JAARVERSLAGEN
En dan in hun geheel De vondsten uit de opgravingen in de wierde Ezinge Annet Nieuwhof (redactie)
Met bijdragen van
Wil van Bommel-van der Sluijs Harry Huisman Lykke Johansen Egge Knol Susanne Manuel Mirjam Post Wietske Prummel Dick Stapert Sophie Thasing Tineke B. Volkers Inger Woltinge
JAARVERSLAGEN VAN DE VERENIGING VOOR TERPENONDERZOEK 96 2014
Het onderzoek werd mogelijk gemaakt door:
Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt door:
COLOFON UITGEVER
Vereniging voor Terpenonderzoek p/a Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712ER Groningen
OPMAAK DRUK ABONNEMENTEN
A. Nieuwhof Drukkerij Tienkamp, Groningen (www.drukkerijtienkamp.nl) Via lidmaatschap vereniging (www.terpenonderzoek.nl)
ISSN 0920-2587 ISBN 978-90-811714-6-5 Copyright © 2014 Individual authors Afbeelding omslag: Henk Helmantel 2014: Wierdevondsten uit Ezinge (© Art Revisited/Henk Helmantel).
Inhoud Vo o r w o o r d 1. D e
opgravingen in
Annet Nieuwhof
7 E zinge
en het onderzoek van het vondstmateriaal
11
1.1 Voorgeschiedenis 1.2 De opgraving 1.3 Landschap en bewoningsgeschiedenis 1.4 De Odyssee van de vondsten uit Ezinge 1.5 Documentatie en betrouwbaarheid 1.6 Onderzoeksvragen en doel van het materiaalonderzoek Literatuur
11 12 17 19 22 27 28
2. D e geschiedenis van E zinge in scherven . H andgevormd aardewerk van 500 v.C. tot 1500 n .C.
30
Annet Nieuwhof
2.1 Inleiding 2.2 Werkwijze 2.3 Grondstof en fabricage 2.4 Resultaten 2.5 Bewoningsgeschiedenis 2.6 Aardewerk in rituelen 2.7 Sociale aspecten van de aardewerkproductie 2.8 Conclusie Literatuur 3. I mportaardewerk
in
E zinge . U itwisseling
tijd en de vroege middeleeuwen
en sociaal - politieke structuur in de
Sophie Thasing en Annet Nieuwhof
3.1 Inleiding 3.2 Methode 3.3 Resultaten 3.4 Discussie 3.5 Conclusie Literatuur 4. E zinge - H et R omeins Tineke B. Volkers
31 32 33 36 113 119 121 125 126 R omeinse 129 129 129 130 137 143 144
aardewerk
4.1 Inleiding 4.2 Beschrijving van de in Ezinge gevonden terra sigillata 4.3 Overig Romeins aardewerk 4.4 De terra sigillata vondsten van Ezinge in regionaal verband 4.5 Freaks en verdwaalde schapen 4.6 Samenvatting en conclusie Literatuur
147 147 149 157 157 159 160 161
5. E zinge - K ralen
van glas , barnsteen en smaragd
163
Annet Nieuwhof en Wil van Bommel-van der Sluijs
5.1 Inleiding 5.2 Kralen per periode 5.3 Discussie en conclusie Literatuur 6. Van
dichtbij en van ver.
