Bedenkingen bij schenkingen van onroerende goederen tussen echtgenoten. Hoe verrekenen ten tijde van de afwikkeling van de nalatenschap? Elisabeth DE NOLF en Bénédicte VAN DER HEYDE Nieuwsbrief Notariaat, oktober 2010, nr. 16
I. inleiding
Uit de praktijk blijkt dat er vaak problemen rijzen bij de afwikkeling van de vereffening-verdeling van een nalatenschap wanneer de erflater schenkingen in volle eigendom van onroerend goed heeft gedaan aan zijn echtgenote. De problemen hebben betrekking op de vraag of deze schenkingen moeten worden ingebracht of ingekort en hoe dit moet gebeuren.
Hierna zal getracht worden op deze vragen een praktisch antwoord te geven, vertrekkende vanuit de algemene principes.
Alle schenkingen die de erflater aan de langstlevende heeft gedaan, ook deze bij wijze van onrechtstreekse schenking, dienen immers te worden betrokken bij de afwikkeling van diens nalatenschap1.
Schenkingen gedaan bij wijze van voorschot op erfdeel moeten worden ingebracht in de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot om nadien te worden herverdeeld tussen de erfgenamen.
Wanneer zou blijken dat de schenking gedaan is buiten deel en met vrijstelling van inbreng, dient de schenking te worden ingekort wanneer de gedane schenking het beschikbare deel overschrijdt2.
1
R. DILLEMANS, Beginselen van Belgisch Privaatrecht. Deel VI Erfrecht, toewijzing van de nalatenschap, Gent, Story-Scientia, 1984, 258. 2 J. DU MONGH, “Inbreng en inkorting”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening en verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 128.
1
In deze bijdrage wordt telkens uitgegaan van volgende hypothese: de erflater heeft tijdens zijn leven een schenking gedaan aan zijn echtgenote van een onroerend goed in volle eigendom. Hij overlijdt met nalating van kinderen en zijn echtgenote, zonder een testament te hebben opgesteld. De nalatenschap vererft bijgevolg volgens de ab intestato-erfregels.
Eerst zullen de principes van schenkingen van onroerende goederen met of zonder inbreng worden opgefrist, waarna wij zullen uiteenzetten hoe de verdelingsverrichtingen van onroerende goederen moeten worden uitgevoerd. De uitwerking van de huwelijksvoordelen wordt in dit artikel buiten beschouwing gelaten.
II. Wanneer is een schenking van onroerende goederen gedaan op voorschot van erfdeel en wanneer buiten deel?
Artikel 843 B.W. bepaalt dat schenkingen in principe onderworpen zijn aan inbreng tenzij het tegendeel expliciet bedongen werd in de schenkingsakte of in het testament van de schenker. Hierop is geen uitzondering voorzien voor schenkingen tussen echtgenoten. De rechtspraak en rechtsleer nemen aan dat het karakter van de schenking buiten deel ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden, wanneer met voldoende zekerheid blijkt dat het de wil was van de partijen om de goederen buiten deel te schenken3. In de rechtsleer wordt er o.a. voor gepleit dat een gift aan de echtgenote in volle eigendom, geacht wordt buiten deel te zijn gedaan4. Om discussies te vermijden, zal een voorzichtige notaris nog steeds uitdrukkelijk specifiëren in de schenkingsakte of de schenking gedaan is op voorschot van erfdeel dan wel buiten deel.
III. Hoe gebeurt de inbreng van onroerende goederen?
Inbreng van onroerende goederen gebeurt in principe in natura5, waardoor de goederen zelf dienen te worden teruggebracht in de nalatenschap. Wanneer de langstlevende echtgenote-begiftigde een
3
A. WYLLEMAN en L. VOET, De wisselwerking tussen schenkingen en uiterste wilsbeschikkingen”, in Familiale vermogensplanning, VLN, Mechelen, Kluwer, 2009, 19; J. VERSTRAETE, “Vruchten en interesten bij de verdeling” in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE, Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, 420; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 414. 4 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 434, R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende echtgenote, TEP 2006, 277. 5 Artikel 859 B.W.
