Bachelorscriptie over de effecten van elektrisch autodelen
Bachelorscriptieproject Amsterdam autoluw? Luca Bertolini en Nick Smit Lukas Mohn (6183727) Benkoelenstraat 16 1094 HS Amsterdam
[email protected] Datum van inlevering: 25.06.2012 Begeleider: Prof. Luca Bertolini
1
Inhoudsopgave
1Inleiding__________________________________________________________________________________________________p.3
2 Kader_____________________________________________________________________________________________________p.4
3 Onderzoeksopzet_______________________________________________________________________________________p.7
4 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autobezit?__________________________________p.13 5 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autogebruik?_______________________________p.21 6 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op andere vervoermiddelen?_____________________p.27 7 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de openbare ruimte?__________________________p.30 8 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de luchtkwaliteit?______________________________p.36 9 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het geluidshinder?_____________________________p.42 10 Stellingen_____________________________________________________________________________________________p.46 11 Conclusie en aanbevelingen ________________________________________________________________________p.48 12 Appendix_____________________________________________________________________________________________p.53
13 Literatuurlijst________________________________________________________________________________________p.56
2
1 Inleiding Door de in de afgelopen decennia flink toegenomen automobiliteit hebben vele steden met de gevolgen van autoverkeer te kampen. Met name de luchtvervuiling als gevolg van autoverkeer en het ruimtebeslag door de auto’s wordt inmiddels als problematisch voor de stedelijke leefbaarheid van zowel bewoners als beleidsmakers ervaren. Om de luchtkwaliteit te verbeteren wordt elektrisch verkeer als een oplossing gezien om de luchtvervuiling te bestrijden. Elektrisch rijden biedt echter geen oplossing om de parkeerdrukte te verminderen. Het concept van autodelen kreeg in de afgelopen jaren veel aandacht als een mogelijke maatregel om de auto’s uit de steden terug te dringen. De laatste tijd komen er initiatieven op die juist beide modellen met elkaar verbinden, elektrisch rijden en autodelen. Dank zij de technologische vooruitgang op het gebied van motor een batterijen zijn elektrische auto’s geen toekomst muziek, maar een realistische optie voor steden met overlast van autoverkeer. Op grond van stijgende olieprijzen bieden elektrische auto’s inmiddels niet alleen een ecologische maar ook een economisch verstandige alternatieve ten opzichte van de conventionele auto’s. Het idee auto’s te delen is niet nieuw. Al in de jaren 70 werden kleinschalige, meestal ecologisch gemotiveerde pogingen gedaan om auto’s gemeenschappelijk te gebruiken. Pas in de jaren '90 werd autodelen1 echter populair en als een alternatiefe voor het particuliere autobezit beschouwd. Inmiddels zijn er ook bedrijven die op het gebied van autodelen opereren. Vooral in urbane gebieden is autodelen intussen een steeds groter wordend fenomeen, dat door beleidsmakers actief bevorderd wordt. Tegenwoordig bestaat autodelen in meer dan 600 steden over de hele wereld en omvat circa 348,000 gebruikers wereldwijd, waarbij voor de toekomst groei in deze sector wordt voorspelt (Shasheen 2007). Sinds kort zijn er steeds meer steden die voor elektrisch autodelen als onderdeel van een duurzame mobiliteit kiezen. Naast Parijs en Amsterdam worden ook in San Diego elektrische deelauto's in de praktijk getoetst. Andere steden houden zich bezig met het aanleggen van een (op)laadinfrastructuur om elektrisch rijden mogelijk te maken. Maar er is nog vrij weinig over de effecten van elektrisch autodelen bekend. In deze scriptie zal daarom de nadruk op de effecten van elektrisch autodelen gelegd worden.
1
autodelen wordt ook wel met autodate of carsharing aangeduid. In dit onderzoek zullen de termen autodelen en deelauto’s gehanteerd
worden.
3
2 Kader
2.1 Beleidsdebat Door in de afgelopen decennia toegenomen massamobiliteit en urbanisatie zijn steden met auto-‐ gerelateerde problemen geconfronteerd. Wereldwijd neemt het aantal auto’s toe, voornamelijk in opkomende landen zoals China. Volgens schattingen zal het aantal auto’s tot 2050 tripleren ten opzichte van nu, wat erop neer komt dat er dan bijna 3 miljard auto's op de planeet rijden (The Economist 2009). Het probleem wordt in de toekomst alleen maar groter en groter en beleidsmakers moeten maatregelen treffen om een ‘verkeerscollaps’ te voorkomen. In het beleidsmatig debat wordt onder andere als een mogelijke maatregel het concept van autodelen opgeworpen. Er wordt erop gewezen dat autodelen het voordeel heeft dat de parkeerdrukte afneemt, omdat gebruikers van autodelen eerder geneigd zijn hun auto af te schaffen en daarmee aan een autoluwe stad bijdragen (Shasheen 1998). Parkeren in Amsterdam neemt veel ruimte in, namelijk 165 hectare waarvan 85 % van de auto's op straat worden geparkeerd hoewel parkeerruimte in Amsterdam schaars is ( "De auto en de stad" 2009). Ook in de Structuurvisie voor Amsterdam in 2040 wordt vastgesteld dat "het autogebruik vooralsnog dominant blijft". Dat botst echter met de klimaatdoelen en het beeld van een duurzaam een groen Amsterdam wat aanleiding gaf het autogebruik terug te dringen. Aan de andere kant wordt erop gewezen dat automobiliteit cruciaal is voor de stedelijke economie. De onafhankelijkheid van de individuele automobiliteit bieden de gebruiker individuele voordelen waartegenover collectieve nadelen zitten. Het feite dat de auto vooralsnog populair zal blijven moet daarom niet door beleidsmakers over het hoofd gezien worden. Te harde maatregelen om autogebruik terug te dringen zoals het volledige uitsluiting van autoverkeer in de binnenstad zou economisch gezien schadelijk zijn en ook een probleem vormen voor de bestuurders met het oog op de kiezers (college F.Kuik). Expliciet wordt van daar aangeraden autodelen in de stad in de toekomst verder te stimuleren. Het blijft echter een vraagstuk, namelijk de uitstoot van emissies. De transportsector is de enige sector in Europa waarvan de CO2 emissies tot nu toe blijven stijgen, omdat het volume van de mobiliteit van personen en goederen geleidelijk blijft groeien (Smokers 2010). Zowel op nationale als internationale schaal moeten maatregelen genomen worden om de CO2 uitstoot terug te dringen. De Renewable Energy Directive (RED), een richtlijn van de EU van 2009, houd in dat 20 % van de stroom uit regeneratieve bronnen moet komen. Daarnaast moet 10 % van de energie van de transportsector groen opgewekt worden volgens de RED (Kampman 2010;12). Tot 2020 moeten aldus de structuurvisie zelfs een reductie van 40 % van de CO2 emissies ten opzichte van 1990 gehaald worden (“Structuurvisie 2040” 2010). Minder auto's die intensief gebruikt worden besparen echter niet per se CO2 ten opzichte van veel auto's die niet zo vaak worden gebruikt. Een oplossing zou zijn elektrische auto's te bevorderen. Ook de autoindustrie heeft zowel het potentieel als de noodzaak herkend om de automobiliteit wezenlijk te veranderen. Zowel Amerikaanse, Japanse en Europese autofabricanten zijn bezig nieuwe elektrische modellen op de markt te brengen, hoewel hun concepten uiteenlopen (Barkenbus
4
2009). Hybride elektrische auto's (HEA) maar ook zogenoemde plug-‐in hybride elektrische auto's (PHEA) tot volledige elektrische auto's (EA) staan in toenemende belangstelling van de consument in tijden van stijgende olieprijzen (Barkenbus 2009). Tegenwoordig is er sprake van een transitie van verbrandingsmotoren naar elektrische motoren in de autoindustrie. De overheid heeft hier een belangrijke rol om dit proces te steunen en de ontwikkeling actief te bevorderen. In 2009 formuleerden verschillende partijen de ambitie om in 2020 in Nederland 1 miljoen elektrische auto's op de weg te hebben, wat echter onrealistisch bleek (Smokers 2010). Daarbij is het van nationaal belang de afhankelijkheid van primaire energiedragers zoals olie en gas verminderen en op de lange termijn meer en meer regeneratieve energie op te wekken. In de autoluwe stad van de toekomst moeten elektrische auto's een belangrijke rol spelen. De beleidsmakers van Amsterdam willen uit die reden "een grootschalige omslag naar elektrische personenverkeer" (“Structuurvisie Amsterdam 2040”, 2010). Eerste maatregelen zijn al gerealiseerd, door bijvoorbeeld voor de benodigde infrastructuur (laadpunten) te zorgen. De samenwerking met bedrijven zoals car2go en Greenwheels , die over een elektrische autovloot beschikken zijn pilot-‐projecten die inzichten voor het toekomstige beleid en de effecten van elektrisch autodelen opleveren. 2.2 Wetenschappelijk debat Uit wetenschappelijke perspectief wordt autodelen vooral als een middel gezien om het aantal auto's te verminderen. Zowel in Europa als in Noord Amerika hebben de stedelijke gebieden met de toenemende massa automobiliteit met verkeersoverlast te kampen. Er is sprake van een crisis in onze stedelijke gebieden die voornamelijk door de individuele autoverkeer wordt veroorzaakt wat zowel sociale als milieuproblematiek met zich meebrengt (Shasheen 1998). Als gevolg van de oplopende problemen kwamen in de jaren negentig in Europa de eerste succesvolle autodelen initiatieven op, alhoewel op kleinschalig niveau. Aanvankelijk waren deze verenigingen in eerste plaats ecologisch gemotiveerd en in een niche gevestigd. Met steeds meer aanbieders op de markt van autodelen was er sprake van een geleidelijke commercialisering, die in toenemende mate door concurrentie werd gekenmerkt (Wilke 2005). Een andere trend kan aan de gebruikerskant geconstateerd worden: waren in het begin de autodelers in eerste plaats ecologisch gemotiveerd werden in de laatste jaren steeds meer mensen uit pragmatische en economische redenen lid van een autodeel organisatie. Ondanks stijgende olieprijzen is het individuele autobezit nog steeds aantrekkelijk. Daarbij wordt de auto gemiddeld slechts een uur per dag gebruikt of met andere woorden staat de auto 23 uur van de dag ongebruikt, waarvan de meeste autoritten alleen worden gedaan. Zo blijkt uit een onderzoek uit 1990 in de VS, dat 90 % van de zakelijke en 58 % van de niet zakelijke autoritten maar een persoon wordt vervoerd (Shasheen 1998;35). Andere onderzoekers stellen de baten van autodelen voor milieu en klimaat centraal. Auto's zijn een van de grootste veroorzaker van CO2emissies de zogenoemde broeikasgassen die voor de klimaatverwarming
5
verantwoordelijk zijn. Zo worden bijvoorbeeld in de VS 25 % van de CO2 emissies door auto's uitgestoten (Katzev 2003;66). Hierbij is de vraag in hoeverre autodelen tot een reductie van het gemiddelde autogebruik leidt van groot belang. Omdat grootschalige autodeel-‐initiatieven tot nu toe niet bestaan, is er weinig bekend over het verschijnsel. Uit onderzoek naar kleinschalige autodeel-‐organisaties blijkt echter dat het transportgedrag van autodelers (positief) wordt beïnvloedt. Verder is het interessant om het effect op het autobezit in beschouwing te nemen om na te gaan in hoeverre het autobezit daalt als gevolg van autodelen. Daarbij moet echter niet vergeten worden dat een autodeel-‐ bedrijf een wagenpark ter beschikking moet stellen. Gezien het feit dat een auto door 10 tot 15 gebruikers wordt gebruikt, valt dat nog mee en betekend dat een significante reductie van het totale aantal auto’s. Volgens wetenschappers is er sprake van een transitie van verbrandingsmotoren naar elektrische motoren (Barkenbus 2009;399). De in de afgelopen jaren steeds vaker verkochte hybride auto’s laten zien dat zowel consumenten als producenten meer belang hechten aan elektrische alternatieven (IBM 2008). Een van de grootste belemmeringen op dit moment blijft echter het hoge gewicht van batterijen enerzijds en de dure productiekosten anderzijds. Ten opzichte van een jaar geleden zijn de prijzen hiervoor 14 % gedaald (689 $/kWh), waaruit analisten concluderen dat de batterijen op den duur relatief goedkoop te produceren zijn. Lithium-‐ion batterijen zouden mogelijk in 2030 maar 150 $/kWh kosten (Bloomberg 2012). Een van de grootste belemmeringen blijft vooralsnog de beperkte actieradius (tegenwoordig ca. tot 150km) en het langdurige opladen van de batterijen. Verder moet de benodigde infrastructuur van laadpunten uitgebreid worden, om elektrisch rijden te stimuleren. Alleen als de overheid hierbij actief ingrijpt kan elektrische automobiliteit op grootte schaal doorbreken (The Economist 2009). Ondanks het enthousiasme over ‘groen rijden’ moet niet vergeten worden dat de de energieopwekking een cruciaal punt is. Alleen de uitstoot van de auto’s vergelijken zou tekortschieten. Omdat grote delen van de elektriciteit door middel van verbranding van gas en kool opgewekt wordt is elektrisch rijden in feite niet zo schoon als het op het eerste gezicht lijkt. Alleen als de CO2 balans van de energieopwekking in beschouwing genomen wordt kunnen we conventionele en elektrische auto’s met elkaar vergelijken wat betreft de uitstoot. Zo produceert een dieselauto rond 195 gram CO2 / km (tank-to-wheel) . Een e-‐auto, die door stroom uit steenkool wordt aangedreven, veroorzaakt volgens schattingen 181 gram CO2/km (well-to-wheel), wat op een marginale verbetering ten opzichte verbrandingsmotoren neer komt (VCÖ 2010). Een andere relevante aspect met het oog op het milieu is de bijna geluidloze voortbeweging van elektrische voertuigen. Naarmate meer EVs in de stad rijden zal de geluidsoverlast in steden verminderen en daardoor de stedelijke leefbaarheid verbeteren.
6
3 Onderzoeksopzet
In het vervolg zal de methodologische verantwoording en de benadering/aanpak van dit bachelorscriptieproject aan bod komen. Zoals eerder aangeduid richt zich het onderzoek op de effecten van elektrisch autodelen. Het zou grotendeels een beschrijvend onderzoek worden, waarbij zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt worden. Het onderzoek is voornamelijk gebaseerd op secondaire bronnen van empirisch onderzoek over autodelen en elektrisch rijden. Daarnaast zullen met behulp van expertinterviews de vragen worden beantwoord. Ten eerste worden de effecten geïdentificeerd en vervolgens in het onderzoek nader beschreven. 3.1 Probleemstelling Voor het onderzoek geldt de volgende onderzoeksvraag:
WAT ZIJN DE EFFECTEN VAN ELEKTRISCH AUTODELEN OP STEDEN? Het is de bedoeling van dit onderzoek na te gaan wat de gevolgen van elektrisch autodelen zijn. De te onderzoeken effecten kunnen zowel van ruimtelijke als milieu gerelateerde aard zijn. Daarnaast worden de effecten op de keuze van vervoermiddel onderzocht. Er moet echter onderscheid gemaakt worden tussen de daadwerkelijke effecten ('actuele impact')die zich tot nu toe hebben voorgedaan en toekomstige effecten ('potentiële impact'). Toekomstige effecten zijn per definitie lastig te onderzoeken en kunnen alleen op basis van aannames worden geschat. Uit die reden is het noodzakelijk rekening te houden met zowel voorzichtige als optimistische schattingen. Om de ecologische effecten in kaart te brengen moet gebruik gemaakt worden van het comparatieve model, waarbij de situatie met autodelen met de situatie zonder autodelen vergeleken wordt. De nadruk van ecologische impacts wordt ten eerste op een reductie van CO2 emissies gelegd. De potentiële positieve effecten van autodelen kan drie redenen hebben: reductie van het aantal auto's, een afname in het gereden kilometers (kilometrage) en ten slotte en verandering wat betreft de grootte en energieverbruik van de deelauto's (Wielke 2007). Aan de andere kant moeten ook de negatieve effecten in beschouwing genomen worden. In de eerste plaats is dat gerelateerd met de toegevoegde vraag door autodelen: door autodelen krijgen voornamelijk autoloze mensen toegang tot auto's wat tot een toename van autodelers leidt, wat inhoudt dat sommige gebruikers gestimuleerd worden vaker de auto te gebruiken dan voorheen. Afbakening begrip "elektrische auto's"
7
Er bestaan in feite twee verschillende soorten elektrische auto's. Aan de ene kant zijn er auto’s met accu's waarin de energie wordt opgeslagen en aan de andere kant zijn er auto’s met brandstofcel waarbij met behulp van een chemische reactie (waterstof en zuurstof -‐> water) energie wordt opgewekt. Brandstofcellenauto’s zijn echter nog in de ontwikkelingsfase en de doorbrak wordt niet voor 2030 verwacht (Hellman 2007). Daarom richt zich het onderzoek op elektrische auto’s, waarbij er een bandbreedte aan soorten beschikbaar zijn. Auto’s met accu kunnen in principe in twee categorieën worden ingedeeld, de volledig elektrische auto's (BEV) en de hybride auto's met zowel een verbrandingsmotor als elektrische motor (PHEV) (Fernandez et al. 2011). -‐ BEV (Battery Electric Vehicle): volledig elektrische batterij auto -‐ HEV ( Hybrid Electric Vehicle): combinatie verbrandingsmotor en elektrische motor; -‐'Micro Hybris': met Start/stop automatic en recuperatie van remenergie -‐'Mild Hybriden': hebben een elektrische motor om de verbrandingsmotor te ondersteunen -‐'Full Hybrids': kunnen volledig op stroom rijden, waarbij de verbrandingsmotor alleen voor oplading van de accu wordt gebruikt. -‐ PHEV (Plug-‐in Hybrid Electric Vehicle): auto met twee motoren, die kan worden opgeladen. -‐ REEV ( Range Extended Electric Vehicle): voertuig met batterij en conventionele motor om stroom op te wekken Experts verwachten dat PHEVs op de middellange termijn de markt domineren en pas op de lange termijn de volledig elektrische auto zich doorzet (NPE 2011;31). Micro en Mild Hybrids hebben maar een bescheiden brandstof-‐besparingsvermogen, welke ook door efficiëntere verbrandingsmotoren bereikt kann worden (Barkenbus 2009;400). Om die reden wordt in deze scriptie uitsluitend op volledig elektrische auto’s gefocused, die niet over een verbrandingsmotor beschikken. Een grote voordeel van elektrisch rijden is dat EVs ten opzichte van ICEVs veel efficiënter werken. Bij een gemiddelde ICEV wordt slechts 15-‐30 % van primaire energie in bewegingsenergie omgezet. Daarentegen wordt 90 % van de energie omgezet bij een EV, maar ook bij stroomtransport wordt energie ingeboet (Barkenbus 2009;402). Ook zijn de kosten per kilometer van elektrische auto's aanzienlijk voordeliger dan bij conventionele auto's (Deutsche Bank 2009;8). Afbakening begrip autodelen Onder autodelen wordt het principe van delen van een aantal auto's met een bepaalde groep mensen verstaan. Meestal is er sprake van een commerciele organisatie, maar er zijn ook kleinere niet-‐commerciële gemeenschappen (coöperatieven). Een autodeel-‐bedrijf bestaat uit een groep individuen die een autovloot gezamenlijk met andere leden gebruikt. De gebruikerskosten worden of per km of per minuut berekend. Volgens critici is er in de laatste jaren een transformatie gaande naar meer op winst georiënteerde
8
ondernemingen, waar niet meer de ecologische motieven centraal staan (Wilke 2005;665). Bovendien is er in de laatste jaren een nieuwe concept van autodelen opgekomen, waar de deelauto's niet aan vaste parkeerplaatsen gebonden zijn, maar in een afgebakende werkgebied flexibel geparkeerd kunnen worden, wat in de literatuur ook wel een 'free-floating' vloot wordt genoemd (Firnkorn 2011). Het systeem is op GPS gebaseerd en kan met behulp van smartphone applicaties gebruikt worden. Omdat de gebruiker de auto niet terug moet brengen is er daarom sprake van one-way carsharing (Correia 2011). Een andere innovatie op het gebied van autodelen was de invoering van elektronische passystemen, waardoor het gebruik vergemakkelijkt werd. Onder bepaalde omstandigheden kan autodelen succesvol zijn: -‐hoge parkeerdruk: steden waar parkeerplaatsen krap en/of duur zijn -‐hoge bevolkingsdichtheid: dichtbevolkte steden hebben genoeg potentiële klanten -‐gemengd gebruik: zakelijk gebruik overdag; privé gebruik s'avonds (Correia 2011;234) De domein van het onderzoek zijn steden. Autodelen is een urbaan verschijnsel en daarom richt zich het onderzoek op de stad. De gemeente is het administratief en bestuurlijk apparaat van een stad en speelt hierbij als een van de belangrijkste actoren een belangrijke rol. Het is de taak van de overheid voor de benodigde infrastructuur te zorgen. Dat houd in dat voldoende parkeerplaatsen en laadpunten ter beschikking worden gesteld om elektrisch rijden mogelijk te maken en te stimuleren. Het onderzoek is grotendeels gebaseerd op secondaire bronnen. Dank zij veel onderzoek naar autodelen, kan er gebruik gemaakt worden van empirische onderzoeken naar autodelen. Er kan verondersteld worden, dat de manier van motor (Electric Vehicle EV) of Internal Combustion Engine Vehicle (ICEV)) voor de variabelen ‘autobezit’ en ‘autogebruik’ niet relevant is. Wel moet er rekening met gehouden worden, dat de acceptatie onder consumenten wat betreft elektrisch rijden aanvankelijk te wensen over laat en zij mogelijkerwijs willen afwachten tot de technologische doorbraak is bereikt. De gebruikte literatuur bestaat dus voornamelijk uit bronnen met betrekking tot autodelen enerzijds en elektrisch autorijden anderzijds. 3.2 Schema Om de relatie tussen de verschillende variabelen duidelijk te maken is een conceptueel schema geschetst. De pijlen geven aan dat er een samenhang tussen de variabelen bestaat en of er sprake van een wederzijdse verband is. De te onderzoekende effecten van elektrisch autodelen zijn groen weergegeven.