163 163 166 168 H et
gebruik van natuursteen in
E zinge
Annet Nieuwhof, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge
169
6.1 Inleiding 6.2 Noord-Nederlandse zwerfstenen 6.3 Geïmporteerde stenen 6.4 Conclusie Literatuur Catalogus vuursteen
169 169 178 180 182 183
7. E zinge :
187
metaal uit een opgraving zonder detector
Egge Knol
7.1 Inleiding 7.2 De voorwerpen 7.3 Betekenis van het metaal in Ezinge Literatuur Catalogus metaal 8. D e
dieren uit de opgravingen van
187 189 195 196 198
Van G iffen
in
Wietske Prummel, Susanne C.J. Manuel en Mirjam Post
8.1 Inleiding 8.2 De dierlijke resten 8.3 Discussie 8.4 Conclusie Literatuur Bijlagen 9. G raven en botten . M enselijke Annet Nieuwhof
E zinge
207 209 222 229 229 232 resten in
E zinge
9.1 Inleiding 9.2 Resten uit de vroege middeleeuwen en daarna 9.3 IJzertijd en Romeinse tijd 9.4 Graven uit de ijzertijd en de Romeinse tijd in Ezinge 9.5 Losse menselijke botten 9.6 Conclusie Literatuur Catalogus menselijke resten
6
207
238 239 239 240 241 245 249 250 252
“Ik zal hierover slechts een enkel woord zeggen, het beter achtend ze in het volgend verslag, tegelijk met de resultaten van het voortgezette onderzoek, uitvoeriger en dan in hun geheel te behandelen.” A.E. van Giffen, Jaarverslagen van de Vereniging voor Terpenonderzoek 9-10, 1926, 18.
Voorwoord In 2011 financierde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een onderzoeksproject met de naam De grondsporen van het Ezinge; datering en interpretatie. Het was een zogenaamd Odyssee-project, bedoeld voor het alsnog uitwerken van oud, ongepubliceerd archeologisch onderzoek. Het onderzoek richtte zich op het vondstmateriaal uit de opgravingen in Ezinge die door prof. A.E. van Giffen werden uitgevoerd tussen 1923 en 1934. Het bestuur van de Vereniging voor Terpenonderzoek is verheugd dat het u de resultaten van dit onderzoek nu, precies 80 jaar na het laatste opgravingsjaar, kan presenteren in dit 96ste Jaarverslag. Het materiaalonderzoek zelf kon in 2011 worden afgerond, maar de uitwerking van de vele gegevens die het onderzoek opleverde duurde aanzienlijk langer. Enkele deelstudies verschenen al in Engelstalige vakpublicaties. Dit Nederlandstalige overzicht van het volledige materiaalonderzoek bestaat uit hoofdstukken van verschillende lengte, die elk een materiaalcategorie behandelen. Omdat het materiaalonderzoek nog maar de eerste stap is op weg naar volledige uitwerking, worden de resultaten van de verschillende deelonderzoeken hier niet samengevat in een synthese. Eén voorzichtige conclusie kan hier alvast wel worden prijsgegeven: Ezinge was waarschijnlijk geen onbetekenend wierdedorpje, maar een regionaal, bestuurlijk centrum, in elk geval in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. De aanwijzingen daarvoor bestaan uit hoge percentages drinkbekers in de midden-Romeinse tijd en Schalenurnen in de volksverhuizingstijd, doorgaande bewoning in de 4e eeuw n.C., een hoog percentage geïmporteerd, Merovingisch draaischijfaardewerk, en een aantal bijzondere goudvondsten: twee gouden munten (solidi) uit de 4e eeuw en een met almandijn ingelegde zwaardknop uit het begin van de 7e eeuw n.C. Het is, toegegeven, niet veel om zo’n conclusie op te baseren. Er is dan ook nog veel meer onderzoek nodig. Het Odyssee-project was een noodzakelijke voorwaarde voor het volgende stadium: het onderzoek van de huisplattegronden, de nederzettingsstructuur en de bewoningsgeschiedenis van Ezinge. Voor dat vervolgonderzoek zijn nu dateringen beschikbaar en een overzicht van de vondsten uit grondsporen. Hopelijk zal het onderzoek in de nabije toekomst kunnen worden voortgezet. Dit boek is een mijlpaal in het bestaan van de Vereniging voor Terpenonderzoek en in het Ezingeonderzoek. Hiermee wordt eindelijk de belofte ingelost die impliciet werd gedaan toen Van Giffen met morele en financiële steun van de Vereniging zijn onderzoek in Ezinge begon. En dan in hun geheel, de titel van dit boek, verwijst naar het citaat van Van Giffen bovenaan dit voorwoord. Aanvankelijk, zoals blijkt uit dit citaat, was hij van plan om de resultaten als geheel te publiceren, maar naarmate de tijd voortschreed en de schaal van de opgravingen toenam, raakte dat voornemen op de achtergrond. Hij slaagde er niet in de resultaten van het onderzoek in Ezinge volledig te publiceren. Van Giffen had niet de beschikking over digitale databases die voor de verwerking van zoveel gegevens onontbeerlijk zijn, en hij miste bovendien de kennis over het vondstmateriaal, in het bijzonder het handgevormd aardewerk, waarover wij