2
onroerend goed als voorschot op erfdeel heeft gekregen van haar echtgenoot, zullen de erfgenamen, afstammelingen van de erflater, de blote eigendom van dit onroerend goed erven. De langstlevende echtgenote zal het vruchtgebruik blijven behouden van het haar geschonken goed6.
Artikel 859 B.W. vermeldt twee uitzonderingen op het principe van inbreng in natura van onroerende goederen. De eerste uitzondering bevat de hypothese waarin het geschonken onroerend goed door de begiftigde vervreemd werd tijdens het leven van de schenker: deze vervreemding zal worden geëerbiedigd en er zal inbreng door mindere ontvangst plaatsvinden ten belope van de tegenwaarde van het goed op de dag van het overlijden.
De tweede uitzondering stelt dat inbreng in natura niet kan worden geëist wanneer er voldoende gelijkaardige en gelijkwaardige onroerende goederen in de nalatenschap aanwezig zijn, zodat voor de andere erfgenamen ongeveer gelijke kavels kunnen worden samengesteld. De inbreng gebeurt dan ook door mindere ontvangst. Een bijkomende opleg is mogelijk om de gelijkheid te herstellen7.
De toepassing van deze regels, die dateren van vóór de promotie van de langstlevende echtgenote tot volwaardig en reservatair erfgenaam, is niet zo duidelijk wanneer de inbreng moet gebeuren door de langstlevende echtgenote. Kan de langstlevende echtgenote het onroerend goed, dat haar in volle eigendom als voorschot op erfdeel is geschonken, behouden in volle eigendom na het overlijden van de schenker, wanneer de hypotheses van artikel 859 B.W. of artikel 860 B.W. zich voordoen, terwijl ze enkel een erfrecht in vruchtgebruik heeft? Kan zij de uitzonderingen van artikel 859 B.W. op gelijkaardige wijze als de andere erfgenamen toepassen? En zo ja, hoe gebeurt dan die inbreng door mindere ontvangst door de langstlevende echtgenote?
De langstlevende oefent het erfrechtelijk vruchtgebruik uit op de door haar als voorschot op erfdeel verkregen goederen. De vraag is echter of de langstlevende echtgenote voor de inbreng van de blote eigendom van onroerende goederen verkregen bij wijze van voorschot op erfdeel ook de keuze heeft tussen inbreng van de blote eigendom in natura of in tegenwaarde, zoals voorzien in artikel 858bis derde lid B.W. (zoals van toepassing bij inbreng van roerende goederen)?
Zo men aanneemt dat artikel 859 B.W. ook van toepassing is op de inbreng door de langstlevende echtgenote, betreft het een inbreng in mindere ontvangst. Bijgevolg heeft de langstlevende de 6
A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, W. PINTENS (ed.), De vereffening en verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 50. 7 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 399.
3
keuzemogelijkheid die haar door artikel 858bis derde lid B.W. wordt aangeboden. Zij kan dan de blote eigendom hetzij in natura hetzij in tegenwaarde inbrengen8. Dit artikel preciseert immers niet dat het enkel van toepassing is op inbreng van roerende goederen. Artikel 858bis B.W. spreekt van “een gift vatbaar voor inbreng door mindere ontvangst”. Ook gezaghebbende rechtsleer neemt aan dat een inbreng gebeurt door mindere ontvangst, zo de gift, zij het uitzonderlijk, een onroerend goed betreft dat bij toepassing van artikel 859 B.W. of artikel 860 B.W. moet worden ingebracht9. Een echte mindere ontvangst door de langstlevende echtgenote is niet mogelijk gezien de kinderen niets gelijkaardigs uit de nalatenschap kunnen voorafnemen in volle eigendom10. De echtgenote heeft immers steeds het vruchtgebruik ingevolge haar wettelijk erfrecht. Vandaar dat het ons voorkomt dat het niet de bedoeling was van de wetgever om de inbreng van onroerend goed in mindere ontvangst uit te sluiten van het toepassingsgebied van artikel 858bis B.W. Gezien de wetgever in 1981 bij de aanpassing van het erfrecht van de langstlevende echtgenote, geen expliciete uitzondering heeft voorzien, zien wij geen reden waarom de artikelen 859 B.W. en 860 B.W. niet van toepassing zouden zijn bij een inbreng door een langstlevende echtgenote indien voldaan is aan de voorwaarden van deze artikelen. Ingeval van vervreemding is bovendien een inbreng in natura niet meer mogelijk. Bijgevolg kan zij het onroerend goed dat ze als voorschot op erfenis heeft gekregen inbrengen door mindere ontvangst en zal artikel 858bis derde lid B.W. toepassing vinden. Zodus en desgewenst kan de langstlevende echtgenote het geschonken onroerend goed in volle eigendom behouden mits zij de erfgenamen vergoedt in tegenwaarde.
