt de basis voor het formuleren van kwalitatieve uitgangspunten voor het woningbouwprogramma. Verschillende invalshoeken worden met elkaar in verband
datum
Maart 2011
pagina 9 van 31
gebracht om tot één samenhangend beleidskader te komen. Het betreft de volgende invalshoeken: 1. Doelgroepen; tot 2015 dienen in de woningproductie 118 ouderenwoningen in woon-zorgcomplexen en 15 zelfstandige ouderenwoningen te worden gerealiseerd. Voor het zogenaamde clusterwonen en begeleid/beschermd wonen, moet een ruimtelijke reservering plaatsvinden (deze tellen niet mee in het woningbouwcontingent). Voor ouderen zonder zorgvraag en niet-ouderen met een functiebeperking moeten tot 2015 353 nieuwe levensloopwoningen worden gerealiseerd; 2. Koop/huur; in de kern Werkendam dient een evenredig deel van de vrijgekomen huurwoningen als koopwoningen te worden toegewezen aan starters. Doorstroming in de woningmarkt is zeer belangrijk. Dit is te stimuleren door in de nieuwbouwsector de passende woningen te bouwen voor doorstromers. Vooral de bouw van ouderenwoningen en overige koopwoningen in midden- en bovensegment stimuleren de doorstroming; 3. Woningtypen/kwaliteitseisen; aan de te bouwen woningen dienen naast eisen met betrekking tot de doelgroep en de verhouding koop/huur ook eisen gesteld te worden die bepalend zijn voor de ruimtelijke/architectonische en de bouwtechnische kwaliteit. Te onderscheiden zijn de volgende aspecten: - grondgebonden/niet grondgebonden; - duurzaam bouwen; - aanpasbaar bouwen/levensloopwoning. Doorwerking projectgebied Onderhavig bestemmingsplan omvat de herontwikkeling van een locatie in het bestaand stedelijk gebied van Hank. Daarbij wordt voorzien in de bouw van één vrijstaande woning. Met de bouw van deze woning wordt zo veel mogelijk aangesloten op de bovengenoemde kwalitatieve uitgangspunten. Waterplan In juni 2006 is de gemeente Werkendam samen met waterschap Rivierenland begonnen aan het maken van een „waterplan‟. In het waterplan worden afspraken over het waterbeleid, die op nationaal en Europees niveau zijn gemaakt, vertaald naar de lokale situatie. De klimaatveranderingen spelen daarbij een belangrijke rol. In het waterplan van Werkendam worden mogelijkheden verkend en oplossingen gezocht voor drie doelstellingen: - meer ruimte voor de opvang van regenwater; - schoon, gezond water in de vijvers en sloten; - natuur in de waterkant. In elke kern van de gemeente zijn in de toekomst verschillende plannen nodig om deze doelen te bereiken. Soms gaat het om technische maatregelen, zoals het vervangen van een te kleine duiker (ondergrondse verbindingsbuis tussen twee watergangen). Aanpassingen in de openbare ruimte zijn ook denkbaar, bijvoorbeeld het weghalen van een oeverbeschoeiing of het maken van nieuwe vijvers. Alle plannen en maatregelen die nodig zijn, staan in het waterplan. Het waterschap en de gemeente gaan dit plan in de
datum
Maart 2011
pagina 10 van 31
periode 2008-2015 samen uitvoeren. De belangrijkste typen maatregelen in de gemeente zijn: - verbreden van watergangen, vaak in combinatie met de aanleg van natuurvriendelijke oevers; - vergroten van ondergrondse verbindingen tussen watergangen (duikers); - verbetering van het waterpeilbeheer, zoals het aanpassen van stuwen en waterinlaat; - nader onderzoek naar ernst en oorzaken van regen- en grondwateroverlast. Doorwerking projectgebied In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op welke wijze is omgegaan met de wateraspecten en het beleid zoals hiervoor beschreven.
datum
Maart 2011
pagina 11 van 31
4
4.1
ONDERZOEK EN RANDVOORWAARDEN
Algemeen
De uitvoerbaarheid van het nieuwbouwplan staat of valt met de mogelijkheden die voortvloeien uit sectorale wetgeving. Daarnaast zijn aspecten als water, archeologie en flora en fauna van belang. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld. De navolgende paragrafen gaat nader in op onderhavig plangebied, onderbouwd met bijbehorende onderzoeken.
