http://www.vub.ac.be/LSTS
Author(s) Title Year
: Gutwirth, Serge : « Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken » : 2001
Publication : Yes Published in : Recht en kritiek, 1995/1, 3-11 [and also in] The Millenium Conferences 1995: (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijn Stichting, 1996, 156-160 Copyright
: you are free to use the article, except for commercial purposes, under the sole condition that you also refer to the published version as mentioned in the footer of each page.
Website
: http://www.vub.ac.be/LSTS/pub/Gutwirth/003.pdf
GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
Note for quotation - Ne faire référence qu'à l'article publié : GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken
Op 14 oktober 1994 pakte de Belgische krant De Morgen op de voorpagina uit met de volgende kopregel: "Wie in Brussel betoogt, wordt steevast gefilmd". Onder deze verontrustende titel werd verslag uitgebracht over de plaatsing van 56 camera's in het Brusselse stadscentrum, die volgens de politie zullen worden aangewend om het verkeer in de gaten te houden, kleine criminaliteit te bestrijden en betogingen te volgen. Het fenomeen is echter niet nieuw. Al lang worden politionele systemen van voortdurend cameratoezicht op de openbare weg ingezet. In het Brusselse stadscentrum staan er al jaren continu filmende camera's; in Sint-Joost-Ten-Node bestrijkt een camerasurveillancesysteem van dertig camera's een als onveilig gedoodverfde gemeente die niet groter is dan één vierkante kilometer; in Gent worden tijdens de Gentse Feesten en voetbalwedstrijden de camera's van het "verplaatsbaar observatiesysteem" (VOS) opgesteld; in Knokke denkt de burgemeester hardop aan de installatie van een camerasysteem voor de aanpak van het probleem van de hondepoep; in de Parijse randgemeente Levallois-Perret bedient de gemeentepolitie zich van een uitgebreid netwerk van meer dan 50 camera's teneinde openbare plaatsen dag en nacht door permanent toezicht veilig te houden, ... Meer algemeen ziet het ernaar uit dat cameratoezicht op initiatief van de overheid in Frankrijk zowat overal en altijd zal mogelijk worden met het oog op de vrijwaring van de (verkeers)veiligheid en het opsporen van (verkeers)misdrijven. Zulks is voorzien in het wetsontwerp-Pasqua 'over de veiligheid' dat naar alle waarschijnlijkheid, en niettegenstaande het protest van President Mitterand himself en de gezaghebbende Commission Nationale de l'Informatique et des Libertés, in het najaar 1994 de eindstreep zal halen. Een soortgelijk permissief wettelijk kader lijkt ook in België te kunnen worden geschapen door het controversieel wetgevend initiatief strekkende tot de legalisering van het politioneel gebruik van onbemande toestellen ter vaststelling van verkeersmisdrijven, omdat niemand minder dan Eerste Minister Dehaene reeds verklaarde dat deze camera's 'uiteraard' ook zullen gebruikt worden voor de opsporing van andere misdrijven. Dit betekent dat er eigenlijk wordt gedacht aan invasieve continu filmende camera's met een algemeen repressief doel, veeleer dan aan flitscamera's die slechts in werking treden wanneer bepaalde verkeersdelicten (roodrijden, snelheidsovertredingen) worden gepleegd. Zo zou een drastische, met huiszoeking en telefoontap vergelijkbare onderzoeksmaatregel, op bedenkelijke wijze buiten de waarborgen van het strafprocesrecht om worden ingevoerd. Bovendien zou dit onderzoeksmiddel worden overgelaten aan de politiediensten, zonder tussenkomst van enig magistraat . De problematiek is evenwel beduidend ruimer. Ook buiten de politionele context worden talloze camera's opgesteld. Amper een week na het bericht over de Brusselse camera's maakte GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