Over de datum waarop de waarde van het uitbetaalde blote eigendomsrecht moet worden geschat is er discussie. O.i. dient de waarde te worden geschat op moment van de verdeling zodat er een gelijkstelling van waardering is tussen beide opties van inbreng, vermeld in artikel 858bis, derde lid B.W.11. De inbreng in tegenwaarde vormt immers het alternatief voor de inbreng in natura. Het eerste lid van artikel 858bis B.W., dat de inbreng ten voordele van de langstlevende echtgenote regelt, voorziet weliswaar in een schatting ten tijde van het overlijden. Toch kan deze regel niet zomaar naar lid 3 worden doorgetrokken. In het eerste lid gaat het immers over een lijfrente die bovendien geïndexeerd wordt, waardoor het verschil in schattingsmoment tussen de inbreng in natura (moment
8
M. PUELINCKX-COENE, Artikelsgewijze commentaar en overzicht van rechtspraak en rechtsleer bij artikel 858bis B.W., Mechelen, Kluwer, 1996, 18. 9 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht.”, T.P.R. 1981, 607, nr. 16; M. PUELINCKXCOENE, Artikelsgewijze commentaar en overzicht van rechtspraak en rechtsleer bij artikel 858bis B.W., 5 en voetnoot 1 op p. 5; J. DU MONGH, De erfovergang van aandelen, Antwerpen, Intersentia, 2003, 296; L. WEYTS, “De schenkingsakten sinds het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot”, in L. WEYTS, De schenkingsakten, KFBN, 1981, nr. 202. 10 R. DILLEMANS, Beginselen van Belgisch Privaatrecht. Deel VI Erfrecht, toewijzing van de nalatenschap, Gent, Story-Scientia, 1984, 352. 11 In dezelfde zin: R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende echtgenote, TEP 2006, 280. Contra: W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1112.
4
van verdeling) en de plaatsvervangende inbrengregeling (moment van overlijden) reeds gedeeltelijk gecompenseerd wordt12..
IV. Hoe gebeurt de inkorting van onroerende goederen ingeval van schenkingen gedaan buiten deel?
Wanneer de schenking gedaan werd buiten deel, behoudt de langstlevende echtgenote in principe de schenking en dient zij deze niet te imputeren op haar wettelijk vruchtgebruik. Zij verkrijgt naast de haar gedane schenking(en), dus nog het vruchtgebruik ab intestato over de volledige nalatenschap (artikel 1094, tweede lid B.W.), tenzij anders en uitdrukkelijk bepaald of tenzij het beschikbaar deel is overschreden.
Om te bepalen of een erfgenaam inkorting kan vorderen, dient vooreerst de fictieve massa te worden samengesteld. Deze wordt gevormd uit de bestaande goederen ten tijde van het overlijden te verminderen met de schulden en te vermeerderen met de gedane schenkingen (artikel 922, eerste lid B.W.)13. De geschonken onroerende goederen worden dus fictief toegevoegd aan de massa volgens hun staat ten tijde van de schenking en hun waarde ten tijde van het overlijden van de schenker. Vervolgens worden op deze fictieve massa de reservataire breukdelen en het beschikbaar deel berekend, aan de hand van het aantal erfgenamen-afstammelingen.
De schenkingen buiten deel worden dan aangerekend op het beschikbaar deel, te beginnen met de oudste schenking om te eindigen met de jongste. Nadat het beschikbaar deel is uitgeput, moeten de latere schenkingen worden ingekort, te beginnen met de laatste om te eindigen met de oudste. Valt de gedane schenking binnen het beschikbaar deel, dan mag de langstlevende echtgenote haar schenking ten volle behouden. Wanneer echter het beschikbaar deel is overschreden en aldus de reserve van de afstammelingen is aangetast, zal de langstlevende echtgenote haar schenking niet ten volle kunnen behouden en zal het geschonken goed ingekort kunnen worden ten belope van het gedeelte dat het beschikbaar deel overschrijdt. De afstammelingen hebben immers recht op hun reserve in natura.
