1
BESTEMMINGSPLAN DHV LAAN 1914 Toelichting
Vastgesteld door de gemeenteraad dd. 30 november 2010 Gemeente Amersfoort Postbus 4000 3800 EA Amersfoort Bezoekadres: Stadhuisplein 1 3811 LM Amersfoort Telefoon (033) 469 51 11 Fax (033) 461 07 10 E-mail:
[email protected]
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
2
TOELICHTING Docsnr. 3636773
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
3
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1
INLEIDING------------------------------------------------------------------------------------------ 4
1.1 AANLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------4 1.2 DOELSTELLING ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------4 1.3 HET BESTEMMINGSPLAN ----------------------------------------------------------------------------------------------------------4 1.4 VIGERENDE PLAN -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------6 1.5 LEESWIJZER -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------6 HOOFDSTUK 2
BELEIDSKADERS --------------------------------------------------------------------------------- 7
2.1 INLEIDING ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------7 2.2 RIJKSBELEID ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------7 2.3 PROVINCIAAL BELEID --------------------------------------------------------------------------------------------------------------8 2.4 GEMEENTELIJK BELEID ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- 12 2.5 CONCLUSIE ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 14 HOOFDSTUK 3
RUIMTELIJKE ANALYSE OF INVENTARISATIE --------------------------------------- 15
3.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 15 3.2 GEOLOGIE EN GEOMORFOLOGIE------------------------------------------------------------------------------------------------ 15 3.3 ARCHEOLOGIE -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 15 3.4 CULTUURHISTORIE --------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 16 3.5 BESTAANDE FUNCTIES ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 16 3.6 NATUUR- EN LANDSCHAP ------------------------------------------------------------------------------------------------------- 18 3.7 CONCLUSIE ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 18 HOOFDSTUK 4
ONTWIKKELINGSVISIE ------------------------------------------------------------------------ 19
4.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 19 4.2 STEDENBOUWKUNDIGE UITGANGSPUNTEN ----------------------------------------------------------------------------------- 19 4.3 INFRASTRUCTUUR ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 20 HOOFDSTUK 5
MILIEUASPECTEN E.D. ------------------------------------------------------------------------ 21
5.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 21 5.2 WATER ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 21 EFFECTEN ONTWERP OP DE WATERKWALITEIT ----------------------------------------------------------------------------------- 23 EFFECTEN ONTWERP OP DE WATERKWANTITEIT --------------------------------------------------------------------------------- 23 EFFECTEN OP GRONDWATER -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 23 EFFECTEN GRONDWERK ------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 23 5.3 LUCHTKWALITEIT ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 23 5.4 GEURHINDER ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 24 5.5 EXTERNE VEILIGHEID ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 25 5.6 PLANOLOGISCH RELEVANTE LEIDINGEN -------------------------------------------------------------------------------------- 26 5.7 BODEM ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 26 5.8 GELUID ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 27 5.9 DUURZAAMHEID ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 28 5.10 FLORA EN FAUNA / ECOLOGIE ------------------------------------------------------------------------------------------------ 29 HOOFDSTUK 6
JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING --------------------------------------------------------- 31
6.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 31 6.2 DE BESTEMMINGEN -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 31 HOOFDSTUK 7
UITVOERBAARHEID ---------------------------------------------------------------------------- 32
7.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 32 7.2 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID -------------------------------------------------------------------------------------------- 32 7.3 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID ------------------------------------------------------------------------------------- 32 HOOFDSTUK 8
BIJLAGEN ------------------------------------------------------------------------------------------ 34
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
4
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Aanleiding Op 3 augustus 2009 heeft het advies- en ingenieursbureau DHV B.V. (hierna DHV) een verzoek ingediend bij de gemeente om planologische medewerking te verlenen aan de realisatie van een parkeergarage op het terrein aan de Laan 1914. Binnen het vigerende bestemmingsplan Berg (partiële herziening, vastgesteld door GS op 25-7-1995) is deze ontwikkeling niet mogelijk. DHV huurt tot 1 juli 2011 een parkeerterrein met in totaal 150 parkeerplaatsen van de Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD), die gevestigd is op het terrein van de voormalige politieschool “De Boskamp” in Leusden. Na de beëindiging van deze huurovereenkomst zal DHV een nieuwe parkeervoorziening gereed moeten hebben, om voldoende parkeergelegenheid te bieden aan haar bezoekers en werknemers. Sinds 2004 is het aantal werkplekken bij DHV in Amersfoort gegroeid van 1100 naar 1300. Op basis van deze groei van werkplekken is de huidige parkeerbehoefte circa 620 parkeerplaatsen. Daarbij is al rekening gehouden met het feit dat dagelijks 1 op de 3 medewerkers per bus of fiets naar het kantoor komt. DHV stimuleert daar waar mogelijk het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets. Desondanks is er een noodzaak voor het bedrijf om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te hebben. DHV wil een bovengrondse parkeervoorziening, met een verdiept deel op maaiveldniveau (circa 1,5 meter onder maaiveld), realiseren om daarmee te kunnen voldoen aan de huidige en toekomstige parkeerbehoefte van haar medewerkers en bezoekers. Voor deze oplossing is gekozen, omdat op eigen terrein fysiek geen mogelijkheden zijn om de benodigde parkeerplaatsen op maaiveldniveau te realiseren. Daarnaast zijn er geen mogelijkheden voor DHV om haar eigen terrein uit te breiden, om te voorzien in de parkeerbehoefte. Een ondergrondse parkeervoorziening is in bedrijfseconomische zin niet haalbaar In de brief van 4 november 2009 heeft de gemeente aangegeven dat in principe de bereidheid bestaat om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de bouw van de parkeergarage. 1.2 Doelstelling Doel van het bestemmingsplan is een actuele regeling van het terrein en de gebouwen van DHV (volgens de bestaande situatie) en voorts het juridisch- planologisch mogelijk maken van een parkeergarage op het DHV-terrein. 1.3 Het bestemmingsplan Het bestemmingsplan “DHV – Laan 1914 ” beslaat het gehele gebied van DHV. Het DHV- terrein is gelegen aan de zuidkant van Amersfoort. Het DHV-terrein wordt aan de noord - oostzijde begrensd door de Laan 1914 en de Doornseweg (N227). Aan de zuidzijde en de westelijke zijde wordt het DHV-terrein begrensd door de voormalige politieschool De Boskamp en de Loes van Overeemlaan.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
5
Ligging van het DHV-terrein
Luchtfoto van DHV terrein
DHV-terrein en locatie van nieuwe parkeergarage
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de plankaart vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
6
Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen van het bestemmingsplan. 1.4 Vigerende plan Het thans ter plaatse vigerende plan voor het plangebied is “Berg”, partiële herziening “Laan 1914”, goedgekeurd bij besluit van 25 juli 1995 van Gedeputeerde Staten van Utrecht (nr B95/0713). Het plangebied heeft in dit plan de bestemmingen: ‘Erf’ en “Kantoren”. Nr. 18a
Naam plan Bestemmingsplan ‘Berg, Partiële Herziening’ Laan 1914
Raad
GS
Kroon/RvS
25-5-1995
25-7-1995
-
1.5 Leeswijzer Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader van de rijksoverheid, de provincie Utrecht en de gemeente Amersfoort. In hoofdstuk 3 is de actuele situatie voor verschillende ruimtelijke aspecten beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de ontwikkelingsvisie voor het gebied. Hoofdstuk 5 beschrijft de effecten die de ontwikkelingen in het plangebied hebben op het milieu. Daarna volgt de juridische planopzet voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 6 is verwerkt. Deze toelichting van het bestemmingsplan wordt afgesloten met de resultaten van het vooroverleg.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
7
Hoofdstuk 2
Beleidskaders
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan “DHV – Laan 1914” op rijks-, provinciaal- en lokaal niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regeling. 2.2 Rijksbeleid • De Nota Ruimte In de in april 2004 door het kabinet vastgestelde Nota Ruimte richt het Rijk zich specifiek op versterking van de concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Amersfoort maakt deel uit van het nationaal stedelijk netwerk “Randstad Holland”. DHV is als internationaal advies- en ingenieursbureau een belangrijke speler op de Nederlandse markt. Met het hoofdkantoor is DHV in Amersfoort tevens één van de grootste werkgevers. • Structuurschema Groene Ruimte /nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur Het rijk heeft de Utrechtse Heuvelrug in het Structuurschema Groene Ruimte voor een groot gedeelte aangewezen als kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel om de duurzaamheid van de natuur in Nederland te vergroten. Dit betekent dat het natuurareaal wordt uitgebreid en de geïsoleerde ligging van natuurgebieden waar mogelijk wordt opgeheven. Het beleid voor de kerngebieden is er op gericht de aanwezige natuurwaarden veilig te stellen en te vergroten. Waar de (interne) ruimtelijke samenhang van kerngebieden onvoldoende is, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van infrastructurele barrières, zijn maatregelen vereist om de gebieden (beter) met elkaar te verbinden. De nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij 2000) geeft aan dat de ruimtelijke samenhang en het functioneren van de EHS verder versterkt wordt. Enerzijds door slimmere begrenzingen, en anderzijds door de realisering van groene verbindingen tussen natuurgebieden. De opgave is om de Utrechtse Heuvelrug, in samenhang met de omliggende lagere gebieden en de Veluwe, als één samenhangend geheel te ontwikkelen. Het beleid is daarbij om doorsnijdingen met infrastructuur op te heffen. Het bestemmingsplan “DHV – Laan 1914” valt niet in de Ecologische Hoofdstructuur. In de onderstaande kaart is de Ecologische Hoofdstructuur in groen aangegeven.