het BRT-radio-nieuws bekend dat een school in de toiletten verborgen camera's had geïnstalleerd met het oog op de betrapping van rokende scholieren. Van verontwaardiging viel weinig te merken en dit is eigenlijk niet verwonderlijk. Het feit is tenslotte maar het zoveelste in een ellenlange rij. Tegenwoordig lijken overal camera's te kunnen opduiken: op de werkplaats (zoals in de Nederlandse KOMA-zaak); in winkels en winkelcentra; rond private en publieke gebouwen; in cantines, restaurants en hotels; in parkings en stations; in banken en postkantoren; aan allerhande loketten; aan electronische geldverdelers; in liften, trappenhuizen en gangen ... De camera's kunnen verborgen zijn, dan wel zichtbaar of zelfs aangekondigd. Soms staan ze geniepig achter spiegels of in de muur achter een miniscule spleet; soms wordt hun aanwezigheid in grote letters kenbaar gemaakt. Maar hier houdt het nog niet op. Ook voor louter particulier gebruik blijkt met bijzondere ijver naar camera's te worden gegrepen om allerhande beelden met allerhande doelen vast te leggen. Aldus kan een bonte verzameling videofielen beschreven worden: pure gluurders, afpersers, detectives, jaloerse burgers op zoek naar de betrapping van hun partners, op sensatie beluste amateur-reporters die hun films (van vrijende koppels, mishandelingen, vechtpartijen of rampen) vetbetaald bij de televisie kwijtraken, mensen die hun babysits en huishoudelijk personeel niet vertrouwen, nieuwe morele kruisvaarders die de straten afschuimen om hoeren en hun klanten ostentatief te filmen, ouders die hun kinderen bespieden, kinderen die hun ouders bespieden, etcaetera, etcaetera, ad nauseam. Overigens is het niet alleen om camera's - en a fortiori om foto's - te doen. Naast deze visuele middelen bestaan er talloze andere soorten identificatie- en spionagetechnieken van auditieve, scheikundige of thermische aard, alsook terzake niet minder efficiënte psycho-psychiatrische, biologische of medische methoden (b.v. DNA-profielen). Daarbij komt nog dat de informatica thans een ultra-snelle, doeltreffende, gedelocaliseerde en alomtegenwoordige verwerking van enorme hoeveelheden persoonsgegevens in de hand heeft gewerkt. Duizelingwekkend is het aantal handelingen van een indvidu die tegenwoordig één of ander digitaal spoor achterlaten en bijgevolg ook op één of andere wijze retraceerbaar zijn. Het is dan ook beslist niet overdreven te stellen dat de perfect denkbare combinatie van de genoemde technieken de mogelijkheidsvoorwaarden heeft geschapen van een quasi-totale controle op een vrijwel geheel transparant gemaakte burger. De overal opduikende videosurveillance is van dit geheel een exponent. Het denken van Michel Foucault actualiserend en verfijnend, hebben auteurs als Stanley Cohen, Gary Marx en Gilles Deleuze reeds gewezen op de perverse effecten van de vernuftige technieken van sociale controle.1 De disciplinaire machtspraktijken van de XIXde eeuw, die volledig aan gesloten instituties (zoals scholen, ziekenhuizen, fabrieken en gevangenissen) waren verbonden, worden nu aangevuld met subtielere controletechnieken die doeltreffende 1
COHEN, S., Visions of social control. Crime punishment and classification, Cambridge/Oxford, Polity/Basil Blackwell, 1985, 325 p.; DELEUZE, G., Pourparlers. 1972-1990, Paris, Minuit, 1990, 250 p.; FOUCAULT, M., Histoire de la sexualité 1. La volonté de savoir, Paris, Gallimard, 1976, 211 p.; FOUCAULT, M., "Deux essais sur le sujet et le pouvoir" in DREYFUS, H. & RABINOW, P., Michel Foucault. Un parcours philosophique, Paris, Gallimard, 1984, 297-321. MARX, G.T., "La société de sécurité maximale", Déviance et société, 1988, 147-166 en MARX, G.T., "Privacy and technology", The world & I, September 1990, 523-541. Cf. GUTWIRTH, S., Waarheidsaanspraken in recht en wetenschap. Een onderzoek naar de verhouding tussen recht en wetenschap met bijzondere illustraties uit het informaticarecht, VUBPress/MAKLU, Brussel/Antwerpen, 1993, 192-223, 490-523, 611-722. GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
