College:
Architectuur- en Stedenbouwtheorie 2: Denkstrategieën
Type kennis: Studiejaar:
Geschiedenis & Theorie e 3 kwartaal 2009/2010
Vrijdag: Bijeenkomsten: Studielast: Werkvorm: Toetsvorm: Bijzonderheden:
18u50 – 20u50 1, 8, 15 en 22 en 29 maart, en 12en 19 april 2 studiepunten (56 uur, waarvan 14 tijdens de colleges en 42 voor de afronding) Hoorcollege reflectief paper Deze collegereeks wordt aangeboden op maandagavonden!
Docent:
Gerard van Zeijl
Doelstelling: De reeks stelt de theorievorming binnen beide disciplines aan de orde. Minder vanuit een chronologisch verband, meer vanuit een samenhangend arsenaal van mogelijk denken wordt een reflectief en transhistorisch kader geschapen waarin de theorievorming van de architectonische en stedenbouwkundige ontwerpproductie wordt verhelderd. Inhoud: De geschiedenis van architectuur is meer dan een parade van esthetische stijlen, die trouwens via de smaak of de regels kunnen worden benaderd en geduid. Naast schoonheid gaat het om het nut en de techniek van architectuur. Geschiedschrijving beperkt zich ook niet tot het beschrijven van architectuur in puur chronologisch verband, maar stelt tevens de vraag naar thematische verbanden die als culturele ontwikkelingen zowel diachroon, opeenvolgend, als synchroon, gelijktijdig, kunnen verlopen. Zo kan bijvoorbeeld het architecturaal idee van de gotiek zich thematisch herhalen dan wel in de tijd door wisselende culturele inhoud of kritische interpretatie veranderen. Als het gaat om een verzameling denkbeelden als dragers van historische (dis)continuïteit en spreken we van mentaliteitsof ideeëngeschiedenis dan wel van geschiedenis van het ontwerp c.q. de architectonische cultuur. Architectuurgeschiedenis kan zo worden gezien als een uitgebreid debat dat via gebouwen, architectuurverhandelingen en culturele veranderingen in ontwikkeling blijft. De verzameling denkbeelden in de vorm van gebouwen, steden en landschappen wordt ook wel het kennislichaam van de architectuur genoemd waarin concepten van lange duur met kortlopende veranderingen worden afgewisseld. WAT GEBEURT, IS GEBEURD EN WAT GEBEURD IS, GEBEURT. Vormen van geschiedschrijving en theorievorming in relatie tot architectuur Geschiedschrijving heeft overeenkomstige problemen als de archeologie. Er zijn nog slechts fragmenten. Houten woningen zijn verbrand, de paleizen beschrijven slechts de geschiedenis van de koningen en de verhandelingen hadden destijds reeds een voorkeur voor schoonheid als artistieke kwaliteit. De loop van de geschiedenis is sterk afhankelijk van de culturele constellatie. Gesloten, onder meer theocratische, culturen zijn ondanks externe inbreuken relatief stil blijven te staan en zijn cyclisch, terwijl de lineaire ontwikkelingsgeschiedenis van de Westerse beschaving op vooruitgang en utopie is gebaseerd. Inmiddels vragen we ons af hoe gesloten tradities de moderne (r)evolutie beïnvloeden. Genereren zij een retrograde ontwikkeling of ontlenen we er de term ‘kritisch regionalisme’ aan? Geschiedschrijving is van oorsprong niet op geschreven overdracht gebaseerd maar op mondelinge overlevering, het verhaal waarvan de term ‘estoria’ tot historie leidt. Sinds er verhalen bestaan zoals
de eerste geschiedschrijver Herodotos ze aan het papier toevertrouwde bestaat de tegenstelling tussen ‘fictum en factum’. Dat wil zeggen verdichtsels, partijdige zienswijzen tegenover concreet tastbare en getoetste feiten. Zo balanceert geschiedschrijving reeds eeuwen tussen een literair vermogen en een wetenschappelijke verantwoording. Sterker, geschiedschrijving heeft zich op de momenten van cultuurkritiek zich van het schrijven van kronieken eerst met de filosofie, vervolgens met de moraal en tenslotte met ideologie verbonden. We denken achtereenvolgens aan Hegel’s idealiserende invloed, aan Winckelmann’s terugkeer naar de Antieken en aan de wijze waarop Marx de logica van geschiedenis in functie van de ideologie doordacht. In de hedendaagse geschiedschrijving ziet o.a. Foucault dat dé geschiedenis is ontmythologiseerd en neerkomt op een complexe opeenstapeling van kennisfragmenten uit diverse tijdslagen. Voor zover geschiedschrijving een vorm van interpretatie van feiten, feitenrelaas en verdwenen gegevens inhoudt blijkt deze discipline zich op te houden tussen een (her)schrijven van de ‘annalen’, zoals bij het maatschappelijk engagement van de Frankfurter Schule en de vraag naar ‘de navel van de geschiedenis’ zoals Ankersmit de invloed van de Parijse School binnen het discours van een groot aantal vormen van geschiedschrijving situeert, zijnde de vraag naar hermeneutiek. Het betreft hier het ‘discours’ dat op het gehele veld van zowel het maatschappelijk debat als alle gebeurtenissen van oorlog tot klimaatverandering betrekking heeft. In dit gelaagde en wisselende veld van informatiestromen en meningsvorming kan nauwelijks nog worden gestuurd, hooguit worden geponeerd. Het is een debat met een duizendtal waarheden die elkaar binnen een chaos van (tegen)stellingen bestrijden. Architectuur heeft de cultuur ooit gedomineerd, ze vormde eens de totale belichaming van religie en macht. Ofwel om via de piramide en de kerk de status quo te handhaven dan wel via avantgardebouwwerken een revolutie af te dwingen om gaandeweg haar rol aan de andere middelen en media over te dragen en tenslotte, volgens Terence Riley, haar autonomie binnen een duizelingwekkend aantal factoren tot een minimum te beperken. De architectuurtheoreticus Tafuri heeft met zijn these ‘Ontwerp en Utopie’ de overschatting van architectuur als redder van de mensheid aan de orde gesteld om in de voetsporen van Foucault de geschiedschrijving als een opeenstapeling van theorieën te beschrijven, Theories and History of Architecture. Literatuur: zie bijlage