4.2
Geluid
Wettelijk kader Geluidsgevoelige bestemmingen kunnen onderverdeeld worden in geluidsgevoelige bestemmingen in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en andere functies (of objecten) die niet in deze wet genoemd zijn. In de Wgh is een limitatieve lijst van bestemmingen opgenomen die bescherming tegen geluidhinder behoeven, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en dergelijke. In de Wro wordt geen lijst van geluidsgevoelige bestemmingen gegeven; het leidmotief is "een goede ruimtelijke ordening". Naast de geluidsgevoelige bestemmingen die genoemd worden in de Wgh zullen in het kader van een goede ruimtelijke ordening (en natuurlijk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval) meer bestemmingen akoestisch beschouwd dienen te worden. Voorbeelden hiervan zijn woonboten, begraafplaatsen en tuinen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat bij vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek dient te worden verricht, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: • wegen die in een als „woonerf‟ aangeduid gebied liggen; • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidsgevoelige bestemming (die wordt genoemd in Wgh) die gerealiseerd wordt langs een 30 km-weg of in een woonerf wordt niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Dit betekent niet dat bij het opstellen van het bestemmingsplan geen akoestische beschouwing gegeven hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, vertaald naar een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is in bepaalde situaties toch onderzoek noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte aan (vracht)wagens in combinatie met bijvoorbeeld een klinkerbestrating toch voor een hoge geluidbelasting zorgen. De geluidbelasting van de 30 km-weg moet dan wel degelijk een rol spelen in de ruimtelijke afweging.
datum
Maart 2011
pagina 12 van 31
Conclusie De Korte Dijk, de weg waaraan de voorgestane woning direct aan gesitueerd is, bestaat uit een klinkerbestrating met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De straten in de omgeving van het plangebied hebben tevens een maximumsnelheid van 30 km/uur. De onderzoekszones van nabijgelegen wegen overlappen niet het plangebied. Onderzoek is dus conform de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. De Korte Dijk, overlopend in de Visserskade betreft een doodlopende weg, en is dus geen doorgaande route. Langs beiden wegen zijn geen verkeersaantrekkende functies of bedrijven gelegen. Ondanks de Korte Dijk te plaatse van de planlocatie klinkerbestrating heeft, kan gezien de minieme verkeersdrukte gesproken worden van een aanvaardbaar akoestisch klimaat en een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot het aspect akoestiek.
4.3
Luchtkwaliteit
Wettelijk kader Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door voornamelijk verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Og/m3 NO2 of PM10) als „niet in betekenende mate‟ wordt beschouwd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool 3-8-2009 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Onderzoek en conclusie Het plan biedt niet de mogelijkheid tot het realiseren van een groot aantal woningen en daarmee wordt ruim voldaan aan de 3%-norm. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Voor onderhavige ontwikkeling kan, op basis van de handleiding nibm-tool, op voorhand worden aangetoond dat het als „niet in betekenende mate‟ wordt beschouwd. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
datum
Maart 2011
pagina 13 van 31
Kortom, er zijn voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen om het plan voor één woning langs de Korte Dijk doorgang te laten vinden.
4.4
Externe veiligheid
Wettelijk kader Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico‟s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de 1 richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico‟s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico‟s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (geen norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. 2 woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants
1
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. 2
datum
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
Maart 2011
pagina 14 van 31
Risicovolle activiteiten In het kader van het project moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Conclusie: Een woning is een (beperkt) kwetsbaar object en moet getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Risicovolle bedrijven 3 Volgens de risicokaart van de Provincie Noord-Brabant zijn in de directe omgeving van het projectgebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. Het aspect risicovolle bedrijven zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling. Transport gevaarlijke stoffen Er bevinden zich eveneens geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het projectgebied. Het aspect transport gevaarlijke stoffen zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat in het kader van de externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn.