9
Figuur 1 Schematische weergave van effecten van elektrisch autodelen
De te onderzoekende effecten zijn per deelvraag opgesplitst in ten eerste de daadwerkelijke effecten (‚actuele impact') en ten tweede de toekomstige effecten ('potentiële effecten'). Verschillende onderzoeken, zoals het onderzoek van Firnkorn uit 2011, hanteren deze indeling, omdat zowel de effecten tot nu toe als de verwachte effecten van belang zijn. 3.3 Deelvragen Om de effecten af te bakenen is de probleemstelling in deelvragen opgesplitst. In het vervolg zullen de belangrijkste begrippen geïdentificeerd en toegelicht worden. Per deelvraag worden de variabelen geoperationaliseerd en de aanpak voor het onderzoek geschetst. In het vervolg wordt aandacht geschonken aan de methodiek en de aanpak van de deelvragen. 3.3.1 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autobezit? De variabele autobezit heeft betrekking tot het percentage autobezit onder de stadbewoners. In Nederland ligt het autobezit bij 44 % van de bevolking, waarbij in Amsterdam het percentage ‘autobezit’ met 20 % beduidend lager ligt. Relevant voor het onderzoek is na te gaan in hoeverre elektrisch autodelen er toe leid dat mensen eerder geneigd zijn hun auto weg te doen of afzien van een autoaankoop. De bevindingen uit bestaande onderzoeken over gewoon autodelen worden hierbij betrokken omdat voor het beantwoorden van deze vraag de vervoerwijze geen wezenlijke rol speelt en de bevindingen ook voor elektrisch autodelen geldig zijn. Aan de hand van onderzoeken over autodelen zullen de voorwaarden worden onderzocht, die invloed
10
hebben op het autobezit bij autodelers. Daaruit worden conclusies getrokken hoe groot de afname van autobezitters is als gevolg van autodelen. Uiteraard moet er rekening gehouden worden of de deelauto een eigen auto vervangt of naast de eigen auto wordt gebruikt. 3.3.2 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autogebruik? Er wordt verondersteld dat er een verband tussen autogebruik en autobezit is. Dat wil zeggen dat mensen met een eigen auto eerder geneigd zijn met het auto te rijden dan autodelers. Dat bleek uit onderzoek en zal bij deze deelvraag nader onderzocht worden. Voor het onderzoek is het relevant te kijken naar het gemiddelde autogebruik van autodelers en niet-‐autodelers en daaruit conclusies trekken. Autogebruik wordt in eerste instantie gemeten in het aantal gereden kilometers en de dagelijkse verplaatsing. Concreet moet daarom na gegaan worden wat elektrisch autodelen inhoudt voor zowel de frequentie als de gereden afstanden. Zoals in de vorige deelvraag is het mogelijk bestaande onderzoeken over autodelen te gebruiken om deze vraag te beantwoorden. Er wordt veronderstelt dat het irrelevant is of het om elektrische of conventionele deelauto’s gaat. 3.3.3 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op andere vervoermiddelen? Voor de binnenstedelijke verkeer in Nederland is naast de auto vooral het openbaar vervoer (OV) en de fiets van belang. Het is zowel interessant als relevant om te kijken hoe autodelen het gebruik van openbaar vervoer verandert. Is autodelen mogelijk een concurrentie voor het OV? Of een zinnige aanvulling voor autodelen-‐ gebruikers? Openbaar vervoer heeft daarmee weer indirect invloed op de luchtkwaliteit van de stad. In een fietsstad zoals Amsterdam, waar 73 % van de inwoners een fiets bezitten en waar bijna een derde van de Amsterdammers dagelijks een fietsverplaatsing maakt mag een mogelijke invloed op het fietsgebruik niet buiten beschouwing gelaten worden. Ook hier moeten dus mogelijke ongewenste effecten door elektrisch autodelen onderzocht worden. Deze vraag kan beantwoord worden met behulp van literatuur en onderzoek over autodelen om dezelfde reden als in de voorafgaande deelvragen. 3.3.4 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de openbare ruimte? Deze vraag is gericht op de ruimtelijke implicaties van elektrisch autodelen. Enerzijds zal onderzocht worden in hoeverre elektrisch autodelen het probleem van parkeerdrukte door reductie van het totale aantal auto’s kan oplossen en anderzijds wat elektrisch autodelen voor de ruimtelijke inrichting met zich meebrengt met het oog op de benodigde infrastructuur. Ongetwijfeld leidt toenemend particulier autobezit tot hogere parkeerdrukte en zal een afname van het aantal auto’s als gevolg van autodelen het parkeerprobleem mitigeren. De variabele ‘ruimtebeslag door auto's’ geeft aan hoeveel oppervlakte door (meestal parkerende) auto's in
11
beslag genomen worden. Omdat het lastig is de toename van deelauto’s te voorspellen, kunnen de toekomstige effecten slechts grof worden geschat. Bovendien moet er onderzocht worden wat de ruimtelijke gevolgen zijn van de benodigde infrastructuur voor elektrische auto’s. Een sterke toename van elektrische auto’s zoals de gemeente Amsterdam wil bevorderen vereist tegelijkertijd ook een uitbreiding van de laadinfrastructuur. Het is de bedoeling na te gaan hoeveel laadpunten inclusiefe parkeerplaatsen nodig zijn en wat voor gevolgen dat voor het parkeerbeleid met zich meebrengt. Deze vraag dient met behulp van secondaire bronnen over zowel autodelen als elektrisch rijden te worden beantwoordt. Aanvullend zullen er experts van de gemeente over de infrastructuur worden ondervraagt. 3.3.5 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de luchtkwaliteit? De luchtkwaliteit wordt door aanwezigheid van stoffen zoals CO2 maar ook fijnstof zoals stikstofdioxide (NO2) bepaald. Luchtkwaliteit beschrijft dus de mate van vervuilde lucht door uitstoot. Naar verwachting zouden de emissies dalen naar mate meer mensen naar elektrisch delen overstappen. De vraag is dus: Hoeveel CO2 en schadelijke fijnstof kan door elektrisch autovervoer worden bespaard (lokaal) om de klimaatdoelen de bereiken? En in hoeverre kan dat toegeschreven worden aan technologische innovatie(elektrisch vervoer) of gedragsverandering (autodelen)? Aan de hand van literatuur over elektrisch rijden zal deze vraag worden beantwoord. 3.3.6 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het geluidshinder? Bij de milieueffecten hoort ook de geluidshinder/-‐overlast van autoverkeer. Dankzij de bijna geluidloze vervoerwijze van elektrische auto’s, heeft elektrisch autodelen ongetwijfeld een positief effect op de geluidshinder van het verkeer. Met name drukke straten hebben overlast van het lawaai dat veroorzaakt wordt door het verkeer. Geluidshinder wordt in decibel dB(A) gemeten. Bij deze deelvraag zal gekeken worden in hoeverre het lawaai dat door verkeer wordt veroorzaakt door elektrisch autodelen afneemt. Zoals in de voorafgaande deelvraag moet ook hier enerzijds naar de technologische als naar de sociale effect gekeken worden. Om deze vraag te beantwoorden worden bronnen over elektrisch rijden gebruikt.
Leeswijzer In de volgende hoofdstukken zullen de effecten worden behandelt. Vervolgens zullen de de belangrijkste bevindingen van de deelvragen door experts worden getoetst. Het scriptie wordt afgerond met een conclusie en aanbevelingen.
12
4 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autobezit? Inleiding De automobilisering van de westerse samenleving gedurende het vorige eeuw heeft tot een massamobilisering geleid, waarbij in sommige landen er sprake is van een verzadiging (850 auto's per 1000 inwoners volgens IMF) van de automarkten (Firnkorn 2011). Autobezit is nauw verbonden met het inkomen (BNP), zoals uit verschillende onderzoeken blijkt. Blijkbaar is er een sterk verband tussen het inkomen van huishoudens en het aantal auto's per huishoudens. Zoals eerder aangetoond zou autodelen een mitigerende maatregel zijn om onder andere het autobezit terug te dringen dat in toenemende mate als probleem in stedelijke gebieden wordt ervaren. In deze deelvraag zal het effect van autodelen op autobezit onderzocht worden, uitgaand van de bevindingen van diverse onderzoeken naar autodelen. Het is een redelijk goed onderzochte relatie omdat het als voornaamste effect van autodelen wordt beschouwd. Op grond van ontbrekende onderzoeken over elektrisch autodelen zal voor de beantwoording van deze deelvraag bronnen over gewoon autodelen gebruikt worden. Dat berust op de aanname dat er geen wezenlijke verschillen tussen elektrische en conventionele auto's bestaan met betrekking tot de keuze voor autodelen. Om deze vraag te beantwoorden moet er onderscheid gemaakt moeten worden tussen de daadwerkelijke effecten en de te verwachten effecten. Deze aanpak is ontleend aan het onderzoek van Firnkorn, dat zowel de daadwerkelijke ('actuele impact') en de potentiële ('potentiële impact') effecten onderzoekt. De twee relevante vragen luiden dus: -‐ Hoeveel auto's worden tegenwoordig door autodelen vervangen? -‐ Hoeveel auto's kunnen door autodelen in de toekomst vervangen worden? Maar eerst zal een overzicht van de gebruikte literatuur worden gegeven. Overzicht literatuur Met behulp van diverse empirische van autodelen op autobezit is. De meeste onderzoeken zijn afkomstig uit Duitsland en Zwitserland omdat Duitsland absoluut de grootste Europese markt voor autodelen is en Zwitserland het land met het relatief grootse aandeel autodelers. De onderzoekers hebben voor verschillende aanpakken gekozen om de effecten in kaart te brengen.Vanwege het korte bestaan van autodelen is er tot nu toe geen longitudinaal onderzoek gedaan worden. Vrijwel alle onderzoeken zijn op een steekproef gebaseerd. Er zijn in principe drie mogelijkheden om de effecten te meten (Firnkorn 2010;1522): -‐ de verwachte effecten zijn gebaseerd op huidige gegevens. De respondent wordt gevraagd hoe zijn mobiliteit nu eruit ziet.
13
-‐de effecten worden gemeten door de veranderingen ten opzichte van vroeger in kaart te brengen. De respondent wordt gevraagd hoe zijn mobiliteit er vroeger uit zag. -‐de effecten worden geschat door een hypothetisch scenario te ontwikkelen. De respondent wordt gevraagd hoe zijn mobiliteit er in de toekomst zou uitzien. Alle opzetten hebben echter beperkingen. Onderzoeken naar de toekomst zijn altijd speculatief omdat de ontwikkeling nauwelijks realistisch kan worden voorspeld. Aan de andere kant zijn vragen over het gedrag in het verleden ook niet volledig betrouwbaar, omdat de respondenten zich onmogelijk alles exact kunnen herinneren. Daarbij komt dat externe factoren die niets met autodelen te maken hebben (verandering gezinssamenstelling, verhuizing, etc) het resultaat kunnen beïnvloeden (BfE 2006;33). Actuele impact Shasheen legt de nadruk op een geografische vergelijking van autodelen. Opmerkelijk is dat er fundamentele verschillen tussen de VS en Europa zijn. Dat is vooral toe te schrijven aan de uiteenlopende ratio van auto's van de bevolking. Omdat in Noord Amerika er duidelijk relatief meer autobezitters zijn zou het effect van autodelen op de autobezit groter zijn (Shasheen 2007;82). Daarnaast zijn er ook paralellen zoals de sterke groei van autodeel-‐bedrijven vanaf de jaren '90 in Europa en Noord Amerika. Shasheen schat dat er wereldwijd rond 350,000 autodelers zijn die zo'n 12,000 auto's gebruiken (figuur 2).
Figuur 2 Bron: Shasheen 2007 Om de balans van het aantal auto's door autodelen te evalueren, moet de verhouding van gebruikers en
14
deelauto's in beschouwing worden genomen. Ook hier doen zich in de internationale vergelijking enorme verschillen voor. In de VS ligt deze ratio bij 40:1 daarentegen is in Australië dit cijfer aanzienlijk lager (17:1). Het internationale gemiddelde komt volgens Shasheen in de buurt van 20:1. De hogere ratio wordt komt voort uit het feit, dat het aandeel inactieve leden in sommige landen hoger is dan in de rest wat een hoger ratio met zich mee brengt. In de loop van der tijd zijn de autodeel organisaties van een grassroots-‐beweging die voornamelijk ecologisch gemotiveerd was langzamerhand in toenemend grotere en formele dienstverleners veranderd die winstgericht zijn (Shasheen 2007;82, Wilke 2005; 660). Zoals eerder vermeld is autobezit vooral gerelateerd met het inkomen. Dat houdt ook in dat mensen met een laag inkomen waarschijnlijk niet over een auto beschikken. Juist voor deze groep is autodelen een mogelijkheid om mobiel te worden (Shasheen 2007;82). Uit onderzoek van het Ministerie van Vervoer en Waterstraat bleek dat maar liefst 20-‐30% 'substituters' zijn. De grootste groep zijn met 60-‐80% 'instappers' en zo'n 10% tweede auto-‐rijders (RVW 2002;15). Deze bevindingen komen overeen met andere onderzoeken, die ook deze groepsindeling handhaven. Het onderzoek van Haefeli maakt bovendien nog onderscheid tussen zakelijke en particuliere auto's (BfE 2006). Daarnaast zijn er ook grote verschillen tussen landen wat betreft het aandeel autodelers van de totale bevolking. Het aandeel varieert van 0.0001 % tot een maximum van 1.08 % in Zwitserland en laat zien dat ondanks sterke groei in de laatste jaren autodelen vooralsnog een randverschijnsel is. In andere onderzoeken wordt erop gewezen dat autobezit ook door de urbanisatiegraad gekenmerkt is. In Amsterdam wordt dat duidelijk als de buitenwijken met het Centrum worden vergeleken: stadsdelen die ver van het centrum liggen hebben een relatief hoog aandeel autobezitters ten opzichte van het Centrum waar relatief weinig autobezitters wonen (DIVV 2009; 22).