Ecologische hoofdstructuur
• Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) De hoofddoelstelling van de NW4 is: het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
8
De vierde Nota waterhuishouding stelt als uitgangspunt dat de na te streven doelen voor het waterbeheer alleen door een integrale benadering kunnen worden bereikt. Dit betekent dat er afstemming moet zijn tussen water-, ruimtelijke ordening- en milieuaspecten. De wijze waarop rekening wordt gehouden met de waterhuishouding in het voorliggende bestemmingsplan en in het bijzonder bij de voorgenomen aanleg van een parkeergarage wordt beschreven in hoofdstuk 5. • Waterbeheer in de 21ste Eeuw (WB21) Het Nederlandse waterbeleid is sterk aan veranderingen onderhevig (geweest). Met name op nationaal en provinciaal niveau is nieuw beleid ontwikkeld naar aanleiding van onder andere de wateroverlastproblemen in 1993 en 1995. Een belangrijk onderdeel vormt het beleid vanuit het advies van de Commissie Integraal Waterbeheer. In dit advies is aangegeven dat de volgende principes dienen te worden gehanteerd: 1. Anders omgaan met waterbeheer. Dit betekent: 1) overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater, zonodig 2) water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen, waarvoor ruimte moet worden gecreëerd en pas als 1) en 2) te weinig opleveren, water afvoeren naar elders. 2. Ruimte voor water Dit betekent: geen nieuwe ruimte onttrekken aan het watersysteem, water weer een sturend principe te laten zijn in de ruimtelijke ordening in Nederland en in het ruimtelijk beleid waar nodig ruimte beschikbaar te stellen voor het tijdelijk bergen van water. 3. Meervoudig ruimtegebruik Dit betekent voor stedelijk gebied: water combineren met stedelijke herinrichting en stadsuitbreiding. Ook op kwalitatief gebied bestaat er een strategie ten aanzien van de omgang met water. Deze luidt: hergebruik van water, het schoonhouden van water, het scheiden van schone en vuile waterstromen en ten slotte het zuiveren van vervuild water. De hierboven beschreven uitgangspunten zijn meegenomen bij de waterhuishouding op het DHV- parkeerterrein. 2.3 Provinciaal beleid • Provinciale Ruimtelijke Verordening De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Provinciale Staten van Utrecht hebben deze verordening op 21 september 2009 vastgesteld, waarna de verordening op 23 december 2009 is gepubliceerd en op 24 december 2009 in werking is getreden. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau, op zo’n wijze dat de verordening (vooraf) een kader stelt. De regels van de verordening richten zich dan ook primair tot de gemeenteraden die verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van bestemmingsplannen, al gelden ze tevens voor inpassingsplannen en rijksbestemmingsplannen. Hoewel de figuur van de verordening nieuw is ten opzichte van de (oude) WRO, is de inhoud van de Utrechtse verordening niet nieuw. De verordening is namelijk gebaseerd op het Wro-proof gemaakte Streekplan Utrecht 2005-2015 (Beleidslijn nieuwe Wro) en de Wro-proof gemaakte Handleiding bestemmingsplannen 2006 (Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro). Daarmee is het bestaande ruimtelijk beleid neutraal omgezet. De structurerende elementen van het provinciaal ruimtelijk beleid worden gevormd door de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Mede op basis van de digitale vereisten waaraan een provinciale verordening per 1 januari 2010 dient te voldoen, zijn voor de leesbaarheid en toegankelijkheid zeven thema’s binnen de verordening onderscheiden, te weten: - Bodem. - Cultureel erfgoed. - Landelijk gebied. - Natuur. - Recreatie. - Stedelijk gebied. - Watersystemen. Per thema worden vervolgens enkele subthema’s benoemd en wordt per subthema aangegeven waaraan een bestemmingsplan, evenals de toelichting daarop, dient te voldoen. Voor bepaalde ontwikkelingen stelt de verordening bijvoorbeeld een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, voordat een gemeente voor een dergelijke ontwikkeling een bestemmingsplan kan vaststellen. In dergelijke situaties dient in de
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
9
toelichting op het bestemmingsplan veelal een beschrijving te worden opgenomen op welke wijze aan de gestelde criteria is voldaan. • Streekplan Utrecht 2005-2015 / Beleidslijn nieuwe Wro Met het oog op de inwerkingtreding van de Wro heeft de provincie Utrecht er niet voor gekozen om nieuw beleid te formuleren en vast te leggen in een nieuwe structuurvisie. Als gevolg hiervan is het Streekplan Utrecht 2005-2015 op 1 juli 2008 van rechtswege omgezet in een structuurvisie en is geen nieuwe structuurvisie opgesteld. Provinciale Staten hebben voorts (beleidsneutraal) het provinciaal belang benoemd aan de hand van de zogenaamde richtinggevende beleidsuitspraken uit het Streekplan Utrecht, al zijn niet alle richtinggevende beleidsuitspraken als provinciaal belang aangemerkt. Het provinciaal belang is vastgelegd in de Beleidslijn nieuwe Wro (vastgesteld op 23 juni 2008). Met deze beleidslijn is het Streekplan Utrecht “Wro-proof” gemaakt. Ook de Handleiding bestemmingsplannen 2006, welke behalve beleidsregels tevens een nadere uitwerking van de richtinggevende beleidsuitspraken van het Streekplan bevat, is Wro-proof gemaakt en opgenomen in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro (vastgesteld door GS van Utrecht op 11 november 2008). Laatstgenoemde beleidslijn volgt de in het streekplan opgenomen lagenbenadering (de fysieke ondergrond, het infrastructurele netwerk en de gebruikslaag). In het Streekplan Utrecht 2005-2015 worden verschillende ruimtelijke functies afgewogen en keuzen gemaakt. Nieuwe bestemmingsplannen en overige ruimtelijke ontwikkelingen van gemeenten worden aan het streekplan getoetst. Binnen het streekplan vormen de begrippen kwaliteit, uitvoering en samenwerking gezamenlijk de rode draad. Met de vaststelling van het streekplan zijn ook de bebouwingscontouren van de gemeenten precies vastgelegd en op kaarten aangegeven. Binnen deze rode contouren mag worden gebouwd, erbuiten niet. Deze en andere kaarten zijn thans overigens ook opgenomen in de provinciale verordening. Het bestemmingsplan DHV – Laan 1914 ligt in het gewest Eemland. Het volledige plangebied ligt binnen de rode bebouwingscontour.
Het plangebied ligt binnen de rode contour
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het zijn ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of ontwikkeling. Voor het plangebied gaat het daarbij om het aspect archeologie.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
10
Cultuurhistorische hoofdstructuur.