Planning + inhoud per college: College 1 (maandag 1 maart): 1. TIJD ALS KAPSTOK EN STIJL ALS KLEDINGSTUK Stijlepisoden en klassieke thema’s: zeitgeist en avantgarde Over schoonheid en traktaat, historiseren en moderniseren Om geschiedenis als een veelomvattend stelsel van feiten, kennis en duiding te begrijpen is de chronologie de meest voorkomende en conventionele kapstok. In het geval van architectuur en aanverwante culturele aspecten bestaat zo een ordening, waarbinnen kennis zowel tot een overzichtelijke classificatie leidt dan wel tot een theoretische reflectie die de kennisontwikkeling verheldert en van kritiek voorziet. Beperken we ons tot classificatie dan is sprake van een ‘formele’ geschiedschrijving; hechten we belang aan de ‘mechanismen’ dan spreken we van een ‘structurele’ geschiedschrijving. In de conventionele architectuurgeschiedenis wordt, sinds Vasari’s biologische cyclus van geboorte, wasdom en verval, de ‘chronologie’ gebruikt om de wisseling van stijl te benoemen. Het onderscheid in stijlepisoden helpt ons om architectuur globaal als een esthetische uitdrukking van macht en pracht van kerk en staat te leren zien, echter minder haar te doorgronden. Immers maskeert het begrip stijl de tijdgeest omdat het slechts een uitgesproken laag van de samenleving representeert en er aldus de gedeeltelijke ‘afspiegeling’ van vormt. Vanaf de 19e eeuw wordt stijl een nieuw, maar tevens onhoudbaar beginsel. Aan de ene kant blijkt een grote vrijheid van neostijlen in het eclecticisme het ontwerp als de toepassing van een ongebreideld architectuurvocabulaire te bevruchten. Aan de andere kant maakt de keuze voor één ‘ware’ stijl architectuur tot het voertuig van de moraal en zijn ridders. In de geschiedenis van de moderne architectuur lijkt stijl te zijn overwonnen maar in plaats van neostijlen verschijnen de zogeheten – ismen die in een al even grote verscheidenheid het beroep op de moraal uitbreiden tot een ideologische strijd. Wanneer deze strijd wordt opgeheven verliezen de begrippen tijd en stijl opnieuw
iedere vaste oriëntatie om te ontaarden in de postmoderne anti-stijl: ‘everything goes’ dan wel dat het stijlbegrip plaats maakt voor een fundamenteel herschrijven van de geschiedenis van architectuur zowel in termen van typologie, ars combinatoria als het beroep op de dieptestructuur van de architectuurtaal. Aangenomen dat architectuur in iedere tijd van stijl kan veranderen – en zo van kledingstuk kan wisselen alsof het om mode ging - wordt de vraag relevant wat de onderliggende principes zijn op grond waarvan zij haar bestaan rechtvaardigt c.q. verantwoordt. Het is op momenten van crisis en overgang naar een nieuwe stijl dat het onderzoek naar de diepere lagen van architectuur relevant wordt. Ofwel om deze in haar ontstaansreden van ‘lange duur’ te duiden, Braudel’s beschrijving van de ‘mediterrane cultuur’ ofwel om de klassieke en blijvende thema’s te onderwerpen aan de korte duur c.q. hun relatieve veranderlijkheid. In beide gevallen wordt geschiedenis een vorm van theoretische reflectie met als thema’s ‘traditie en type, schoonheid en orde, structuur en betekenis, tektoniek en context, lichaam en geest’. Traditie en type zijn verbonden met overlevering en de ‘geijkte’ normen in woonvorm en bouwtechniek. Schoonheid en orde zijn uitgeschreven in traktaten van Vitruvius tot Filarete en van Perrault tot Durand over de orde van de kolommen als representatief systeem of als draagvermogen. Structuur en betekenis houden, overeenkomstig de taal, het vermogen van regels in ofwel ‘normativiteit’ dan wel van betekenisverlening ofwel ‘narrativiteit’. Tektoniek en context hebben betrekking op de onthulling en verhulling via de huid van architectuur ten opzichte van het decorum, ofwel de Vitruviaanse omschrijving van omgeving of de openbare ruimte, de res publica ofwel in termen van stad of landschap. Lichaam en geest zijn de ultieme maatstaven van menselijke architectuur en betreffen de centrering van de universele mens als maat van alle dingen dan wel het décentreren terwille van moderne dynamiek en vervolgens als opmaat naar de extase, het buiten zichzelf treden van architectuur. Verhandelingen van architectuur baseren zich op genoemde thema’s en komen neer op de vraag naar ‘theorein’, Grieks voor houding cq visie. De thema’s zijn op zichzelf ‘stijlloos’. Ze werpen als langlopende strategieën een kritisch licht op de stereotypen ‘historiseren’ en ‘moderniseren’ en relativeren stijl als een korte termijndenken. Zo gaat historiseren gepaard met ‘imitatio’, het nabootsen en moderniseren met ‘aemulatio’, het uitvinden. College 2 (maandag 8 maart): 2. UTOPIE EN ONTWERP, STAD EN METROPOOL Geschiedenis van het stadsontwerp: ideaalstad en groene stad, stedelijke morfologie en metropolitane netwerken Stadsbouwmeester di Cambio vat het romeinse legerkamp uit 56 v.Chr als hernieuwd beginsel op, de strijd verhevigt tussen de paus- en keizergezinden. Het betreft de frictie tussen de bestaande middeleeuws-christelijke organische structuur en de geometrische orde van het republikeinse castrum. Filarete kan, bij het onstaan van de stadstaten, Plato’s Utopia, een model waarin de tiran de stad ordent, als autonoom plan voorstellen: twee versneden vierkanten, ingeschreven in een cirkel en gebaseerd op Vitruvius’ windroosmodel, compleet met torens op de uitwendige en poorten op de inwendige hoeken. In het midden de kathedraal, het paleis en andere openbare gebouwen. Dit ideaalstadsconcept zou in Europa evenmin zelden volledig worden uitgevoerd, slechts in bijvoorbeeld Palmanova. In Nederland zal Simon Stevin aan prins Maurits via zijn tractaat ‘Vande oirdeningh der steden’ ideaalmodellen voorleggen om de grondslag van Holland te verzekeren. In Frankrijk en voorts in Europa voorziet Vauban de bestaande steden van bij uitstek militaire bolwerken. De uitvinding van buskruit ontmantelt het concept van het bolwerk. Zo zal de stad in de 19e eeuw, volgens Frampton, via ‘culturele, territoriale en technische transformaties’ de voorwaarden voor een open maatschappij scheppen. Sterker, de noodzaak om de onstuitbare explosie van de metropool vanwege slechte hygiëne en toenemende criminaliteit via ringvormige uitbreidingen, zoals in Wenen, op te lossen, leidt bij de theoreticus Ebenhaezer Howard in 1893 tot een praktische ideaal, de ‘garden city’, gebaseerd op de voordelen van stad en platteland: een autarkische organisatie met een klassenloze opzet die model staat voor wat in de 20e eeuw als de ‘groene stad’ wordt geponeerd. Dit groen is echter niet meer met de moestuin verbonden waarin bewoners in hun eigen onderhoud konden voorzien. Het is slechts een metafoor van de natuur, een conceptuele bedding waarin de ‘vier functies’ van de stad, het wonen, het werken, het verkeer en de recreatie worden onderscheiden. De opmaat van deze analytische utopie is o.a. Le Corbusier’s plan Le Voisin, uit 1922: ‘la Ville Contemporaine pour 3.000.000 inhabitants’. Deze interventie in Parijs is voorloper van de Ville Radieuse uit 1925 die wegens zijn antropocentrische organisatie tot de ideale barokstad worden teruggevoerd. Ondanks de gezoneerde opbouw zien we een hiërarchische opbouw van kantoren, huisvesting en industrie.