tegenwoordig beschikken. Het is alleen al daarom goed te begrijpen dat het indertijd niet tot volledige uitwerking en publicatie kwam. Dat heeft tot gevolg dat de kennis over het verleden die we aan de opgravingen in Ezinge hebben overgehouden in feite gering is. Alleen over de huizen uit de ijzertijd en de Romeinse tijd weten we sinds Ezinge heel wat meer. De betekenis die binnen de Nederlandse archeologie aan de opgravingen in Ezinge wordt gehecht, heeft echter vrijwel mythische proporties aangenomen. Door deze publicatie worden de opgravingen in de wierde Ezinge terug in de realiteit geplaatst. De schilder Henk Helmantel schilderde voor de expositie Helmantel: Oudheden en erfgoed als inspiratie in het museum Wierdenland te Ezinge in 2014 twee stillevens, waarvoor aardewerk uit Ezinge
Voorwoord model stond. Een van die schilderijen is afgebeeld op de omslag van dit boek. Het is niet zomaar een afbeelding van een paar oude potten, maar een groepsportret. In dit portret is de hele geschiedenis van het aardewerk zichtbaar: de vormen, de kleur en de vlekken die tijdens het bakken van de potten zijn ontstaan, vingertopindrukken op een rand, roetvlekken op kookpotten, het heel lichtroze van een door en door verbrande bakplaat, breuklijnen en zelfs geverfde gips van de restauratie die na de opgraving werd uitgevoerd. Dit aardewerk heeft persoonlijkheid en een huid. Het schilderij licht het aardewerk uit, waardoor je het beter ziet dan op een archeologische aardewerktekening of op een foto. Zelfs het aanraken van een pot maakt niet zo veel indruk. Het schilderij laat zien dat het verleden via deze potten weliswaar nog aangeraakt kan worden, maar tegelijk ook mysterieus en ongrijpbaar is. Dat is iets wat kunst kan doen. Dit boek probeert het verleden dichterbij te halen in een reeks van materiaalstudies. Daarbij hebben we geprobeerd om via het materiaal dichter bij de mensen te komen die de voorwerpen gemaakt en gebruikt hebben. Toch blijft de ongrijpbaarheid. De nieuwe inzichten in het leven van de bewoners van Ezinge, die deze studie heeft opgeleverd, kunnen nooit meer zijn dan hypotheses die we door nieuw onderzoek misschien ooit weer moeten laten varen of aanpassen. Dat is nu eenmaal hoe de wetenschap werkt. Ik bedank Henk en Babs Helmantel voor hun toestemming voor het gebruik van het schilderij voor de omslag van dit boek. Ik bedank ook NWO, het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen, het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis en het Groninger Museum, die dit onderzoek financieel en praktisch mogelijk hebben gemaakt, het project Land van Ontdekkingen, waardoor ik ook in 2012 nog aan het project kon werken, en het museum Wierdenland te Ezinge dat in 2012 de tentoonstelling Ezinge in scherven en botten; de archeologische vondsten van Van Giffen onder de loupe mogelijk maakte. De rechten van de opgravingsfoto’s en de veldtekeningen uit Ezinge die in deze uitgave zijn gebruikt, berusten bij het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG/GIA). Wij begonnen dit project met een klein groepje onderzoekers: behalve ikzelf waren dat Wietske Prummel, Egge Knol en Tineke Volkers. In de loop van 2011 hebben ook anderen belangeloos, maar gedreven door enthousiasme, deelstudies uitgevoerd: Wil van Bommel-van der Sluijs, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge. Enkele studenten namen een deel van het onderzoek voor hun rekening in het kader van hun studie: Susanne Manuel, Mirjam Post en Sophie Thasing. Ernst Taayke en Michiel Rooke van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis hebben vele uren gestoken in het tevoorschijn halen van vondsten en het lokaliseren van vermiste voowerpen. Zelfs een compleet paardengraf, waarvan de verbijfplaats lange tijd onbekend was, hebben zij nog vlak voor het verschijnen van dit boek weten terug te vinden. In de loop van het project hebben ook vele anderen op allerlei manieren een bijdrage geleverd: Marcella Blom, Siebe Boersma, Frans Geubel, Hella Hollander, Anko Immink, Mirjam Los-Weijns, Kirsten van der Ploeg, Gert van Oortmerssen, Daan Raemaekers, Bert Tuin, het bestuur en de medewerkers en de vrijwilligers van het Museum Wierdenland te Ezinge. De vele stimulerende discussies met de leden van het Terpencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen waren belangrijk voor de inhoud van dit boek. Deze publicatie kon tot stand komen dankzij financiële ondersteuning door het Groninger Huis voor de Cultuur, de Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie (SNMAP) en de gemeente Winsum.