De hoegrootheid van de inbreuk op de reserve wordt berekend volgens een breukdeel te berekenen op de fictieve massa en dus aan de waarde bij het overlijden. Dit proportionele breukdeel wordt dan
12
R. BARBAIX, “De inbrengverplichting en de langstlevende echtgenote: inbreng aan en door de langstlevende echtgenote, TEP 2006, 258. 13 R. DILLEMANS, o.c., 261; Over de volgorde van aanrekening, zie: W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, o.c., 1018.
5
toegepast op de actuele waarde van het in te korten goed op datum van de effectieve verdeling. Zo worden de meer- en minderwaarde proportioneel verdeeld tussen de mede-eigenaars, met name de (vorderende) reservatairen en de begiftigde14. Er zal dus uiteindelijk bij de inkorting telkens rekening worden gehouden met de waarde ten tijde van de effectieve verdeling.
Aangezien de inkorting in principe in natura gebeurt, zal de langstlevende echtgenote daadwerkelijk de geschonken erfgoederen moeten teruggeven. Indien het geschonken goed deelbaar is, zullen de reservatairen een bepaald deel van het goed terugkrijgen in blote eigendom. Is het geschonken goed echter niet deelbaar, dan ontstaat er een onverdeeldheid (in blote eigendom) tussen de begiftigde langstlevende echtgenote en de reservatairen, wat aanleiding kan geven tot licitatie (artikel 827 en 1686 B.W.)15.
Op deze algemene regel voorziet ons Burgerlijk Wetboek enkele uitzonderingen.
Artikel 924 B.W.
De meest toegepaste uitzondering betreft deze voorzien in artikel 924 B.W.: in geval aan een erfgenaam een gift in volle eigendom werd gedaan die het beschikbaar deel overschrijdt, mag de reservatair het surplus op zijn reserve aanrekenen op voorwaarde dat er nog voldoende goederen van dezelfde aard in de nalatenschap aanwezig zijn om de reserve van de andere erfgenamen te vullen. Indien de nalatenschap nog gelijkaardige onroerende goederen zou bevatten, kan daarmee de reserve van de andere erfgenamen opgevuld worden.
De begiftigde echtgenote zou dan het deel dat het beschikbaar deel te boven gaat, mogen aanrekenen op haar reserve, zodat zij het ganse onroerend goed kan behouden. De inkorting gebeurt dan in minderneming16. Indien de waarde van de gift het gecumuleerd bedrag van het beschikbaar deel én de gekapitaliseerde reserve overschrijdt, zal de inkorting toch in natura gebeuren in de mate dit nodig is
14
J. DU MONGH, De erfovergang van aandelen, Antwerpen, Intersentia, 2003, 457 en M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 358-359. 15 Over de verdeling en veiling van onverdeelde goederen, zie Th. VAN SINAY, ‘Verdeling en veiling van onverdeelde goederen’, in Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Art. 1205 e.v. Ger. W., Mechelen, Kluwer, losbladig. 16 A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht tweede deel. De Erfenissen, Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, Standaard Boekhandel, s.d, 279.
6
om de andere erfgenamen hun reserve in erfgoederen te verstrekken17. Deze regel zal dus vooral toepassing kunnen vinden in geval van nalatenschappen die voldoende onroerende goederen bevatten.
De reserve van de langstlevende echtgenote is echter een reserve in vruchtgebruik. Dit heeft als gevolg dat zij over een gedeelte van de nalatenschap minder verkrijgt in vruchtgebruik ten belope van het deel dat het beschikbaar deel overschrijdt, zo er in de nalatenschap voldoende gelijkaardige goederen aanwezig zijn. Op de giften gedaan aan de langstlevende echtgenote zijn immers dezelfde klassieke inkortingsregels van toepassing18.
Artikel 866 B.W.