De provinciale ambities met betrekking tot de CHS kennen drie soorten sturingsmechanismen: ● veiligstellen: cultuurhistorie is mede sturend voor de ontwikkeling; ● eisen stellen: cultuurhistorie geeft richting aan de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen; ● actief versterken: de provincie start zelf projecten. Voor het DHV-terrein zijn de archeologische waarden van belang. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3 van deze toelichting. De Ecologische Hoofdstructuur Wat betreft de natuur wordt in algemene zin gekozen voor “natuur voor mensen, mensen voor natuur” (toegankelijke natuur, zeker rond stedelijke concentraties). Maar ook ecologie is belangrijk. Bij het streekplan hoort de kaart “Gebieden binnen groene contouren”. De EHS heeft in het nieuwe streekplan een zogenaamde groene contour gekregen. De grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit de natuurgebiedplannen (hier Natuurgebiedplan Eemland). Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Het bestemmingsplan DHV-Laan 1914 valt niet in de Ecologische Hoofdstructuur. Derde waterhuishoudingsplan provincie Utrecht Het beleid van de Provincie is verwoord in het derde waterhuishoudingsplan. Het hoofddoel van dit derde provinciale waterhuishoudingsplan wordt als volgt gedefinieerd: “Wij willen een veilig en bewoonbaar land hebben en in stand houden. De provincie Utrecht streeft naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur.” De Provincie heeft de mogelijkheid om, bij uitbreiding van bestaande verharding of aanleg van nieuwe verhardingen binnen grondwaterbeschermingsgebieden, middels de Provinciale Milieuverordening op grond van de Wet milieubeheer voorwaarden te stellen aan de lozingssituatie van het water. Grondwaterbescherming Het kantorencomplex van DHV bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. Dit bevindt zich op de op bijgaande tekeningen aangegeven plaats:
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
11
Grondwaterbeschermingsgebied Amersfoort-Berg.
Het waterwingebied Amersfoort Berg is een zeer kwetsbaar waterwingebied. De provincie legt bedrijven, particulieren en andere gebruikers in dit gebied extra strenge regels op om vervuiling van grondwater en bodem te voorkomen. Bij de aanleg van de nieuwe parkeergarage op grond van het voorliggende bestemmingsplan is met name de lozing van het afstromende hemelwater van belang. Hieraan worden eisen gesteld. Parkeerterreinen en wegen binnen én buiten de bebouwde kom moeten redelijk vloeistofkerend zijn. Ook moeten ze afwaterend liggen. Hemelwater van de verharde oppervlakken dient ingezameld te worden en geloosd te worden op de gemeentelijke riolering. Hierop zijn een aantal uitzonderingen mogelijk, wanneer een voorziening aanwezig is Het Besluit boringen en funderingen geldt voor alle grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones. De regels gelden voor activiteiten die op grote diepte plaatsvinden: dieper dan 10 meter maar meestal dieper dan 40 meter. Het besluit maakt onderscheid in vier soorten activiteiten. Voor elke activiteit gelden andere voorschriften. Boorputten Wie boorputten wil maken of buiten gebruik wil stellen is aan voorschriften gebonden. Deze activiteiten moeten vooraf worden gemeld bij de provincie. Ondergrondse bouwwerken Voor ondergrondse bouwwerken gelden geen eisen. Wel moeten nieuwe bouwwerken bij de provincie worden gemeld. Denk bij ondergrondse bouwwerken bijvoorbeeld aan transportleidingen, tunnels of parkeergarages. Andere grondwerken Wie damwanden, diepwanden of schermen wil aanbrengen, moet dit vooraf melden bij de provincie. Er gelden regels voor het maken en het verwijderen. Funderingswerken Funderingswerken moeten vooraf worden gemeld bij de provincie. Voor het maken van funderingswerken gelden voorschriften. Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
12
In alle gevallen moet vooraf een melding plaatsvinden bij de provincie. • Waterbeheersplan 2010-2015 Het waterbeheersplan van waterschap Vallei en Eem geeft het beleidskader voor het watersysteem in het stedelijk gebied. Het doel in dit gebied is het voorkomen van wateroverlast en watertekort en het behouden en versterken van de belevingswaarde, de recreatieve waarde en de ecologische waarde van het water. Daarnaast wordt het beleid gericht op het voorkomen wateroverlast in omliggende gebieden en het verminderen van lozingen van verontreinigende stoffen. Doelen zijn: • Het zo goed mogelijk vasthouden van water. • Het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van (diffuse) lozingen en het verbeteren van het beheer. Bij de waterhuishouding op het terrein van DHV zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van het Waterbeheersplan. 2.4 Gemeentelijk beleid • Vigerend bestemmingsplan Berg, partiële herziening 1995 Laan 1914 Het plangebied valt onder het bestemmingsplan: ‘Berg, partiële herziening Laan 1914’, welke de reservering van het plangebied regelt. Het plangebied heeft in dit vigerende bestemmingsplan de bestemmingen “Kantoren” en “Erf”. Met de bestemming “Kantoren” is de realisatie van het D-gebouw planologisch mogelijk gemaakt. De bestemming “erf” houdt in dat op deze gronden geen gebouwen gerealiseerd mogen worden. Voorzover het parkeren niet onder de gebouwen mogelijk is, kunnen met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders op de erfbestemming parkeerplaatsen worden aangelegd. Als gevolg van het aflopen van de huurovereenkomst van parkeerplaatsen bij de Korps Landelijke Politiediensten heeft DHV de gemeente op 3 augustus 2009 verzocht om ontheffing te verlenen voor de aanleg van extra parkeerplaatsen op maaiveld. Op 12 november 2009 is door de gemeente ingestemd met de aanleg van extra parkeerplaatsen.
Plankaart bestemmingsplan Berg, partiële herziening
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
13
Andere bestemmingen in het vigerende bestemmingsplan die grenzen aan het plangebied, zijn “kantoren” en “bos”. De bestemming “bos” moet garanderen dat de gronden met deze bestemming als bosgebied met bomen en struiken als zodanig wordt behouden. Bebouwing is daarom ook uitgesloten. Het vigerende bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van een bovengrondse parkeergarage. • Beleidsvisie Groen-Blauwe Structuur Op 31 maart 2004 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Groen-Blauwe Structuur vastgesteld. Hiermee is een integraal beleidskader voor de grote groengebieden in en rond de stad tot stand gekomen. Het bestemmingsplan “DHV- Laan 1914” maakt deel uit van het deelgebied Heuvelrug. Dit deelgebied Heuvelrug ontleent zijn identiteit aan het beboste karakter van de Utrechtse Heuvelrug. In het bos is bebouwing aanwezig in de vorm van paviljoenachtige structuren of grotere eenheden, zoals het DHVkantoor. In de beleidsvisie Groen-Blauwe Structuur worden de ambities voor het deelgebied Heuvelrug beschreven. Zo moet de huidige dynamiek in het deelgebied worden benut door op bepaalde plaatsen te kiezen voor verdunning en op bepaalde plaatsen voor verdichting. Hierdoor wordt de bijzondere locatie voor wonen, werken, onderwijs en recreatie in het bos benut en worden tevens de mogelijkheden voor recreatie en natuurontwikkeling vergroot. • Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) De kaders voor het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid 2005- 2015 zijn verwoord in het VVP 2005. De doelstellingen zijn: - het realiseren van doelmatig verkeers- en vervoersystemen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort voor alle vervoerswijzen te waarborgen; - het waarborgen van de economische bereikbaarheid door terugdringen van doorgaand verkeer en sluipverkeer; - het verbeteren van de verkeersveiligheid en leefbaarheid. De bereikbaarheid van DHV voor het openbaar vervoer is onvoldoende. DHV zet daarom zijn eigen bus in voor vervoer van en naar het NS- station. • Nota Parkeernormen Amersfoort (2009) In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor kantoren. Het kantoor van DHV is gelegen nabij de A28 en kan dus als een snelweglocatie beschouwd worden. Op basis van de gemeentelijke norm zijn 570 parkeerplaatsen toegestaan. DHV wil met de nieuwe parkeergarage in totaal circa 620 parkeerplaatsen realiseren. De Nota Parkeernormen biedt mogelijkheden om meer parkeerplaaten aan te leggen dan de norm. In dat geval moet een Mobiliteitsprofiel ter goedkeuring worden aangeboden aan de gemeente. Met dat profiel wordt het gewenste aantal parkeerplaatsen verantwoord. De gemeente toetst daarbij o.a. of de desbetreffende aanvrager beleid voert op het gebruik van andere vervoermiddelen dan de auto in het woon-werkverkeer. DHV heeft een Mobiliteitsprofiel overlegt. Daaruit blijkt dat een dergelijk beleid wordt gevoerd. DHV is in de regio actief partner voor wat betreft het terugdringen van de automobiliteit en spitsgebruik van de auto. In het Mobiliteitsprofiel is aannemelijk gemaakt dat bij het bedrijf door een andere manier van werken met grote regelmaat werknemers buiten de locatie actief zijn, maar ook dat regelmatig bijeenkomsten bij DHV plaatvinden met extern werkenden en derden. Dit leidt op die momenten, vaak buiten de spitsuren, tot een piek in de parkeerdruk. DHV werkt mee aan meervoudig gebruik van de parkeerplaatsen op de momenten dat er (vrijwel) geen kantooractiviteiten zijn. In het Mobiliteitsprofiel wordt dat ook aangegeven. Een recent voorbeeld daarvan is de piekopvang in de avonduren en op de zaterdag ten behoeve van het naastgelegen dierenasiel, dat op eigen terrein beperkte mogelijkheden heeft om te parkeren. Gelet op het bovenstaande is voldoende aanleiding om in te stemmen met het voorgenomen aantal parkeerplaatsen van 620 op het terrein van DHV. • Waterplan Amersfoort (2004) Het Waterplan Amersfoort beschrijft voorwaarden en ambities en legt vervolgens per gebied accenten met behulp van streefbeelden. Het streefbeeld voor oppervlaktewater vanuit het waterplan voor het gebied is: “Water voor Natuur”. Bij “Water voor Natuur” ligt de nadruk op ecologie. Beleid is dat bij rioolvervanging geen regenwater meer wordt aangesloten op het vuilwaterriool. Het regenwater wordt dan afzonderlijk Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