4.5
Bodem
Wettelijk kader: In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de beoogde woonfunctie, is in 21 augustus 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mol Ingenieursbureau (projectnummer: 50648). Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 “Bodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond”. Onderzoek en conclusie: In de opgeboorde grond zijn zintuiglijke aanwijzingen gevonden die duiden op een mogelijke verontreiniging van de grond. Het betreft de aanwezigheid van koolas en puin in de grond. Daarnaast bevat de bodem op twee plaatsen een laag met kolengruis. Tijdens de veldwerkzaamheden is zowel in als op de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Zowel in de boven- als ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink en PCB‟s en plaatselijk sterk verontreinigd met PAK. In het grondwatermonster overschrijdt het gehalte
3
datum
Provincie Noord-Brabant, Risicokaart.
Maart 2011
pagina 15 van 31
Barium de streefwaarde. Het betreft naar alle waarschijnlijkheid een verhoogde achtergrondwaarde. Op basis van de uitsplitsing van de grondmonsters kan gesteld worden dat de verhoogde PAK gehaltes vooral bij boring 1 zijn aangetroffen. De oorzaak hiervan zijn de voormalige activiteiten van een kolenhandel en de plaatselijk aanwezige kolengruis- en koolaslagen in de grond. Geschiktheidverklaring ten aanzien van bouwen/bestemmingsplan Voor onderhavige locatie heeft de gemeente Werkendam op basis van het bodemonderzoek een geschiktheidverklaring afgegeven op 3 november 2010. Hierna volgt samengevat de conclusies van de geschiktheidverklaring, die tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De ondergrond bevat bijmengingen van koolas, met als gevolg dat er plaatselijk een sterke verontreiniging met PAK is aangetroffen. Deze bijmengingen worden met name op het achterterrein aangetroffen, daar waar geen bouwwerkzaamheden in het kader van deze bouwaanvraag plaatsvinden. Echter is de bijmenging ook aangetroffen in een boring ter hoogte van de nieuwbouw. Omdat de ondergrond niet gerekend wordt tot de actuele contactzone, is er geen sprake van direct contactrisico en is er op grond hiervan geen belemmering voor de realisering van bouwwerken met verblijfsruimten op onderhavige terrein. Indien mogelijk dient gewerkt te worden met een gesloten grondbalans (grond op eigen terrein gebruiken). Wanneer er grond wordt afgevoerd van de locatie dient rekening te worden gehouden met extra analysekosten en een beperkte afzetmogelijkheid, vanwege de bijmengingen van koolas. Het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mol Ingenieursbureau (projectnummer: 50648) en de geschiktheidverklaring is als bijlage 1 opgenomen bij onderhavig bestemmingsplan.