De radicale zoneringsprincipes van de ge’zon’de blokken zullen tal van buitensteden tot ver in de jaren ’50 bepalen, tot het moment dat het gebrek aan identiteit opbreekt. De ‘3e generatie’ tracht nog via interpretaties van antieke steden het stadsweefsel te herstellen of, zoals de Situationisten, te extrapoleren, maar spoedig richten architecten en theoretici hun blik concreter op de historische stad, door Aldo Rossi opgevat als een ‘sociaal kunstwerk’. Dit leidt tot het ‘typologie en de morfologie’-debat waarin de ‘geleefde’ woonvormen, volgens Panerai c.s. als ‘ingeburgerde typen’ de plaats innemen van door overheid en markt gedirigeerde instrumenten zoals ‘inspraak’ en ‘ruimtelijke nota’s. Na het verschijnen van’After the planners’ zullen problemen in de bestaande steden nu van binnenuit worden ‘gesaneerd’. Enerzijds ontstaat een radicale ‘imitatie’ van de ‘stadsmorf’ anderzijds wordt het moderne vormvocabulaire in de taal van de stad ‘vertaald’. Paneria stelt echter dat niet de taal maar slechts de woorden kunnen veranderen om daarmee een revolutie te bezweren en evolutie te bepleiten. Deze ‘intentionele’ en ‘therapeutisch’ genoemde stedenbouw die het primaat van geschiedenis vooropstelt, wordt tenslotte gevolgd door een radicale aanvaarding van metropolen zoals New York, Hongkong en Beijing, waarin de stad als marktconform ‘automatisme’ wordt opgevat. Koolhaas neemt stelling met ‘fuck history’ en opteert voor een ‘nonutopian pragmatism’. Zo ziet hij het ontwerp zoals CCTVgebouw in Beijing als kritische interventie. Het is noch een wolkenkrabber als de extrusie van een stedelijk grid, noch is zijn interne logica grijpbaar daar hij via een ‘rizomatisch’ concept het chinese postcommunistische kapitalisme weet te ontmantelen. College 3 (maandag 15 maart): 3. Het herschrijven van de geschiedenis van het ontwerp The Posts, Rats and other Pests, typologiedebat: Venturi, Jencks, Ungers, Rossi, Krier Allereerst ging het erom architectuurgeschiedenis letterlijk te herschrijven. Historici zoals Tafuri, Benevolo, Jencks, Frampton en Rykwert onderzochten opnieuw de bronnen om het falen van de moderne architectuur te duiden en tevens de ‘operatieve’ geschiedschrijving te weerleggen, waarmee historici zoals Giedion en Pevsner, de moderne beweging ‘kritiekloos’ hadden begeleid en gelegitimeerd. Ondanks deze kritische opstelling begon Jencks op zijn beurt het postmodernisme te affirmeren met de stelling dat de moderne architectuur aan ‘betekenis’ ontbrak. Ze zou van een multivalent tot een monovalent, eenduidig systeem zijn verworden. Overeenkomstig was Robert Venturi’s kritiek, reeds in 1966, op het ‘less is more’-beginsel van Mies van der Rohe, door het als ‘less is bore’ te typeren. Hij vroeg aandacht voor ‘complexiteit en contradicties’ die aan architectuur in de geschiedenis ooit haar intelligente positie hadden verleend. In de context van de opkomende Pop Art verscherpte hij zijn stellingname door ‘heroïc architecture’ uit te spelen tegen ‘ugly architecture’ om zo een ‘double coded architecture’ te bepleiten. Zijn ironische duiding van de Strip van Las Vegas leidde tot het onderscheid in betekenisverlening die aldaar door reclame en entertainment weliswaar banaal, maar wel effectief was geworden. Zijn onderscheid tussen ‘the decorated shed’ en ‘the duck’ riep, op perverse wijze, de renaissance en barok weer in herinnering. Venturi’s subtiele herschrijving van geschiedenis komt in zekere zin overeen met de visie van de filosoof Lyotard. Deze stelt dat ‘de grote verhalen’ van de moderniteit om de wereld te verbeteren plaats moeten maken voor ‘micro-vertellingen’ die het ‘parapluie-denken’ in termen van universialisering en globalisering beantwoorden. Het loslaten van een groot samenhangend betoog in het postmodernisme maakt álles mogelijk met de leuze ‘everything goes’ enigszins overeenkomstig met het 19e eeuws eclecticisme. De deels ironische opstelling van de postmodernen c.q. de terugkeer tot de formele regels van architectuur leidt er bij Aldo van Eijck toe om de polemiek te openen met zijn RIBA-lezing in 1978: ‘Rats, Posts and Other Pests’ en te herinneren aan ‘The Great Gang’, de moderne architecten van het eerste uur. In een adem veroordeelt hij zijn naamgenoot Aldo Rossi, die architectuur ter dood zou hebben gebracht. Rossi had er echter in zijn tekening ‘l’architecture asassinée’ nu juist voor gewaarschuwd dat de moderne architectuur onder meer door haar wetenschappelijke ‘categorisering’ ten onder zou gaan. Er waren ook anderen die Rossi’s standpunt hardvochtig kritiseerden, toen hij verklaarde geen wezenlijk onderscheid te zien tussen het ontwerp voor woningbouw voor de levenden, de Galaratese en voor de woningen van de doden, de begraafplaats te Modena, beiden in 1978 gebouwd. Zo bracht Jencks Rossi’s terugkeer tot het ‘type’ met het fascisme in verband. Dit terwijl de badhuisje op Elba bij Rossi van het ‘warme leven’, la calda vita, getuigden. Het ging Rossi bovendien om de stelling van Loos dat ‘architectuur pas na de dood kunst is’, anderzijds dat huisvesting als tijdelijke ‘functie’ ook als ‘lange duur’ moet worden opgevat, opdat de woning het leven als geschiedenis kan omvatten.
Zijn leermeester Ungers had reeds gewezen op het ontbreken van verbeelding, die ook Koolhaas zou aansturen. In dat verband merkt Klotz op: ‘Nicht nur Funktion sondern auch Fiktion’. Bij de Rossi kwam dit neer op de ‘analoge stad’, waarin de lange duur de stad tot ‘een sociaal kunstwerk’ had gemaakt, terwijl Koolhaas de metropool zag als het resultaat van onder meer onderbewuste Freudiaanse krachten. Rond Rossi’s ambitie om de typologie en de morfologie van de historische stad op moderne wijze te revitaliseren, nemen de gebroeders Krier deze stad als uitgangspunt. Onder verwijzing naar Sedlmayr’s verzuchting: ‘Das Verlust der Stadtmitte’ veroordelen zij de moderne stad, die het vanwege haar fragmentatie aan ‘Stadtraum’ ontbrak. Daarom keren zij rücksichtlos naar de pre-industriële fase terug met de stelling ‘Imitatie is de enige weg voor architectuur’. Hun letterlijke imitatieopvatting heeft tenslotte in Europa een spoor van retrograde architectuur en stedenbouw getrokken met als Nederlands voorbeeld Brandevoort, een quasi 17e eeuws stadje met grachten in de Brabantse wei. College 4 (maandag 22 maart): 4. HET VERLANGEN NAAR EN VERWERPING VAN KLASSIEKE REGELS Taal tussen teken, taxis en delirium: Texas Rangers, New York Five, Koolhaas Parallel aan de europese herbronning van architectuur treedt in de jaren ’70 het architectuurdebat in Amerika naar buiten tussen ‘The Whites and Grays’. De eersten streven bij monde van The New York Five naar het onderzoek het moderne architectuurvocabulaire dat zij, los van ideologie, als autonome taal willen opvatten en haar met de inzichten van taalwetenschap verbinden. De tweede stroming met architecten als Venturi en Moore willen architectuur met de kenmerken van de context verbinden en in het algemeen met de klassieke taal van architectuur. Zo maakt Moore, tezamen met zijn studenten, houten vakantiehuizen waarin een aedicula, als kleine tempel, de slaapplaats bekroont, abstracte kleurvlakken aan moderne kunst herinneren en koeienvellen aan het elementaire landleven. Dit alles om het betekenisloos geworden