14
afgevoerd en zo mogelijk in de bodem geïnfiltreerd. Tevens wordt het regenwater langer vastgehouden, waardoor omliggende gebieden bij hevige regenbuien minder overlast krijgen. Bij gescheiden afvoer van regenwater moet verontreiniging door diffuse bronnen worden voorkomen. Uitloggende stoffen, bijvoorbeeld koper, lood en zink mogen niet worden toegepast op plaatsen waar die met regen- en grondwater in aanraking kunnen komen. • Wet milieubeheer en Wet bodembescherming Bij lozing op een gemeentelijke riolering (indirecte lozing) is de Wet milieubeheer (Wm) het aangewezen kader. Voor een dergelijke lozing is een ontheffing nodig, waarin voorwaarden aan de lozingssituatie kunnen worden gesteld door middel van het Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen. Bij lozing op de bodem (infiltratie) is de Wet bodembescherming (Wbb) het aangewezen kader. In bepaalde gevallen kunnen aan een lozingssituatie via een ontheffing op het Lozingenbesluit bodembescherming, voorwaarden worden gesteld 2.5 Conclusie Het nieuwe bestemmingsplan waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd en de mogelijkheid wordt geboden om een nieuwe parkeergarage te bouwen is mogelijk binnen de beleidsuitgangspunten van Rijk, de provincie en gemeente. Het bestemmingsplan valt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De ontwikkeling van de parkeergarage is mogelijk, omdat het plangebied binnen de rode contour van het Streekplan van de provincie Utrecht valt. Bij de ontwikkeling van de parkeergarage dient wel rekening te worden gehouden met een mogelijke hoge archeologische waarde binnen het plangebied. De ontwikkeling van een parkeergarage sluit aan bij de beleidsvisie Groen- Blauwe Structuur van gemeente Amersfoort, waarbij voor het deelgebied Heuvelrug de ambitie is om de dynamiek te faciliteren door op bepaalde plekken verdichting toe te staan voor onder meer de functie werken. Aangezien het DHV-terrein in een grondwaterbeschermingsgebied ligt, zal bij de waterhuishouding extra aandacht besteed moeten worden aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
15
Hoofdstuk 3
Ruimtelijke analyse of Inventarisatie
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de geschiedenis van het gebied en zijn archeologische en cultuurhistorische waarden beschreven. De bestaande situatie in het plangebied wordt omschreven aan de hand van afzonderlijke onderdelen. De inventarisatie van milieu-, water- en duurzaamheidaspecten en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten staan genoemd in hoofdstuk 5. 3.2 Geologie en geomorfologie Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug en is een stuwwallandschap, gevormd in de periode van de ijstijden. De hoogteverschillen, die dit gebied kenmerken, zijn vooral ontstaan in de voorlaatste ijstijd (200.000- 125.000 v. Chr). De Utrechtse Heuvelrug vormt een overgang naar de rivier De Eem en het laag gelegen gebied van de Gelderse Vallei. Het terrein waarop het DHV- kantorencomplex gevestigd is, kan getypeerd worden als voedselrijke stuwwal, met vlak reliëf en enkeerdgrond als bodemtype. De enkeerdgronden in de omgeving van Oud Leusden zijn ontstaan door eeuwenlang gebruik als akker. Door bemesting met heideplaggen, die in de potstal hebben gelegen, ontstond een sterk humeuze bovenlaag van meer dan 50 cm dik, de zogenaamde eerdlaag. In het begin van de twintigste eeuw is op grote schaal bos geplant op de enkeerdgronden. In de loop van de twintigste eeuw heeft er een sterke uitbreiding van verspreide bebouwing in het bos plaatsgevonden, waaronder de bouw van het DHV- hoofdgebouw in 1969. Het DHV- terrein kenmerkt zich door hoogteverschillen. Het huidige parkeerterrein waarop de parkeergarage gebouwd gaat worden, heeft een hoogte tussen de 11,6 meter en 11,8 meter.
3.3 Archeologie Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd en gedecentraliseerd naar gemeentelijk niveau. Het verdrag van Malta duidt aan dat archeologie internationaal in de belangstelling staat. Het bepaalt onder andere dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is. Het archeologiebeleid is dus een gemeentelijke taak geworden. Gemeenten zijn het bevoegde gezag en hebben de verplichting archeologische waarden in de bodem te beschermen. De bekende en te verwachten archeologische waarden dienen bij elk plan en elke vergunning meegewogen te worden. De gemeente had haar beleid voor archeologie o.a. vastgelegd op de kaart met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP-kaart). Hierop staan de terreinen met hoge archeologische waarden en/of verwachtingen aangegeven. De gemeente heeft 55 ABP-gebieden. Het DHV-terrein valt binnen de ABP nr. 53 (“Flanken van de Amersfoortse Berg”).
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
16
Op grond van de Monumentenwet 1988 (artikel 38a) is de raad verplicht om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De wet zegt, dat in het bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld voor het overleggen van archeologische onderzoeksrapporten door de aanvragers van een bouw- of aanlegvergunning. In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten. De kaart is vastgesteld op 2 februari 2010 en geldt nu als beleid. De gemeenteraad heeft de nieuwe aangepaste beleidskaart op 28 september 2010 vastgesteld. Situatie in het plangebied Op de archeologische beleidskaart is het terrein van DHV aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor de aanleg van de parkeergarage zal het bestaande maaiveld dieper dan 30 cm afgegraven moeten worden. Voordat het bestaande maaiveld afgegraven gaat worden, zal een archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden in opdracht van DHV. 3.4 Cultuurhistorie • Nota Belvedère In de Nota Belvedère wordt de relatie tussen het ruimtelijke beleid en de cultuurhistorie aangeduid. De doelstelling met betrekking tot het ruimtelijke beleid luidt: het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit, in zowel stedelijke als landelijk gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Verspreid over heel Nederland worden de meest waardevolle cultuurhistorische gebieden aangegeven, de zogenaamde “Belvedèregebieden”. Daar geldt een speciale aandacht voor het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten. Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van een dergelijk gebied. Het honinggraatvormige (ABC) kantoorgebouw is een cultuurhistorisch waardevol pand. Citaat uit ”Jonge Bouwkunst in Amersfoort 1800-1990; Amersfoortse Culturele Raad / Bureau Monumentenzorg Gemeente Amersfoort 1989”: het pand bezit een markante verschijningsvorm, waarvan de getande gevels, geplaatst op een terugliggende onderbouw, direct opvallen. De plattegrond bestaat uit een groot aantal zeshoekige betonnen vloerelementen, die in de vorm van een honingraad zijn gegroepeerd. Deze zeshoeken worden nog meer geaccentueerd door de in dezelfde vorm aangebrachte kunstverlichting. In het hart van de zeshoeken zijn betonnen kolommen geplaatst, die de bovenliggende vloeren dragen. Door deze constructie bezitten de gevels geen dragende functie en konden zij als vliesgevels worden gerealiseerd. In de houten kozijnen zijn lichtgrijze panelen aangebracht. Aluminium glaslatten geven het pand hierbij een strak uiterlijk. Het kantoorgebouw bestaat uit drie delen. Ter weerszijden van de vlakke glazen middenpartij met de centrale hal zijn twee gebouwen gesitueerd. Het linker deel bevat twee verdiepingen en een kelder, terwijl het rechter gedeelte drie bouwlagen bezit. Tussen deze bouwmassa’s bestaat een hoogteverschil van een halve verdieping, dat in de hal door tamelijk luie trappen wordt opgevangen. Samen met de zeshoekige vormen die de hal insteken is op deze wijze een boeiende ruimte ontstaan (einde citaat)”. De gevels van het gebouw worden momenteel gerenoveerd. Door toepassing van helder en daarmee doorzichtig glas wordt de interne structuur van het pand nog sterker aan de buitenzijde waarneembaar. Dit sluit goed aan bij de uitgangspunten van het Structuralisme waartoe dit pand behoort. Aangezien de oorspronkelijke gevelindeling bestaande uit gesloten borstweringen afgewisseld met raamvlakken, hierbij verdwijnt, heeft dit beperkte gevolgen voor de architectuurhistorische waarde van dit gebouw, d.w.z. de waardestelling verandert van cultuurhistorisch van bijzonder hoge waarde (***) in cultuurhistorisch van grote waarde (**). Omdat voor dit pand geen bescherming geldt op grond van andere regelingen (bv. de Monumentenwet of de Monumentenverordening Amersfoort) is voor een aantal activiteiten een aanleg- en sloopvergunningstelsel opgenomen in de regels. Situatie in het plangebied Cultuurhistorie in relatie tot de bebouwde omgeving is van toepassing op het plangebied. 3.5 Bestaande functies Sinds de oprichting in 1917 is DHV uitgegroeid tot een van de grootste ingenieursbureau’s van Nederland. In 1969 wordt aan de Laan 1914 een spraakmakend kantoorgebouw gebouwd. Geschakelde honingraatvormige bouwdelen vormen een voor die tijd spectaculair kantoorlandschap, dat aan een groot Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
17
aantal medewerkers huisvesting biedt. Om aan het sterk vergrote bureau huisvesting te blijven bieden, wordt eind negentiger jaren, pal ten zuiden van het bestaande gebouw aan Laan 1914, een nieuw grootschalig gebouw toegevoegd, op Amersfoorts grondgebied. De ontsluitingen vinden plaats via de Loes van Overeemlaan en Laan 1914. Het DHV- terrein is gelegen aan de zuidkant van Amersfoort. Het terrein wordt omsloten door een beboste omgeving.