4.6
Water
Wettelijk kader Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken, waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen - waar mogelijk - moeten worden voorkomen. De resultaten van de watertoets worden weergegeven in deze paragraaf. Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland, het Nationaal Waterplan, Het waterplan van de gemeente Werkendam, WB21, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn
datum
Maart 2011
pagina 16 van 31
Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt. Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het (afkoppelen van) hemelwater. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. Het waterschap Rivierenland heeft, naast het Integraal Waterbeheersplan 2010- 2015, de nota „Nota Rioleringsbeleid 2005‟. Hierin staan normen en ambities opgenomen voor de waterkwantiteit- en kwaliteit. Het waterschap maakt onderscheid naar het schaalniveau van de plannen. In de brochure Partners in Water staat het proces van de watertoets beschreven, zoals waterschap Rivierenland daarmee omgaat. De watertoets en de uitgangspunten daarvoor zijn gebaseerd op landelijk gemaakte afspraken en landelijke documenten, zoals de Nota Anders Omgaan met Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Landelijke Handreiking Watertoets. De watertoets is ook verankerd in de Strategienota Water op Orde van waterschap Rivierenland. Ruimtelijke uitbreidingsplannen in landelijk gebied met een toename van verharding kleiner dan 1.500 m² hebben geen compensatie voor verlies aan waterberging nodig. Voor herstructureringen geldt de nota Rioleringsbeleid 2005 en de daarin opgenomen hemelwaterbeslisboom. Dit plan betreft een herinvulling van bestaande bebouwd gebied. Samenwerking met de waterbeheerder Het bestemmingsplan dient in het kader van de watertoets door de gemeente Werkendam te worden voorgelegd aan het waterschap Rivierenland. Deze waterparagraaf is in overleg met het waterschap Rivierenland tot stand gekomen, op basis van het advies van d.d. 20 december 2010. Het waterschap heeft geadviseerd bij de bouw van den woning geen uitlogende materialen toe te passen. Kenmerken watersysteem (huidige situatie) Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied van de kern Hank. Binnen kernen verdient de afvoer van hemelwater altijd de nodige aandacht, aangezien bebouwde gebieden over het algemeen tamelijk „versteend‟ zijn. Bodem en Grondwater Het stedelijk gebied is op de bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Hoogstwaarschijnlijk is het plangebied gelegen op rivierkleigronden. De bovenste bodemlaag is wellicht vermengd met ophoogmateriaal (zand). Grondwaterstanden zijn niet bekend voor de planlocatie. Op de planlocatie zijn geen gevallen bekend van grondwateroverlast. Hieruit mag worden opgemaakt dat de grondwaterspiegel laag genoeg is voor stedelijke bebouwing. In het rivierengebied komt plaatselijk kwel voor.
datum
Maart 2011
pagina 17 van 31
Oppervlaktewater(systeem) In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook in de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Riolering In de bestaande situatie is de bebouwing aangesloten op de gemengde riolering. Dit wil zeggen dat huishoudelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater via één riolering wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Water in relatie tot de gewenste ontwikkelingen Hemelwaterafvoer en vuilwaterafvoer De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. Op grond van het beleid van het waterschap is dan ook geen compensatie noodzakelijk. Op de planlocatie zijn geen mogelijkheden voorhanden om hemelwater af te koppelen en plaatselijk te bufferen. De gemeente Werkendam heeft aangegeven dat het vuilwater en hemelwater (van daken en erfverhardingen) in de beoogde situatie in elk geval gescheiden dienen te worden aangeleverd op de perceelsgrens. Dit levert een toename van de belasting op het rioolstelsel op dat als nihil kan worden bestempeld. Conclusie en aanbevelingen Onderhavig initiatief voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. Uit de waterparagraaf blijkt dat het initiatief, vanuit het oogpunt van een duurzaam waterbeheer, onbelemmerd doorgang kan vinden. Conform het advies van waterschap Rivierenland (d.d. 20 december 2010) zal tijdens de bouw van de woning geen uitlogende materialen, zoals zink, koper en zacht pvc, worden gebruikt.