functionalisme te pareren. De New Yorkse architecten verwerpen het ontwerpen op zich en zetten het architectuuronderzoek voort dat o.a. Colin Rowe als een van ‘The Texas Rangers’ aan deTexas University reeds vanaf de jaren ‘50 had ondernomen. Zijn interpretaties van de architectuur van Palladio tot en met Le Corbusier zijn gebaseerd op Wittkower’s analyses waarin een ‘secret system’ de onveranderlijke structuur van architectuur zou zijn. Rowe’s visie, ‘transparancy’, die op de Gestalttheorie c.q. de fenomenologie is gebaseerd, zal een enorme invloed op The New York Five gaan uitoefenen. Hij verwerpt de ‘letterlijke’ transparantie in Gropius’ Bauhaus ten faveure van de ‘literaire’ in Le Corbusier’s Villa Garches. Later zal hij zijn visie tot op het niveau van de stad uitbreiden zijn boek ‘Collage City’, dat overeenkomst toont met ‘De architectuur van de stad’ van Aldo Rossi. Met het benadrukken van de vormeigenschappen van architectuur kunnen The New York Five het adagium van het functionalisme omkeren in Function Follows Form. Dit leidt bij John Hejduk tot een zowel ironische als poëtische architectuuropvatting die hij vooral aan de fameuze Cooper Union School doceert en in ‘the Education of an Architect te boek stelt. Zijn House for Nonparticipating Participants is eerder een ontkenning van gelukkige relaties in huis dan de verheerlijking van vaak verborgen onwaarachtige harmonie. Zijn collega Eisenman zal in The Institute for Architecture and Urban Studies de inzichten van Rowe omzetten naar de taalwetenschappelijke inzichten, aanvankelijk van Chomsky, later van Derrida om deze als wetenschappelijke legitimatie van architectuur te hanteren. Hij rekent in een gedisciplineerde ontwerpreeks van ‘Houses’ af met de humanistische en klassieke regels en vooral met de ermee samenhangende antropocentrische conventies. ‘Architectuur’ zo meent hij kan na de Holocaust nog slechts ‘spel’ zijn. ‘Zonder schaduw’ zal Bekaert kritisch opmerken. De opponent van Eisenman is Graves, die anders dan alleen met de syntactische taalregels te experimenteren, zich op de semantiek van de taal toelegt. Aanvankelijk blijken zijn ontwerpen al even kryptisch, maar in 1978 zal hij met het Portlandbuilding een ommezwaai maken naar een nieuwe ‘architecture parlante’. Minder principieel, eerder pragmatisch, blijkt Meier te zijn die zijn neutrale witte architectuur overal ter wereld neerzet en deze zoals in het Haagse stadhuis met doorzichtige verwijzingen naar Saenredam rechtvaardigt. Manhattan is tevens de plaats waar Rem Koolhaas zijn ‘retroactief manifest’: ‘Delirious New York’ ontwikkelt en waarin o.a. Madelon Vriesendorp haar fabelachtige tekeningen maakt. Allereerst radicaliseert hij de recreatie, als onderdeel van de functionele stad, door het reeds spectaculaire vermaak op Coney-island als Dreamland te extrapoleren. Met de herwaardering van o.a. de Russische ‘culture of congestion’ aanvaardt hij, voorbij aan Le Corbusier’s veroordeling, de wolkenkrabber en het grid. Tegenover de utopische en later historiserende architectuur in europa stelt
hij de architectuur van fragmentatie als antwoord op het hectische en onbeheersbare karakter van de metropool om later zijn idee van ‘The generating city’ te lanceren. College 5 (maandag 29 maart): 5. DÉCONSTRUCTIE EN HET VOCABULAIRE VAN CONGESTIE Intertext, diagram en scenario en ‘lasagna’: Stirling, Eisenman, Tschumi, Himmelblau, Libeskind, OMA en MVRDV Aanvankelijk wordt James Stirling als het nieuwe perspectief voor het modernisme gezien. Dit vanwege zijn deelname aan de Britse high tech-beweging die in zijn universiteitsgebouwen tot uitzonderlijk brutalistische, maar verfijnde expressie komt. Zijn tweezijdige oriëntatie op de moderne architectuur van Le Corbusier én op de classicistische doctrine van zijn opleiding, ontwikkelt bij hem het vermogen tot de combinatie van strijdige architectuurprincipes zoals uit zijn afstudeerproject blijkt. Zijn reeds genoemde ‘kunst van het relativeren’, vormt in het Wissenschaftszentrum te Berlijn vanwege de sublieme benadering van hybride architectuur, de opmaat voor wat déconstructivisme zal gaan heten. Is Stirling’s kunst en vakmanschap nog licht ironisch zo leidt Eisenman’s inzicht in de intertekstuele noties van Derrida tot een betooglijke architectuur. Deze architectuur ontlokt statements zoals van Coop Himmelblau: ‘Architektur musz brennen’ of van Tschumi: ‘If you really appreciate architecture you may even need to commit murder’. Wigley en Kipnis plaatsen deze architecten in een theortisch en deels a-historisch kader om daarmee tevens met het postmodernisme af te rekenen. Door Vitruviaanse criteria zoals stabiliteit en nuttigheid om te keren in labiliteit en plezier kan o.a. Coop Himmelblau zijn interventie in de Weense kanselarij, Gehry zijn huis als ‘work in progress’ het andere gezicht van architectuur tonen. Betsky beschrijft dit alles als ‘violated perfection’ wat ook stedenbouwkundig kan worden begrepen. Zo toont Tschumi hoe het Parc de la Vilette te Parijs als een tijdsgelaagd principe kan worden opgevat. Daarin zijn de follies nog wel het meest subliem en vervreemdend, daar hij, met Derrida als gesprekspartner, de folie opvat als een absolute vorm van plezier, dat echter tevens vlakbij geweld is gelegen. Zo toont ook de interventie in het Cancer Institute door Morphosis of het ontwerp voor het Joods museum door Libeskind de keerzijde van de optimistische moderne architectuur, die doorgaans pijn en verdriet onderdrukte. Onder invloed van Derrida worden de statements van Eisenman steeds radicaler. Enerzijds in het intellectuele spel met homofone begrippen zoals lyre, layer en liar om zo muzikale traditie, situationeel evenement en (on)waarheid in een prijsvraag onder het motto Romeo and Julia met elkaar uit te spelen. Anderzijds tracht hij architectuur via de orde van het DNA de klassieke ‘natuur’ als scheppingsbeginsel te relativeren. Opnieuw vormt in de latere periode van de supermoderne architectuur Koolhaas een verhaal apart. Na de verloren prijsvragen van de Tweede kamer en de gevangenis te Arnhem, bouwt hij uiteindelijk de Kunsthal te Rotterdam, een mengeling van Miesiaanse traditie in combinatie van een geplooid ruimtelijk diagram. Met het onderzoek van Koolhaas’ bureau, OMA, krijgt het diagram meer en meer draagvlak zowel in de pragmatische bouwpraktijk als binnen het intellectuele architectuurdebat. Het diagram is, als de verheldering van ruimtelijke gelaagdheid, de aankondiging van een scenario, als het denken in de tijd en het ‘event’, beiden worden ook bij de epigonen van OMA zoals MVRDV prominent ontwikkeld. In hun boek FARMAX, Floor Area Ratio Maximum zijn tal van diagrammatische varianten opgenomen, in het bijzonder wordt de impact ervan duidelijk door geëxtrapoleerde opgaven zoals de Pig Flats en het gebouw voor de wereldtentoonstelling te Hamburg. Op de grens van een ver doorgevoerde ‘diagramania’ is deze beweging te typeren met de term ‘non-utopisch pramatism’. Hoe intelligent deze jonge generaties overigens ook blijkt te zijn, blijft Eisenman op tamelijk dwingende en Koolhaas op visionaire wijze het het initiatief houden. MVRDV’ wereldtentoonstellingsgebouw was er niet zonder Koolhaas’ bibliotheekontwerp te Parijs zijn geweest, terwijl zijn inzending voor het Parc de la Vilette ondanks Tschumi’s eigen pleidooi voor ‘pleasure’ toch een hilarischer uitstraling bezit. Maar zal ook Federer niet ooit van het toneel verdwijnen? College 6 (maandag 12 april): 6. (HER)ONTDEKKING VAN (A)TEKTONIEK Het verhullen en onthullen, fysiek tastbaar en vaag geplooid Semper, Kolhoff, Herzog &De Meuron, Dirrix en Arets