Luchtfoto van DHV- terrein met het ABC-gebouw (links) en het D-gebouw (rechts)
Het DHV- hoofdkantoor uit 1969 beslaat een bruto oppervlakte van circa 20.000 m2. Er zijn circa 875 werkplekken. Het hoofdgebouw bestaat uit drie aaneengesloten gebouwen: A-gebouw, B-gebouw en Cgebouw. Het A- en B-gebouw ABC-gebouw zijn uit 1969. Het C-gebouw is uit 1977. De entree van het gebouw is aan de zuidwestkant.
Zicht op ABC-gebouw en D-gebouw
In 2009 is DHV begonnen met de renovatie van het ABC-gebouw. Als gevolg van deze renovatie zal het gebouw aan energiezuinigheid winnen (zie verder hoofdstuk 5.9). Het gebouw krijgt een nieuwe uitstraling door een volledig transparante glazen gevel die betere daglichttoetreding combineert met zongestuurde lichtwering.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
18
Impressie van de nieuwe gevel van het ABC-gebouw
In de jaren negentig is het D- gebouw gerealiseerd, dat gelegen is aan de zuidoostkant van het perceel. Dit gebouw heeft een oppervlakte van circa 9.000 m2 en 425 werkplekken. Dit gebouw heeft een ondergrondse parkeergarage met 159 parkeerplaatsen. Het D-gebouw is met een tunnel verbonden aan het hoofdgebouw.
D- gebouw
Verder vindt het parkeren op maaiveld plaats langs de zuidkant en de (noord) oostkant van het terrein. De plek waar de parkeergarage is gepland is nu al een verhard parkeerterrein op maaiveld. 3.6 Natuur- en landschap Het DHV- terrein wordt omkaderd door een beboste omgeving. Het ABC- gebouw is gelegen in een landschappelijk ontworpen omgeving. Een kenmerkend landschappelijk element is de vijver aan de zuidwestkant van het terrein. Het bestaande parkeerterrein op maaiveld is grotendeels verhard. Tussen de parkeerrijen zijn drie smalle groenstroken aangebracht met struikjes en aantal jonge boompjes. Verder staan er twee beuken met een volwassen karakter. 3.7 Conclusie Het DHV- terrein kenmerkt zich door de situering van kantoren in een landschappelijke setting. Het bestaande parkeerterrein wordt als verharding op maaiveld omringd door groen. Dit komt ook doordat een deel van het parkeren ondergronds is georganiseerd. Verdere kenmerken van het DHV- terrein zijn de bestaande hoogteverschillen, een verwachte hoge archeologische waarde en de cultuurhistorische waarde van het ABC-gebouw. Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
19
Hoofdstuk 4
Ontwikkelingsvisie
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied. 4.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten De nieuwe parkeergarage zal gebouwd worden op een plek die nu al gebruikt wordt als parkeerterrein op maaiveld. De oppervlakte van de nieuwe parkeergarage is 2244 m2 (33 x 68 m). De parkeergarage zal als losstaand bouwwerk drie lagen bevatten (maaiveld, eerste en tweede verdieping). De parkeergarage heeft een open constructie. Er zullen circa 285 parkeerplaatsen gerealiseerd worden in de garage. De parkeerplaatsen op maaiveldniveau zullen verdiept aangelegd worden (circa 1,5 meter onder maaiveld). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de aanwezige hoogteverschillen op het DHV-terrein. Door het verdiept aanleggen van de eerste laag op maaiveld, zal de bovengrondse parkeergarage lager uitgevoerd kunnen worden. Hierdoor zal de parkeergarage een minder dominant object zijn ten opzichte van het ABC- gebouw en het D- gebouw. Verder kan de parkeergarage beter ingepast worden in de landschappelijke omgeving. Qua ontwerp en gevelbeeld zal ook afstemming gezocht worden met zowel de bebouwde als de onbebouwde omgeving.
De huidige groenstroken op het parkeerterrein zullen als gevolg van de parkeergarage verdwijnen. Elders op het terrein zal dit verlies aan groen gecompenseerd worden. Voor de landschappelijke inrichting van het terrein zal een ontwerp worden gemaakt. Hierna is een impressie gegeven van de nieuwe parkeergarage.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
20
4.3 Infrastructuur De route in de parkeergarage is éénduidig. Op het laagste niveau kan een keuze gemaakt worden om het parkeerterrein aan de westkant van de parkeergarage te gebruiken. In de garage kan geen verdere keuze gemaakt worden. Er kan doorgereden wordt tot een beschikbare parkeerplaats is gevonden. De parkeergarage heeft één in- en uitrit langs de eigen ontsluitingsweg op het DHV- terrein. De uitrit van het DHV-terrein aan Laan 1914 is bedoeld als uitrit voor het autoverkeer. Fietsverkeer van en naar het DHV-terrein maakt ook gebruik van deze uitrit. Om de verkeersveiligheid te vergroten wordt op het DHV-terrein het fietsverkeer gescheiden van het autoverkeer door middel van een fietspad. Ten behoeve van de bevoorrading van het DHV-restaurant wordt een separate inrit op de Loes Overeemlaan gebruikt.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
21
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten e.d. 5.1 Inleiding De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen. 5.2 Water • Grondwaterbescherming In het plangebied ligt een deel van een grondwaterbeschermingsgebied. Voor het grondwaterbeschermingsgebied is de Provincie Milieuverordening van toepassing. Op grond daarvan geldt er een meldingsplicht voor bijvoorbeeld het realiseren van verhardingen en funderingen. Bij verharding van het parkeerterrein mag het regenwater niet infiltreren in de bodem. Het regenwater zal afgevoerd moeten worden naar het gemeentelijke riool, identiek aan de huidige situatie. • Watertoets Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Ten behoeve van de bouw van de parkeergarage is in opdracht van DHV een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dat plan is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting. Het Waterschap heeft op basis van dit plan geoordeeld, dat de parkeergarage geen invloed heeft op waterhuishouding. Uit het plan blijkt dat er op een duurzame wijze wordt omgegaan met het hemelwater. Het is niet toegestaan om een permanente bemaling toe te passen om intreding van grondwater te voorkomen. Situatie in het plangebied Bij de beoordeling van het plangebied wordt onderscheid gemaakt tussen grondwater, oppervlaktewater en afval- en regenwater. • Grondwater Om inzicht te krijgen in de grondwaterstand is gebruik gemaakt van TNO data. Het maaiveldniveau op de locatie van de aan te leggen parkeergarage ligt op ca. NAP+11.80 m. De gemiddelde grondwaterstand ligt op circa NAP +4,5 m. Dit betekent dat het grondwater 7 meter beneden maaiveld ligt. Volgens de informatie in Bodemloket bevinden zich in de directe omgeving van de locatie geen locaties die in het kader van de Wet Bodembescherming een beschikking ernstig of urgent hebben gekregen. • Oppervlaktewater In het plangebied zijn twee vijverpartijen aanwezig. De afbeelding op de volgende pagina (deel van de legger van Waterschap Vallei en Eem) laat dit zien.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
22
Open water rond plangebied
Eén van deze vijverpartijen wordt gebruikt als infiltratievijver bij overstorten van het verbeterde gescheiden stelsel. Binnen het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. • Afval- en regenwater Het DHV-terrein omvat in totaal grofweg 1 ha verhard oppervlak, de helft dakoppervlak en de helft wegen en parkeerterreinen. Het verhard oppervlak is aangesloten op een hemelwaterstelsel, waarin twee delen te herkennen zijn; een zuidelijk en een noordelijk deel. Aan het zuidelijke stelsel zijn de daken van het ABC en het D gebouw gezamenlijk met de vijver bij de hoofdingang aangesloten op een apart hemelwaterstelsel. Dit stelsel loost het regenwater op de 3 infiltratievijver in de bosrand. Dit stelsel verwerkt naar schatting ca 4800 m water per jaar. Dat is 75% van de neerslag, die op de aangesloten oppervlakken valt. Het dakoppervlak van de gebouwen is niet aangesloten op een riolering, anders dan het eigen regenwaterstelsel, afkoppelen is dus niet aan de orde. Het noordelijke stelsel omvat het parkeerterrein bij de uitgang van het terrein en de wegen op het terrein. Dit stelsel wordt bemalen (is daarmee een verbeterd gescheiden stelsel) en heeft daarnaast een 3 (regenwater-)overstort op de infiltratievijver in de bosrand. Dit stelsel verwerkt jaarlijks ca 1400 m (ca 35% van de neerslag, de rest verdampt of infiltreert in de bodem). Vermoedelijk wordt een deel van het regenwater uit dit stelsel alsnog afgemalen naar het gemeentelijke riool en de RWZI. In de volgende figuur wordt weergegeven hoe groot de afvoer van regenwater naar de infiltratievijver is. Afvoer van regenwater naar de bosvijver 160 140
m3/dg
120 100 80 60 40 20 jan
dec
nov
okt
sep
aug
jul
jun
mei
apr
mrt
feb
jan
0
maand
Regenwater naar bosvijver
Nieuwe situatie met parkeergarage Er vindt een afname van verhard oppervlak plaats. Tussen de huidige rijen parkeerplaatsen bevinden zich smalle stroken met struiken. Deze worden verwijderd om de parkeergarage te realiseren. In onderstaande afbeelding is dit in rood aangegeven om. De groene arcering geeft aan welk verhard oppervlak verdwijnt en vervangen wordt voor groene aanplant. Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