4.7
Flora en fauna
Wettelijk kader De Flora- en faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een initiatief mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen, moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Bij grote ingrepen of een behoorlijke aantasting waarbij beschermde planten of diersoorten in het geding zijn, dient een ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora en fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten. Ingevolge de Floraen faunawet dient onderzocht te worden in hoeverre beschermde flora en fauna aanwezig zijn in het gebied. Onderzoek
datum
Maart 2011
pagina 18 van 31
Het projectgebied is deels bebouwd en verhard. Natuurlijke begroeiingen ontbreken, afgezien van enige tuinbeplanting. In deze quick scan flora en fauna wordt vooraf een inschatting gemaakt van de effecten die toekomstige ruimtelijke ingrepen op de actuele beschermde natuurwaarden zullen hebben. Daarnaast wordt ook vanuit het oogpunt van planologische gebiedsbescherming naar de locaties gekeken. De quick scan flora en fauna bestaat uit een deskstudie en een beoordeling op basis van expert judgement. De deskstudie richt zich op bekende verspreidingsgegevens (Natuurloket, piscaria.nl, diverse atlassen) en ruimtelijke plannen (lokaal, provinciaal, nationaal en Europees) die relevant zijn voor deze locatie. Natuurloket is een initiatief van het Ministerie van LNV en de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna. Het bestaat uit een database waarin globale gegevens over de verspreiding van beschermde planten en dieren zijn opgenomen. Vaak zijn de gegevens afkomstig van vrijwilligers en meestal op het niveau van één vierkante kilometer nauwkeurig. Daarnaast is gebruik gemaakt van de internetsite www.waarneming.nl. In deze deskstudie zijn de gegevens van het Natuurloket en waarneming.nl indicatief gebruikt. Een locatie wordt zowel vanuit het oogpunt van de soortbescherming (Flora- en faunawet) als de gebiedsbescherming (Vogelen Habitatrichtlijn, Ecologische HoofdStructuur en de Natuurbeschermingswet 1998) onderzocht. De locatie wordt in een GISomgeving (locaal of webbased) geprojecteerd over vastgestelde kaarten. Vervolgens wordt onderzocht of de geplande ontwikkelingen van invloed zijn op planologisch beschermde gebieden. Conclusie De deskstudie heeft geleid tot het volgende advies en conclusie: • Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde gebied, het Natura 2000-gebied Biesbosch, ligt op enkele kilometers van het projectgebied. Vanuit het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. Het projectgebied ligt buiten door de Provincie Noord-Brabant begrensde gebieden van de Groene Hoofdstructuur. In de planontwikkeling hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische gebiedsbescherming. • De geplande ontwikkelingen hebben geen nadelige effecten op de beschermde natuurgebieden. Een vergunning op de natuurbeschermingswet of compensatie van EHS is niet aan de orde. • Algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd middels de Flora- faunawet, maar worden aangeduid als algemene soorten (AMvB artikel 75, lijst 1). Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober. • Nader onderzoek of een ontheffing op de Flora en faunawet zijn niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen voor strikt beschermde soorten.
datum
Maart 2011
pagina 19 van 31
•
Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden conform de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gewerkt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
4.8 Archeologie en cultuurhistorische waarden Cultuurhistorie: Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de cultuurhistorische waarden en indicatieve archeologische waarden weergegeven. Het plangebied is aangeduid als een gebied met een redelijk hoge historisch stedenbouwkundige waarde. Dit betreft de historische (lint)bebouwing langs de Korte Dijk en de Buitendijk. Het karakter van de Korte Dijk en directe omgeving blijft behouden en zelf versterkt gezien de historiserende bouwstijl van het bouwplan. Op het gebied van cultuurhistorie worden daarom geen belemmeringen voorzien voor de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan inspeelt op de aanwezige karakteristiek van het gebied en een invulling heeft in een meer traditionele vorm van nieuwbouw Archeologie: Wettelijk kader Sinds februari 2007 is het Verdrag van Malta van kracht, waarin bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt vastgelegd. Ter uitvloeisel van deze wetgeving wordt in het kader van ruimtelijke ordening het behoud van archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Het onderhavige plangebied ligt in een gebied met hoge of middelhoge verwachtingen voor archeologische waarden. Het plan betreft herbestemming van een bedrijfskavel (hoveniersbedrijf) naar een woonbestemming, met een uitbreiding van bebouwd oppervlak (circa 130 m²) aan de voorzijde in de bestaande tuin. In het verleden hebben ter plaatse van de uitbreiding meerdere graaf- en grondwerkzaamheden plaatsgevonden (waaronder de aanleg van een tuin en bestrating). De monumentenwet 1988 (artikel 41a) stelt dat projecten met een groter oppervlak dan 100 m² verplicht zijn voor het opstellen van een archeologisch rapport, op het moment dat de mogelijke archeologische verwachtingswaarde onvoldoende bekend zijn. Aangezien bij onderhavig project een bouwplan mogelijk wordt gemaakt met een oppervlak van circa 130 m², is geadviseerd om nader archeologisch onderzoek te doen. Onderzoek: Het archeologisch onderzoeksbureau ADC ArcheoProjecten heeft een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Korte Dijk 6a in Hank (rapportnummer 2590, december 2010). Hierna volgen de resultaten van dit onderzoek.