Naast het serieus nemen van de milieuproblematiek, maar vooral door de behoefte om via de huid een gebouw van een krachtiger identiteit te voorzien, is het open glazen volume reeds lang op zijn retour. De terugkeer naar tektoniek is, vooral een beschavingsoffensief dat o.a. door Frampton is ingezet om de gladde en verzakelijkte gevel terug te brengen naar de principes van Gottfried Semper in ‘Der Stil in den technischen und Tektonischen Künsten’ uit 1860. Frampton signaleert hoe voor het modernisme architecten zoals Horta, Behrens, Wagner, Berlage en Wright een evenwicht vonden tussen de industriële bouwwijzen en de traditie van de bekleding. Hij bepleit een nieuw evenwicht tussen het onthullen en verhullen van het bouwlichaam zoals dat in de Griekse beeldhouwkunst via de plooival gestalte kreeg. In die tijd hield de term ‘tèchne’ in dat ‘het maken vanzelfsprekend kunst voortbrengt’. Met de verzelfstandiging van de techniek en vooral de technologie is dié kunst verdwenen die de techniek, anders dan via het ornament, kan temperen. Immers was er via Loos een grote reserve ontstaan tegen het ornament en vooral rekende de ‘International Style het gladde oppervlak tot een van zijn leerstellingen. Slechts Loos en Mies van der Rohe zagen dat het materiaal zelf een ornate kracht bezat zoals dit in de onyxmarmeren wand in Mies’ Barcelona paviljoen duidelijk wordt. Nadat het brutalisme reeds het materiaal en de functie had benadrukt toonden gaandeweg architecten als Ando de textuur, ofwel de structuur van het oppervlak, terwijl Uytenhaak over de ‘vleug’ begon te spreken. Anderen toonden de expressiviteit van verschillende raamopeningen of ontwikkelden op minimalistische wijze de ritmiek en het verschil in materiaal. Toen eenmaal de abstractie van het reeterend reliëf een thema werd kon de huid of het gebouw als totaliteit als geluidsscherm worden ingezet, zoals langs de Vinexwijk te Utrecht of eerder het wooncompex van Weeber in Alphen aan de Rijn. Een bijzonder verkeersobject is Ito’s lichttoren, eigenlijk een luchttoren omdat hij reageert op luchtverontreiniging. Traditioneel was het de taak van de gevelom met zijn proportionele indeling en ornamentele uitwerking zowel de status van de bewoner te bevestigen om zo aan het stedelijk ‘decorum’ bij te dragen. In het huidige debat gaat het echter niet meer om ‘valse’ representatie maar om de ‘presentie’ van het bouwwerk dat via de huid zijn eigen ‘waarheid’ poneert, ‘alitheia’. Zowel wat betreft het materiaal, de kleur, de textuur en ook de constructieve eigenschappen van de omhullende huid als door de vorm als ‘Gestalt’ doen het gebouw als ‘Ding an sich’ verschijnen. Daar in de recente ‘formless’- architectuur begrippen als voor- en achter(gevel) vervallen verkrijgt het bouwwerk vaak door zijn grote schaal in de metropool de enigmatische uitstraling van een kritisch kunstwerk. Dat geldt bijvoorbeeld voor Kolhoff’s Pireausgebouw in Amsterdam dat hij dan ook als ‘alien megaform’ poneerde, voor Koolhaas’ bibliotheek in Seattle of voor zijn CCTV-gebouw in Beijing die beiden temidden van middelmatige hoogbouw als kritische interventie verschijnen. Overigens hadden Herzog & De Meuron hadden reeds lang via een intensief en inventief onderzoek naar de artistieke noties van materiaal, de vervreemding van het bouwvolume en de complicering van de constructie het voortouw genomen zoals hun bibliotheek te Eberswalde en later met het Olympisch stadion in Beijing. Hun benadering vindt in Nederland een intense maar oorspronkelijke navolging bij Dirrix’s Faculteit Bouwkunde te Eindhoven en bij Arets’ bibliotheek te Utrecht. Beiden passen, tevens vanwege energiehuishouding, geëtst en gekleurd glas toe, waarbij een uitvergrote foto eindeloos wordt gerepeteerd. Arets gaat met een zeer inventieve detaillering van automatisch op het weer reagerende gevelelementen verder door de inzet van opake, ondoorzichtige materialen. Vidler beschrijft zijn gebouwen dan ook als ‘strange bodies’. Deze vormen de antipoden van Rowe’s concept van transparantie. In dat verband kan de radicale ‘strangeness’ in Lebbeus Woods’ ‘catastrofale’ architectuur worden opgevat als een vorm van dystopie die de utopische notie van de moderne architectuur weerlegt. Denkend aan Terence Riley’s betoog, kan een bouwwerk, bekleed met een lichtkrant van pixels, die de inhoud met zijn arbitraire opmaak maskeert en vervreemdt, als het oplossen van architectuur in de media worden opgevat. Onder verwijzing naar bijvoorbeeld Michael Jackson kunnen deze tektonische operaties als ‘facelifting’ en ‘bodyculture’ worden geduid. Binnen de denkbeelden van de filosoof Sloterdijk vervaagt architectuur tenslotte als ‘sfeer’ en ‘schuim’. Iets wat Damisch met ‘Blotting Out Architecture? A Fable in Seven Parts’ beschreef en wat Diller + Scofidio ontwierpen als ‘The Cloud Machine’. College 7 (maandag 19 april): 7. HET AFSCHEID VAN DIALECTIEK, VOORBIJ HET EINDE Het virtuele lichaam van architectuur en het verlies aan conventioneel épistème Over plooi en vouw, zwerm en chaos, catastrofe en cyborg. Met het loslaten van de traditionele hiërarchie én de déconstructivistische dialectiek
ontstaat het beginsel van geplooide en gevouwen vormen en ruimtes, dat terugvoert op de ‘rhizomatische en nomadische’ filosofie van o.a. Deleuze en Guattari. Voorts steunt het op de chaostheorie, voortkomend uit het doordenken van onder meer het ‘bifurcatie’principe dat in de wiskunde c.q. systeemtheorie is ontwikkeld en via computerapplicaties een enorme vlucht heeft genomen. Architectuurtheoretici zoals Jeffrey Kipnis, met in zijn voetsporen Greg Lynn, zien het afscheid van dialectiek als een pure noodzaak om voorbij de grenzen van een dergelijk filosofisch systeem te raken. Zij pleiten, Plato’s Thimaeus indachtig en ten bate van onvoorziene verbanden, voor ‘het opschudden van de kussens’ respectievelijk voor ‘intensive coherence’. Termen zoals ‘beating, grinding en folding’ zorgen zowel voor het breken van bestaande verbanden als voor een realiteit van zogeheten ‘liquid architecture’, waarin verbanden vloeiend en beweeglijk blijven. Het inzicht om het traditionele bouwwerk tektonisch te vervormen en te vervreemden was bedoeld om vooral de zintuiglijk ervaring te voeden. Voortaan verschijnt echter de onherleidbare vorm en de vreemdsoortige, vaak zelfdragende, huid eerder als a-tektonisch fenomeen om een psychologische ervaring uit te lokken, zoals Vidler in ‘Warped space’ op agora- en claustrofobie wijst. Het betreft nieuwe (dis)continue ruimtelijke ervaringen zoals Kiessler in zijn Endless House al in 1959 had aangezet. Kenmerkend voor het verschil in focus, blijkt Koolhaas met zijn boek S,M,L,XL op schaal te baseren, terwijl Van Berkel het gezien de versnelling van tijd en ruimte de naam MOVE geeft. Het laatste gaat om het beweeglijk effect van functionele processen, die als ‘zwerm’ of als ‘chaos’ optreden. Sterkre, ze