15
Tabelle 1 Overzicht onderzoeken Bron: eigen samenstelling * smalle en brede causaliteit
De meeste empirische onderzoeken kijken naar het aandeel autobezitters voor toetreding tot een autodeel-‐ bedrijf en daarna om conclusies te trekken met het oog op het effect op autobezit. Een veel geciteerde en richtinggevende onderzoek van Muheim wird 1997 onder Zwitserse autodelers doorgevoerd. Muheim identificeert twee mogelijke effecten van autodelen op het autobezit: ten eerste dat mensen hun auto weg doen en ten tweede dat mensen van een aankoop van een auto afzien (Muheim 1997; 68). Onder de eerste groep vallen zo'n 15 -‐ 20 %, de tweede groep omvat zo'n 20 -‐ 25 %. Verder wijst Muheim op het feit, dat al bij het moment van toetreden de autodelers over aanzienlijk minder auto's beschikken dan de gemiddelde. Het autobezit daalt echter per 1.000 huishoudens verder van 430 naar 220. Zoals in het onderzoek van Muheim blijkt, dat de meeste autodelers al autoloos zijn als ze lid worden. Een andere belangrijke bevinding van het onderzoek is dat er een samenhang tussen de duur van autodelen en de bereidheid de auto weg te doen bestaat. Uit het onderzoek bleek dat het aantal huishoudens welke hun auto weg doet van aanvankelijk 36 % naar 58 % stijgt (Muheim 1998;70). Een plausibele verklaring zou zijn, dat autodelers zicht met de tijd realiseren dat een eigen auto overbodig is en ze best zonder kunnen. Om deze aanname te bevestigen is echter een longitudinaal onderzoek nodig, waarin autodelers op meerdere tijdstippen worden ondervraagt ook omdat het mobiliteitsgedrag van mensen langzaam verandert.
16
Bovendien zou dat ook het effect van mensen die voorlopig hun auto houden maar niet gaan vervangen goed in kaart brengen. Een andere effect dat met autobezit gerelateerd is, is het uitstellen van een nieuwe auto-‐aankoop. Onderzoek in Portland, VS bevestigt de trend en laat zien dat meer dan de helft (59%) geen auto bezat toen ze lid werden (Katzev 2003; 71). Andere onderzoekers wijzen erop, dat de variabele 'autobezit' ook door andere onafhankelijke variabelen wordt beïnvloedt. Met name de verandering in gezinssamenstelling is van belang, maar ook andere overwegingen spelen een rol. Het wegdoen van een auto kan dus niet altijd uitsluitend aan autodelen worden toegeschreven. In de enquete van Firnkorn wordt daarom expliciet gevraagd of de auto direct als gevolg van autodelen werd weggedaan of of er ook andere redenen een rol hebben gespeeld. Het blijkt dat maar 9 respondenten (n=1881) hun auto alleen op basis van autodelen hebben afgeschaft. 34 autodelers gaven aan dat autodelen maar een reden was en 306 ondervraagden hebben los van hun lidmaatschap hun auto weggedaan (Firnkorn 2011). Uit die reden hanteert Firnkorn een brede en een smalle causaliteit voor het onderzoek. In cijfers uitgedrukt komt dat neer op een percentage van 4,7 % oftewel 11,4 % van een autoreductie. Vergeleken met andere onderzoeken is dat een veel voorzichtigere schatting, maar die dan wel realistischer lijkt. Andere onderzoeken die geen rekening houden met andere factoren die inspelen op autobezit zijn dan ook veel optimistischer: uit een enquete onder Amsterdamse autodelers bleek dat het autobezit van 43 % naar 16 % was gedaald (DIVV 2009;22). Echter werd er niet nagegaan wat de achterliggende redenen waren om het auto weg te doen. Om met zekerheid te constateren in hoeverre dat aan autodelen toe te schijven is, is een genuanceerd onderzoek vereist waar expliciet de achterliggende motivatie wordt onderzocht. Daarnaast wordt in het onderzoek van Firnkorn ook met een andere belangrijke feit rekening gehouden, wat door andere onderzoekers over het hoofd wordt gezien, namelijk het aandeel inactieven leden. Inactieve leden zijn minder geneigd bij een enquete mee te doen, omdat ze waarschijnlijk minder animo voor autodelen hebben dan actieve leden. Dat wil zeggen dat het aandeel actieve leden bij de response oververtegenwoordigt is wat dus tot een vertekening leidt. Er kan dus van uitgegaan worden dat de autodelers die hun auto weg doen in de steekproef vaker voorkomen dan in de gehele populatie. Om daarmee rekening te houden gebruikt Firnkorn een model waarbij er met een aandeel van 6 % tot 50 % inactieve leden wordt gerekend. Voor het onderzoek wat in Ulm 2011 werd uitgevoerd betekend dat een autoreductie van 449 bij een smalle causaliteit en een hoog (50 %) aandeel inactieven tot een reductie van 2062 auto's bij een brede causaliteit en een klein (6%) aandeel inactieven. Een andere manier om de daadwerkelijke effecten in kaart te brengen, is autodelers te vragen of ze zonder autodelen een auto zouden (weer) aanschaffen. Uit onderzoek bleek dat het om zo'n 22 % gaat (BfE 2006 Eerdmans et al. 2006). Met behulp van het gemiddelde aantal gebruikers per deelauto kan dus uitgerekend worden hoeveel auto's vervangen worden. In Amsterdam zijn er 14,3 abonnees per deelauto wat de volgende berekening oplevert: 14,3 / 0,22 = 3,14 auto' (Eerdmans et al. 2006;17).
17
Potentiële impact Om de potentiële effecten van autodelen in kaart te brengen moet een model gebruikt worden om de te verwachtende groei van autodelen te schatten. Uit het verleden weten we dat de verwachtingen te optimistisch waren en de daadwerkelijke groei erg tegenviel. In de evaluatie van het autodeel-‐beleid in Nederland constateerden de auteurs, dat de aannames over de ontwikkeling van autodelen achteraf veel te optimistisch waren en "de berekende potentiëlen weinig realistisch zijn" (RVW 2002,17). Het eerste haalbaarheidsonderzoek over autodelen in 1994 in Nederland ging uit van een potentieel van 2 miljoen deelnemers voor 2010, het bleekt dat de groei van deelnemers zich niet voortzette en inmiddels zelfs stagneert (RVW 2002;31). Op dit moment telt Nederland zo’n 1.900 deelauto’s. Andere onderzoekers baseren hun voorspellingen op de belangstelling voor autodelen onder de bevolking (Wilke 2007;124 Nobis 2006;10). Wilke deed onderzoek naar het potentieel van autodelen in Duitsland in 2020 onder 1.500 potentiële autodelers. Daarbij worden een aantal voorwaarden gehanteerd om het potentieel te schatten: -‐
lage frequentie autogebruik
-‐
in bezit van een rijbewijs
-‐
kleine auto-‐kilometrage
-‐
woonachtig in een stad ( >100.000 inw)
-‐
geen forensen
Naast bovengenoemde objectieve criteria, gebruikt Wilke ook subjectieve criteria om het potentieel te schatten: -‐
rationale en functionele houding mbt auto
-‐
positive instelling mbt OV
-‐
bereidheid om een auto te delen
Volgens Wilke is autodelen een grootstedelijk verschijnsel en zal zich ook in toekomst met name in grotere steden ontwikkelen. Daar tegenover staan de ervaringenen die in Zwitserland opgedaan werden. Het autodeel-‐bedrijf is niet alleen met 60.000 klanten de grootste Europese aanbieder (destijds), maar beschikt over een fijnmazig net van stations zelfs in kleinere steden (BfE 2006). Bovendien werd in het onderzoek gebruik gemaakt van twee modellen, een basisscenario en een uitgebreid scenario. Het basisscenario is gebaseerd op het huidige en dus gebruikelijke model van autodelen met vaste parkeerplaatsen, waarbij het uitgebreid scenario uitgaat van het flexibele model, waar gebruikers spontaan een auto kunnen lenen zonder vaste tijdstippen van teruggave (one-way carsharing). Wilke houd ermee rekening dat autodelen in de toekomst flexibeler en daarmee gebruikersvriendelijker gaat worden en zo de aantrekkelijkheid van autodelen verder zal toenemen.
18
Een generalisering van de steekproef die aan de voorwaarden voldeden en sterke interesse voor autodelen aangaven leverde uiteindelijk het resultaat van 2,1 miljoen potentiële gebruikers op. Daarbij gebruikt Wilke de volgende aannames: -‐
6,1 gebruikers per deelauto
-‐
2,3 auto's worden door een deel auto vervangen
Om het netto effect uit te rekenen moeten dus de auto's van de benodigde deelauto's afgetrokken worden. Dat levert bij 2,1 miljoen (6,4 miljoen) en autobesparing van 460.000 (1,4 miljoen) auto's op. Een andere onderzoek naar het marktpotentiaal uit het jaar 2004 voegt subjectieve criteria toe om het potentieel te schatten. Alleen mensen met een rationele instelling wat betreft de auto, een positieve instelling wat betreft het OV en een affiniteit met autodelen hebben komen in aanmerking (Loose 2004;145). Bovendien worden autorijders die veel kilometers maken (< 15.000 km) niet meegenomen. Loose argumenteert dat forensen/veelrijders niet voor autodelen in aanmerking komen. Deze schattingen staan echter in sterk contrast met de tegenwoordige ontwikkeling: tot nu toe zijn er slechts 137,000 (2010) autodelers in Duitsland. Dat komt neer op een aandeel van 0,2 % van de gehele bevolking. Zwitserland is tegenwoordig de koploper en heeft rond 1 % autodelers van de bevolking. Voor Nederland zou dat 192.000 autodelers zijn (stand 2009: 27.000). Als we van een percentage van 30 % 'substituters' uitgaan zou dat een reductie van 58.000 auto's zijn. Gezien het feit dat er op dit moment 7,7 miljoen auto's in Nederland rondrijden een nogal bescheiden cijfer. Ook het onderzoek van Eerdmans vergelijkt de situatie van Nederland met Zwitserland. Ze zijn van mening dat de groei van autodelen in Amsterdam met factor 1,5 haalbaar zou zijn (Eerdmans et al 2006;14). Omdat er kennelijk een sterke verband tussen inkomen en autobezit bestaat moet ook rekening met de economische ontwikkeling gehouden worden. Een verslechtering van de economische situatie zou met zich kunnen meebrengen dat meer mensen in financiële moeilijkheden terechtkomen en gedwongen zijn hun auto te verkopen, wat tegelijkertijd kan betekenen dat meer mensen gaan autodelen. Een ander factor is de olieprijs. Bij een aanhoudend hoge olieprijs zou dat ertoe leiden dat meer mensen van een eigen auto afzien en meer gebruik van OV zouden maken. Autodelen zou daarbij een aanvullende rol kunnen spelen. Conclusie Bandbreedte De vraag in hoeverre autobezit door autodelen wordt beïnvloedt wordt in alle onderzoeken over autodelen zowel in Nederland als in het buitenland uitvoerig behandeld. De onderzoeken verschillen niet alleen ten opzichte van omvang maar ook wat betreft de opzet wat wederom invloed heeft op de uitkomsten. Daarnaast zijn er ook verschillen in de loop van de tijd te constateren. Afgezien van het onderzoek van Katzev konden alle onderzoekers een significante verband tussen autodelen en autobezit constateren. Het percentage autoreductie als gevolg van autodelen varieert van 4,7 % tot 27 %.
19
Methodologie De onderzoeken hanteren uiteenlopende aanpakken, waarbij sommige onderzoeken een eenvoudig causaal model hanteren, waarbij geen rekening gehouden wordt met de externe effecten. Daardoor lijkt de significantie behoorlijk groot. Onderzoeken met een gedifferentieerd model, die een bredere causaliteit handhaven konden een kleinere verband meten. Uitspraken over het mogelijke effect van autodelen op het autobezit zijn zeer gevarieerd. In de jaren '90 was men nogal enthousiast en werden gigantische groeicijfers voor autodelen voorspelt. Inmiddels is de groei echter in Nederland gestagneerd en zijn de prognoses conservatiever. Een andere beperktheid van de onderzoeken is dat het effect per definitie lastig is te onderzoeken, omdat het een langdurige effect is. Mobilitieitsgedrag veranderd niet zo snel, daarom zou het effect alleen met vertraging gemeten kunnen worden. De afgelopen jaren hebben laten zien dat met behulp van nieuwe technologieën (GPS, elektronische passen) de kwaliteit van autodelen verbeterd is, wat weer implicaties voor het effect op het autobezit heeft. Inhoudelijke verklaring De grote inhoudelijke diversiteit van onderzoeken laat zien dat autodelen context-‐afhankelijk is. Zoals te zien in het onderzoek van Shasheen zijn er enorme verschillen tussen landen. Landen met goede OV voorzieningen doen het beter dan landen met slechte OV voorzieningen. Om uiteindelijk een betrouwbare uitspraak over het effect te doen, moet tevens rekening gehouden worden met het aandeel inactieven. Buitendien verschilt het aanbod van autodelen behoorlijk zowel kwalitatief als kwantitatief. Er bij komt, dat de onderzoeken verschillende modellen van autodelen gebruikten. Oudere autodeel-‐concepten lijken omslachtig en minder gebruikersvriendelijk, dan flexibele autodeel-‐concepten, die tegenwoordig steeds meer opkomen. Afsluitend moet erop gewezen worden dat de directe causale samenhang betwistbaar is. In de meeste onderzoeken wordt namelijk niet expliciet nagegaan of autodelen de voornaamste reden was om de eigen auto te verkopen. Samenvattend kan geconcludeerd worden, dat autodelen tot substantieel minder auto’s kan leiden.
20
5 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op het autogebruik? Zoals de voorafgaande deelvraag zal de literatuur empirische onderzoeken betreffen, die op steekproeven van autodelers zijn gebaseerd. Doorgaans wordt het autogebruik of in afgelegde afstand of in frequentie van het autogebruik geoperationaliseerd. Vanwege het gebrek aan onderzoek over elektrisch autodelen dient deze vraag met behulp van literatuur over autodelen beantwoord te worden. Het wordt verondersteld dat elektrisch vervoer geen wezenlijke invloed op het autogebruik van autodelers heeft. Aan de hand van het volgende causale model zal de invloed van autodelen op het transportgedrag van autodelers worden gemeten.
Figuur 3 Bron: bewerking volgens BfE 2006
Het model is ontleend aan het onderzoek van Haefeli et al in 2006. Er wordt rekening gehouden met externe effecten, omdat ook andere factoren, los van de autodeel-‐lidmaatschap een rol kunnen spelen op het autogebruik (zoals veranderde gezinssamenstelling, baan, woonplaats etc). Overzicht literatuur De meeste onderzoeken operationaliseren autogebruik als het aantal jaarlijkse kilometers met een auto. Problematisch is echter dat nauwkeurige data met betrekking tot auto-‐kilometrage ontbreekt en men grove schattingen moet maken, wat de betrouwbaarheid negatief kan beïnvloeden. Als alternatief wordt om die reden soms ook de frequentie van autoritten per week onderzocht (RVW 1997 Firnkorn 2011) of men kiest voor een kwalitatieve benadering om bijvoorbeeld na te gaan of de frequentie toe of juist afgenomen is (TCRP 2005;127).
21
In principe zijn er drie methoden om het effect te meten: -‐ in het eerste model wordt het huidige autogebruik van autodelers van een groep vergeleken met het voormalige autogebruik voordat de ondervraagde lid werd (Muheim 1998). De beperking van deze aanpak is dat de respondenten geen exacte antwoord voor het gemiddelde kilometrage kunnen geven. Het voordeel is dat dezelfde groep wordt ondervraagd. -‐ De tweede methode om het effecten in kaart te brengen maakt gebruik van een control group ofwel referentiegroep (RVW 1997 BfE 2006). Hierbij wordt veronderstelt dat het autogebruik van de autodelers zonder autodelen vergelijkbaar met het gemiddelde autogebruik zou zijn. Problematisch is echter dat de autodelers niet de gemiddelde rijder vertegenwoordigen. Opvallend is dat de gemiddelde autodeler mannelijk is, hoog opgeleid, een bovengemiddeld inkomen en een milieubewuste levensstijl heeft. -‐ Verder kan het vraagstuk ook op een andere manier worden aangepakt zoals het in het onderzoek van Haefeli et al: de respondenten, autodelers in Switzerland werden gevraagd hoe de mobiliteit zonder autodelen zou eruit zien. Met deze hypothetische vraag, wordt geprobeerd na te gaan welke invloed autodelen op de mobiliteit heeft. Actuele impact In het onderzoek van Meijkamp wordt erop gewezen, dat het autogebruik binnen de autodelers niet homogeen is. Daarom is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen substituters, instappers (voorheen geen auto) en tweede auto-‐rijders. Uit het onderzoek bleek dat gemiddeld de kilometrage van autodelers met 33 % afneemt. Deze verschillen doen zich echter vooral voor bij diegene die de auto vervangen (-‐65%). Daarentegen neemt het autogebruik bij tweede autorijders juist toe (+ 3%). Firnkorn voegt aan deze differentiatie nog toe, dat ook onderscheid tussen actieven en inactieven autodelers moet worden gemaakt, omdat de gebruikspatronen zeer uiteenlopend zijn. Het onderzoek van Eerdmans et al. komt tot dezelfde conclusie: het totale autogebruik neemt met gemiddeld 12 % af, maar binnen de groepen zijn enorme verschillen, waarbij het gebruik van voormalige autolozen toeneemt. Bij de evaluatie van het autogebruik van autodelers komt er een belangrijke aspect bij: er mag niet alleen het autogebruik van de eigen en de deelauto met elkaar vergeleken worden, maar ook het gebruik van een auto van vrienden en familieleden. Wilke neemt aan, dat autodelers zonder eigen auto het grootste deel van de kilometrage met de deelauto afleggen (85 %). De rest van de ritten worden met een auto van vrienden/familie gedaan. Voor autodelers met eigen auto wordt aangenomen dat maar 15 % van de ritten met de deelauto plaatsvinden en de rest met de eigen auto (Wilke 2007;131). Op grond van de grote divergentie van gebruikersprofielen is het daarom uiterst lastig de effecten in kaart te brengen. Dit wordt duidelijk als de jaarlijkse kilometrage van deelauto's onderzocht wordt. Het grootste aandeel met een kilometrage van 1.500 tot 5000 km wordt van rond 20 % van de autodelers gemaakt. Het grootste aandeel (60%) van de autodelers rijdt echter maar tussen 100 en 750 km per jaar (Wilke 2007;46). Daarnaast zijn er ook zakelijke klanten die juist buitengewoon veel rijden. De uiteenlopende resultaten van de jaarlijkse auto-‐kilometrage kunnen ook deels met het aandeel inactieven worden verklaard.