In geval van een schenking aan een niet-erfgerechtigde gelden de algemene regels van inkorting: indien het in te korten goed niet gevoeglijk kan verdeeld worden, d.w.z. niet deelbaar is19, ontstaat er een onverdeeldheid tussen de begiftigde die geen erfgenaam is en de erfgenamen. Het goed zal dan ingevolge artikel 827 B.W. geveild moeten worden20.
Artikel 866 B.W. voorziet daarentegen in een uitzondering ingeval van een schenking buiten deel van een onroerend goed aan een erfgerechtigde. In bepaalde gevallen zal het voorwerp van de schenking door de langstlevende behouden mogen blijven. Dit artikel kan aanzien worden als een gunst die de wetgever toekent ten voordele van schenkingen gedaan aan wettelijke erfgenamen. De wetgever wil zo de bedoeling van de schenker eerbiedigen, doch rekening houdend met de rechten van de reservatairen. Deze afwijking is geïnspireerd door het oude adagium pars major trahit ad se minorem: de begiftigde zal al dan niet het gehele onroerend goed kunnen behouden afhankelijk of het beschikbaar deel de helft van de waarde van het onroerend goed te boven gaat21.
17
W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, o.c., 1036. R. DILLEMANS, o.c., 355 19 A. WYLLEMAN en L. VOET, o.c., 26. 20 Ch. SLUYTS, Artikelsgewijze commentaar en overzicht van rechtspraak en rechtsleer bij artikel 866 B.W., Mechelen, Kluwer, 1996, 2. 21 L. RAUCENT, ‘L’article 866 du Code civil et les biens de famille’, in Ann. Dr. 1965, 273. 18
7
Wanneer het onroerend goed gevoeglijk22 deelbaar is, geldt de gewone regel van inkorting in natura: alsdan zal in casu de blote eigendom worden toegestaan op een bepaald percentage van het onroerend goed, nl. op het meerdere dat het beschikbaar deel overschrijdt.
Indien de afscheiding niet gevoeglijk kan geschieden voorziet artikel 866 B.W. in twee mogelijkheden.
Wanneer het in te korten gedeelte groter is dan de helft van de waarde van het onroerend goed en het beschikbaar deel dus kleiner is dan de helft van het geschonken onroerend goed, dan moet de begiftigde het onroerend goed in zijn geheel terugbrengen, met dien verstande dat hij uit de massa de waarde van het beschikbaar deel voorafneemt. De erflater had immers de bedoeling de langstlevende extra te bevoordelen bovenop diens wettelijk erfrecht. De langstlevende echtgenote zal dus, naast de volle eigendom van het beschikbaar deel, ook het vruchtgebruik op de rest van de nalatenschap kunnen uitoefenen, inclusief op de door haar teruggebrachte schenking.
Wanneer het in te korten gedeelte kleiner is dan de helft van de waarde van het onroerend goed en het beschikbaar deel groter is dan de helft van het geschonken onroerend goed, dan kan de begiftigde het onroerend goed in zijn geheel behouden, met dien verstande dat hij minder ontvangt en dat hij zijn mede-erfgenamen in geld of op een andere wijze moet vergoeden. De begiftigde is hiertoe niet verplicht, hij heeft de keuze zich te beroepen op artikel 866 B.W. In dit geval gebeurt de inkorting dus door minderneming23 en eventueel zelfs mits vergoeding van de mede-erfgenamen met eigen gelden (opleg).
Artikel 866 B.W. zal vooral toepassing vinden wanneer de nalatenschap geen andere goederen dan het geschonken onroerend goed bevat of wanneer de nalatenschap geen gelijkaardige goederen bevat. Het principe blijft dat als er genoeg gelijkaardige goederen in de nalatenschap zijn, de inkorting door minderneming gebeurt conform artikel 924 B.W.24.
22
Gevoeglijk verdeelbaar is bijvoorbeeld één stuk grond dat in twee percelen kan verkaveld worden, waarbij de bestemming van de grond behouden blijft. Een herenhuis in verschillende appartementen verdelen is niet wat men bedoeld een gevoeglijke verdeling. 23 I. DE STEFANI, Ph. DE PAGE, “La transmission successorale (ou à perspective successorale) du patrimoine immobilier”, in L. BARNICH, Ph. DE PAGE, I. DE STEFANI, P.A. FORIERS, T. LITANNIE, J-P; NEMERY DE BELLEVAUX, Le patrimoine immobilier familial. Aspects civils et fiscaux, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009, p.207. 24 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, IX Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 920 ; L. RAUCENT, o.c., 272 ; A. KLUYSKENS, o.c., 279.