kunnen door hun onvoorspelbaarheid en onbeheersbaarheid als ‘catastrophe’ worden gezien. Zo ziet hij voorbij aan een begrensde wereldopvatting, waarin de wereld in ‘dozen’ is geordend de ontwikkeling als ‘moving from box to blob’. Zijn benadering is niet gebaseerd op ‘mimésis’, maar op ‘imagination’, dwz de verbeelding van onvoorspelbare en onherleidbare en tevens eindeloze vormen en ruimtes zoals in zijn Möbiushuis. Een blob is vooral als ‘bilineair object’ c.q. als ‘druppel’ tamelijk onvoorspelbaar, in tegenstelling tot ‘fractals’ waarin de voorspelbaarheid vaak aanwezig is. Libeskind tekende met zijn serie MicroMegas het onbegrensde van architectuur handmatig uit, net zo lang tot ze aan zichzelf voorbij raakte en in ruis opging, een woeste leegte achterlatend. In alle voorgaande gevallen gaat het om de extrapolaties van extase. Niet langer is de ‘natuur’ de moeder van de kunst maar een onberekenbaar spektakel. Overigens roept Libeskind de muzen op in zijn plan Muzenlijnen te Berlijn, echter zo duizendvoudig dat het raadsel ontstaat dat zich rond Aleph, het punt waar alpha en omega elkaar zouden raken, afspeelt om zo de culturele grenzen op te heffen. Het waterpaviljoen van Oosterhuis ligt op een natuurlijke grens om het geweld van het water met de kracht van de Deltawerken uit te spelen. Het is met name in het interieur dat het afscheid van een vermeende dialectiek middels een onvoorspelbare ruimte wordt gevierd door via de geraffineerde computerapplicatie aan een gedetermineerd wereldbeeld voorbij te komen en ons in de plooien te laten duizelen. In de lijn van Kiesler’s ‘endless house’ plooit MVRDV de ruimte als ‘lasagna’, zoals de VPRO-studio. Tenslotte zien we gebouwen die voorbij een bepaalde grootte, vanwege hun ‘bigness’ volgens het principe van ‘lobotomie’ verschijnen. Het zijn bizarre , maar spectaculaire ‘aliens’: Gehry’s Bilbaomuseum, Eisenman’s Reinhardthaus, Koolhaas’ CCTV en Herzog & de Meuron’s stadion, eigenlijk zijn het allen monsters, uitvergrote concepten van Le Corbusier’s idee van de machine. Het monster van Frankenstein blijkt echter een nieuwe fase in te gaan met de ontwikkeling van de ‘cyborg’, half gestuurde machine en half organisme. Zo toont UN-studio de extrapolatie van genetische vermenging via de computer met ‘morphing’ als middel en ‘hybridization’ als effect. Even verder en de wereld dient zich als opeenhoping van catastrofes aan. Gaat het hier om het koketteren met een rampenscenario, met het einde der tijden, de Apocalyps? Films zoals Blade Runner blijken niet langer angstdromen te evoceren maar werkelijkheid te worden. In het algemeen een werkelijkheid, waarin duizenden mogelijkheden ons ruimtelijk en mentaal doen duizelen en onze onzekerheid uitdaagt. Virilio toont ons in termen van beweging voorts het bizarre perspectief van een toenemende versnelling van ‘paard naar auto’ en van ‘vliegtuig naar elektronische snelweg’, dromoscopie geheten, met ‘de inerte mens’ als vertragend resultaat. Echter, denkend aan de film van Werner Herzog onder het Noordpoolijs, blijkt deze een weergaloze verrukking teweeg te brengen. Wat is hier de architecturale impact, de omgang met het onvoorspelbare? Ook Eisenman bevestigt de onzekerheid, die Heidegger ooit poneerde en via huidige filosofen radicaal werd. Hij ontwerpt in termen van ‘displacement’ onder meer een universiteit om haar wetenschappelijke institutie te ondermijnen. Dit verwijst naar Lebbeus Woods’ idee van ‘dystopie’. Zijn ontwerpen tonen labiele gebouwen of bizar ruimtelijke machines, ‘prothesen’, zoals ‘space simulators’
of andere instrumenten tot sensatie. Architectuur als pure sensatie, aanwezig, soms hectisch, ver weg, soms stil. Opgave afronding Zoek binnen de thematiek van een college (van je eigen keuze) via internet of de bibliotheek een citaat van 250 – 300 woorden met vermelding van de bron en destilleer daaruit in 100 woorden een stelling. Kies in hetzelfde kader een afbeelding van een bouwwerk en/of een tekening van een concept. Dit is het materiaal van je werkstuk. Het gaat er nu om in 500 à 1000 woorden een zienswijze ofwel theorie te formuleren, die een meer algemeen geldende kwaliteit bezit ofwel een begrippenapparaat bevat met een eraan verbonden strategie. Pas je theorie nu toe op een bouwwerk, een ontwerp van jezelf of van een architect van je keuze met de volgende vragen aan deze casus: 1. Voldoet je casus aan de normen van je theorie? 2. Op welke wijze ontsnapt je casus aan je theorie of verandert hij en wat heeft dit voor kwalitatieve en cultureel-maatschappelijke gevolgen? 3. Formuleer nu binnen de diverse niveaus van schaal, ruimtelijke en historische context, theoretische thematiek een beargumenteerd oordeel of commentaar. 4. Illustreer je commentaar met beelden en/of schetsen. Het gehele werkstuk moet exclusief het beeldmateriaal 2500 woorden bevatten, waarbij jezelf de accenten in de vragen bepaalt. Advies is om je tekst eerst in globale notities op te zetten, hem ruim uit te werken om vervolgens via je tekstverwerker de tekst zowel taalkundig als inhoudelijk tot het aantal woorden terug te brengen (te redigeren). Laat de tekst een paar dagen gisten en lees hem tenslotte hardop (aan iemand) voor, sterker: zeg kort wat je eigenlijk met de tekst wilt poneren om dan je laatste correcties door te voeren. Zet dan een punt en wees trots op het resultaat. Succes! Beoordelingscriteria Het werkstuk wordt beoordeeld op originaliteit van de stelling, de begrijpelijkheid van de theorie, de overtuigingskracht van de toetsing via de vragen en de effectiviteit van het beeldmateriaal. Voorts kan jezelf enkele criteria vanuit de ‘leerdoelen’ en ‘eindkwalificaties’ aanreiken en in je tekst aan de orde stellen. Leerdoelen Na afloop heeft of kan de student: - kennis genomen van theoretische thema’s die een rol spelen in het discours van beide disciplines en deze begrepen vanuit zijn historische achtergronden. - inzicht gekregen in de relatie tussen cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen en vakinhoudelijke thema’s en ontwerpopgaven - inzicht in de wijze waarop een actueel ‘discours’ geplaatst kan worden ten opzichte van relevante historische posities in de theorie van architectuur - inzicht in de betekenis van theorievorming voor de actuele architectonische praktijk - geleerd om bronteksten afkomstig uit de vakgebieden die direct of indirect de vormgevende discipline bevruchten, te beschouwen en te mobiliseren tot een begrippenapparaat waarmee de gebouwde omgeving als werkveld van de architectuur beschreven en beschouwd kan worden; - een kritische houding tot dit begrippenkader aangenomen en dit tot uitdrukking weten te brengen; - de eigen architectonische productie weten te verrijken met een instrumentarium dat voortkomt uit een eigengemaakt abstract denken dat een breed spectrum aan maatschappelijke fenomenen probeert te vangen in actuele wetenschappelijke modellen van de werkelijkheid; - de eigen kritische en professionele houding ten aanzien van actuele vraagstukken aangescherpt - inzicht gekregen in de maatschappelijke relevantie van eigen ontwerparbeid - geleerd om dat (mondeling en schriftelijk) te verwoorden Eindkwalificaties van de opleiding tot architect die in deze reeks (deels) aan de orde komen MArch 5. 8.