22
Verschillende onderzoekers konden bewijzen dat de jaarlijkse kilometrage van autodelers met de tijd afneemt (Wilke 2007;47 , Muheim 1998;102). In verband met dit effect is er ook sprake van een zogenoemde "leercurve". Wilke heeft aangetoond, dat de jaarlijkse kilometrage met deelauto's in het tweede jaar met 31 % is gedaald (Wilke 2007;47). Dat wordt met het feit verklaard, dat de gebruikers een rationale strategie ontwikkelen om het auto bewuster te gebruiken, vanwege de tariefstructuur, maar daarnaast ook omdat hij/zij bewuster wordt van andere transportmogelijkheden, wat in de vakliteratuur ook aangeduid wordt met het term modal shift. Volgens Muheim wordt de gebruiker gesensibiliseerd voor de kosten die per rit worden veroorzaakt. Een soortgelijke trend kan geconstateerd worden bij gebruikers van mobiele telefoons. Een flat-rate bemoedigt de consument aan juist veel te bellen, daarentegen bellen mensen met een minuten-‐ tarief minder lang en vaak op grond van het tariefsysteem. Dat brengt met zich mee dat autodelers telkens een bewuste kostenafweging maken voor een verplaatsing en eerder geneigd zouden zijn met fiets/trein/OV of lopend naar een bestemming te komen. Autobezitters overwegen OV-‐gebruik vaak niet eens omdat ongeacht het gebruik voor het auto betaald moet worden (Eerdmans et al. 2006;21). Als de auto niet meer het default mode is, worden kosten, reistijd en comfort van elk transportmiddel overwogen voor een verplaatsing (TCRP 2005;116). Omdat lopen of fietsen de goedkoopste manieren van voortbeweging zijn neemt het autogebruik af. Anders dan de bevindingen uit Europese onderzoeken, bleek uit onderzoek in Portland, VS, geen vermindering van de jaarlijkse kilometrage van autodelers voor te komen (Katzev 2003;79). Het was echter een kleinschalige onderzoek (n=120) en het is twijfelachtig of deze bevindingen generaliseerbaar zijn. Een volledig andere beeld kan in Europa geschetst worden: Uit het onderzoek van Muheim bleek dat gebruikers (met auto) hun jaarlijkse auto-‐kilometrage van 9.300 km naar 2.600 km verminderen (-‐ 83 %). Mensen die voor het eerst gemotoriseerd waren legden 300 km meer met het auto af (Muheim 1998;87). Een recentelijke onderzoek uit Zwitserland kon deze trend bevestigen: Het onderzoek van Haefeli legde de nadruk op het totale aantal afgelegde kilometrage van 520 huishoudens die meededen aan autodelen. Gevraagd werden de deelnemers hoe het transportgedrag zonder autodelen eruit zou zien. Vier mogelijk denkbare uitkomsten worden aangegeven: -‐
de reis zou niet hebben plaatsgevonden
-‐
de reis zou met het OV worden gedaan
-‐
de reis zou met een auto van een vriend/familielid worden gedaan
-‐
zonder autodelen zou de respondent een eigen auto kopen
Als de mobiliteit van de respondenten met elkaar vergeleken wordt is er sprake van een vermindering van het autoverkeer. Met autodelen bedraagt het aandeel autoverplaatsingen 18 % zonder autodelen zou het 26 % bedragen. Rond driekwart van de respondenten zouden geen auto auto aanschaffen en gemiddeld vaker in plaats van een deelauto het OV gebruiken. De rest zou in het geval zonder autodelen wel een auto kopen en beduidend minder het OV gebruiken ten opzicht van de andere groep. Opvallend aan het onderzoek was, dat het
23
leeuwendeel van de verplaatsingen met het OV worden gemaakt. Slechts een zevende van de verplaatsingen worden met de deelauto gemaakt. De auteurs wijzen echter ook op een andere aspect dat niet moet worden vergeten: volgens de analyse van ritten van autodeler bleken 13,5 % van de ritten niet gedaan worden als autodelen niet zou bestaan. Met andere woorden betekend dit, dat autodelen deels de mensen aanmoedigt de auto te gebruiken (BfE 2006;35). Dit effect wordt echter opgewogen tegen de positieve effecten van autodelen. Bovendien moet ook met de afstand van deelauto-‐parkeerplaatsen rekening gehouden worden. Katzev liet zien, dat de nabijheid bepalend is voor de frequentie van het deelautogebruik. Het bleek, dat hoe kleiner de loopafstand tot de deelauto was, hoe vaker ze werden gebruikt (Katzev 2003; 74). Er zijn echter ook kritische geluiden over autodelen: in het beleidsevaluatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat worden de resultaten over kilometerreductie betwijfelt. Volgens hun zijn de resultaten te uiteenlopend en het bewijs daarom aanvechtbaar (RVW 2003;16). Potentiële impact In deze paragraaf wordt ingegaan op de potentiële effecten van autodelen op autogebruik. Zoals uit het voorafgaande stuk blijkt, heeft autodelen een significante impact op het autogebruik. Om te onderzoeken in hoeverre dit effect kan worden versterkt is het noodzakelijk de factoren die de aantrekkelijkheid van autodelen bepalen te identificeren. Het transportinstituut UITP (UITP 2002) geeft vier aspecten aan, die voor autodelen beslissend zijn: -‐ toegankelijkheid: voor conventioneel autodelen houdt in dat er voldoende stations zijn, zodat de autodeler een auto dichtbij zijn huisdeur ter beschikking heeft. Verder moeten de auto's permanent beschikbaar zijn. Voor het flexibele autodelen wordt de toegankelijkheid vooral door de grootte van de vloot bepaald. Hoe meer deelauto's in het werkgebied opereren, hoe waarschijnlijker het is, dat een auto in de buurt beschikbaar is. Voor elektrisch autodelen is verder van belang dat er voldoende laadpunten zijn, om het auto dichtbij in de buurt te kunnen laden. -‐ betaalbaarheid. Om autodelen aantrekkelijker te maken ten opzichte van autobezit moet het economisch rendabeler worden. Inmiddels zijn de kosten voor veel autodelers de belangrijkste reden om lid te worden, zoals uit onderzoek van het DIVV blijkt: ruim 60 % van de ondervraagde autodelers is gaan autodelen vanwege de hoge kosten van een eigen auto (DIVV 2009;14). Het kan worden verondersteld dat een afname van de kosten voor autodelen meer mensen lid zouden worden. -‐ comfort: autodelen moet vooral eenvoudig zijn wat betreft het boeken en reserveren. Dankzij elektronische ehrkenning met een lidkaart hoeft de autosleutel nergens opgehaald worden, wat een duidelijke verbetering ten opzichte van vroeger is. Verder is het van belang dat het deelauto spontaan en altijd kan worden gebruikt, om met de eigen auto te kunnen concurreren. Verder wordt het comfort van autodelen gekenmerkt door het aanbod voertuigen. Het is een voordeel van autodelen, dat er verschillende soorten voertuigen kunnen worden gekozen.
24
-‐ betrouwbaarheid: uiteraard moet het systeem betrouwbaar zijn en probleemloos en soepel werken. Voor de batterijen van elektrische auto's houd in ,dat bijvoorbeeld bij vorst zij altijd werken, wat tegenwoordig nog niet gegarandeerd is. Ook het laadsysteem moet makkelijk te gebruiken zijn. Als bovengenoemde punten verbeterd worden, kan ervan uitgegaan worden dat elektrisch autodelen aantrekkelijker wordt in de toekomst. Ook marktanalisten gaan uit van een sterke toename van autodelen op grond van de voordelen die autodelen biedt. Bovendien zal door de stijgende olieprijs autodelen aan attractiviteit winnen. Zo zien de analisten van Frost & Sullivan een vertienvoudiging van het aantal leden in de VS en Canada tot 2016. Volgens hun prognose zullen er 72,000 deelauto's in 2016 in Noord-‐Amerika rond rijden (2009: 10.000), daarvan zal 10 % elektrisch rijden (Frost & Sullivan 2010;19). Conclusie Bandbreedte Hoewel de effecten op het autogebruik uiteenlopend zijn en afhankelijk zijn van het type gebruiker (substituter, instapper, tweede auto-‐rijder), kan in het algemeen geconstateerd worden dat het gebruik in Europa afneemt. De sterkte van het gemeten effect is echter zeer gevarieerd: van 12 % (Firnkorn 2011), 33% (Meijkamp 1998) tot 83 % (Muheim 1997). Voor nadere analyse moet rekening gehouden worden met de type gebruiker. Methodologie Grofweg kunnen drie verschillende aanpakken worden onderscheiden: in het eerste model wordt het transportgedrag van autodelers voor en na autodelen met elkaar vergeleken. Problematisch is, dat de tijdperiode te groot kan zijn om betrouwbare gegevens te verkrijgen. In het tweede model wordt het autogebruik van autodelers vergeleken met het autogebruik van de gemiddelde autorijder die als referentiegroep fungeert. Andere onderzoeken proberen met behulp van een hypothetische vraag hoe het autogebruik zonder autodelen van autodelers eruit zou zien, het effect in kaart te brengen (BfE 2006). Doorgaans wort het autogebruik in gereden km of frequentie geoperationaliseerd om de verandering te meten. Inhoudelijke verklaring Uit bijna alle onderzoeken bleek, dat autodelen substantieel tot een reductie van de gereden autokilometers leidt. De uitkomst is echter sterk afhankelijk van de groep autodelers, omdat er geen sprake is van een homogene gebruikersgroep. Logischerwijs daalt vooral bij substituters het autogebruik. Verder wordt door het aandeel inactieven het beeld vertekend, en moet om die reden gedifferentieerd worden tussen actieven en inactieven. De effecten worden verder gekenmerkt door de kwaliteit van autodelen. In stedelijke gebieden met een dicht net van stations is zijn er evenredig veel autodeler’s dan in landelijke gebieden.
25
De meeste onderzoeken concluderen dat autodelen tot een bewuster autogebruik leidt. Bovendien zou het gebruik met de tijd afnemen („leercurve“). Maar op grond van externe factoren (persoonlijke kenmerken) kan het effect van autodelen op autogebruik moeilijk gemeten worden. Toch wordt aangenomen dat autodelen het autogebruik in het algemeen vermindert. Hiermee wordt verklaard dat autodelers de auto bewuster gebruiken in verband met de rijkosten voor autodelen. De toekomstige effecten zijn in sterke mate afhankelijk van de groei van autodelen. Hoe dichter het stationsnet, of bij flexibel autodelen de grootte van de wagenpark (beschikbaarheid), hoe aantrekkelijker autodelen wordt. Er kan verwacht worden dat het autogebruik verder zal dalen naarmate het aanbod van autodeelbedrijven zal toenemen.
26
6 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op andere vervoermiddelen? Inleiding Mobiliteit wordt in de praktijk gekenmerkt door een combinatie van verschillende vervoermiddelen. Naast de auto spelen het OV en de fiets in Nederland een belangrijke rol. Een fundamentele verandering in het transportgedrag (terugdringen van autobezit en autogebruik) zou voor de andere vervoermiddelen niet zonder gevolgen blijven. Daarom moet in dit hoofdstuk nagegaan worden, in hoeverre de fiets en het OV door elektrisch autodelen wordt beïnvloedt. Overzicht literatuur In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde multimodale en de monomodale mobiliteit (Nobis 2006;9). Onder monomodale mobiliteit wordt het gebruik van een vervoermiddel in dit geval de auto verstaan. Vooral autobezitters blijken uitsluitend de auto te gebruiken ook vanwege de hoge aanschafkosten. Bij autodelers is het beeld anders: omdat het auto niet het voor de hand liggende vervoermiddel is worden kosten, reistijd en comfort tegen elkaar afgewogen (multimodale mobiliteit). In bijna alle onderzoeken wordt een significante correlatie tussen autodelen en OV-‐gebruik vastgesteld (Nobis 2006, DIVV 2009, RVW 1997, Muheim 1998). Om het effect te meten wordt doorgaans een voor-‐na vergelijking toegepast. Er mag echter niet vergeten worden dat al op het moment van toetreden autodelers vaker gebruik maken van het OV, wat met de milieubewuste houding van autodelers verklaard wordt (Muheim 1998;97). Andere onderzoekers wijzen op de methodologische beperkingen van een soortgelijk onderzoek, omdat het menselijke geheugen niet in staat is het transportgedrag van jaren geleden nauwkeurig aan te geven (Loose 2010;83). Daarbij komt, dat de voorwaarden (bijvoorbeeld gezinssamenstelling, maar ook externe factoren zoals een veranderd aanbod van vervoermiddelen) in de loop der tijd kunnen veranderen. In de onderzoeken die in Noord-‐Amerika werden gedaan wordt er nauwelijks ingegaan op de impact op OV, vanwege het gebrek aan een omvattend en fijnmazig trein-‐ en busnetwerk. Vandaar is deze deelvraag beperkt op de onderzoeken die in Europa werden gedaan. Actuele impact De daadwerkelijke effecten van autodelen worden doorgaans op twee verschillende manieren geoperationaliseerd. De eerste methode onderzoekt de afgelegde kilometers met de betreffende vervoersmiddelen met en zonder autodelen. De tweede methode is gericht op de frequentie van vervoermiddelen, waarin de dagelijkse of wekelijkse verplaatsingen met het betreffende vervoersmiddel zijn opgenomen. De resultaten met betrekking tot andere vervoersmiddelen zijn tamelijk uiteenlopend. Zo kon in het onderzoek in Amsterdam geen verandering vastgesteld worden (DIVV 2009; 21). Uit onderzoek uit de jaren
27
'90 bleek echter dat het gebruik van zowel de fiets (+5 %) als het OV (+ 7 %) toenam (RVW 1997;29). Deze bevindingen zijn ook in lijn met het onderzoek van Lightfood, die ook een flinke toename (+18 %) van het busgebruik onder autodelers kon vaststellen (Lightfood 1997;12). Andere onderzoeken hebben zelfs sterkere toenamen kunnen meten: een analyse van het aantal ritten leverde het volgende resultaat op: het fietsgebruik steeg met 14 %, treingebruik met 36 % en busgebruik met 10 % (Meijkamp 1998;10). In het onderzoek van Muheim werd het OV gebruik van autodelers voor en na toetreden onderzocht. Opmerkelijk is, dat de autodelers al voor toetreden vaker het OV gebruiken, wat met de milieubewuste houding van de meeste autodelers wordt verklaard. Zoals te verwachten is het gebruik van OV aanzienlijk gestegen. Om het effect te meten heeft Muheim ervoor gekozen, de uitgaven voor OV abonnementen te onderzoeken, wat een indicatie voor de frequentie van het OV gebruik is. Uit het onderzoek bleek dat de omzet met 12 % groeide (Muheim 1998;94). Deze bevindingen zijn in lijn met de uitkomsten van Haefeli et al. Voor het hypothetisch geval dat autodelen niet zou bestaan zouden autodelers vaker met de eigen auto gaan en 12 % minder vaak het OV gebruiken (BfE 2006;39). Een recentelijke onderzoek in Amsterdam bevestigt deze trend: 85 % van de autodelers gebruiken regelmatig het OV; beduidend meer dan gemiddeld (NetPanel 2005;14). Dat is op zich niet verbazend, omdat autodelers in hoge mate op andere vervoermiddelen aangewezen zijn. De impact op het fietsgebruik is daarentegen niet uitgebreid onderzocht. Alleen wordt vastgesteld, dat bij korte afstanden eerder de fiets wordt gebruikt (RVW 2003;16). Het kan verondersteld worden dat de invloed op de fiets beperkt is, omdat de fiets voornamelijk voor korte afstanden wordt gebruikt, waartegen de auto voor langere afstanden in aanmerking komt. Potentiële impact Het potentieel effect op andere vervoersmiddelen is gebaseerd op bepaalde aannames. Een voorwaarde is de aanwezigheid van een functionerend OV. In landen waar het OV te wensen over laat is autodelen van daar minder aantrekkelijk. Aan de andere kant doen landen het beter, waar een uitgebreid OV netwerk bestaat, zoals in Zwitserland. Daarnaast moeten er uiteraard ook voldoende deelauto's beschikbaar zijn. Hoe groter het aanbod hoe eerder mensen geneigd zijn over te stappen. Het rapport van de UITP onderstreept het belang OV en autodelen met elkaar te verbinden. In hun optiek is dat de sleutel tot succes (UITP 2002). Verder kan veronderstelt worden dat een uitgebreid scenario autodelen het gebruik van andere vervoersmiddelen zou bevorderen. In Duitsland is de Deutsche Bahn (DB) volgens persberichten van plan met verschillende autodeel-‐bedrijven samen te werken (Manager Magazin 5.5.2012). Doel is een grootschalig aanbod van deelauto's in grotere steden om treinreisigers een betere service te leveren. Dit laat zien dat een multimodale aanpak in de toekomst van de betrokken actoren als het meest veelbelovende zakenmodel wordt gezien.
28
De vraag in hoeverre autodelen een concurrentie voor de fiets en OV is kan uiteindelijk niet met behulp van de bestaande literatuur worden beantwoord, omdat dit aspect nog niet onderzocht werd. Er kan wel worden verwacht dat met de opkomst van het flexibele autodelen dit vraagstuk meer aandacht krijgt. Een vergelijking van de rijkskosten in Amsterdam laat zien dat autodelen niet per se duurder is dan het OV: •
1 uurs wegwerpkaartjes GVB: € 2,70
•
10 minuten rit met car2go: € 2,90 (29 cent per minuut)
Deze vergelijking geldt echter alleen voor incidentele gebruikers van het OV. Met een abonnement is het OV duidelijk goedkoper. Mogelijkerwijs kan het flexibele autodelen tot een nieuwe concurrent voor het OV worden. Denkbaar is ook, dat mensen bij slecht weer in plaats van de fiets vaker de deelauto zouden gebruiken. Juist voor mensen zonder auto wordt autodelen bij stijgende OV prijzen een interessante alternatief. Om deze ongewenste neveneffecten in kaart te brengen is echter meer onderzoek nodig. Conclusie Bandbreedte Autodelen wordt van de meeste onderzoekers als een aanvullend vervoermiddel naast het OV en fiets gezien. Alle onderzoekers constateren een positieve samenhang tussen autodelen en gebruik van OV en fiets. De resultaten lopen echter behoorlijk uiteen. In sommige rapporten is er sprake van een lichte stijging van het OV gebruik , andere onderzoeken konden een sterke toename meten. Zo bleek uit het onderzoek van het Rijkswaterstaat, dat het OV gebruik met 7% (RVW 1997) toenaam, waartegen het OV gebruik van Zwitserse met 12 % zou toenemen (BfE 2006). Methodologie Om de effecten te meten wordt de frequentie, de afgelegde kilometrage of de uitgaven voor OV gemeten. Het ontbreken van nauwkeurige data over het reisgedrag maakt het lastig de effecten kwantitatief te meten. De uitgaven voor OV zijn wel een indicatie voor veel reizigers, maar geven niet weer in hoeverre het transportgedrag daadwerkelijk is veranderd. Inhoudelijke verklaring De gemiddelde autodeler heeft affiniteit met OV. Bijna alle onderzoeken konden een significant verband tussen autodelen en OV gebruik vast stellen. Het wordt verklaard door het feit dat OV ten opzichte van autodelen goedkoper is. Zoals in de voorafgaande hoofdstuk leid autodelen tot een bewustere omgang met het auto en een rationale afweging tussen de verschillende vervoermiddelen. Bovendien wordt het belang autodelen en het OV beter met elkaar te combineren onderstreept. De meeste reiskilometers van autodelers worden met het OV afgelegd en niet met de auto. Autodelen is dus een aanvulling op het OV en niet vice versa. Toch moet erop gewezen worden dat autodelen mogelijkerwijs een concurrentie voor de fiets en OV zou kunnen zijn.