8
Artikel 866 B.W. staat in het Burgerlijk Wetboek onder het hoofdstuk over inbreng. Ook gebruikt artikel 866 B.W. de term ‘inbreng’. De meerderheid van de rechtsleer is het er echter over eens dat dit een inkortingsproblematiek betreft en dat dus verkeerdelijk het woord inbreng gebruikt wordt25. Volgens enkele auteurs wordt echter wel terecht van inbreng gesproken zodat de aantasting van de reservataire rechten wordt verholpen door de inbreng in de nalatenschap van het meerdere. De voorbehouden nalatenschap wordt dus door deze schenking niet verarmd26. O.i. betreft dit vooral een theoretische discussie, die van minder belang is in het geval van een schenking van een onroerend goed omdat zowel inbreng als inkorting gebeuren in natura. Artikel 866 B.W. bevat o.i. een verdelingsregeling onafhankelijk van de vraag hoe de geschonken goederen terug in de nalatenschap zijn gekomen, door inbreng of door inkorting. Van belang is hoe deze goederen moeten verdeeld worden.
Vraag is hoe deze minderneming, in geval het in te korten gedeelte kleiner is dan de helft van de waarde van het onroerend goed, door de echtgenote gebeurt, daar zij alleen vruchtgebruik erft? In de voorbereidende werken bij de wet van 14 mei 1981 betreffende het erfrecht van de langstlevende echtgenote werd hierover niets specifieks bepaald. O.i. zijn twee oplossingen mogelijk.
Vooreerst kan de langstlevende echtgenote minder verkrijgen in vruchtgebruik van de aanwezige goederen bij het overlijden. Laten we dit illustreren met een voorbeeld:
De langstlevende echtgenote heeft een onroerend goed buiten deel gekregen, waarvan de waarde bij overlijden van de erflater € 400.000 bedraagt. De erflater heeft bij overlijden bestaande goederen ten belope van € 500.000 en laat twee kinderen na. De totale fictieve massa bedraagt € 900.000. De schenking overschrijdt met € 100.000 het beschikbaar deel (1/3). De langstlevende zal dus het onroerend goed mogen behouden gezien € 100.000 minder is dan de helft van de waarde van het goed.
25
M. PLANIOL, Traité élémentaire de droit civil, t. III, Paris, Librairie générale de droit & de jurisprudence, 1908, n° 2285 en n° 3127; H. DE PAGE, o.c., 920; A. KLUYSKENS, o.c., 279; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 350. 26 R. DILLEMANS, De erfrechtelijke reserve, Leuven, Universitaire boekhandel Uystpruyst, 1960, 171; Ch. SLUYTS, Artikelsgewijze commentaar en overzicht van rechtspraak en rechtsleer bij artikel 844 B.W., Mechelen, Kluwer, 1996, 3; Johan Du Mongh baseert zich voor deze zienswijze voornamelijk op een analyse van de Voorbereidende Werken bij het Burgerlijk Wetboek. Of dit op heden, na meer dan 200 jaar nog als voldoende basis kan aanzien worden is de vraag. J. DU MONGH, ‘Inbreng en inkorting’ in De vereffening van de nalatenschap, W. PINTENS (ed.), Antwerpen, Intersentia, 2007, 121.
9
Ten belope van € 100.000 zal zij minder vruchtgebruik krijgen.
Een andere mogelijkheid voor de langstlevende echtgenote, die vlotter te bewerkstelligen is, is om de erfgenamen te vergoeden voor het teveel dat zij in blote eigendom heeft gekregen en zo aldus haar vruchtgebruik op de volledige nalatenschap te behouden27. De inkorting gebeurt dan in waarde, tevens aan de waarde bij de verdeling. In bovenstaand voorbeeld betekent dit dat de langstlevende echtgenote de waarde van de blote eigendom van € 100.000, in geld aan de kinderen zal voldoen. Zij behoudt dan de volle eigendom van het onroerend goed en het vruchtgebruik op de reservataire delen van de kinderen, met name op € 500.000. De kinderen krijgen € 500.000 in blote eigendom en de waarde van de blote eigendom van € 100.000 in geld (opleg).