gedragsbeïnvloeding toelaten in een open maatschappelijke setting. Voor Gary Marx en Gilles Deleuze leven we nu respectievelijk in een maximum security society of in een société de contrôle die, dankzij de inschakeling van verfijnde technische dispositieven, de gang van het dagelijks leven van de burgers op indringende wijze beïnvloeden, ja zelfs "programmeren". Ongetwijfeld hebben de permanente aanwezigheid en inschakeling van allerhande controletechnieken of technieken met een onrechtstreekse controlerende bijwerking, een tastbare uitwerking op de individuele autonomie. Zij conditioneren immers geheel of gedeeltelijk de individuele keuzen tussen de verschillende gedragsalternatieven. Wie in het oog wordt gehouden of sporen nalaat zal zich sowieso anders gedragen, zelfs indien hij of zij niets mispeutert. Het individu handelt alsdan in functie van wat een ander weet en erger nog: in functie van wat het denkt dat een ander weet of kan weten. Zo'n gedrag vertolkt de essentie van wat Foucault een produktieve machtsverhouding noemde. Gedrongen gedrag wordt geproduceerd, het verdringt de wilsautonomie. Voor zover ze niet meteen worden vergruisd, worden zulke analyses in de criminologie of deviantiesociologie tegenwoordig 'impossibilistisch' genoemd, aldus Ronny Lippens in dit nummer.2 Hiermee wordt ongetwijfeld bedoeld dat zij enerzijds geen rekening houden met een reëel veiligheidsprobleem en anderzijds de criminoloog in een impasse plaatsen, van waaruit hij alleen met ultra-negatieve fatalistische analyses of volstrekt wereldvreemde kritische alternatieven kan uitpakken. Het is dan ook niet zelden zo dat het aan Foucault schatplichtige denken over sociale controle in de criminologie met een paar gemakkelijke slagzinnen van de tafel wordt geveegd, om plaats te ruimen voor "empirisch", dus statistisch onderzoek van werkelijker geachte problemen zoals onveiligheid en dark number criminaliteit. Feit is echter dat het "impossibilistisch" brandmerk van het verhaal over sociale controle hoegenaamd niet opgaat indien men het (zoals Foucault overigens zelf suggereerde) maar vanuit de rechtstheorie en het recht wil benaderen. Want dan blijkt al gauw dat er wel degelijk - en dat wil niet zeggen: gemakkelijk - plaats kan gemaakt worden voor realistische en wellicht zelfs hoopgevende perspectieven waarin zowel de veiligheid van de burgers als de weerstand tegen een invasieve en controlerende macht aan de orde zijn. Op die machtskritische én doenbare juridische perspectieven wordt in het vervolg kort ingegaan, niettegenstaande het risico om door Lippens te worden beschuldigd van "ingraving in legalistische stellingen" en het terugvallen op "een vrij minimalistische verzetsvorm die ook een aantal postmodernisten eigen is". Tenslotte is het recht m.i. noch taboe, noch per definitie "slecht". Integendeel: het draagt in zich een reeks min of meer werkzame metaforen, alsook een aantal rechtspositieve spelregels die het de moeite maken het als wapen, middel en doel te gebruiken. In zoverre dat over de idee en het ideaal van de democratische rechtsstaat een brede overeenstemming bestaat, zullen juist de "utopieën" die hierbij nauw aansluiten, een werkzame combinatie van realisme en idealisme aanreiken. En dit uiteraard in tegenstelling tot "revolutionaire" of voor het recht blinde alternatieven. Bijgevolg mogen het criminologische stilzwijgen, noch de dagdagelijkse confrontatie met camera's ons misleiden. Alomtegenwoordige indiscrete 'ogen' zijn in het maatschappelijk verkeer van democratische rechtsstaten beslist geen evidentie. Integendeel: ter zake vallen wel degelijk een reeks fundamentele en algemene juridische analyses te maken die - zelfs voorbij
2