29
7 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de openbare ruimte? Inleiding Autodelen wordt van beleidsmakers als een maatregel gezien om het aantal auto's in steden te verminderen en daardoor een van de dringendste problemen, de parkeerproblematiek te mitigeren. Naast de uitstoot en het lawaai wordt het ruimtebeslag door auto's als een van de dringendste milieuproblemen van steden gezien. Deze vraag is gericht op de effecten van autodelen op de openbare ruimte. Concreet zal nagegaan worden hoeveel parkeerplaatsen als gevolg van autodelen vrijkomen. Dit vraagstuk is daarom nauw verbonden met de effecten op het autobezit. Bovendien moeten de ruimtelijke implicaties van elektrisch vervoer onderzocht worden. Daarmee wordt vooral de inrichting van een laadinfrastructuur voor elektrisch rijden bedoeld. Overzicht literatuur Al in de eerste onderzoeken over autodelen werd op het belang van ruimtebesparing als gevolg van autodelen gewezen. Het ruimtebeslag wordt meestal in parkeerplaatsen geoperationaliseerd, gezien het feit dat het auto gemiddeld 23 uur geparkeerd staat (Shasheen 1998;35). Het ruimtelijke aspect van autodelen wordt echter in de meeste onderzoeken niet afzonderlijk behandeld omdat het een direct gevolg van het autobezit is. Minder benodigde parkeerplaatsen wordt doorgaans als een positieve neveneffect als gevolg van afnemende autobezit gezien. Daarentegen zijn beleidsmakers van de gemeente zeer geïnteresseerd in de gevolgen voor het parkeerbeleid. Zo werden in opdracht van de gemeente Amsterdam in de afgelopen jaren verschillende onderzoeken naar autodelen met het oog op het parkeerbeleid gedaan (DIVV 2009 Netpanel 2005). Actuele impact Voor deze vraag is het van belang na te gaan hoeveel auto's vervangen worden door een deelauto. Uitsluitend de 'substituters' komen dus in aanmerking waarbij ook de autodelers die hun tweede of derde auto weg doen moeten worden meegenomen. In het model van Eerdmans vervangt een deelauto gemiddeld 3,14 auto's. Amsterdam telt tegenwoordig zo'n 1.100 deelauto's wat neerkomt op 0,5 % van het totale aantal auto's (220.000). Als bovengenoemde model wordt gebruikt, komt dat neer op een autovermindering van ongeveer 3.450 auto's. Maar uiteraard moet het aantal deelauto's ook meegenomen worden, om de totale ruimtebesparing in kaart te brengen: 3.450 -‐ 1.100 = 2.350. Om deze getal aanschouwelijk te maken kan ook gekeken worden hoeveel auto's gemiddeld in Amsterdam aan een rak (een grachtendeel tussen twee bruggen) staan: per zijde staan rond 35 auto's, of 70 in totaal. Theoretisch zouden dus door autodelen 33,5 rak aan parkeerplaatsen vrijkomen (Eerdmans
30
2006;17). Andere onderzoekers zijn van mening dat er meer auto's kunnen worden vervangen. Katzev redeneert dat er 5 tot 6 auto's per deelauto worden vervangen (Katzev 2003;84). Andere experts gaan zelfs van een hogere aantal te vervangende auto's per deelauto uit. Loose en Nobis schatten dat minimaal 4 tot 8 auto's vervangen zullen worden. Dat houd echter ook in dat parkeerplekken voor de deelauto's worden aangelegd. Een andere indicatie voor de ruimtelijke effecten van autodelen zijn de parkeervergunningen. Voor het autodelen bedroeg het aandeel vergunninghouders 58 %. Het percentage is naar 53 gedaald en geeft aan dat autodelen tot een vermindering van parkeerplaatsen bijdraagt (DIVV 2009;24). Firnkorn voegt toe dat deelauto's gemiddeld kleiner zijn en daardoor minder ruimte in beslag nemen. Een smart is met 2,7m veel kleiner dan een gemiddelde auto (4,7m). Uit hun onderzoek blijkt, dat in Ulm elke deelauto 2,3-‐10,3 auto's vervangt. De grote spreiding laat zien, dat het onmogelijk is een generaliseerbare ratio aan te geven (Firnkorn 2011). Een andere aspect waarmee beleidsmakers rekening moeten houden, is de aanleg van autodeel-‐ parkeerplaatsen. Deze zijn uitsluitend bedoeld voor autodelers, wat tegelijkertijd betekend dat de parkeerdrukte voor niet-‐autodelers in de betreffende wijken verhoogt wordt (Interview Kuik). Om te kijken hoe de bewoners staan tegenover een uitbreiding van het aantal autodeel-‐parkeerplaatsen werd een enquete onder Amsterdammers (zowel autodelers als potentiële autodelers) gehouden. Daaruit blijkt dat meer dan de helft positief tegenover meer autodeel-‐parkeerplaatsen is ingesteld (Netpanel 2005; 38). In de debat over parkeerdrukte worden soms parkeergarages als oplossing gezien, om de auto's van de straat te verwijderen en op geslaagde voorbeelden gewezen. Planologen en beleidsmakers kunnen echter niet ontkennen dat parkeergarages zeer kostbaar zijn, zeker in Amsterdam waar een parkeerplaats in een garage rond 50.000 € kost (interview Kuik).
31
Figuur 4 Standplaatsen deelauto’s in Amsterdam Bron: DIVV, Amsterdam
Infrastructuur In de meeste steden is elektrisch vervoer nog een randverschijnsel. Amsterdam heeft als een van de weinige steden in Europa voor een uitrol van elektrisch rijden gekozen en geldt daarom ook als koploper op het gebied van elektrisch rijden. Dat houd in dat er fors geïnvesteerd moet worden in de infrastructuur. Per laadpunt lopen de kosten inclusief installatie op tot 10.000 € (Interview v.d. Giessen). De meest gebruikelijke laadpalen hebben twee stopcontacten om twee auto's tegelijkertijd op te laden. De laadpaal zelf neemt niet veel ruimte in beslag, maar is toch duidelijk zichtbaar in het straatbeeld, wat wel bekritiseerd wordt .
Nadeel van laadpalen is dat zij niet overal gerealiseerd kunnen worden vanwege fysieke beperkingen en het openbare ruimte beperken. Voor het bedrijf car2go, wat inmiddels 100.000 klanten en 4.000 deelauto's wereldwijd telt, was de aanwezigheid van een functionerend laadnet een van de belangrijkste reden om Amsterdam als eerste stad voor een tuinproef te kiezen en de stad Amsterdam met hun aanbod te benaderen (Interview v.d. Giessen). Tegenwoordig zijn er ruim 150 openbare laadpalen oftewel 300 laadpunten in de stad gerealiseerd. Op de korte termijn zullen er nog 50 punten bij komen. Bij een oppervlakte van 219 km2 komt dat neer op ruim een laadstation per km2. Alleen zijn de laadstations niet helemaal gelijkmatig verspreid, wat onder andere met de bebouwing en bevolkingsdichtheid te maken heeft. Naast Amsterdam heeft car2go ook in San Diego, VS en Ulm, Duitsland een elektrische autodeel-‐vloot gelanceerd. In San Diego staan er in totaal 261 openbare laadpunten in de stad. Het laat zien, dat een functionerend en fijnmazig laadgrids noodzakelijk is, om met een elektrische vloot aan de slag te kunnen
32
gaan. Momenteel zijn er echter weinig steden die de benodigde maatregelen nemen om een laadinfrastructuur dat aan de eisen voldoet neer te zetten. Potentiële impact Om de potentiële ruimtelijke gevolgen van elektrisch autodelen te onderzoeken moet onderscheiden
worden
tussen
het
stationsgebaseerde model en het flexibele model van autodelen(IÖW 2011). Voor het eerste geval moet het aantal autodeel-‐ parkeerplaatsen
groeien,
als
een
uitbreiding van autodelen bereikt wil beeld 1 laadpaal met EV in Amsterdam
worden. Daarentegen hoeven voor flexibel autodelen geen vaste parkeerplekken
worden aangelegd. In tegendeel: in theorie zullen naarmate autodelen groeit meer en meer parkeerplaatsen overbodig worden door de afname van het autobezit. Dat ligt echter ook aan het parkeerbeleid van de stad: Amsterdam heeft met het bedrijf car2go een overeenkomst gesloten, dat hun deelauto's met een speciale parkeerverguuning (jaarlijks € 600 per deelauto) op reguliere parkeerplaatsen mogen parkeren om elektrisch rijden te stimuleren (Interview v.d. Giessen). Om het potentieel effect van autodelen te evalueren worden steekproef-‐respondenten gevraagd over de toekomst. In het onderzoek naar autodelen in Ulm van Firnkorn werden de respondenten gevraagd, of ze afzien van een autokoop en of ze bereid zouden zijn hun auto weg te doen als autodelen permanent zou worden aangeboden. Dat leverde het resultaat op, dat maximaal 19,2 auto's per deelauto worden vervangen (Firnkorn 2011). Het moet echter worden opgemerkt dat het een hypothetische vraag was. Of mensen daadwerkelijk bereid zijn van een eigen auto af te zien valt nog te bezien. Scenario voor Amsterdam Om de mogelijke effecten aanschouwelijk te maken kan aan de hand van een voorbeeld de impact geschat worden. Het huidige percentage deelauto's bedraagt ongeveer 0,5 %. Stel, dat het aandeel fors zou stijgen dan zouden ook naar verwachting de effecten lineair stijgen. Voor het geval dat er 11.000 deelauto's zouden rondrijden oftewel 5 % van het totale aantal auto's , zou dat volgens Eerdmans model zo'n 23.500 auto's reduceren (11.000 * 3,15 -‐11.000). Het merendeel (85 %) van de auto's wordt op straat geparkeerd. Tegenwoordig
33
wordt daardoor in Amsterdam 165 hectare door geparkeerde auto's in beslag genomen. Als we uitgaan van een autovermindering van 23.000 zou dat rond 18 hectare aan ruimtebesparing opleveren. Infrastructuur Voor een brede acceptatie en aantrekkelijkheid van elektrisch vervoer is de beschikbaarheid van de laadinfrastructuur essentieel. In de praktijk moet een EV om de twee dagen opgeladen worden, daarom is een fijnmazig net noodzakelijk om elektrisch rijden voor het dagelijkse gebruik mogelijk te maken (NPE 2011;36). De ontbrekende infrastructuur wordt als een van de grootste belemmeringen gezien, om elektrisch rijden van de grond te krijgen. De uitrol van de laadinfrastructuur volgt in principe de aantallen auto's (interview v.d. Giessen). Alleen in focusgebieden zal de uitrol iets vooruit lopen (MVW 2011;12) Naarmate het aandeel elektrische auto's stijgt moet dus ook het aantal laadpunten groeien om te voldoen aan de toenemende vraag. Als richtlijn wordt per laadpunt 10 EVs gerekend. Andere criteria voor de inrichting van een laadinfrastructuur zijn de maximale radius en het aantal inwoners per laadstation (NPE 2011;41) Amsterdam is van plan tot 2014 het aantal laadpunten te verviervoudigen naar 1.000, bij een verwachte groei naar 10.000 elektrische auto's of 5% emissieloze kilometers in 2015 (gemeente Amsterdam 2011;309). Of deze cijfers realistisch zijn is onduidelijk. Momenteel komt elektrisch rijden voorlopig nog niet van de grond. Denkbaar is, dat de ambitieuze plannen van de gemeente wat betreft de infrastructuur moeten aangepast worden aan de marktrealiteit. Hierbij komt, dat de overheid vermoedelijk meer moet bezuinigen ook op prestigieuze projecten, zoals 'Amsterdam elektrisch' in tijden van economische crisis. Toch houden beleidsmakers vast aan het ultieme doel dat alle auto's in Amsterdam in 2040 volledig elektrisch moeten rijden (Interview v.d. Giessen). Hierbij stelt zich de vraag welk laadsysteem het meest kansrijk lijkt. Belangrijk is dat het systeem internationaal gestandaardiseerd (uniforme laadstekkers) wordt en normen worden ingevoerd. Op dit moment worden conductieve systemen meestal (met geleidende spoelen) gefavoriseerd, maar mogelijk kunnen in de toekomst auto's inductief (met spoelen) zonder contact kunnen worden opgeladen (Smokers 2010;6). Daarnaast zullen in toekomst snellaadsystemen in de praktijk toegepast worden. De hoge vermogen van snellaadstations zijn echter mogelijk een gevaar voor de levensduur van de batterijen. Meer inzicht is bovendien nodig over de optredende energieverliezen bij snelladen. Het voordeel is, dat de laadtijden behoorlijk dalen, waardoor het opladen van een lege batterij slechts een uur zou duren. De ANWB is momenteel bezig het netwerk binnen twee jaar naar 50 snellaadstations uit te breiden. De ambitie is in Nederland 10.000 laadstations uiterlijk in 2013 te installeren. Andere Europese landen zijn ook werkzaam om de benodigde infrastructuur te realiseren. De doelstelling in Duitsland bijvoorbeeld is het, in 2017 0,5 miljoen laadpunten en in 2020 0,9 miljoen laadpunten te realiseren (NPE 2011;37). Frankrijk wil zelfs tot 2020 2 miljoen laadpunten realiseren zowel openbare als privaat. Het daadwerkelijk benodigde aantal laadpunten is echter sterk afhankelijk van de ontwikkeling van EVs en moet
34
daarop aangepast worden. Conclusie Bandbreedte De ruimtelijke gevolgen van elektrisch autodelen heeft twee belangrijke aspecten. Door autodelen zal de parkeerdrukte afnemen als gevolg van een dalend autobezit. Het tweede aspect heeft betrekking tot de laadinfrastructuur. De gemeten effecten zijn zeer uiteenlopend. Voorzichtige schattingen gaanuit van een verhouding vervangende auto-‐deelauto van 3:1. In andere onderzoeken wordt een mogelijke ratio van 19:1 voor mogelijk gehouden. Wat betreft de laadinfrastructuur is het nog onduidelijk hoeveel laadpunten nodig zijn, wat in eerste instantie met het uitrol van EVs te maken heeft. Momenteel wordt ervan uitgegaan dat een verhouding van 10:1 voldoende is om EV's van laatstations te voorzien. Methodologie In de meerderheid van de onderzoeken wordt niet expliciet op de ruimtelijke gevolgen van autodelen ingegaan, omdat het direct te maken heeft met het autobezit. Het parkeervraagstuk is immers nauw verbonden met het autobezit en kan er direct van worden afgeleid. Meestal wordt daarbij onderzocht hoeveel auto's een deel auto kan vervangen. Deze modellen berusten echter op grove schattingen omdat niet met zekerheid geconstateerd kan worden hoeveel auto's uiteindelijk worden vervangen. Inhoudelijke verklaring Het effect van autodelen op het autobezit is een langdurig effect. Daardoor kan het daadwerkelijke effect niet met zekerheid vastgesteld worden en lopen de resultaten uiteen. Vast staat dat autodelen tot minder ruimtebeslag door parkerende auto's leidt. Om elektrisch autodelen mogelijk te maken is een uitgebreide infrastructuur van openbare laadstations een voorwaarde. Hoe meer elektrische auto's er zijn, hoee meer laadstations er moeten komen. Daarvoor te zorgen is de taak van de overheid, wat uiteraard forse investeringen eist.
35
8 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de luchtkwaliteit in steden? Inleiding Nadat de nadruk in de vorige hoofdstukken op autodelen lag, zullen in het vervolg de effecten van elektrische auto's centraal staan. In dit hoofdstuk zal de invloed van elektrisch autodelen op de luchtkwaliteit aan bod komen. De luchtkwaliteit kan op twee verschillende dimensies worden onderzocht, op globale of op lokale schaal. Omdat het onderzoek zich op effecten binnen steden richt wordt hier voornamelijk op de lokale effecten ingegaan. Overzicht literatuur Elektrisch rijden wordt door velen als onderdeel van de transitie naar duurzame mobiliteit gezien (Smokers 2010). Ook de overheden beschouwen de elektrificering van voertuigen als een middel om de broeikasgassen te verminderen (Skinner 2010). Vooral de klimaatverandering en niet zo zeer de urbane luchtverontreiniging zijn dan ook de drijvende kracht achter de opkomst van EVs. Toch wordt er vaak naar gewezen dat elektrische auto's aan een verbetering van de binnenstedelijke leefbaarheid kunnen bijdragen (MVW 2011;5). Daarnaast speelt het dreigende peak-oil scenario ook een rol onder beleidsmakers om EVs te bevorderen (Orsato 2012; 200). Luchtkwaliteit wordt doorgaans als de mate van afwezigheid van luchtvervuiling gedefinieerd. Om de luchtkwaliteit te bepalen wordt het gehalte aan schadelijke stoffen gemeten. De vervuilende emissies zijn naast PM10 (fijnstof) vooral stikoxiden (NOx), welke kwantitatief (hoeveelheid stoffen per kubieke meter) gemeten worden (Schroten 2011). CO2 is een broeikasgas en alleen schadelijk voor het klimaat en heeft op de stedelijke luchtkwalieit dus geen negatieve invloed (Bolech, TNO). CO2 valt dus buiten de beschouwing als de stedelijke luchtkwaliteit wordt onderzocht en geldt dus alleen maar voor de globale effecten. Om de effecten van elektrische auto's te evalueren wordt vaak voor een comparatieve opzet gekozen, waarbij de milieueffecten van conventionele auto's met elektrische auto's worden vergeleken (Brady 2011, Prud'homme 2010). Als indicatie voor de milieuvriendelijkheid voor auto's wordt enerzijds het gemiddelde verbruik per 100 km en anderzijds de CO2-‐uitstoten per km onderzocht (g/km). Vervuilde lucht heeft onder andere gezondheidseffecten voor de bewoners van steden. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt naar twee soorten gezondheidseffecten: -‐mortaliteit: ziekte door luchtverontreiniging die daadwerkelijk lijd tot vroegtijdig overlijden, uitgedrukt in sterftecijfers (YOLL = Years Of Life Lost en de daarbijbehorende VOLY= Value Of Life Year). -‐morbiditeit: er wordt onderscheiden tussen chronische en acute ziekten als gevolg van luchtverontreiniging. Het is een meer directe indicator voor de volksgezondheid (Dönszelmann 2008;33). Actuele impact
36
Voor Amsterdamse beleidsmakers was de luchtvervuiling aanleiding om het programma 'Amsterdam elektrisch' 2009 in het leven te roepen om de luchtkwaliteit binnen de stad te verbeteren. Naast de gezondheidseffecten, wat onder andere inhoud dat Amsterdammers een kortere levensverwachting hebben, spelden ook economische reden een rol om voor duurzame mobiliteit te kiezen. De nationale en Europese aangescherpte regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit maakt het noodzakelijk om te handelen. In plaats van restrictieve wetgeving (malus) wil men echter autorijders prikkelen in de vorm van subsidies (bonus),om elektrisch te gaan rijden (Interview v.d. Giessen). Uit onderstaande kaart valt aftelezen dat hoge fijnstofconcentratie als gevolg van autoverkeer vooral in stedelijke gebieden zich voortdoet. Hetzelfde geldt voor de concentratie van stikoxiden.