1
2
3
4
5
6
7
8
9a
9b
9c
9d
9e
9f
9g
9h
9i
9j
10
Formuleert beargumenteerde vakinhoudelijke oordelen en houdt daarbij rekening met maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis. Hanteert relevante methoden van onderzoek bij het maken van architectonische projecten en integreert de resultaten hiervan in (innovatieve) oplossingsvarianten voor architectonische concepten en ontwerpen
11
9b.
9f. 9i.
10.
Past bij het maken van architectonische concepten, ontwerpen en projecten passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. Past bij het maken van architectonische concepten, ontwerpen en projecten passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en daarbij gebruikte technieken toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. Past bij het maken van architectonische concepten, ontwerpen en projecten inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, in het bijzonder bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. Maakt op adequate wijze een ontwerp én plan in beeld, geschrift en woord voor anderen inzichtelijk en reflecteert hier kritisch op
Eindkwalificaties van de opleiding tot stedenbouwkundige die in deze reeks (deels) aan de orde komen MUrb
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10a
10b
10c
10d
10e
10f
10g
10h
10i
6.
10j
11
12
13
Formuleert beargumenteerde vakinhoudelijke oordelen en houdt daarbij rekening met maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis. 9. Hanteert relevante methoden van analyse, onderzoek en ontwerp bij het maken van stedenbouwkundige projecten en integreert de resultaten hiervan in (innovatieve) oplossingsvarianten voor stedenbouwkundige concepten en ontwerpen. 10a. Past bij het maken van stedenbouwkundige concepten, ontwerpen en projecten passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de stedenbouw en van de relatie met andere bij de ruimtelijke ordening betrokken disciplines toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. 10c. Past bij het maken van stedenbouwkundige concepten, ontwerpen en projecten passende kennis van de inhoud van en vaardigheid met andere bij de ruimtelijke vormgeving betrokken disciplines, te weten de architectuur en tuin- en landschapsarchitectuur toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. 10i. Past bij het maken van stedenbouwkundige concepten, ontwerpen en projecten inzicht in het beroep van stedenbouwkundige en de rol van de stedenbouwkundige in de maatschappij toe en verantwoordt deze kennis en inzichten. 12. Maakt op adequate wijze een ontwerp én plan in beeld, geschrift en woord voor anderen inzichtelijk en reflecteert hier kritisch op.
Literatuur: SCRIPTIE o Warna Oosterbaan: Het schrijven van een leesbare scriptie, 1995 o Umberto Eco: Hoe schrijf ik een scriptie?, 2003 o J.H.J. van den Heuvel: Hoe schrijf ik een scriptie of these? 2004 HISTORISCHE OVERZICHTEN o N. Pevsner: Geschiedenis van de bouwkunst in Europa, 1949 o S. Giedion: Space Time and Architecture, the growth of a new tradition, 1954/1967 o Reyner Banham: Guide to modern architecture, 1963 o L. Benevolo: History of modern architecture, 1967 o Henry-Russell Hitchcock Jr: Modern architecture : romantism and reintegration, 1970 o S. Kostof: A history of architecture, 1985 o Tzonis: Het architectonisch denken, 1972/1982 o Tzonis en L. Lefaivre: Architecture in Europe since 1968, 1992 o Ch. Jencks: Modern movements in architecture 1973 o Chr. Norberg Schulz: Meaning in western architecture, 1975 o Bruno Zevi: The modern language of architecture, 1978 o K. Frampton: Moderne architectuur, een kritische geschiedschrijving, 1980 o D. Sharp: Sources of modern architecture : a critical bibliography, 1981 o M.Tafuri en F. Dal Co: Modern architecture, 1986 o D. Watkin: De westerse architectuur, een geschiedenis, 1986 o P. Gössel en G. Leuthäuser: Architektur des 20.Jahrhunderts, 1990 o W. Curtis: Modern Architecture since 1900, 1996 o J. Steele: Architectuur nu, 1997 o P. Groenendijk en P. Vollaard: Gids voor moderne architectuur in Nederland ; inleiding H. van Dijk, 1998 o Hans Ibelings: Supermodernisme : architectuur in het tijdperk van globalisering / door, 1998 o Hans Ibelings en Ton verstegen: Het kunstmatig landschap : hedendaagse architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur in Nederland, 2000 o Jan Gympel: Geschiedenis van de architectuur van de oudheid tot heden, 1996 e o Jan Gympel: Geschiedenis van de architectuur in de 20 eeuw, 1998 o Lootsma: SuperDutch: tweede moderniteit van de Nederlandse architectuur, 2000 o Zie ook diverse jaarboeken: Architectuur in Nederland o Ben van Berkel: Architectuur, Volkskrant / Arte DVD-box THEORIE EN KRITIEK Algemeen o Hernandez: Architekturtheoretiker, 1967
o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
David Watkin: Morality and architecture : the development of a theme in architectural history and theory from the gothic revival to the modern movement, 1977 M.Tafuri: Theories and history of architecture, 1976 M.Tafuri: Ontwerp en utopie, 1978 Charles Jencks: Architecture 2000 : predictions and methods, 1971 Geert Bekaert: Omtrent wonen, 1976 Georg Germann: Einfuehrung in die Geschichte der Architekturtheorie, 1980 Demetri Porphyrios: On the methodology of architectural history, 1981 Umberto Barbieri: Architectuur en planning : Nederland 1940-1980, TUD 1983 Colquhoun, Essays in architectural criticism : modern architecture and historical change, 1984 Pérèz Gomez: Architecture and the crisis of modern science, 1984 Arthur Wortmann: De geschiedenis van het wonen gevolgd door architectuurkritiek,TUE 1988 John Whiteman, Jeffrey Kipnis and Richard Burdett: Strategies in architectural thinking, 1992 P.A. Johnson: Theory of Architecture, Concepts, Themes, & Practices, 1994 Bouman en R.van Toorn: The invisible in architecture, 1994 Charles Jencks: The architecture of the jumping universe : a polemic : how complexity science is changing architecture and culture, 1995 H. Klotz: Architektur: Texte zur Geschichte, Theorie und Kritik des Bauens, 1996 e H. Heynen: Dát is architectuur, sleutelteksten uit de 20 eeuw, 2001 K. Nesbitt: Theorizing a New Agenda for Architecture Theory 1965-1995, 1996 Werner Oechslin: Studien und Texte zur Geschichte der Architekturtheorie, 1997 M. Hays: Architecture Theory since 1968, 1998 V. M. Lampugnani: Lexicon van de architectuur van de twintigste eeuw, 1998