LIPPENS, R., "Verhalen uit de oude doos. Enige beschouwingen over kritische kriminologieën en de verdoezelde nood aan hernieuwde utopische visies", artikel in dit nummer van Recht en kritiek. GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
de nationale verschillen van aanpak - kunnen bijdragen tot de duiding van de loodzware maatschappelijke inzet die met de problematiek van videosurveille gemoeid is.3 Visuele toezichtstechnieken hebben zoals gezegd aanzienlijke repercussies op het vlak van de autonomie en de individuele vrijheid van de burgers. Zij roepen (machts)verhoudingen in het leven waarin de ene actor het gedrag van de andere stuurt, ofschoon deze laatste per definitie over de vrijheid beschikt om anders te handelen. Aldus creëren camera's strategische situaties waarin de vrije gedragskeuze in een bepaalde richting wordt 'geholpen'. Zij beperken de ruimte voor vrijheid, weerstand en verzet. Nu is dit vanuit rechtstheoretisch perspectief problematisch omdat de individuele vrijheid juist centraal staat in de elaboratie van de Westerse rechtsstaat, die onmogelijk kan worden gereconstrueerd zonder dat uiteindelijk het autonoom en vrij over zichzelf beschikkend individu wordt verondersteld. De rechtsstructuur heeft precies tot doel de verabsolutering van machtsverhoudingen onmogelijk te maken door die steeds voor bemiddeling in rechte open te houden. Het recht herbepaalt de machtsverhoudingen steeds opnieuw in functie enerzijds van de vrijheid van de individuen en anderzijds van de sturing van het gemeenschappelijk project waarin diezelfde vrijheid centraal staat. Belangenafwegingen, bemiddelingen, onderhandelingen zijn dus karakteristiek voor het recht. Of beter: zij zouden dat moeten zijn. Het recht dient zodoende de spanningsverhouding tussen macht en weerstand te vrijwaren; het moet beide bespreekbaar houden. A fortiori geldt dit wanneer camera's opduiken. Zij zijn vrijheidsbeperkend, dus raken zij de kern van ons rechtsbegrip, doch hieruit vloeit nog niet voort dat zij verboden zijn of moeten worden. Wél dient hun inschakeling vanuit rechtstheoretisch oogpunt hoe dan ook juridische vragen op te (kunnen) werpen, zelfs al valt er een rechtmatig belang bij controle te onderkennen, zoals b.v. veiligheid, preventie van misdrijven, openbare orde, reinheid, gezondheid ... Elke camera behoort aldus aanleiding te (kunnen) geven tot juridische processen van belangenafweging. Dat is zelfs het geval wanneer het onveiligheidgevoel tot verblindend grote omvang is opgeblazen. Het debat is er dus geen tussen categorieke voor- en tegenstanders van visuele toezichtstechnieken. Zwart-wit pro's of contra's zijn misplaatst. Waar het om draait, is de contextuele evaluatie van de aanvaardbaarheid van elke camera in het licht van de vrijheidsbeperking die zij vertegenwoordigt én het doel dat zij nastreeft. Dat camera's iets fundamenteels en essentieels raken, blijkt trouwens snel wanneer gekeken wordt naar een aantal algemene positiefrechtelijke normen die erop van toepassing zijn. In de eerste plaats staan camera's haaks op de privacy van de burgers. Hiermee wordt tegenwoordig verwezen naar een open begrip dat niet uitsluitend kan worden vastgepind op zaken zoals intimiteit, sex en familieleven, maar vooral te maken heeft met het waarborgen van autonomie en individuele vrijheid. Het gaat wel degelijk, zoals François Rigaux ten overvloede heeft aangetoond, om de bescherming van "de vrijheid van de privacy", d.w.z. de 3
Cf. DE HERT, P., "Het verzamelen en gebruiken van visuele informatie: foto's, videosurveille en verkeersradars", Politea. Belgisch Politievakblad, 1994/8, 8-18; DE HERT, P. & GUTWIRTH, S., "Controletechnieken op de werkplaats (deel 1): een stand van zaken" en "Controletechnieken op de werkplaats (deel 2): een herbeschouwing in het licht van het 'persoonsgegevensbeschermingsrecht'", Oriëntatie, april 1993/4, 93-109 en mei 1993/5, 125-147 en DE HERT, P. & GUTWIRTH, S., "Camera's en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet", R.W., 199495, 105-113. GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