Figuur 5 Fijnstofconcentratie in Nederland in 2010 Bron: Concentratie-‐ en Despotiekaarten Nederland, RIVM Tegenwoordig rijden er ongeveer 3.000 elektrische auto's in Nederland rond. De voorspelde harde groei van elektrische auto's is tot nu toe echter niet ingetreden. Of Amsterdam de 10.000 elektrische auto's haalt die men zich tot doel in 2015 heeft gesteld is onzeker. De actuele ecologische effecten zijn dan ook minimaal en daarom verwaarloosbaar. De meeste onderzoeken richten zich om die reden op de toekomstige effecten, omdat men ervan uitgaat dat op den duur auto's elektrisch rijden. Toch zal er kort op de theoretische actuele effecten ongeacht hoe klein ze ook zijn worden ingegaan. Omdat elektrische auto's geen emissies uitstoten dragen deze niet bij aan de luchtvervuiling. De lokale luchtkwaliteit wordt daardoor verbeterd. Voor een omvattende ecologische balans moeten echter ook de
37
globale effecten in beschouwing genomen worden. In de literatuur wordt hier meestal tussen de well-to- wheel en de tank-to-wheel balans onderscheden. Bij de well-to-wheel balans worden dus ook de uitstoot bij de productie van energie (zowel stroomopwekking als oliewinning) meegenomen. Voor een tank-to-wheel balans worden alleen de uitstoot meegerekend, die door de auto geproduceerd worden. Omdat de energiewinning in het algemeen buiten stedelijke gebieden plaatsvind, is voor de binnenstedelijke CO2 balans een tank-to-wheel vergelijking van toepassing. In dit geval is het emissievrije elektrische auto schoner dan een gewone (nieuwe) auto, die gemiddeld 136 g/km uitstoot. Er moet echter worden opgemerkt dat zo'n vergelijking niet onproblematisch is om twee redenen: ten eerste hangt het brandstofverbruik samen met het bouwjaar. Daarom kan er geen sprake zijn van een homogene autovloot. En ten tweede zijn er grote verschillen wat betreft het prestatievermogen van motoren waarmee rekening gehouden moet worden. Dat kan opgelost worden door de auto's te classificeren naar grootte van verbrandingsmotoren (Brady 2011;189). Dat zelfde geldt ook voor EVs die niet alleen qua gewicht maar ook motor (EVs of PHEV bijvoorbeeld) verschillen. Om die reden worden in het onderzoek van Grünig de beschikbare modellen apart geanalyseerd (Grünig 2011). Bovendien wordt ook naar de actieradius gekeken, welke naast de prijs het bepalende criterium voor acceptatie onder consumenten blijkt te zijn. Voor een globale evaluatie van de effecten op luchtkwaliteit moeten ook de emissies bij de energieopwekking meegenomen worden (wheel-to-tank). In de meeste Europese landen wordt de elektriciteit door fossiele brandstoffen opgewekt, waarbij de CO2 balans tussen de energiedragers behoorlijk verschillen (Smokers 2010;4). Om een CO2 balans voor een EV op te stellen wordt daarom gekeken hoeveel kWh stroom een EV per 100 km verbruikt en vervolgens de CO2 emissies per kWh onderzocht. Een gemiddelde EV heeft een globale CO2 balans van ca. 100 g/km (VCÖ 2009 Barkenbus 2009;42). Daartegenover staat een CO2 balans van ca. 150 g/km van een ICEV.
Figuur 6
38
Bron: TNO 2009 Zo te zien kan een zuinige conventionele auto milieuvriendelijker zijn dan een EV die op kolenstroom rijdt (figuur 6). Groene stroom (zon-‐, wind-‐ en waterenergie) daarentegen wordt zonder emissies opgewekt, wat de CO2 balans van een EV verbeterd. Daarnaast is het ook gebruikelijk de jaarlijkse CO2 uitstoot van voertuigen met elkaar te vergelijken. Vooraf moet daarvoor de gemiddelde jaarlijkse kilometrage berekend worden en de CO2 emissies van een gemiddelde deelauto. Omdat deelauto's intensiever gebruikt worden hebben ze een buitengewoon grote kilometrage wat op 21.000 km wordt geschat (Muheim 1998;73). Uitgaand van de aanname dat een deelauto rond 155 g CO2/km uitstoot levert dat de volgende berekening op: 21 000 * 0,155 = 3 255 kg CO2 per jaar. Grofweg scheelt dat dus zo'n 3 ton CO2 per elektrisch deelauto op lokaal niveau. Hoewel elektrische auto's geen emissies produceren mag niet vergeten worden, dat door de slijtage van banden, remmen en wegdek wel schadelijk fijnstof ontstaat, dat de lucht vervuild en dus ook door elektrisch rijden in toekomst niet zal afnemen (Nagelhout 2009;24). Potentiële impact Om de toekomstige effecten op de luchtkwaliteit van elektrische auto's te evalueren wordt in vele onderzoeken gebruik gemaakt van verschillende scenario's om de marktpenetratie te voorspellen (Brady 2011 Kampman 2010). Er wordt verwacht dat de marktpenetratie van EVs de vorm van een S-‐curve zal hebben. Omdat de snelheid van de ontwikkeling echter moeilijk te verspellen is, worden uiteenlopende groeiscenario's voorspeld. Verwacht wordt in ieder geval dat na 2035 meer dan 90 % van de auto's uit EVs bestaat (figuur 7).
39
Figuur 7 Bron: Brady 2011 Op de korte termijn zal de reductie van emissies door elektrische auto's op bescheiden niveau blijven. In het meest waarschijnlijke model zullen volgens Brady slechts 10 % EVs weinig bijdragen aan de luchtverbetering gezien het feit dat nieuwe ICEVs nog zuiniger en schoner worden (Smokers). Ter vergelijking handhaaft Brady een BAU (Business As Usual) scenario zonder EVs om de mogelijke veranderingen in kaart te brengen. Afhankelijk van het aandeel EVs kan de CO2 uitstoot met 3 tot 10 % dalen, PM 10 met 8 tot 27% en NOx met 9 tot 26 % (Brady 2011;192). Op de middellange termijn wordt uitgegaan van 200.000 EVs tot 2020 in Nederland. In dit geval worden 50 ton NOx, 0,5 Mton CO2 en 10 ton fijnstof bespaard (MVW 2011;5). Het scheelt een miljoen vaten olie en maakt Nederland een stuk minder afhankelijk van de fossiele brandstoffen volgens het rapport. 5 jaar later zullen volgens de planning dan 1 miljoen elektrische auto's op de Nederlandse wegen rijden, wat een behoorlijk ambitieus plan is. Of dit wel in tijden van economische crisis te halen is blijft onzeker. Toch blijkt de opkomst van elektrische auto's niet meer te stoppen. Dankzij dalende batterijprijzen zal al in 2015 jaarlijks wereldwijd een half miljoen EVs geproduceerd worden (Roland Berger 2011). Om de stedelijke luchtkwaliteit te verbeteren bevelen experts aan het beleid in eerste instantie op veelrijders te richten. Onder veelrijders worden voertuigen verstaan, die meer dan 45 km per dag rijden en dus evenredig veel CO2 uitstoten. Naast taxi's en politieauto's worden expliciet deelauto's genoemd die in aanmerking komen voor elektrisch rijden, om een effectief en kansrijk milieubeleid te voeren (TNO 2009;38).
40
Conclusie Bandbreedte In het algemeen zijn de effecten van elektrisch rijden op de luchtkwaliteit positief, wat de leefbaarheid van steden ten goede komt. Onderscheidt moet er echter gemaakt worden tussen globale en lokale effecten. Op stedelijke gebieden hebben EVs ten opzichte van ICEVs het voordeel dat ze emissievrij rijden. Pas bij een significante toename van EVs zijn de effecten relevant. Maar ook EVs blijven fijnstof veroorzaken door slijtage van banden en wegdek. Methodologie De mate van luchtkwaliteit wordt door de aanwezigheid van schadelijke stoffen (NOx en PM10) bepaald. De milieuvriendelijkheid van auto's wordt daarom vooral door de uitstoot gekenmerkt. Als referentiemethode wordt normaliter de CO2 uitstoot in g/km gebruikt, wat echter alleen voor de globale evaluatie van belang is. Voor een globale evaluatie moeten ook de emissies van de stroomopwekking meegenomen worden. Voor een lokale evaluatie zijn deze echter niet relevant. Inhoudelijke verklaring De luchtverontreiniging door het autoverkeer wordt op drie niveaus beïnvloedt: -‐ het aantal verplaatsingen -‐ de rijstijl -‐ de milieuvriendelijkheid van de auto's. Elektrisch autodelen kan op twee manieren aan een verbetering van de luchtkwaliteit bijdragen: enerzijds door emissievrije auto's en anderzijds door minder autogebruik, wat de grootste ecologische impact van autodelen is (Meijkamp 2000). De toekomstige effecten zijn echter sterk afhankelijk van de uitrol van elektrisch rijden. Experts zijn het erover eens dat de omslag naar elektrische automobiliteit vroeger of later zal komen, maar het blijft onduidelijk hoe lang de transitie zal duren. Op de korte termijn is het zuiniger maken van conventionele auto's een effectievere maatregel om de klimaatdoelen te bereiken en de lokale luchtkwaliteit te verbeteren. Pas als de energie CO2 neutraal wordt opgewekt wordt elektrisch rijden echt schoon. Voor steden brengt elektrisch rijden een verbetering van de lokale luchtkwaliteit met zich mee ongeacht of de stroom uit fossiele bronnen of duurzaam wordt opgewekt.
41
9 Wat zijn de effecten van elektrisch autodelen op de geluidshinder? Inleiding Stedelijk verkeerslawaai wordt door vele bewoners als storend ondervonden en kan onder andere negatieve gezondheidseffecten zoals slaapverstoring met zich meebrengen. Elektrische auto's rijden bijna geluidloos en zullen daarom bijdragen aan een vermindering van het verkeerslawaai. In dit hoofdstuk zal nagegaan worden wat de actuele en potentiële gevolgen van elektrisch autodelen op de geluidshinder zullen zijn. De nadruk wordt hierbij op literatuur over elektrisch rijden gelegd. Overzicht literatuur In het wetenschappelijke debat zijn er tot nu toe geen uitgebreide onderzoeken naar de akoestische gevolgen van elektrisch rijden beschikbaar. Dat komt omdat elektrisch rijden voorlopig nog een randverschijnsel is en de daadwerkelijke effecten nog niet meetbaar zijn. Als het om geluidsemissies van elektrische auto's gaat wordt meestal op het veiligheidsrisico gewezen. Voor blinden zouden elektrische auto's een reëel veiligheidsrisico vormen en daarom wordt ook opgeworpen of EVs luidruchtig gemaakt moeten worden om de veiligheid van andere verkeersdeelnemers niet in gevaar te brengen. Er is wel uitgebreid onderzoek naar verkeerslawaai in het algemeen gedaan en de daardoor veroorzaakte gezondheidseffecten (WHO 2011, MIRA 2007). Vooral het verkeerslawaai van auto's wordt als problematisch gezien. Doorgaans wordt lawaai in decibel dB(A) gemeten, waardoor lawaai kwantificeerbaar gemaakt wordt. Omdat er verschillende parameters zijn, is het een vrij complex verschijnsel. Belgische wetenschappers wijzen erop dat niet alleen de snelheid maar ook de verkeersintensiteit van belang is. Omdat bij een hogere verkeersdichtheid de gemiddelde snelheid weer afneemt, vlakt ook de lawaai-‐curve af (Milieurapport Vlaanderen 2007;14). Naast de motor als primaire bron van lawaai spelen ook de banden en de wegdek een rol bij de lawaai-‐ emissies. Vanaf 40 km/h zijn deze bepalend voor het geluid ongeacht of het om verbrandings of elektrische motoren gaat (Nagelhout 2009;22). Daaruit kan geconcludeerd worden dat elektrisch rijden in eerste instantie voor steden relevant is om de geluidshinder door autoverkeer te bestrijden. Ook de overheid heeft de relevantie van verkeerslawaai erkend en het verschijnsel laten onderzoeken (EEA 2010). In het rapport wordt verkeerslawaai geografisch in kaart gebracht en Europese steden met elkaar vergeleken op grond van het geluidsniveau. Uit de ranking blijkt dat verkeerslawaai niet overal even storend wordt waargenomen. Doorgaans wordt er onderscheidt gemaakt tussen de lawaai overdag en s'nachts, waarbij geluidhinder van boven de 50 dB(A) slaapverstoringen kan veroorzaken. Dankzij nieuwe technologieën is het geluidsniveau van nieuwe conventionele verkochte auto's in de laatste jaren behoorlijk gedaald en lag in 2006 bij 72 dB(A). Ook hybride auto's tonen een aanzienlijk lagere geluidsniveau aan als ze elektrisch rijden.
42
Actuele impact Zoals eerder vermeld spelen elektrische auto's voorlopig nauwelijks een rol. De actuele impact is dus beperkt, oftewel verwaarloosbaar. Toch zullen aan de theoretische effecten aandacht worden besteed. Elektrische auto's, zo wordt beweerd zijn stil. Maar dat geldt alleen voor de motor. Bij snelheden boven 50 km/h overheersen net als bij conventionele auto's banden-‐ en windgeruis (Smokers 2010). Bovendien zou pas op grootschalig niveau een substantiëel effect waarneembaar worden. Daarom pleit Smokers er voorlopig voor andere maatregelen tegen geluidhinder te nemen omdat deze effectiever zouden zijn. Het stiller maken van conventionele auto's zou bijvoorbeeld op korte termijn verstandiger zijn (Smokers 2010;3). En dus zullen voorlopig nog de meeste mensen in steden last van verkeerslawaai hebben. In een rapport in opdracht van de EU wordt geschat, dat meer dan de helft van de bevolking in stedelijke gebieden last van lawaai emissies zouden hebben (EEA 2010). Omdat de geluidhinder bij auto's vooral samenhangt met de snelheid is het noodzakelijk te differentiëren tussen langzaam (30-‐km zone) en snel verkeer. Hier blijkt dat vooral in het stedelijke verkeer waar auto's vanuit stilstand accelereren het EV voordelen heeft, omdat bij lage snelheden het geluid van de motor dominant is. Met name bij kruispunten zou elektrisch rijden hier kansen bieden, om het verkeerslawaai te reduceren. Bij hogere snelheden vallen de baten van EVs tegenover ICEVs mee omdat banden en wegdek-‐ lawaai overheersen (Nagelhout 2009;22). Bij de implementatie van 'Amsterdam elektrisch' speelt het effect van elektrische auto's op de geluidhinder weliswaar een ondergeschikte rol en wordt eerder als een positieve neveneffect beschouwd (Interview v.d.Giessen).
43
Figuur 8 Geluidsoverlast in Amsterdam Bron: De auto en de stad, gemeente Amsterdam 2009 Potentiële impact Op de lange termijn kan elektrisch rijden wel voor een flinke vermindering van lawaai emissies zorgen, als er massaal EVs rond rijden. Zoals in eerdere hoofdstukken aangetoond is dat afhankelijk van de marktpenetratie van EVs. Smokers wijst erop dat de voordelen zelfs bij een hoge aandeel EVs in het verkeer meevallen: "Maar geluid is een lastig probleem. Wij ervaren geluidniveaus als de logaritme van de hoeveelheid uitgestoten geluidenergie. Een aandeel van 50% volledig stille voertuigen reduceert de ervaren luidheid met slechts 3 dB(A). Dat is een voor het oor net merkbare reductie. Een halvering van de ervaren luidheid, wat overeenkomt met 10 dB(A), vergt een aandeel stille voertuigen van 90%. " (Smokers 2010;3) Voordat het zover is zal is er dus nog een lange weg te gaan. Daarom zijn andere maatregelen effectiever om het verkeerslawaai aan te pakken. Vooral veelrijders en brommers zijn de grootste veroorzakers van geluidshinder. Daarom zou het allen maar logisch zijn in eerste plaats bovengenoemde te elektrificeren (Nagelhout 2009;22). De ervaring leert dat e-‐scooters voor steden zeer geschikt zijn ook om het verkeerslawaai te verminderen. Daarnaast kan verwacht worden, dat autodelen zoals in hoofdstuk 5 al werd
44
aangetoond tot minder autogebruik leidt en daardoor ook het verkeerslawaai zal afnemen. Conclusie Bandbreedte Op de korte termijn hebben EVs een verwaarloosbare invloed op het verkeerslawaai. Zelfs als een van twee auto's op stroom zou rijden zullen de effecten nauwelijks meetbaar zijn. Pas als een grootdeel van de auto's elektrisch rijdt zullen de effecten significant waarneembaar zijn. Om die reden bevelen de meeste deskundige aan, conventionele auto's stiller te maker. Ook brommers, die voor veel lawaai zorgen zouden stiller moeten worden. Op de lange termijn kan door elektrisch rijden geluidshinder van het verkeer in steden verminderd worden. Methodologie Verkeerslawaai wordt in decibel dB(A) gemeten. Omdat het geluidsniveau subjectief wordt waargenomen kan het effect niet uitsluitend met kwantitatieve methoden onderzocht worden. In de onderzoeken wordt het verkeerslawaai niet alleen overdag maar ook 's nachts gemeten in verband met slaapverstoringen van bewoners. In diverse onderzoeken kon een verband van gezondheidseffecten (ziekten) en verkeerslawaai vastgesteld worden. Inhoudelijke verklaring Elektrisch rijden kan op de lange termijn tot een substantiële verlaging van geluidshinder in steden leiden. Hoewel er sprake van 'stille' auto's is moet niet over het hoofd gezien worden, dat EVs door banden en wegdek lawaai maken. Dat geldt echter voornamelijk bij hogere snelheiden. Binnen steden en vooral bij kruispunten zijn EVs behoorlijk zachter dan conventionele auto's wat echter ook een veiligheidsrisico met zich mee brengen kan. Mogelijkerwijs zullen EVs auto's bij lage snelheden een geruis moeten maken, wat uiteraard weer voor geluidhinder zou zorgen. Ook voor de geluidshinder geldt wederom, dat de grootste ecologische impact door het niet gebruiken van de auto wordt bereikt.