23
Toe- en afname verhard oppervlak (in rood).
Het huidige oppervlak bestaat uit klinkers. In de toekomstige situatie zal het bovenste parkeerdek bestaan uit glasvezelcomposiet. Hemelwater wordt middels regenpijpen afgevoerd op het bestaande verbeterd gescheiden stelsel. Effecten ontwerp op de waterkwaliteit Er zijn geen negatieve effecten op de waterkwaliteit als gevolg van deze ingreep. De verkeersbewegingen op het huidige afwaterende oppervlak van het parkeerterrein is hoger dan de verkeersbewegingen op het bovenste parkeerdek van de te realiseren parkeergarage. Effecten ontwerp op de waterkwantiteit Er zijn minimale positieve effecten op de waterkwantiteit door een lichte afname aan verhard oppervlak. Effecten op grondwater Doordat er sprake is van een verbeterd gescheiden stelsel, waarbij de ‘first-flush’ wordt afgevoerd via het gemeentelijke stelsel, wordt voldaan aan de eisen die gelden in het grondwatergebied. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende materialen. Tot slot kan gesteld worden dat een verslechtering van de grondwaterkwaliteit niet verwacht wordt, gelet op het feit dat het aantal verkeersbewegingen op het afvoerend oppervlak zal afnemen. Effecten grondwerk Er zullen geen effecten zijn als gevolg van de aanleg van de parkeergarage. Bemaling is niet nodig. Grondwaterstand op de locatie is +4.5 m NAP. De fundering op het diepste punt te liggen op een diepte van 9.5m +NAP. Dit geeft een verschil van 5 meter. Conclusie Het element water vormt geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied. 5.3 Luchtkwaliteit Beleid en normstelling • Wet milieubeheer Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (verder Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt. De belangrijkste zijn: - Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) verder te noemen Besluit NIBM; - Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) verder te noemen Regeling NBIM; - Concept-Besluit gevoelige bestemmingen (nog in voorbereiding). Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is dat het project Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
24
een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 1%. De 1% grens wordt gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). De 3% grens wordt van toepassing naar verwachting medio 2009 als de Europese commissie heeft ingestemd met het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/aantallen de 1 %-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel onderzoek nodig is. Het toekomstige Besluit gevoelige bestemmingen zal afstandscriteria opleggen voor het realiseren van gevoelige bestemmingen op relatief korte afstand van snelwegen en provinciale wegen. Het Besluit zal het belang van een ‘goede ruimtelijke ontwikkeling’ benadrukken. Situatie in het plangebied De aanleg van een bovengrondse parkeergarage met een open constructie in plaats van een parkeerterrein op maaiveld heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit, omdat het aantal werknemers en bezoekers niet zal toenemen. Conclusie De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen of een toename van relevante emissies. Een beoordeling van de luchtkwaliteit volgens artikel 5.16 en titel 5.2 van de Wm is daarom niet aan de orde 5.4 Geurhinder Beleid en normstelling • Nota Stankbeleid Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen: • als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig; • als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van BBT afgeleid; • voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een bijzondere regeling vastgelegd; • de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegde gezag. • Het landelijke geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). De NeR wordt wel beschouwd als een belangrijke richtlijn met betrekking tot emissies aar de lucht. Het heeft echter geen wettelijke status. • Activiteitenbesluit Per 1 januari 2008 hebben amvb’s plaatsgemaakt voor één nieuwe algemene maatregel van bestuur: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit maakt een onderscheid in een drietal type inrichtingen, namelijk inrichting type A, B en C. Afhankelijk van het type inrichting zijn bepaalde onderdelen van het Activiteitenbesluit van toepassing. Voor bedrijven welke onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen is het niet nodig specifieke voor het bedrijf geldende geurnormen op te nemen om het acceptabele hinderniveau vast te stellen. De voorschriften uit de voor het bedrijf geldende Activiteitenbesluit worden geacht de geurhinder te voorkomen of voldoende te beperken. Situatie in het plangebied De aanleg van een parkeergarage met open constructie in plaats van een parkeerterrein op maaiveld brengt geen nieuw geuraspect met zich mee voor de omgeving.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
25
Conclusie Er hoeft geen rekening te houden met een geur richtafstand (bijvoorbeeld met betrekking tot de geuruitstoot van benzeen) ten opzichte van gevoelige functies (zoals wonen), omdat deze op voldoende afstand liggen van het DHV- terrein. 5.5 Externe veiligheid Beleid en normstelling Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. • Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: - bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; - vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid is dit geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen(BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is dit geregeld in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een 1 ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR). • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de bovenstaande circulaire vastgesteld. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt voorts dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken. • Beleidsnota Externe Veiligheid (Provincie Utrecht 2003) In de Beleidsnota Externe Veiligheid van de provincie Utrecht van 2003 zijn de provinciale ambities voor de jaren na 2003 uitgewerkt. Deze zijn hoger dan de wettelijke ondergrens. Voor het PR streeft de provincie naar een kans op overlijden die niet groter is dan één op de honderd miljoen jaar (10-8 per jaar), terwijl ten aanzien van het GR de provincie streeft naar 0,1 maal de oriënterende waarde. Situatie in het plangebied Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico’s zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water. Conclusie Een parkeergarage op het DHV-terrein is een beperkt kwetsbaar object, omdat gedurende een groot deel van de dag slechts een beperkt aantal mensen aanwezig is in de parkeergarage. De topdrukte 1
Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
26
concentreert zich aan het begin en aan het eind van een werkdag, wanneer de werknemers de parkeergarage in- en uit rijden. Het onderdeel externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. 5.6 Planologisch relevante leidingen Beleid en normstelling Voor planologisch relevante leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar in de bestemmingsregeling van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden. Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn de volgende circulaires van belang: - de circulaire Zonering langs hoogdrukaardgasleidingen; - de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3-categorie. 2
Afhankelijk van druk en diameter gelden verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden ). De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zakelijke rechtstrook. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet De minimale bebouwingsafstand is de afstand die tussen de leidingen en andere functies zoals onder andere woningbouw, recreatie en bedrijven moet worden gehanteerd in verband met de veiligheid. De toetsingsafstand is de afstand die bij voorkeur moet worden aangehouden ten opzichte van de leiding. De minimale bebouwingsafstand is alleen van toepassing als er zwaarwegende argumenten zijn om van de toetsingsafstand af te wijken. Momenteel wordt de circulaire Zonering langs hoogdrukaardgasleidingen herzien. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. VROM adviseert rekening te houden met deze nieuwe regelgeving. De vaststelling van nieuwe afstanden is momenteel nog niet afgerond. Derhalve vigeert momenteel nog de bestaande circulaire. Voor aan te houden afstanden in verband met de aanwezigheid van overige leidingen (zoals een rioolwaterpersleiding) wordt gebruikgemaakt van de voorganger van de nota "Regels voor Ruimte", de Nota Planbeoordeling van de provincie Utrecht. Situatie in het plangebied Er is een KLIC melding voor het gehele DHV-terrein gedaan. Op de plaats van de parkeergarage is in de huidige situatie alleen een hemelwaterafvoer en vuilwaterafvoer aanwezig. Deze leidingen worden indien nodig omgelegd als onderdeel van het project. Conclusie Indien nodig zullen de huidige leidingen in het kader van de hemelwaterafvoer en de vuilwaterafvoer als gevolg van de parkeergarage omgelegd worden. Verder hoeft er geen rekening te houden met andere leidingen onder het plangebied. 5.7 Bodem Beleid en normstelling • Besluit ruimtelijke ordening (Bro) Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. • Wet Bodembescherming De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet 2 De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatie terreinen en industrieterreinen. Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Bij aardgasleidingen heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij onderscheid is aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten. Bij K1, K2 en K3 leidingen heeft deze minimale bebouwingsafstand betrekking op de eerder genoemde kwetsbare objecten.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