bescherming van de individuele zelfbeschikkingsvrijheid en van de gedragsalternatieven (weerstanden) die in de machtsverhouding door het geproduceerde gedrag worden verdrongen.4 Camera's (en andere spionagetechnieken) vloeken hiermee op schrijnende wijze en schenden dan ook een juridische waarde die bovenaan de normenhiërarchie prijkt, wat genoegzaam blijkt uit de opname van privacybescherming in de hoogste internationale regels (art. 8 EVRM, art. 12 UVRM en art. 17 IVBPR) en in talrijke nationale grondwetten. De "vrijheid van privacy" behoort echter tot de basisbeginselen van een pluralistische samenleving, waarin de vrijheid van de ene noodzakelijkerwijs zijn beperkingen vindt in die van de andere of die van alle anderen, te weten het algemeen belang. Om die redenen verschaffen de genoemde spelregels nooit een absolute bescherming; telkens zijn juridisch geldige afwijkingen mogelijk, maar zulks slechts in het licht van een afweging van rechten en belangen waarin de vrijheid van de privacy zwaar moet wegen precies omdat zij normenhiërarchisch zo hoog staat aangeschreven. In toepassing van art. 8 EVRM, bijvoorbeeld, betekent dit dat de gewaarborgde vrijheid van het privé-leven (in verticale verhoudingen) slechts onder bepaalde voorwaarden kan worden beperkt. Inderdaad: de aantasting moet wettelijk worden voorzien (formeel criterium); zij kan uitsluitend door de beugel indien zij nodig is in een democratische samenleving (noodzakelijkheidscriterium) en zulks alleen ter verwezenlijking van bepaalde limitatief opgesomde wettige doeleinden (legitimiteitscriterium), waarbij tenslotte moet worden nagegaan of het vooropgestelde doel niet had kunnen worden bereikt door een maatregel die de gewaarborgde vrijheid in mindere mate zou aangetast hebben (proportionaliteitscriterium). De toepassing van zulke spelregels op toezichtcamera's laat niet aan duidelijkheid te wensen over: hun plaatsing is in beginsel niet toegelaten omdat de privacy wordt geschonden; slechts in uitzonderlijke gevallen, waarin minder invasieve middelen ondoeltreffend blijken, kan er voor bepaalde gewichtige wettelijke doeleinden en mits voldoende rechtszekerheid wordt geboden, op worden teruggevallen. Triviaal uitgedrukt: wie camera's wil plaatsen, schendt de privacy en moet er derhalve goede en overtuigende redenen voor hebben. Naast de privacy dreigen camera's in de tweede plaats, al naargelang de context van hun plaatsing, nog een reeks andere fundamentele rechten en vrijheden te schenden. Camera's op de openbare weg, en in het bijzonder in het centrum van een stad als Brussel waar wekelijks betogingen plaatsgrijpen, zijn een regelrechte aanfluiting van de vrijheden van vergadering en vereniging en de daarmee nauw verweven vrijheden van meningsuiting en geweten. Ook hier is natuurlijk geen sprake van een absoluut verbod op de beperking van die vrijheden. Maar nog minder kan er vanuit gegaan worden dat de plaatsing van camera's a fortiori legitiem is en legitiem blijft. Huiveringwekkend is het bijgevolg dat de Brusselse politie laat verstaan dat manifestaties voortaan zullen worden begluurd en dat in de toekomst beelden zullen worden bijgehouden. Hiernaast kunnen nog voorbeelden van bedreigde mensenrechten worden gegeven. Zo schenden camera's gericht op privé-woningen en hun ingangen de woonst, wat trouwens strafbaar werd gesteld in Nederland (voor foto's) en Frankrijk. Beelden die als bewijs worden gebruikt in strafzaken, moeten beantwoorden aan de vereisten van een eerlijke en openbare berechting (art. 6 EVRM). Camera's in de omgeving van synagogen, moskeeën en kerken zijn een bedreiging voor de vrijheid van godsdienst en eredienst. Enzovoort.