45
10 Stellingen In het vervolg staan de hoofdconclusies per deelvraag opgesomt. De bedoeling was dat telkens een expert zijn mening over deze bevindingen uit. Elektrisch autodelen heeft ten gevolge dat het gemiddeld autobezit onder autodelers afneemt. De percentage van autobezitters onder autodelers zal met 5 tot 27 % afnemen, naarmate autodelen wordt uitgebreid. Volgens Lucas Harms, docent mobiliteitskunde Windesheim, lijken deze aannames realistisch onder bepaalde voorwaarde. Met name in steden kan elektrisch autodelen het autobezit terug dringen. Tegelijk heeft hij twijfels of autodelen in suburbane gebieden even kansrijk is. In eerste instantie is autodelen vooral interessant voor specifieke groep mensen interessant:namelijk jongeren (kinderloze) met urban lifestyle, die minder gehecht zijn aan een auto. Forensen die dagelijks naar de stad pendelen, zouden waarschijnlijk niet in aanmerking komen voor autodelen. Verder denkt Lucas Harms dat de beperkte actieradius van elektrische auto's wel problematisch is en vooralsnog een drempel vormt. Elektrisch autodelen leidt tot minder autogebruik. Door bewuster gebruik van de auto daalt de kilometrage van de gemiddelde autodeler tot 80 % ten opzichte van de gemiddelde autorijder. Lucas Harms is van mening dat deze cijfers erg hoog lijken en wijst erop dat autodeler niet zomaar met gemiddelde autorijder kan worden vergelijken. Harms oppert het vermoeden dat het bij autodelers vooral om jongeren volwassenen gaat. Jonge familie's zo blijkt verhuizen vaak naar suburbane gebieden waardoor ook het mobiliteitspatroon verandert, maar dan zouden zij waarschijnlijk minder geneigd zijn een auto te delen. Elektrisch autodelen zorgt voor meer gebruik van andere vervoermiddelen (modal shift). Autodelers rijden vaker met het OV of met de fiets dan autobezitters vanwege kostenafwegingen wat tot bewuster autogebruik leidt. Harms vraagt zich af in hoeverre autodelen een concurrentie of substitutie van de fiets zou kunnen zijn. Vooral in de stedelijke context zou autodelen mogelijk een bedreiging voor het fietsgebruik kunnen zijn en juist tot minder autogebruik leiden. Volgens Harms is hier meer onderzoek nodig om deze hypothese te toetsen. Hij merkt ook aan dat de toegang tot mobiliteit steeds belangrijker wordt. Maar juist om die reden lijkt autodelen kansrijk. Door elektrisch autodelen neemt het totale benodigde aantal parkeerplaatsen af. Uit onderzoeken bleek dat een deelauto 3 tot 19 auto's kan vervangen, waardoor openbare ruimte vrij komt. In principe zal de trend wel kloppen volgens Harms, maar dan is het vermoedelijk afhankelijk van de
46
kadervoorwaarden in hoeverre zich de effect voordoet. Nogmaals onderstreept Harms dat autodelen afhankelijk van type autodelers en ruimtelijke context is. Het concept autodelen lijkt aantrekkelijk om de parkeerdrukte te verminderen, maar dan voornamelijk in hoogstedelijke gebieden. Elektrisch autodelen draagt bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit binnen steden. Per deelauto kan op die manier zo'n 3 ton CO2 emissies per jaar bij een kilometrage van 20.000 km worden bespaard, als de elektriciteit CO2 neutraal wordt opgewekt. Bovengenoemde bevinding zijn volgens Bolech, expert op het gebied van duurzame mobiliteit bij het TNO, alleen voor het globale klimaat van belang omdat CO2 niet schadelijk is voor de mensen. Met het oog op de lokale luchtkwaliteit moet in eerste instantie de uitstoot van fijnstof en stikoxiden worden onderzocht. Elektrisch autodelen kan op den duur tot een afname van de geluidhinder in de stad zorgen. De effecten zullen echter pas significant worden als de meerderheid van de auto's elektrisch rijd. Experts zijn het daarmee eens, alleen geldt de afname van de geluidshinder voornamelijk bij lage snelheden mits de meerderheid van de auto's elektrisch wordt. Boven ongeveer 50 km/u maakt een EV vrijwel evenveel geluid als een ICEV, wat te maken heeft met de band-‐weg geluid plus windgeruis aldus Mark Bolech. Elektrisch vervoer scheelt daarom in de stad bij stoplichten en voor optrekken ten opzichte van ICEVs.
47
11 Conclusie en aanbevelingen In het laatste hoofdstuk zullen de belangrijkste bevindingen samengevat worden en vervolgens aanbevelingen met het oog op elektrisch autodelen aan beleidsmakers gegeven worden. Doel van het scriptie was het, de effecten van elektrisch autodelen op steden in kaart te brengen. Met behulp van literatuur over autodelen en elektrisch rijden werd het onderzoek gedaan, waarbij interviews met experts en sleutelinformanten als bronnen werden aangevuld. Daadwerkelijke en potentiële effecten Met uitzondering van car2go en een klein aantal elektrische auto's van greenwheels doet zich het fenomeen elektrisch autodelen in Nederland nog niet voor. Daarom werd in dit scriptie ook in gegaan op de toekomstige effecten, welke echter alleen onder voorbehoud voorspeld kan worden. De schattingen over de uitrol van elektrisch rijden lopen dan ook behoorlijk uiteen. Vast staat dat op de lange termijn (over enkele decennia) de meerderheid van de auto's elektrisch zullen rijden, omdat de olieprijs op een hoge niveau zul blijven, prijzen voor batterijen zullen dalen en de technologische vooruitgang zich zal voortzetten. Als groeiscenario wordt doorgaans een S-‐curve verwacht. Ook voor autodelen wordt een harde groei voorspeld. Relevant is daarnaast ook, hoeveel deelauto's elektrisch zullen rijden. Er wordt uitgegaan, dat in 2016 zo'n 10 % van de deelauto’s op stroom zallen rijden (Frost & Sullivan 2010;19). TYPE EFFECT
Autobezit
OMVANG EFFECT •
VOORWAARDEN •
daalt onder autodelers tot
(substituters)
met 27% •
Autogebruik
tot 80 % minder autokilometers tov
•
goede OV voorzieningen vereist
•
goede OV voorzieningen en voldoende aanbod deelauto’s
gemiddelede autorijder Andere
•
vervoermiddelen
Openbare ruimte
OV gebruik autodelers neemt toe (modal shift)
•
ruimtebeslag door geparkeerdeauto’s neemt af
• Luchtkwaliteit
lokale lucht wordt beter door minder fijnstof en stikoxiden
Geluidshinder
•
neemt af
•
goede OV voorzieningen
•
mogelijk concurrentie voor fiets en OV binnen steden
19 auto’s worden peer deelauto vervangen
•
alleen als eigen auto wordt vervangen
•
laadinfrastructuur vereist
•
afhankelijk van aandeel substituters
•
veelrijders rijden elektrisch; afhaneklijk van uitrol,
alleen lokaal •
voor globale luchtverbetering moet stroomopwekking CO2 neutraal zijn
•
alleen significant als meerderheid van voertuigen elektrisch rijdt en bij lage snelheiden
48
Effect op autobezit Empirische onderzoeken naar autodelen konden de aanname bevestigen dat het autobezit onder autodelers afneemt als gevolg van autodelen. Echter moet er wel onderscheid gemaakt worden tussen de types autodelers. Uiteindelijk blijkt maar een klein deel (max. 27 %) van de autodelers de auto weg te doen. Erbij komt nog dat er wel rekening gehouden moet met externe factoren zoals een veranderende gezinssamenstelling, als het autobezit van autodelers wordt onderzocht. Omdat er sprake is van een multicausale model en de directe causaliteit betwistbaar is, is het lastig de daadwerkelijke effect te meten. Om daarmee rekening te houden wordt in onderzoeken gebruik gemaakt van een brede en smalle causaliteit. Bovendien blijkt ook dat autodelen dankzij autodelen voor veel gebruikers voor het eerst een auto gebruiken ('instappers'). Niet alleen de absolute getallen als de relatieve aandeel autodelers verschillen per land maar ook de verhouding autodelers per deelauto. Gemiddeld komt het in de buurt van 20:1, waaruit echter nog niet geconcludeerd kan worden hoeveel auto's worden vervangen, omdat de meeste autodelers geen eigen auto bezitten of het deelauto als twee auto gebruiken. De schattingen hoeveel auto's door autodelen worden vervangen lopen uiteen van 3 tot 19. Alle onderzoeken komen wel tot de conclusie dat autodelen uiteindelijk tot substantieel minder autobezit onder autodelers leidt. Effect op autogebruik Om het effect van autodelen op autogebruik te onderzoeken wordt of een voor-‐na vergelijking gemaakt, de mobiliteit van autodelers met een referentiegroep vergeleken of de autodelers gevraagd wat zij zonder autodelen zouden doen. Het blijkt dat autodelers significant minder met de auto rijden dan reguliere autorijders. Er is echter binnen de autodelers geen sprake van een homogene groep en moet er onderscheid gemaakt worden tussen actieve en passieve autodelers, om betrouwbare uitspraken over het effect te kunnen doen. Uit diverse onderzoeken bleek dat het autogebruik van autodelers met de tijd met 20 % afneemt, wat verklaard wordt met het feit dat zij bewuster gebruik maken van het auto, omdat elke verplaatsing met het auto in rekening wordt gebracht. Anders dan de gewone autogebruiker betaalt de autodeler voor de totale (daadwerkelijke) kosten en niet alleen voor de energiekosten. Effect op andere vervoermiddelen Om de effecten op andere vervoermiddelen kwantitatief te meten worden of de frequente, de afgelegde kilometers of de uitgaven voor OV voor en na de lidmaatschap van een autodeelbedrijf met elkaar vergeleken. Het is duidelijk dat het OV van autodelen profiteert. Onderzoeken konden laten zien dat bij autodelers sprake is van een multimodale mobiliteit en zij eerder geneigd zijn het OV te gebruiken. De vraag in hoeverre autodelen een concurrentie voor het fiets binnen steden is kon uiteindelijk niet worden
49
beantwoord met de bestaande literatuur over autodelen. Een geplande onderzoek van de gemeente Amsterdam over elektrisch autodelen zal ook nagaan of er sprake is van een modal shift. Effect op openbare ruimte Hoewel niet duidelijk is hoeveel auto's op grond van autodelen worden vervangen kan toch aangenomen worden dat er openbare ruimte vrij komt als gevolg van autodelen. Dat berust op de aanname dat naarmate autodelers hun eigen auto verkopen minder parkeerplaatsen nodig zijn. Een andere ruimtelijke implicatie van elektrisch autodelen, is de vereiste infrastructuur om elektrisch rijden mogelijk te maken. Op grond van de beperkte actieradius van elektrische auto's is het daarom noodzakelijk over ene fijnmazig net van laadpunten te beschikken. Beleidsmakers oriënteren zich daarbij aan de groei van elektrische auto's (laadpalen volgen auto's), waarbij Amsterdam met een vroegtijdige uitbreiding van de infrastructuur heeft laten zien dat op die manier elektrisch rijden in het algemeen en elektrisch autodelen in het bijzonder wordt bevordert. Effect op luchtkwaliteit Er zijn tweeërlei effecten van elektrisch rijden op de lucht: op globale schaal kan elektrisch rijden het uitstoot van het broeikasgas CO2 verminderen en zo aan de klimaatdoelen bijdragen. Op lokale schaal kan door elektrisch rijden de stedelijke luchtkwaliteit worden verbeterd door de aanwezigheid van fijnstof te stikoxiden te verminderen. De luchtkwaliteit wordt gemeten in concentraties van bepaalde vervuilende stoffen. Daarbij zijn NOx en fijnstof belangrijke indicatoren voor verontreinigen van de lucht, die gezondheidsschadelijk voor mensen is. Er zijn twee effecten van elektrisch autodelen op de luchtkwaliteit: Ten eerste kunnen EV's dankzij de emissievrije aandrijf de luchtkwaliteit van steden verbeteren wat echter weer afhankelijk is van de uitrol van elektrisch rijden. De tweede en tegelijk ook grootste ecologische effect van elektrisch autodelen wordt door de reductie van het autogebruik van autodeler's bewerkstelligt, wat verklaard wordt met het bewustere autogebruik. Effect op geluidshinder Verkeerslawaai wordt decibel gemeten, kan echter subjectief waargenomen worden. Elektrisch rijden kan door de stille vervoerswijze bijdragen aan een vermindering van het geluidhinder in steden. Dat geldt echter alleen voor lage snelheden, omdat vanaf een bepaalde snelheid (<40km/u) de band-‐weg geluid overheerst. Er is wel een significant verschil bij lage snelheden en bij het optrekken, wat echter pas waarneembaar wordt als elektrische auto's massaal in steden rond rijden. Aanbevelingen
50
De uitkomsten van dit onderzoeken leiden tot de volgende aanbevelingen. Om de verkeersproblemen van steden aan te pakken kan autodelen in het algemeen en elektrisch autodelen in het bijzonder een belangrijke bijdrage leveren. Uit onderzoek bleek dat zowel het autogebruik als het autobezit van autodelers daalt onder bepaalde voorwaarden. Daarbij hoort een voldoende grote autodeel-‐ wagenpark. Omdat het deelauto een aanvulling voor het OV is, moet ervoor worden gezorgd dat er goede OV voorzieningen zijn. Autodeler's zijn eerder geneigd gebruik te maken van andere vervoermiddelen ten opzichte van de gemiddelde autorijder. Daarom lijkt het raadzaam zowel het fiets-‐ als OV-‐netwerk kwalitatief te verbeteren om mensen aantemoedigen hun auto weg te doen. Door autodelen daalt het ruimtebeslag door auto's. Om die reden kan autodelen als maatregel worden gezien de parkeerdrukte waarmee vele steden te kampen hebben, te verminderen. Een andere ruimtelijke implicatie van elektrisch autodelen is de benodigde infrastructuur die vereist is om elektrisch rijden van de grond te krijgen. Omdat de verdere ontwikkeling van elektrisch rijden nog onduidelijk is vormt een investering een financieel risico. Subsidiëring (bonus-‐regeling) van elektrische deelauto's kan door middel van speciale parkeervergunningen, zoals dat van de gemeente Amsterdam succesvol wordt gepraktiseerd. Daardoor worden mensen geprikkeld lid te worden van een autodeelbedrijf. Op die manier komen meer mensen in aanraking met elektrische auto's wat op den duur de luchtkwaliteit, minder geluidhinder, minder auto's, kortom de leefbaarheid van de stad ten goede komt. Vooral als veelrijders die voorheen met een conventionele auto zijn gereden overstappen naar een elektrische auto, is het effect op de luchtkwaliteit het meest efficiënt. Om die redenen moeten in eerste instantie veelrijders bevordert worden elektrisch te gaan rijden. Daarbij horen ook deelauto' die gemiddeld vaker gebruikt worden en daarom veel kilometers maken. Omdat EV's op grond van de beperkte actieradius vooral geschikt zijn voor de stedelijke verkeer, is het raadzaam het beleid in eerste instantie op steden te richten. Een fijnmazig laadinfrastructuur is hierbij een vereiste. Vooral de onzekerheid over de ontwikkeling van elektrisch rijden leidt ertoe dat beleidsmakers afwachtend zijn. Steden zoals Amsterdam laten echter zien, dat nu al elektrisch autodelen in de praktijk zeer succesvol werkt. In de toekomst moet ook meer aandacht aan multimodale verkeersmodellen worden besteed, om de vervoermiddelen beter met elkaar te verbinden. Een samenwerking tussen autodeelbedrijven en de nationale spoorwegen kan tot een kwalitatieve verbetering van autodelen leiden. Doel moet het zijn meer deelauto's aan stations te installeren, zodat treinreizigers en autodeler's snel en gemakkelijk kunnen overstappen. Niet alleen door technische innovatie (elektrisch rijden) maar ook door middel van gedragsverandering (autodelen) kan een stap richting Amsterdam autoluw gezet worden. Juist de combinatie van zowel innovatie als verdragsverandering maakt het model elektrisch autodelen zo aantrekkelijk. Gezien de kansen lijkt het de moeite waard elektrisch autodelen te stimuleren tot dat het aan de markt kan worden overgelaten. Vervolgonderzoek
51
Uit het onderzoek bleek dat bij de achterliggende redenen van autodelen sprake is van een multicausaal model. Om meer inzicht te krijgen over de effecten op het autobezit moet specifiek worden gevraagd wat de motivatie is om het eigen auto te verkopen. Verder moet erop gewezen worden, dat een longitudinaal onderzoek als opzet waarschijnlijk het meest geschikt is om de effecten van autodelen te onderzoeken. Vooral met het oog op autobezit moet ermee rekening gehouden worden, dat mensen niet zomaar hun auto wegdoen, maar zich tijd nemen, waardoor het effect met vertraging op treedt. Dat geldt ook voor de ruimtelijke aspect: door de vertraging kan de effect pas na een langere periode afsluitend geëvalueerd worden. Wat betreft de effecten op autogebruik moet bij een vervolgonderzoek vooral rekening gehouden worden om welke type autodeler (instapper, substituter of tweede auto rijder) het gaat om conclusies te trekken. Voor de effect op andere vervoermiddelen lijkt het vooral belangrijk na te gaan of er sprake is van een modal shift naar de fiets en het OV. Verder is het ook van belang te onderzoeken of autodelen een concurrentie voor de fiets en het OV is. De ecologische effecten van elektrisch autodelen zullen vooralsnog een ondergeschikte rol spelen en pas in de verre toekomst bij een grootschalige gebruik van elektrisch rijden van belang zijn. Om het deelautogebruik te kunnen evalueren is het bovendien interessant de verkeersstromen van autodeler's te analyseren. Moderne auto's zijn uitgerust met telematics (dwz dat zij voortdurend online zijn), waardoor het technisch eenvoudig is de verplaatsingspatronen van auto's te achterhalen. Dat kan in samenwerking met autodeelbedrijven gedaan worden die immers ook belang erbij hebben. Als rekening wordt gehouden met bovengenoemde aspecten, kan een vervolgonderzoek de effecten van elektrisch autodelen belangrijke inzichten voor beleidsmakers en andere stakeholders opleveren.