datum
Maart 2011
pagina 20 van 31
Het plangebied is gelegen op de Dussen stroomgordel. Op of in de top van de oeverafzettingen van de Dussen stroomgordel, naar verwachting tussen 150 en 300 cm beneden het maaiveld, kunnen archeologische resten voorkomen uit de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen. De resten manifesteren zich naar verwachting als een archeologische laag, bestaande uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. De meeste typen archeologische resten (bot, houtskool, aardewerk, metaal) zullen door de natte en zuurstofloze condities goed zijn geconserveerd. Als gevolg van hevige overstromingen tijdens en direct na de St. Elisabethsvloed (1421) kunnen de oever- en beddingafzettingen van de Dussen stroomgordel zijn verspoeld en bedekt zijn geraakt door zoete-getijdenafzettingen. Op basis van textuur zullen de oever- en beddingafzettingen en de overstromingsafzettingen moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. De overstromingsafzettingen zijn mogelijk herkenbaar door de aanwezigheid van kleine schelpjes, baksteenfragmentjes en plantenresten. Aan en direct onder het maaiveld kunnen archeologische resten voorkomen uit de Nieuwe Tijd. Aangezien op alle geraadpleegde oude kaarten tot 1907 geen sprake is van bebouwing ter plaatse van het plangebied wordt de kans op resten ouder dan ca. 1907 klein geacht. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit booronderzoek zijn in het plangebied onder een dijkophogingspakket overstromingsafzettingen gerelateerd aan de St. Elisabethsvloed aangetroffen. De verwachte stroomgordelafzettingen van de Dussen stroomgordel zijn tot een diepte van 3,17 m – NAP niet aangetroffen. Onder het pakket overstromingsafzettingen zijn komachtige afzettingen (kalkloze matige siltige klei met plantenresten en kleiig veen) aangetroffen. Voor zover aanwezig, is het vondst- en/of sporenniveau ter plaatse van het plangebied zeer waarschijnlijk niet meer intact. Conclusie ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden zijn aangetroffen, zal er geen dubbelbestemming - Waarde archeologie -, worden opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
4.9
Verkeer en parkeren
Verkeer Het plangebied wordt via de Korte Dijk ontsloten. Deze ontsluitingsweg heeft voldoende capaciteit om de (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van onderhavige planontwikkeling op te vangen. Maatregelen in de verkeersstructuur als gevolg van de realisatie van het plan zijn niet nodig.
datum
Maart 2011
pagina 21 van 31
Parkeren Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, waarbij twee opstelplaatsen gerealiseerd zal worden. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm en de ASVV 2004. Het parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgevangen, dit is ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
4.10 Milieuzoneringen Wettelijk kader Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van 4 Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie „Bedrijven en milieuzonering‟ . De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. In de directe omgeving van de planlocatie komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Het project wordt gerealiseerd in een rustig buitengebied aan de rand van de dorpskern. Conclusie: In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen bedrijfslocaties aanwezig waarvan de richtafstand mogelijk het projectgebied overlapt.
4.11 Agrarische bedrijven Wettelijk kader De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
4
datum
„Bedrijven en Milieuzonering‟, Uitgave VNG, Den Haag, 2009.
Maart 2011
pagina 22 van 31
Onderzoek en conclusie Uit informatie van de milieudienst blijkt dat er geen geurzones van veehouderijen van invloed zijn op het plangebied.