De weduwe zal dus bij toepassing van artikel 866 B.W. de volle eigendom van de gezinswoning kunnen behouden, zelfs in aanwezigheid van afstammelingen, mits minderneming of betaling van een opleg.
Artikel 866 B.W. is echter niet van toepassing wanneer het voorwerp van de schenking slechts een gedeelte van een onroerend goed betreft28. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de schenking van een onroerend goed in schijven, waarbij de schenker overlijdt voordat het ganse onroerend goed is geschonken of aan een beding van aanwas29 tussen echtgenoten wanneer dit als indirecte schenking zou worden gekwalificeerd. Een beding van aanwas kan als een schenking worden gekwalificeerd als er bij het aangaan geen gelijke kansen van overleving zijn, bijvoorbeeld door het grote leeftijdsverschil tussen echtgenoten en wanneer dit niet gecompenseerd wordt door de echtgenoot met de grootste overlevingskans een groter winstaandeel toe te kennen30.
27
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 353. N. VANDEBEEK, Schenkingen en legaten van onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2009, 69. 29 Een tontine is hier niet aan de orde omdat in geval van herkwalificatie in een onrechtstreekse schenking het voorwerp van de schenking een geldsom betreft die aan andere inbrengregels is onderworpen: M. PUELINCKX-COENE, “Moet men beducht zijn voor inkorting bij tontine, bedingen van aanwas of van terugvallend vruchtgebruik tussen echtgenoten of tussen samenwoners?”, Not.Fisc.M. 1996, 70. 30 Wanneer er gelijkheid van kansen is tussen de echtgenoten bij het aangaan van het beding van aanwas, kan men niet langer argumenteren dat er toch sprake is van een schenking tussen echtgenoten, te meer daar er dan een discriminatie bestaat ten opzichte van samenwonenden. In rechtspraak en rechtsleer is er niet langer sprake van een vermoeden van vrijgevigheid bij het afsluiten van een aanwasbeding tussen echtgenoten. Voor een uitgebreide bespreking onder welke voorwaarden een aanwasbeding tussen echtgenoten aanzien kan worden als een vrijgevigheid, verwijzen we o.a. naar: D. MICHIELS, Tontine en aanwas, Mechelen, Kluwer, 2008, 61 e.v. 28
10
Naar de letter van de wet is dit de juiste oplossing. Dit valt echter te betreuren. Een begiftigde die op grond van een andere titel, al dan niet bestaand bij het openvallen van de nalatenschap, naast de schenking, recht heeft op meer dan de helft van het in te korten goed, zal dus artikel 866 B.W. niet kunnen toepassen31. Desgevallend zal deze begiftigde het goed moeten afstaan, waardoor er een onverdeeldheid ontstaat tussen de erfgenamen en dus een mogelijkheid van veiling. Iemand die dezelfde rechten heeft op het onroerend goed, maar deze allemaal via schenking van de erflater heeft ontvangen, zal het goed wel kunnen behouden (mits opleg of minderneming). Dit komt ons voor als een onverantwoorde verschillende behandeling.
Artikel 866 B.W. kan wel worden toegepast indien de waarde van het onroerend goed groter is dan het beschikbaar deel en de reserve van de begiftigde32, zolang het in te korten gedeelte kleiner blijft dan de helft van de waarde van het onroerend goed. Dit leidt ertoe dat de andere reservataire erfgenamen hun reserve niet meer volledig in erfgoederen kunnen opnemen, maar daarentegen deels in geld worden vergoed. Zoals hoger gesteld, kan dit ertoe leiden dat de langstlevende echtgenote de mogelijkheid heeft om de gezinswoning in volle eigendom te bekomen, doch de kwalitatieve reserve van de afstammelingen geschonden wordt. Deze schending van de kwalitatieve reserve wordt echter wettelijk aanvaard.
Indien het deel van de waarde van het onroerend goed dat het beschikbaar deel overschrijdt gelijk is aan de helft van de waarde van het onroerend goed, dient volgens een meerderheid in de rechtsleer te worden teruggegrepen naar de regels van het gemeen recht inzake verdeling: indien geen gevoeglijke verdeling mogelijk is, dringt een licitatie zich op33. Artikel 866 B.W. zou niet van toepassing zijn. Ook deze stringente toepassing lijkt ons niet verantwoord.