52
12 Appendix 1 Samenvattingen interviews In het interview met Fokko Kuik, Senior beleidsadviseur van de gemeente Amsterdam, op 23 april kwamen met name het beleid van de gemeente Amsterdam met betrekking tot autodelen en elektrisch rijden ter sprake. Doel was het de achterliggende motieven van het beleid en nadere achtergrondinformatie te vergaren. Omdat het in een vroege fase van de scriptie werd afgenomen was het in eerste instantie als oriënterend interview bedoeld. In het vervolg zijn de belangrijkste bevindingen samengevat. autodelen -‐ bonusregeling voor diegene die auto wegdoen en ipv autodelen, mensen aanmoedigen om parkeervergunning in te leveren (zo'n 750 mensen) -‐ WOZ waarde van parkeerplaatsen hoog; economisch belangrijk -‐ liever anders gebruiken (bv terrassen) -‐autodelen niet alleen in binnenstad, maar ook in randgebieden zoals bijvoorbeeld in Ijburg -‐ geschikt vooral voor mensen die niet veel rijden -‐jongeren minder gehecht aan bezit, milieuoverwegingen spelen tegenwoordig een ondergeschikte rol -‐ook veel bedrijven die gebruik maken van autodelen, onder andere gemeente Amsterdam (deels elektrische vloot) -‐sprake van verzadiging autodeelparkeer-‐plaatsen, conflict met vergunninghouders ; verschilt per stadsdeel -‐vraag/aanbod deelauto's/parkeerplaatsen volgen elkaar elektrisch rijden -‐wisselwerking laadpalen/EVs -‐het is de vraag of ambitie elektrisch Amsterdam haalbaar is -‐ een belangrijke reden om bedrijven, zoals Nissan met het model 'Leaf' aan te trekken; blijkt succesvol te zijn -‐ elektrisch rijden moet modeverschijnsel worden, negatief beeld van elektrische auto's nog dominant -‐ sceptici waren aanvankelijk niet overtuigd van car2go, maar het blijkt een succes te zijn -‐steeds meer concurrentie van steden onderling (ook internationaal) voor groene imago, duurzame mobiliteit -‐ deelauto's worden intensiever gebruikt als gewone auto's, daarom logisch deze te elektrificeren -‐ mobiliteitspatronen verandert in de afgelopen jaren; steeds meer fietsers en minder autoverkeer. Het interview met Art van der Giessen, Projectleider Elektrische Voertuigen van de gemeente Amsterdam en Marieke Raaijmakers , beleidsadviseur wonen van de gemeente Amsterdam op 7 Juni 2012 werd afgenomen om nadere inzicht over het programma 'elektrisch Amsterdam' te krijgen. Daarnaast werd ook een evaluatie van elektrisch rijden en de samenwerking met car2go belicht en Marieke Raaijmakers over haar functie als coördinatrice van elektrisch autodelen
53
ondervraagd. Verder was de bedoeling meer over de realisatie van de infrastructuur en diens uitbreiding te komen weten. In het vervolg zijn de belangrijkste punten op een rij gezet. 'elektrisch Amsterdam': -‐elektrisch Amsterdam in het kader van programma luchtkwaliteit: -‐ duurzaam imago van stad belangrijke drijver -‐ luchtkwaliteit te verbeteren aanleiding voor Amsterdam elektrisch (doel: 10.000 EVs tot 2015, waarvan 2.000 veelrijders) -‐ Amsterdammers sterven vroeger dan elders in Nederland als gevolg van slechte lucht (gezondheidsredenen) -‐ daarnaast strengere milieuregelgeving aanleiding (economische redenen) om aan luchtkwaliteit te verhogen -‐ geen verboden (malus) maar stimulerende prikkels (bonus) maatregelen om luchtkwalieit te verbeteren, zoals subsidies voor EVs -‐ subsidies aanvankelijk voor particulieren later voor ondernemers (veelrijders taxi's en vrachtwagens) om elektrisch rijden te stimuleren -‐ doel in het begin: laten zien dat het mogelijk is; promotie om belangstelling te creëren -‐ pionieerfase achter de rug samenwerking met car2go -‐ car2go zijn naar Amsterdam gekomen omdat hier een oplaad-‐infrastructuur al was gered -‐ plannen uitbreiding van car2go west en delen van Noord -‐ car2go commercieel multinationaal bedrijf, om jonge rijders aan zich te koppelen -‐ met het uiteindelijke doel om geld ermee te verdienen -‐ Amsterdam voor car2go als proeftuin -‐ 7.000 mensen door car2go in aanraking gekomen met elektrisch vervoer; zonder car2go zou dat moeilijk zijn geweest een groot aantal mensen te bereiken infrastructuur -‐ principe van infrastructuur: laatpunten volgen auto's -‐ begonnen met 100 laadpunten in mei 2009 -‐ oude laadpunten worden door nieuwe vervangen omdat deze technisch inmiddels al veroudert zijn -‐ speciale parkeervergunning (750 maximaal) voor elektrische deelauto's (600 € per jaar per auto) (dus niet gesubsidieerd!); elektrische deelauto's mogen op alle parkeerplaatsen gratis geparkeerd worden . Deze parkeervergunning is niet voor een particuliere ondernemen opgericht maar het wordt momenteel alleen van car2go gebruik van gemaakt. -‐ oplaadpunten eigendom van gemeente Amsterdam, staan in openbare ruimte; niet overlaten aan ondernemers -‐ streven naar optimalisatie gebruik oplaadpunten; b.v. wegsleepregeling als voertuigen niet laden op laadplaats -‐ onduidelijkheid over snelladers: praktijk moet laten zien of deze geschikt zijn. Op dit moment kunnen niet alle EVs daar opladen -‐ extra palen toen car2go kwam om te voorkomen dat parkeerdruk laadplaatsen niet te hoog wordt -‐ onderhoudskosten hoog: per paal en jaar 1.000 € -‐> lastig verdienmodel
54
-‐ voorlopig nog niet over laten aan de markt, tenzij wetgeving wordt veranderd -‐geplande onderzoek van gemeente Amsterdam over evaluatie elektrisch deelauto's. Volgende aspecten zullen aan bod: -‐mobiliteitseffecten -‐modal shifts? -‐verkeersstromen -‐verplaatsingsmotieven -‐sociaal-‐economische kenmerken gebruikers -‐autobezit -‐probleem: 300 auto's te klein aantal -‐voorlopige aanname: geen significant effect op luchtkwaliteit door car2go vanwege kleine aantal
-‐daarnaast bedrijfsinterne evaluatie van car2go gaande externe factoren: economische ontwikkeling, olieprijs elektrisch rijden in de toekomst -‐geluidloos rijden geen gevaar voor verkeersdeelnemers (vergelijke trams), maar kwestie van wennen -‐economische situatie probleem uitrol EVs -‐waterstof auto's ultieme doel in transitiepad, maar voorlopig toekomstmuziek
Expertsintervies •
Lucas Harms, docent mobiliteitskunde (Verkeerskunde), School of Built Environment & Transport, Windesheim ,interview over stellingen op 21.6.2012
•
Mark Bolech, adviseur Sustainable Transport and Logistics, TNO, Delft. Schriftelijk commentaar op stellingen
55
13 Literatuurlijst -‐
Agentschap NL (2012): Homepage Cijfers elektrisch rijden:
[2.6.2012]
-‐
Autolib' (2012): Homepage e-Carsharing in Paris: [26.4.2012].
-‐
BeMobility (2012): Homepage BeMobility BerlinelektroMobil: [28.4.2012]
-‐
Blom, M. et al. (2012): Maatschappelijke kosten en baten van Intelligente Netten. CE Delft: Delft.
-‐
Bloomberg (2012): Electric Vehicle battery prices down 14% year on year. , London, 16 april 2012.
-‐
Brady, J. O'Mahony, M. (2011): Travel to Work in Dublin. The potential impacts of electric vehicles on climate change and urban air quality. Transportation Research Part D 16 (2011) 188-‐193.
-‐
Bryman, A. (2008): Social Research Methods. Oxford University Press.
-‐
Barkenbus, J (2009): Our electric automotive future: CO2 Savings through a disruptive technology, policy and society (27), pp. 399-‐410.
-‐
Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit (2011): Zweiter Bericht der Nationalen Plattform Elektromobilität (2011). Gemeinsame Geschäftsstelle Elektromobilität: Berlin.
-‐
Canzler, W. Knie, A. (2009): Grüne Wege aus der Autokrise - Vom Autobauer zum Mobilitätsdienstleister. Heinrich-‐ Böll-‐Stiftung: Berlin.
-‐
CBS (2012): Personenautobezit per huishoudens en personen, CBS.
-‐
Correia, G. (2011): Optimization approach to depot location and trip-selection in one-way carsharing systems. University of Coimbra, Portugal.
-‐
Daimler (2011): Electrifying start: car2go mobilizes Amsterdam. Pers informatie.
-‐
[23.04.2012].
-‐
Daimler (2012): On course for success: More than 100,000 car2go customers [25.05.2012]
-‐
DB CarSharing (2012): [25.04.2012].
-‐
Dönszelmann, E. et al. (2008): Maatschappelijke effecten vermindering luchtverontreiniging. CE Delft: Delft.
-‐
DriveNow (2012): [25.04.2012].
-‐
The Economist (2009): Charge! Carmakers are shifting towards electric vehicles. Policymakers must do their part, too. [22.04.2012].
-‐
ec2go(2012): Homepage ec2go - eCarsharing: [27.4.2012]
-‐
Eerdmans,D. Nanninga, H. Schipholt, L. (2006): De deelauto in de binnenstad van Amsterdam. Amsterdam: Inno-‐ V/adviesbureau voor mobiliteit.
-‐
European Environment Agency (2010): The European Environment - State and Outlook 2010. EEA, Copenhagen.
-‐
Fernández, L. Román, T. (2011): Assessment of the Impact of Plug-in Electric Vehicles on Distribution Networks. IEEE Transactions on Power Systems, Vol. 26, No.1
-‐
Firnkorn, J., Müller, M. (2010): What will be the environmental effect of new free-floating car-sharing systems? The case of car2go in Ulm. Ulm.
56
-‐
Firnkorn, J., Müller, M. (2011): Selling Mobility instead of Cars: New Business Strategies of Automakers and the Impact on Private Vehicle Holding, Business Strategy and the Environment DOI: 10.1002/bse.738
-‐
Frost & Sullivan (2010): Sustainable and Innovative Personal Transport Solutions - Strategic Analysis of Carsharing Market in Europe. [29.05.2012]
-‐
Frost & Sullivan (2010): Carsharing: a Sustainable and Innovative Personal Transport Solution with Great Potential and Huge Opportunities. [23.04.2012]
-‐
Frost & Sullivan (2012): Passenger Car OEMs to Offer Next-Gen Sustainable Commutes via Micro-Mobility Solutions. [1.05.2012]
-‐
Gemeente Amsterdam (2012): Homepage gemeente Amsterdam over Amsterdam elektrisch [28.4.2012]
-‐
Gemeente Amsterdam (2010): Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.
-‐
Gemeente Amsterdam (2009): De Auto en de Stad. Op weg naar een autoluw Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.
-‐
Gemeente Amsterdam (2009): Autodelen. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.
-‐
Gemeente Amsterdam (2010): Mobiliteit in en om Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.
-‐
Grünig, M. Witte, M. Marcellino, D. Selig, J. Essen, H. (2011): Impacts of Electric Vehicles - Deliverable 1 - An Overview of Electric Vehicles on the Market and in Development. CE Delft, Delft.
-‐
The Guardian (2011): Electric car rental scheme hits Paris. (online) [26.4.2012].
-‐
Hillenbrand, T. (2010): E-Car Scheme to Tackle City's Permanent Congestion. SpiegelOnline International (online) , [26.4.2012].
-‐
IBM (2008): Automotive 2020: Clarity beyond the Chaos.
-‐
Kampman, B. Rijkee, X. (2009): New Roads for Transport - Towards Sustainable solution for the 10% renewable transport energy target in 2020. CE Delft: Delft.
-‐
Kampman, B. et al. (2010): Green Power for Electric Cars - Development of policy recommendations to harvest the potential of electric vehicles. CE Delft: Delft.
-‐
Katzev, R. (2003): Car Sharing: A New Approach to Urban Transportation Problems, Analyses of Social Issues and Public Policy, Vol. 3, No. 1, 2003, pp. 65-‐-‐86.
-‐
Ligtermoet + Louwerse (2003): Tien jaar stimulering van gedeeld autogebruik - Geschiedenis en resultaten, Ministerie van Verkeer en Waterstraat, Rotterdam.
-‐
Loose, W. Mohr, M. Nobis, C. (2004): Bestandsaufnahme und Möglichkeiten der Weiterentwicklung von Car-Sharing (FE 77.461/2001) Schlussbericht. Ökoinstitut e.V.: Freiburg.
-‐
Manager Magazin: Bahn schmiedet Carsharing-Allianz (5.5.2012) [21.5.2012]
-‐
Meijkamp, Rens (2000): Changing consumer behavior through Eco-efficient Services. An empirical Study of Car Sharing in the Netherlands. Delft.
-‐
Mercedes-‐Benz (2011): car2go startet ab 2012 mit 500 smart electric drive in Stuttgart - größte Elektroflotte der
57
Welt! http://blog.mercedes-benz-passion.com/2011/11/car2go-startet-mit-500-smart-electric-drive-in-stuttgart/ [26.4.2012] -‐
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2009): Plan van aanpak elektrisch rijden, 3.7.2009. Den Haag
-‐
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2011): Elektrisch Rijden in de versnelling - Plan van Aanpak 2011-2015. Den Haag.
-‐
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2012): Veel animo voor exploitatie elektrisch rijden langs snelwegen, 31.1.2012 [24.04.2012].
-‐
Mortsiefer, H. (2012): 1000 smarts für Berlin. Der Tagesspiegel (online) [26.4.2012].
-‐
Muheim, P. (1998): CarSharing - Der Schlüssel zur kombinierten Mobilität. Bundesamt für Energie, Luzern.
-‐
Nagelhout, D. Ros, J. (2009): Elektrisch autorijden - Evaluatie van transities op basis van systeemopties, Planbureau voor de Leefomgeving, Bilthoven.
-‐
Netpanel (2005): Deelauto. Amsterdam: Gemeente Amsterdam
-‐
Nobis, C. (2006): Car Sharing as a Key contribution to Multinodal and Sustainable Mobility Behavior - the Situation of Car Sharing in Germany. German Aero Space Center -‐ Institute for Transport Research: Berlin.
-‐
Orsato R. (2012): The Electrification of Automobility - The Bumpy Road of Electric Vehicles Toward Regime Transition. Routledge, New York.
-‐
Prud'homme, R. (2010): Electric vehicles: a Tentative Economic and Environmental Evaluation. University Paris: Paris.
-‐
Het Parool: Car2go is volwassen, nu de gebruiker nog. Amsterdam. (28.4.2012)
-‐
RIVM (2010): Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland: http://geodata.rivm.nl/gcn/ [18.6.2012].
-‐
Roland Berger (2011): Global Study On the Development of the Automotive Li-Ion Battery Market. [29.05.2012].
-‐
Skinner, I. Essen, H. Smokers, R. Hill, N. (2010): EU Transport GHG: Routes to 2050? Towards the decarbonization of the EU's transport sector by 2050. London, Brussels, Delft.
-‐
Schroten, A. Blom, M. (2011) Update Milieueffecten gedifferentieerde Parkeertarieven, CE Delft: Delft.
-‐
Shasheen, S. et. al (1998): Carsharing in Europe and North America: Past, Present and Future. Transportation Quarterly, Vol. 52, Number 3, pp. 33 -‐ 52.
-‐
Shasheen, S. (2007): Growth in Worldwide Carsharing - An International Comparison. Transportation Research Record: Journal of the Transportation Research Board, No. 1992, Transportation Research Board of the National Academies, Washington, D.C., 2007, pp. 81–89.
-‐
Smokers, R. (2010): Elektrisch rijden als onderdeel van de transitie naar duurzame mobiliteit. TNO (Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek): Delft.
-‐
Smokers, R. Kampman, B. (2006): Energy Efficiency in the Trasport Sector. CE Delft: Delft.
-‐
TNO (2009): Elektrisch Vervoer in Amsterdam - Onderbouwing van ambitie en doelstelling en adviezen voor een effectieve aanpak. TNO, Delft.
-‐
Transit Cooperative Research Program (2005): Car-Sharing: Where and How it Succeeds, Washington, D.C.
-‐
Union Internationale des Transports Publics (2002): Bremen Paper - Public Transport and Car-Sharing: together for the better. Brussels.
58
-‐
Verkehrsclub Österreich (2009): Potenziale von Elektromobilität, Wien.
-‐
Vlaamse Milieumaatschappij (2007): Milieurapport Vlaanderen MIRA - Achtergronddocument. Thema hinder: lawaai.
-‐
Wilke, G. (2005): Eco-efficiency of car-sharing at risk? Wuppertal: Wuppertal Institute for Climate, Environment and Energy.
-‐
Wilke, G. (2007): Future of car-sharing in Germany: Customer potential estimation, diffusion and ecological effect. Wuppertal: Wuppertal Institute for Climate, Environment and Energy.
-‐
Wilke, G. (2007): Zukunft des Car-Sharing in Deutschland. Wuppertal Institut für Klima, Umwelt und Energie, Wuppertal.
-‐
World Health Organization (2011): Burden of disease from environmental noise - Quantification of healthy life years lost in Europe.
59