4.12 Kabels en leidingen In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen hoofdkabels en –leidingen. Voor overige leidingen, zoals water, riool en KPN, dient door de initiatiefnemer onderzoek te worden gedaan door middel van een Klic-melding. Eventuele kosten voor omlegging of aansluitingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
datum
Maart 2011
pagina 23 van 31
5
PLANBESCHRIJVING
Afbeelding 3: Situering planlocatie Korte Dijk 6a (bron:Architectenbureau Van Schendel)
De vrijstaande woning wordt gerealiseerd in het lint van bebouwing aan de noordzijde van de Korte Dijk. De woning is georiënteerd op de weg. De woning wordt gerealiseerd op het deel van het perceel wat momenteel onbebouwd is en in de huidige situatie grotendeels verhard is. De woning zal, in overeenstemming met de naastgelegen woningen, in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, vrijwel direct langs de weg. De hoofdmassa van de woning centraal op het perceel worden gerealiseerd. Qua situering op het perceel houdt de hoofdbebouwing drie meter afstand van de één van de zijperceelsgrenzen. De berging van de woning wordt terugliggende ten opzichte van de weg gekoppeld aan de naastgelegen woning. Het bouwplan vult op een logische wijze een „gat‟ in de bebouwingslijn langs de Korte Dijk in. Het hoofdgebouw heeft totaal een oppervlak van circa 130 m². Het huidige bijgebouw (huidig in gebruik als kantoor) blijft in de toekomstige situatie behouden.
Afbeelding 4: voorgevel en dwarsdoorsnee bouwplan Korte Dijk 6a
datum
Maart 2011
pagina 24 van 31
Het ontwerp van de vrijstaande woning verwijst qua architectuur en materiaalkeuze naar vroeg 20ste eeuw. De typologie van de bebouwing sluit aan op de heersende karakteristiek in de omgeving. Met het bouwplan speelt de initiatiefnemer in op karakteristiek van het gebied en de bestaande situatie langs de Korte Dijk. Qua bouwvorm en maatvoering past de woning in de omgeving en de massavorm refereert aan de oorspronkelijke karakteristiek van de lintbebouwing. Met het bouwplan wordt voldaan aan de gebiedscriteria zoals geformuleerd in de welstandsnota. In bovenstaande afbeeldingen wordt een indruk gegeven van het bouwplan. In de bijlage 2 bij deze toelichting wordt een compleet overzicht van bouwplan gegeven.
datum
Maart 2011
pagina 25 van 31
6
6.1
JURIDISCHE PLANOPZET
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan „Korte Dijk 6a, te Hank‟ van de gemeente Werkendam bestaat uit de volgende onderdelen: De toelichting Een planbeschrijving, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten. De bestemmingsregels De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkingsregels opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven. Met deze afwijkingsregels kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van bepaalde regels in dit bestemmingsplan. De verbeelding De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding (NL.IMRO.0870.04BP1040KHKortdk6a-VA01) is de bestemming „Wonen‟ opgenomen. De opzet van het plan Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsregels opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend kan enkel worden verkregen door het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal. Bouwplan past in bouwvlak Het hoofdgebouw is voorzien van een bouwvlak. Indien een bouwaanvraag ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe bouwwerk past binnen het toegekende bouwvlak en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan bouwvergunning worden verleend.
6.2
Toelichting op de verbeelding
Bestemming ‘Wonen’ Op de verbeelding is de bestemming te zien. De bestemming is afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functie). De bestemming „Wonen‟ is toegekend aan gronden waarop
datum
Maart 2011
pagina 26 van 31
wonen de hoofdfunctie is. De bestemming vormt het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
6.3
Toelichting op de regels
De systematiek van de regels De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. - Hoofdstuk 1 'Inleidende Regels' gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten c.q. berekenen. - In hoofdstuk 2 - 'Bestemmingsregels‟- wordt een regeling gegeven voor functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of ontheffing) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnen de doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kan hiervoor in de regel zonder meer een bouwvergunning worden verleend. - In hoofdstuk 3 „Algemene regels‟ zijn de algemene regels weergegeven (antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels etc.). - In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen. Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 – Begripsomschrijvingen In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan. Artikel 2 – Wijze van meten In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten. Hoofdstuk 2 Bestemmingen Artikel 3 – Wonen Gebruik De op de verbeelding voor „Wonen‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en de daarbij behorend voorzieningen zoals groenvoorzieningen, verkeersen verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Bouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat ze binnen een bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Binnen het bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 3,50 meter respectievelijk 10 meter. Aan de zijde van de Korte Dijk is een dakkapel toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat op de gronden voor zover gelegen vóór de voorgevellijn de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen. Voor pergola's, overig tuinmeubilair, vlaggenmasten, antennes en verlichting gelden andere bouwhoogtes die variëren tussen de 2,5 en 8 meter.