Annet Nieuwhof
8
6
Van dichtbij en van ver. Het gebruik van natuursteen in Ezinge Annet Nieuwhof, Harry Huisman, Lykke Johansen, Dick Stapert en Inger Woltinge
1 . I n l e i d i n g In de mariene afzettingen van het terpen- en wierdengebied komen van nature geen stenen voor. Alle stenen die de bewoners nodig hadden voor het maken van werktuigen, voor steengruis als mageringsmateriaal
voor het aardewerk en voor tal van andere toepassingen, moesten gehaald of geïmporteerd worden uit gebieden waar wel stenen te vinden zijn. Tijdens de opgravingen in de wierde van Ezinge zijn 127 stukken natuursteen verzameld. Het is een klein aantal voor een opgraving die duurde van 1923 tot 1934 en een bewoningsperiode van ongeveer 2000 jaar, van 500 v.C. tot in de late middeleeuwen. Stenen werden ongetwijfeld selectief verzameld, net als andere materiaalcategorieën. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een veldtekening waarop een complete, gebroken ligger of loper van een stenen handmolen is getekend (fig. 1). Hoewel de handmolen een vondstnummer kreeg en als maalsteen werd genoteerd in het vondstboekje van 1925, is hij waarschijnlijk niet meegenomen. Het is er maar één van een ongetwijfeld groot aantal natuurstenen voorwerpen die niet bewaard zijn gebleven. De meeste van de wél verzamelde stukken natuursteen zijn bewerkte gebruiksvoorwerpen. De verzameling bestaat uit steensoorten van verschillende herkomst, waaronder basaltlava en puimsteen uit de Eifel, fijnkorrelige kwartsitische zandsteen uit het Rijn/Maasgebied, fossielen, barnsteen, en vuursteen en vooral zwerfkeien uit Noord-Nederland die tot verschillende zwerfkeien‘gezelschappen’ behoren (tabel 1). Met uitzondering van kralen van barnsteen en smaragd, die in het hoofdstuk over kralen in deze bundel worden beschreven, en een agaatsteen met een ingesneden haan, die in het hoofdstuk over metaal is ondergebracht, worden de voorwerpen van natuursteen hieronder besproken per herkomstgebied.
2 . N o o r d - N e d e r l a n d s e zwerfstenen
2.1 Herkomst en steensoorten
Fig. 1 Veldtekening met de plattegrond van een huis uit het begin van de 2e eeuw n.C., met daarin een gebroken maalsteen. Documentatie RUG/GIA.