4
RIGAUX, F., La protection de la vie privée et des autres biens de la personnalité, Brussel/Parijs, Bruylant/L.G.D.J, 1990, 849 p. en RIGAUX, F., La vie privée. Une liberté parmi les autres ?, Chaire Francqui 1992, Travaux de la faculté de droit de Namur, Larcier, Bruxelles, 1992, 317 p. GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
In de derde plaats kan de plaatsing van camera's niet los worden gezien van het 'persoonsgegevensbeschermingsrecht' of data protection law.5 Deze relatief nieuwe "rechtstak" expliciteert en concretiseert het grondrecht op privacy in de context van de verwerking van persoonsgegevens. Het sluit bijgevolg nauw aan bij een fundamentele waarde van de democratische rechtsstaat, met name de vrijheid van de privacy zoals die o.m. in de Europese mensenrechtelijke rechtsorde door art. 8 EVRM wordt belichaamd. Het persoonsgegevensbeschermingsrecht is gekenmerkt door een reeks basisbeginselen (data protection principles) die vooral werden uitgestippeld op inter- en supranationaal niveau. Hierbij zijn voor Europa twee initiatieven van doorslaggevend belang geweest: de OESOrichtlijnen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de internationale uitwisseling van persoonsgegevens (1980) en het in de schoot van de Raad van Europa onderhandelde - door twintig staten ondertekende en door vijftien staten geratificeerde Verdrag 108 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (1981)6. Eén en ander heeft ertoe geleid dat in de meeste Europese landen thans een wet van kracht is die de genoemde basisbeginselen concretiseert en tot afdwingbaar recht maakt (b.v. de Wet persoonsregistraties in Nederland; de Wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens in België; de Loi relative à l'informatique, aux fichiers et aux libertés in Frankrijk). Voorbij de nationale nuances en het traditiegetrouw technisch gekneuter rond de mogelijke interpretaties van de definities van die wetten, moet worden vastgesteld dat beelden van personen persoonsgegevens zijn7. Verzameling, registratie of verwerking ervan via camera's valt bijgevolg onder toepassing van de wetten over persoonsregistraties, zeker wanneer beelden worden vastgelegd en bijgehouden. Dit is vanzelfsprekend daar beelden zeer sterk privacy-intrusief zijn: zij zijn zo totaal, dat zij in functie van ettelijke doeleinden kunnen worden gebruikt of geïnterpreteerd. Het door de basisbeginselen van persoonsgevensbescherming opgelegde kader van belangenafweging is dus in principe toepasselijk op elke camera die op personen wordt gericht, al zijn uitzonderingen en gedifferentieerde regimes uiteraard mogelijk al naargelang de context (overheid of privé, bijzondere regimes voor politiediensten, de pers, de medische sector ...). Toegepast op camera's en beelden kunnen de basisbeginselen als volgt worden vooropgesteld. Beelden mogen uitsluitend worden verwerkt voor duidelijk omschreven, wettige en niet disproportionele doeleinden; zij dienen op eerlijke en wettige wijze te worden verkregen en verwerkt. Hun verwerking alsook het doel waarvoor dit geschiedt, moeten bekend en openbaar zijn (b.v. door aangifte aan een nationale "Registratiekamer" of "Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer"). Uiteraard kunnen de beelden niet worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de vooropgestelde doeleinden. Zij dienen tevens proportioneel, d.w.z. toereikend, ter zake dienend en niet overmatig te zijn uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Zij behoren nauwkeurig te zijn, zo nodig te 5
Cf. GUTWIRTH, S., "De toepassing van het finaliteitsbeginsel van de Privacywet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens", Tijdschrift voor Privaatrecht, 4/1993, 1409-1477. 6 Ook aansluitend bij de data protection principles is op het niveau van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nog steeds een richtlijn in de maak betreffende de bescherming van natuurlijke personen i.v.m. de behandeling van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. 7 In het voorstel van richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen is dit overigens expliciet. GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