V. Besluit
Wij gingen uit van de hypothese dat de erflater een schenking doet aan zijn echtgenote van een onroerend goed in volle eigendom. Vervolgens overlijdt hij met achterlating van kinderen en zijn langstlevende echtgenote, zonder een testament te hebben opgesteld.
31
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 352. Ch. SLUYTS, o.c., 3. 33 H. DE PAGE, o.c., 920; Ch. SLUYTS, o.c., 2 ; W. PINTENS, Ch. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, o.c.,1034. 32
11
De langstlevende echtgenote aan wie de schenking is gedaan op voorschot van erfdeel, zal deze in principe moeten inbrengen in natura. Zij behoudt het erfrechtelijk vruchtgebruik van het ingebrachte goed, terwijl de afstammelingen er blote eigenaar van worden. Wanneer er echter voldoende gelijkaardige en gelijkwaardige onroerende goederen voorhanden zijn in de nalatenschap, dan wel wanneer ze het verkregen onroerend goed heeft vervreemd, kan zij ervoor opteren een inbreng te doen van de tegenwaarde, te schatten op het moment van de verdeling.
De schenker die de schenking buiten deel heeft gedaan, had duidelijk de bedoeling de begiftigdeechtgenote extra te bevoordelen. Het was zijn bedoeling dat deze langstlevende echtgenote het onroerend goed zou kunnen behouden. In een aantal gevallen zal dit inderdaad mogelijk zijn, dankzij de toepassing van artikel 866 B.W. en artikel 924 B.W.
Aldus zal de langstlevende echtgenote in een aantal gevallen het geschonken onroerend goed in volle eigendom kunnen behouden, mits opleg aan de afstammelingen of mits minderneming van vruchtgebruik. De opleg in geld heeft dan weer als negatief gevolg dat de kinderen hun reserve niet in erfgoederen krijgen, maar in geld, wat niet altijd de bedoeling van de erflater zal geweest zijn.
Een voorzichtige notaris of adviseur zal dus bij de opmaak van schenkingsaktes zijn cliënten adviseren over de mogelijke gevolgen inzake inbreng en inkorting bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot en zal voorafgaandelijk polsen naar de intenties van de schenker.
12
SCHENKINGEN TUSSEN ECHTGENOTEN VAN ONROERENDE GOEDEREN: INBRENG OF INKORTING?
Schenking op voorschot van erfdeel
Schenking gedaan buiten deel
De langstlevende echtgenote zal het onroerend goed in natura moeten inbrengen en zal er ingevolge het erfrecht ab intestato het vruchtgebruik over genieten, behoudens wanneer de wet voorziet in inbreng door mindere ontvangst, m.n. in geval van artikel 859 en 860 B.W.: de inbreng kan naar keuze gebeuren in natura of in tegenwaarde (artikel 858bis, derde lid B.W.).
De waarde van de schenking is kleiner dan het beschikbaar gedeelte
De waarde van de schenking is groter dan het beschikbaar gedeelte
- de langstlevende echtgenote zal de schenking mogen behouden
- artikel 924 B.W. is van toepassing:
- zij verkrijgt bovendien het vruchtgebruik over de rest van de nalatenschap krachtens haar erfrecht ab intestato (inclusief over schenkingen gedaan aan de kinderen op voorschot van erfdeel conform artikel 858bis B.W.)
wanneer er zich in de nalatenschap nog voldoende andere onroerende goederen bevinden, mag de langstlevende de schenking gecumuleerd aanrekenen op het beschikbaar deel en haar reserve: ze verkrijgt minder in vruchtgebruik - artikel 866 B.W. is van toepassing: het in te korten gedeelte < ½ waarde onroerend goed: inkorting in waarde – ze
13
vergoedt de erfgenamen of verkrijgt minder in vruchtgebruik het in te korten gedeelte > ½ van de waarde van het onroerend goed: de langstlevende brengt het onroerend goed volledig terug in in de nalatenschap en neemt erfgoederen in volle eigendom ten bedrage van het beschikbaar deel vooraf
14