27
heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De urgentie, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Provincie Utrecht, bevoegd gezag, in beeld gebracht, ook voor de gemeente Amersfoort. In enkele gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met het geval van ernstige bodemverontreiniging zou moeten gebeuren. • Bodemkwaliteitskaart Gemeente Amersfoort (7 augustus 2002) In 2002 is een bodemkwaliteitskaart voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart is het gehele bestemmingsplangebied “DHV Parkeergarage ” aangewezen als schoon gebiedseigen grond. Situatie in het plangebied Uit het nationale bodemloket blijkt dat in het verleden een bodemonderzoek is uitgevoerd op het DHVterrein en dat een vervolg onderzoek niet nodig is. Het terrein kan beschouwd worden als een onverdachte locatie. De plek waarop het parkeergarage gepland is, is nu al een verhard parkeerterrein. Conclusie De bodemkwaliteit van het plangebied is geschikt voor het beoogde gebruik van parkeergarage. 5.8 Geluid Beleid en normstelling • Wet geluidhinder De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid binnen het plangebied is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komt in de volgende gevallen de regels van deze Wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten (b.v. woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen, zones rondom industrieterreinen en zones rondom luchtvaartterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, danwel reconstructie van gezoneerde (spoor-) wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen; herziening van zonegrenzen van industrieterreinen en luchtvaartterreinen. Wegverkeerslawaai Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is de zonering van wegen geregeld. De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt 63 dB (Lden). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen 53 dB (Lden). De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Situatie in het plangebied. Zowel een parkeerterrein als een parkeergarage op het DHV- terrein is geen geluidsgevoelige bestemming.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
28
DHV valt als bedrijf onder het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat DHV bij de aanleg van een parkeergarage rekening moet houden met 50 dB- geluidscontour van 50 meter ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. De meest nabijgelegen woningen zijn gesitueerd aan de overzijde van de Rondweg- Zuid op circa 200 meter afstand van de parkeergarage. Dit betekent dat DHV bij de aanleg van een parkeergarage nog steeds zal voldoen aan de gestelde geluidseisen. Conclusie Aangezien de parkeergarage geen geluidsgevoelige bestemming is, zijn de bepalingen van de Wet geluidhinder niet van toepassing binnen dit bestemmingsplan. DHV zal met de aanleg van de parkeergarage nog steeds voldoen aan de gestelde geluidseisen in het kader van het Activiteitenbesluit. 5.9 Duurzaamheid Beleid en normstelling Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces is belangrijk. Al op stedenbouwkundig niveau moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Bij de uitwerking van plannen moet rekening worden gehouden met de volgende beleidsdocumenten: • Klimaatakkoord 2007-2011 Bij nieuwbouw en renovatie is een forse energiebesparing mogelijk. In het “Klimaatakkoord 2007-2011” tussen gemeenten en Rijk wordt gesteld dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal moet zijn. Het 3 energieverbruik in woningen en gebouwen moet dan met 50% zijn verlaagd. Het rijk zal de EPC -norm de komende jaren stapsgewijs aanscherpen. Gemeenten gaan innovatieve initiatieven in de gebouwde omgeving actief oppakken. Ook zal er een innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en renovatie worden opgezet voor de uitvoering van veldexperimenten, waarin op gebouw- en gebiedsniveau in goed overleg tussen betrokken partijen een hogere energieprestatie zal worden gerealiseerd dan de huidige energieprestatie-eis in de nieuwbouw. • Meer met Minder In het plan ‘Meer met Minder’ richt de nationale overheid zich voor de nieuwbouw op aanscherping van de nationale normen die al bestaan (de EPC). Voor woningbouw gaat de EPC van 0,8 naar 0,6 in 2011 en naar 0,4 in 2015 met als doel de energieneutrale woning in 2020. Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping met als doel alle nieuwe utiliteitsbouw 50% energie-efficiënter in 2017. Voor bestaande woningen en utiliteitsbouw zal het kabinet de mogelijkheden verkennen voor invoering van een vergelijkbare normstelling voor de energieprestatie. Er wordt een energielabel voor gebouwen (utiliteits-en woningbouw) ingevoerd. Het energielabel is met ingang van 2008 al verplicht voor woningeigenaren die hun huis gaan verkopen of verhuren • Het werkboek duurzaam bouwen De in dit beleidsdocument vastgelegde uitgangspunten zijn vertaald naar een ambitieniveau, uitgedrukt in 4 een puntenscore van de in het kader van de gehanteerde DCBA-methode toegepaste checklist. Voor bepaalde materialen geldt een toepassingsverbod. Dit betreft de uitlogende bouwmetalen koper, lood en zink voorzover deze metalen worden toegepast op plekken onderhevig aan weersinvloeden en het toepassen van hout zonder FSC-keurmerk. Het gebruik van beton met puingranulaat wordt aanbevolen. Situatie in het plangebied De aanleg van een parkeergarage met open constructie in plaats van een parkeerterrein op maaiveld vergt geen aandacht voor gebouwgebonden energiepresatie-eisen. De aard van het gebouw leent zich niet voor toepassing van de checklist duurzaam bouwen, een te behalen puntenscore gerelateerd aan het C-niveau en/ of een GPR (gemeentelijke prestatierichtlijn) score. DHV zal voor de gevelbekleding van het parkeergebouw FSC-hout gebruiken.
3
Energie Prestatie Coëfficiënt= eenheid om de energiezuinigheid van een woning in beeld te brengen. Minimum is 0,8 volgens het huidige bouwbesluit; des te lager de te beter. 4 De DCBA-systematiek beschrijft het ambitieniveau van duurzaam bouwen met betrekking tot de verschillende milieucomponenten. Het D-niveau gaat uit van de normale situatie, het C-niveau corrigeert het normaalverbruik, het B-niveau beperkt de schade tot het minimum en het A-niveau (autonoom) gaat uit van alleen duurzame energie. Richtinggevend voor de gemeentelijke ambitie met betrekking tot duurzaam bouwen is het niveau C uit de DCBA-systematiek.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
29
In 2009 is DHV begonnen met de renovatie van het ABC- gebouw. Door deze renovatie zal het gebouw van het energielabel G naar het energielabel A gebracht worden. Gebouwen met het energie A-label leveren een energieprestatie vergelijkbaar met de huidige eisen voor nieuwbouw. Nieuwe installaties zorgen ervoor dat koeling en warmte efficiënter gebruik maken van energie. Daarnaast wordt restwarmte en vocht teruggewonnen voor hergebruik. Conclusie Voor onderhavige functie van parkeergarage gelden geen energieprestatie-eisen. Als gevolg van een renovatie zal het ABC-gebouw een energielabel A krijgen. Wat betreft materiaalgebruik kan de checklist duurzaam bouwen gegeven de aard van de parkeergarage gebouw zeer beperkt een handvat bieden. Aandacht is nodig voor verboden materiaalgebruik, energiezuinige verlichting en beton met puingranulaat. 5.10 Flora en Fauna / ecologie Beleid en normstelling: • EU-vogelrichtlijn/1979 en EU-Habitatrichtlijn/1992 De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. • Flora- en Faunawet De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten. Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort. Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het “Besluit beschermde dier- en plantensoorten”. Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus: • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten; • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten; • Niveau 3: streng beschermde soorten. Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving. • Boswet Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of bij rijbeplanting – meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet. • Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan ( NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ( LNV).