worden bijgewerkt, en mogen niet langer worden verwerkt of bewaard dan noodzakelijk voor de realisatie van het vooropgestelde doel. Aan de betrokkenen - de visueel gecontroleerden wordt een recht op inzage en verbetering toegekend. Op de verwerking van bepaalde gevoelige beelden geldt een principieel verbod, waarbij wordt verwezen naar beelden die informatie (kunnen) geven over ras, politieke overtuiging, godsdienstige of andere levensbeschouwing, gezondheid, sexueel gedrag en strafrechtelijke veroordelingen. Verwerkingen van persoonsbeelden dienen tevens voldoende te worden beveiligd tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, toevallig verlies en ongeoorloofde toegang, wijziging en verspreiding. Voor elke verwerking van beelden dient tenslotte een aanspreekbare verantwoordelijke persoon te worden aangeduid. Dit geheel van spelregels bepaalt de criteria waaraan camera's moeten beantwoorden met het oog op een proportioneel evenwicht tussen de essentieel geachte vrijheid van de privacy en andere hiermee tegenstrijdige wettige belangen, zoals de veiligheid. Belangenafwegingen rond toezichtcamera's passeren obligaat langs de beschreven beginselen van wettigheid, finaliteit, eerlijkheid, openbaarheid, proportionaliteit, institutionele en individuele controle. In elk afzonderlijk geval moeten deze beginselen worden geëvalueerd in het licht van specifieke omstandigheden, beweegredenen en belangen. Zo zullen camera's ter preventie van misdaad in risicobuurten eerder door de beugel kunnen dan anti-hondepoep dispositieven. Zo moeten geheime of verborgen camera's als verboden worden beschouwd in tegenstelling tot zichtbare en ondubbelzinnig aangekondigde camera's. Zo zullen camera's die door openbare overheden worden geplaatst in het licht van de uitvoering van hun opdrachten, aanvaardbaarder zijn dan de beelden geschoten door individuele gluiperds. Zo zullen camera's die geen beelden verwerken of bijhouden minder problemen stellen dan camera's waarvan de beelden worden gestockeerd of gedigitaliseerd. Zo zullen flitscamera's de voorkeur verdienen boven permanent filmende camera's ... Tevens zal steeds gekeken moeten worden naar alternatieven die even doeltreffend, doch minder privacyschendend zijn. De beveiliging van fietsenstallingen tegen diefstal kan evengoed via vaste sloten of gesloten ruimten; dat geldt ook voor stevige deuren wat betreft toegangscontrole; verkeerscamera's kunnen vermeden worden door rotondes, middenbermen, snelheidsdrempels en waarom eigenlijk niet, door technische beperking van de maximumsnelheid van de wagens (het "recht op snelheid" noch de "vrijheid om verkeersmisdrijven te begaan" kunnen iets zinnigs voorstellen); het volstrekt debiele filmen van rokende scholieren kan wellicht vervangen worden door de ter beschikkingstelling van een rokersruimte, gekoppeld aan ontradende informatiecampagnes en het goede voorbeeld van ouders en leerkrachten ... Kortom: in tegenstelling tot wat de praktijk doet geloven bestaat er geen juridisch vacuüm waarin videosurveille en cameratoezicht welig kunnen woekeren. Er zijn spelregels die duidelijk en streng zijn. Dat laatste hoeft niet te verwonderen: camera's passen immers maar moeilijk in het (zelf)beeld van de vrije Westerse samenleving, want het zijn tenslotte absoluut onsympathieke middelen tot toezicht, controle en spionage. Bovendien worden zij doorgaans ingezet aan één bepaalde kant van de machtsverhouding, met name de gedragssturende, wat de machtskritische en rechtsbeschermende component van het recht terecht in werking behoort te zetten. Er zijn dus afdwingbare juridische middelen voorhanden tegen het opkomend Nineteen Ninety-Five en de steeds verder doordringende 'ogen' van de controle. Vooralsnog blijkt hun toepassing op het specifieke geval van camera's achterwege te blijven. Talloze ongeoorloofde camera's kunnen gemakkelijk worden ontdekt en aangewezen. Naast de GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160
verantwoordelijkheden die de speciale nationale privacycommissies en het juridisch apparaat ter zake moeten opnemen, alsook die van de overheden en private actoren die tenslotte worden verondersteld overeenkomstig de wetgeving te handelen, is het vooral aan de moegefilmde en beubegluurde burgers om waakzaam te blijven. Juist zij, en speciaal de verenigingen en en organisaties die zij samen vormen, kunnen de alomtegenwoordige camera's toetsen aan de erop toepasselijke wetgeving teneinde desgevallend de nodige stappen te ondernemen ter rechtzetting van de situatie. Dit kan hetzij door discussie en onderhandeling, hetzij door klachten bij de nationale privacycommissies, hetzij door het opstarten van juridische procedures. Democratie, zo wordt toch gezegd, begint bij de burgers. (SG)
GUTWIRTH S., "Nineteen Ninety-Five ! Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en Kritiek, 1995/1, 3-11 ; also in : The Milennium Conference 1995 : (On)veiligheid en (on)zekerheid in de samenleving, CARTHUYVELS, Y. (Ed.), Brussels, Koning Boudewijnstichting, 1996, 156-160