THEORIE EN KRITIEK Specifiek (in volgorde van de colleges) o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Herman van Bergeijk: W.M. Dudok, 2001 Ed Taverne e.a.: J.J.P. Oud 1890-1963 : compleet werk, 2001 T. Idsinga en J. Schilt: Architect W. van Tijen 1894-1974, 1987 Koos Bosma en Cor Wagenaar: Een geruisloze doorbraak : de geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland, 1995 Marieke Kuipers: Toonbeelden van de wederopbouw : architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, 2002 Oscar Newman: CIAM '59 in Otterlo : group for the research of social and visual inter-relationships, 1961 Arnulf Luechinger: Structuralism in architecture and urban planning, 1981 W. J. van Heuvel: Structuralisme in de Nederlandse architectuur, 1992 Christopher Alexander: Een patroontaal : steden, gebouwen, constructie, 1977/1995 Colin Rowe, introd.: James Stirling : buildings and projects, 1984 Heinrich Klotz: Vision der Moderne : das Prinzip Konstruktion, 1986 Michelle Provoost: Re-arch : nieuwe ontwerpen voor oude gebouwen, 1995 Michelle Provoost: Re-urb : nieuwe plannen voor oude steden, 1997 Robert Venturi: Complexity and contradiction in architecture, 1966 J. Rykwert: The First Moderns, architects of the 18th Century, 1980 V. M. Lampugnani: Architektur als Kultur : die Ideen und die Formen : Aufsaetze 1970-1985, 1986 Aldo Rossi: De architectuur van de stad, 1966/2002 Aldo Rossi: Wetenschappelijke autobiografie, 1990 Rob Krier: Stadtraum in Theorie und Praxis, 1975 Charles Jencks:The language of post-modern architecture, 1977 Demetri Porphyrios: Sources of modern eclecticism : studies on Alvar Aalto, 1981 Heinrich Klotz: The history of postmodern architecture, 1988 Rudolf Wittkower: Grondslagen van de architectuur in het tijdperk van het humanisme, 1988 Colin Rowe: The mathematics of the ideal villa and other essays, 1977 Colin Rowe and Robert Slutzky: Transparency, with a commentary by Bernhard Hoesli and an introduction by Werner Oechslin, 1997 Eisenman, Graves, Gwathmey, Hejduk and Meier: Five architects, 1972 Arie Graafland: Recente projecten Peter Eisenman, 1989 Jeffrey Kipnis e.a.: Chora L works : J. Derrida and P. Eisenman, 1992 Bernard Tschumi: Architecture and disjunction, 1994 Arie Graafland ; ed. by Michael Speaks: Architectural bodies, 1996 Rem Koolhaas: Delirious New York : a retroactive manifesto for Manhattan, 1978 John Hejduk: Education of an architect, 1989 Mark Wigley: Jacques Derrida and architecture : the deconstructive possibilities of architectural discourse, 1986 Aaron Betsky: Violated perfection: architecture and the fragmentation of the modern, 1990 Geoffrey Broadbent: Deconstruction : a student guide, 1991 Rem Koolhaas and Bruce Mau: S,M,L,XL : O.M.A., 1995 Winy Maas and Jacob van Rijs: MVRDV: FARMAX : excursions on density, 1998 Kenneth Frampton: Studies in tectonic culture : the poetics of construction in nineteenth and twentieth century architecture, 1995 Anthony Vidler: Warped space : art, architecture and anxiety in modern culture, 2000 Ben van Berkel and Caroline Bos, UN Studio design models : architecture, urbanism, infrastructure /, 2006 Peter Zellner: Hybrid space : new forms in digital architecture, 1999 Sophia Vyzoviti: Folding architecture : spatial, structural and organizational diagrams, 2003 Nicoletta Sala: Chaos and complexity in the arts and architecture, 2007
STEDENBOUWGESCHIEDENIS EN - THEORIE o Leonardo Benevolo: The history of the city MIT 1975 o Le Corbusier: The City of Tomorrow. Oorspr. 1929. Reprint 1977 o Colin and Rose Bell: City Fathers, Pelican 1972 o Rob Krier: Stadtraum in Theorie und Praxis, Stuttgart 1975 o Aldo Rossi: De architectuur van de stad, oorspr. 1965, MIT 1982 o Castex Depaulle en Panerai: De rationele stad, SUN 1990 o Crimson: Re-Urb, 010 1995 o M.Miles + T.Hall: The City Cultures Reader, New York 1996 o Dirk De Meyer: The urban Condition 010 1999 o R.T. LeGates + F.Stout: The City Reader, New York 2000 o Arie Graafland ea: Cities in transition 010 2001 o OASE nr54, 2001: Re: Generieke stad o Lieven De Cauter: De capsulaire beschaving: over de stad in het tijdperk van de angst, NAi 2004 STEDENBOUWGESCHIEDENIS EN - THEORIE o V.M.Lampugnani: Architektur als Kultur, Die Ideen und die Formen, Köln 1986 o Werner Blaser: Mies van der Rohe, 010 1986 + diverse andere architectuurfotografie o Franco Fonatti: Elementare Gestaltungsprinzipien in der Architektur, Wien 1987 o Hilde de Haan en Ids Haagsma ; met essays van Dennis Sharp en Kenneth Frampton: Architecten als rivalen : tweehonderd jaar architectuurprijsvragen, Naarden 1988 o Pierre von Meiss: Elements of architecture, London 1990 o Alexander Tzonis en Liane Lefaivre: Het architectonisch denken en andere architectuurtheoretische studies, SUN 1991 o Alberto Pérez Gómez: Polyphili or the dark forest revisited, MIT 1992 o Architectural Theory from the Renaissance to the Present Taschen 5, 2000 o Dirk van den Heuvel, Madeleine Steigenga, Jaap van Triest: Lessen: Tupker / Risselada : dubbelportret van het Nederlands architectuuronderwijs 1953/2003 / SUN 2004 o Tjeerd Boersma, Lucien Herve en Margit Tamas: De essentie van het fragment : architectuurfoto's van Lucien Herve, NAi 1992 o OASE Tijdschrift voor architectuur: Over het diagram, nr 48, 1998 o UN Studio, Ben van Berkel en Caroline Bos: move, 1999