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
30
De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS bestaat uit: - bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen; - landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden); grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee). De EHS is een plan in uitvoering en moet in 2018 klaar zijn. De EHS is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie Utrecht. Situatie in het plangebied De huidige ecologische waarden van het plangebied zijn beperkt. Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied is in de huidige situatie een verhard parkeerterrein met drie groenstroken die tussen de parkeerrijen gesitueerd zijn. De impact van de realisatie van een parkeergarage op het huidige parkeerterrein is afgezien van de kap van twee vrijstaande volwassen beuken op een erf beperkt. De Boswet is niet van toepassing op de kap van deze beuken. Deze beuken maken namelijk geen onderdeel uit van een rijbeplanting (van meer dan 20 bomen) en maken geen onderdeel uit van een houtopstand van meer dan 1000 m2. Hoewel de locatie buiten de bebouwde kom ligt ingevolge de Boswet is de Boswet niet van toepassing maar de gemeentelijke kapverordening. Conclusie De ecologische waarden van het plangebied zijn, afgezien van twee volwassen beukenbomen, beperkt. Voor deze bomen is door een terzake deskundige onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van eventuele holen en nestplaatsen van vogels en vleermuizen. Die zijn niet aangetroffen.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
31
Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een verklaring van de regels, en geeft aan waarom voor een bepaalde regeling is gekozen. 6.2 De bestemmingen Dit bestemmingsplan omvat de bestemmingen “Kantoren” en “Waarde – archeologie”. De laatste is een zogenaamde dubbelbestemming. De gebouwen (kantoren) dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor de gebouwde parkeervoorziening is een apart bouwvlak aangegeven met een specifieke bouwaanduiding. In de bouwvlakken zijn op de verbeelding de maximale bouwhoogten aangeduid. Kelders zijn binnen de bouwvlakken toegestaan. In de bestemmingsomschrijving van “Kantoren” zijn mede begrepen het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het ABC-gebouw. Daarvoor is een apart vergunningsstelsel in de regels opgenomen, dat de sloop of de wijziging van het pand aan een aanleg- of sloopvergunning bindt. Het grondwaterbeschermingsgebied is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen. De bescherming van dit gebied vindt primair plaats via de Provinciale Milieuverordening. In aanvulling daarop is in de regels een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De belangen van de archeologische monumentenzorg zijn gewaarborgd door middel van het bestemmen van de gronden in het plangebied voor Waarde – archeologie. Dit is een zogenaamde dubbelbestemming die over de bestemming Kantoren heen ligt. Bij verstoringen van de bodem die een terreinoppervlak beslaan van meer dan 100 m2 en dieper gaan dan 30 cm dient een archeologisch rapport te worden opgesteld alvorens met de activiteit kan worden begonnen. Dit geldt zowel voor bouwwerkzaamheden als voor overige werkzaamheden. Dat laatste is geregeld door middel van een aanlegvergunningstelsel. Onder de algemene regels komen de volgende bepalingen voor: Anti-dubbeltelregel De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels Dit artikel bevat algemene bepalingen ten aanzien van de overschrijding van bouwgrenzen. Algemene ontheffingsregels In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen voor bijvoorbeeld kleine gebouwen van openbaar nut of afwijkingen van eisen ten aanzien van maten. Overgangs- en slotregels In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
32
Hoofdstuk 7
Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. 7.2 Economische uitvoerbaarheid Het plangebied is, voor wat de bebouwingsmogelijkheden betreft, geheel in eigendom van DHV. DHV. B.V. is financieel-economisch verantwoordelijk voor de aanleg van de parkeergarage op eigen terrein. Bij de realisatie van de parkeergarage is er geen sprake van uitvoering van werken door de gemeente Amersfoort. Het uitvoeren van het bestemmingsplan heeft voor de gemeente dan ook geen financiële consequenties. De kosten van het maken- en het procedureel behandelen- van het bestemmingsplan komen voor rekening van DHV. Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan regelt de bestaande kantoorgebouwen op het DHV-terrein, waarvoor de bouwmogelijkheden al waren opgenomen in het voor het gebied sedert 1995 geldende bestemmingsplan en maakt de nieuwbouw van een parkeergarage mogelijk. De laatstgenoemde voorziening is geen aangewezen bouwplan als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Bij dit bestemmingsplan hoeft dus geen exploitatieplan te worden vastgesteld. 7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid • Inleiding De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. • Inspraak De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In de gemeente Amersfoort is de inspraak over bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures”. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden van een model 1 plan omdat het gaat om een ontwikkeling met een beperkt karakter die zich afspeelt op perceelsniveau. Op 25 januari 2010 is het presidium akkoord gegaan met de keuze voor model 1. Een model 1 plan wordt direct in ontwerp ter inzage gelegd. Er wordt dus geen inspraak gehouden. • Wettelijk (voor)overleg Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit geval is de ontwikkeling dusdanig beperkt van karakter dat met een beperkt aantal instanties kan worden overlegd. Dat zijn het Waterschap Vallei en Eem, de VROM-inspectie, de provincie (o.a. omdat te verwachten archeologische waarden in het geding zijn en het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied en in de nabijheid van de EHS), de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort en de gemeente Leusden. In een schriftelijke reactie dd. 16 juni 2010 heeft de provincie aangegeven, dat het voorliggende bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot op- of aanmerkingen. Dat geldt eveneens voor de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (reactie dd. 21 mei 2010). De VROM-inspectie heeft het bestemmingsplan getoetst aan de nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB). Gelet op de nationale belangen uit die RNRB) geeft het bestemmingsplan geen aanleiding Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
33
tot het maken van opmerkingen (schriftelijke reactie dd. 20 mei 2010). Tenslotte kan ook het Waterschap Vallei en Eem blijkens haar reactie dd. 20 mei 2010 instemmen met het bestemmingsplan in het algemeen en de daarin beschreven waterparagraaf in het bijzonder. • Wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp In het voorontwerp van het bestemmingsplan werd er nog van uitgegaan dat er in totaal 580 parkeerplaatsen op het terrein van DHV komen. Dat aantal bedraagt thans 620. In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor kantoren. Het kantoor van DHV is gelegen nabij de A28 en kan dus als een snelweglocatie beschouwd worden. Op basis van de gemeentelijke norm zijn 570 parkeerplaatsen toegestaan. DHV wil met de nieuwe parkeergarage in totaal circa 620 parkeerplaatsen realiseren. De Nota Parkeernormen biedt mogelijkheden om meer parkeerplaaten aan te leggen dan de norm. In dat geval moet een Mobiliteitsprofiel ter goedkeuring worden aangeboden aan de gemeente. Met dat profiel wordt het gewenste aantal parkeerplaatsen verantwoord. De gemeente toetst daarbij of de desbetreffende aanvrager beleid voert op het gebruik van andere vervoermiddelen dan de auto in het woon-werkverkeer. DHV heeft een Mobiliteitsprofiel overlegt. Daaruit blijkt dat een dergelijk beleid wordt gevoerd. Daarom kunnen in het voorliggende geval meer parkeerplaatsen worden toegestaan dan volgens de norm mogelijk is. Ten opzichte van het voorontwerp van het bestemmingsplan is voorts de positionering van de gebouwde parkeervoorziening enigszins aangepast en is in de regels de bescherming van de culturele waarden van het ABC-gebouw gewaarborgd door middel van een aanlegvergunningstelsel en een sloopvergunning.
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
34
Hoofdstuk 8 Bijlagen Waterhuishoudkundig plan realisatie parkeergarage dd. januari 2010 Formulier Mobiliteitsprofiel dd. 22 juni 2010
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010
35
Parkeergarage_DHV _light.doc
Formulier Mobiliteitsprofiel 22 juni 2010.doc
Bestemmingsplan DHV Laan 1914 – vastgesteld, 30 november 2010