datum
Maart 2011
pagina 27 van 31
Binnen de bestemming „Wonen‟ zijn afwijkingsregels opgenomen ten behoeve van mantelzorg en bed and breakfast. Artikel 4 Waarde – Archeologie De archeologische waarde, wordt door middel van dubbelbestemming, aangegeven op de verbeelding, gewaarborgd. Voor onderhavig plangebied geldt een onderzoeksplicht bij het bouwen van een bouwwerk van meer dan 100 m². Ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem is tevens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Voordat ten behoeve van de onderliggende bestemming kan worden gebouwd of gebruikt, zal moeten worden getoetst aan de op de gronden gelegen dubbelbestemming. Hieruit kan volgen dat een bouwvergunning onder (archeologische) voorwaarden wordt verleend of dat omgevingsvergunning benodigd is. Indien uit het onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden aangetroffen zal de dubbelbestemming - Waarde archeologie -, zoals nu opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan worden verwijderd. Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen Artikel 5 – Anti-dubbeltelregel Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Artikel 6 – Algemene bouwregels Deze bepaling bevat algemene regels met betrekking tot maximale en minimale maatvoering en het bebouwingspercentage. Daarnaast is een bepaling opgenomen met betrekking tot de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening voor een aantal onderwerpen. Artikel 7 algemene gebruiksregels In de bepaling wordt bepaald wat in ieder geval verstaan wordt onder strijdig gebruik. Artikel 8 – Algemene afwijkingsregels In deze bepaling wordt aangegeven hoe door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de omgevingsvergunning in acht moeten worden genomen, worden aangegeven. Artikel 9 overige regels Deze bepaling geeft de verhouding met andere wettelijke regelingen weer.
datum
Maart 2011
pagina 28 van 31
Hoofdstuk 4: Overgangs- slotbepalingen Artikel 10 – Overgangsbepalingen In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht. Artikel 11– Slotbepaling Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
6.4
Handhaving
De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van die ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft richting aan het gemeentelijk beleid. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan voor burger en overheid bindend. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan: - De regels en de verbeelding moeten duidelijk en overzichtelijk zijn; - Regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar / zichtbaar en controleerbaar zijn; - Het plan dient uitvoerbaar te zijn. Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan zoals hierboven omschreven, heeft geen zin indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Handhaving begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die dit moeten naleven. Het sluitstuk van een goede basis voor handhaving is voldoende controle van de feitelijke situatie in het bestemmingsplangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden.
datum
Maart 2011
pagina 29 van 31
7
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Kostenverhaal Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Werkendam verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Werkendam besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan. Met onderhavig bestemmingsplan zijn bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd. Financiële haalbaarheid De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieeleconomische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
datum
Maart 2011
pagina 30 van 31
8
PROCEDURES
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1
Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Van instanties zijn drie reacties ontvangen. Het waterschap Rivierenland heeft geadviseerd om tijdens de bouw van de woning geen uitlogende materialen te gebruiken. De overige reacties van de instanties gaven geen aanleiding om het plan te wijzigen. De reacties zijn als separate bijlagen toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
8.2
Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft in dit kader ter visie gelegen gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het plan. Onderhavig bestemmingsplan is op 24 mei 2011 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.
datum
Maart 2011
pagina 31 van 31
SEPARATE BIJLAGEN
datum
Maart 2011
pagina 32 van 31