Tijdens de voorlaatste ijstijd, de Saale-ijstijd, zijn miljoenen stenen door het landijs uit Scandinavië naar NoordNederland getransporteerd. Voor de mensen die zich hier veel later vestigden, waren deze stenen een belangrijke bron van grondstoffen voor allerlei gereedschappen. Dat
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge uit de periode tussen ongeveer 2235 en 1960 2 v.C. In de midden-ijzertijd lag hier dus geen keiSteensoort Aantal leem meer aan of dicht onder de oppervlakte. De Zwerfstenen, Oost-Baltisch (Noordhorn) 95 inwoners van Ezinge konden in elk geval zonder Waarvan onbewerkt 20 veel moeite één van de vindplaatsen van zwerf bewerkt stenen bereiken en daar de benodigde grondstof wet-/slijpstenen 15 fen vandaan halen. kubusstenen 19 Het keileemtype dat in Noordhorn aan de polijststenen (4)5 oppervlakte komt, bevat voornamelijk OostBaltische zwerfstenen, maar niet uitsluitend. Ook hamerbijl 1 West-Baltische zwerfstenen uit Zuid-Zweden, vuursteen 17 waaronder vuursteen, zijn hier te vinden. diversen 18 Behalve zwerfstenen uit Noordhorn-keileem Totaal 75 zijn er in Ezinge enkele stenen gevonden die Zwerfstenen, West-Baltisch 3 hier waarschijnlijk niet uit afkomstig zijn. Het Wet-/slijpstenen Maas/Rijngebied 12 zijn zwerfstenen die typisch zijn voor het WestFossiel omgeving Twente 1 Baltische zwerfstenengezelschap. Ze kwamen Basaltlava en puimsteen Eifel 13 met het landijs uit Midden- en Zuid-Zweden. Barnsteen 3 Dat gezelschap is te vinden in het Groninger Totaal 127 Westerkwartier, in het westelijke deel van Drenthe en in Zuidoost-Friesland, gebieden die geldt ook voor de bewoners van de wierde Ezinge. In iets verder bij Ezinge vandaan liggen. Deze zwerfstenen grondsporen van de midden-ijzertijd tot in de vroege zijn misschien niet zelf gehaald, maar verkregen door middeleeuwen komen gebruiksvoorwerpen voor die van ruil of als geschenk. zwerfstenen zijn gemaakt. Het grootste deel van de zwerfstenen die in Ezinge 2.2 Gebruik werden gebruikt, behoort tot het Oost-Baltische zwerfstenengezelschap. Ze zijn afkomstig uit het noorde- Tot de groep West-Baltische zwerfstenen behoren niet meer dan drie stenen. De meest opvallende daarvan is lijke Oostzeegebied, de Botnische golf en Zuidwesteen kleine, fossiele zee-egel met een glanzend opperFinland. Dit gezelschap is vooral te vinden binnen het vlak, van de soort Echinocorys conica (fig. 4, vnr. 473).3 Hondsrugsysteem. Bereikbaar vanuit Ezinge is in de Hij werd samen met de schedel van een schaap gevoneerste plaats de uitloper van de Rolder-Slenerrug bij den in een context uit de midden-ijzertijd. De zee-egel Noordhorn, waar dit zwerfstenengezelschap aan de is er een van in totaal zeven fossiele zee-egels die in het oppervlakte is en was te vinden (fig. 2). Het bestaat terpen en wierden zijn gevonden. Ze speelden tot voor voor een deel uit sterk verweerd brandingsgrind, dat is kort een rol in het volksgeloof en waren gezocht als heilontstaan in een periode dat deze keileemkop direct aan brengende objecten.4 de kust lag. Vermoed wordt dat dat het geval was in de De twee andere stenen uit de West-Baltische groep vroege middeleeuwen.1 Toen ontwikkelde zich hier, als zijn een stukje gelaagde, fijnkorrelige kwartsitische gevolg van de inbraak van de Lauwerszee, een grote zandsteen dat waarschijnlijk is verbrand en een gerold getijgeul die de noordflank van de keileemkop aantastte. stukje vuursteen dat vermoedelijk als polijststeen in De vindplaats bij Noordhorn bevindt zich op een afstand gebruik is geweest (fig. 4, vnr. 685a), uit resp. de 4e en van nog geen 5 km ten zuidwesten van Ezinge. de 6e eeuw n.C. Een andere mogelijk herkomstgebied, ongeveer In Ezinge zijn 95 bewerkte en onbewerkte stenen 12 km ten zuidoosten van Ezinge, is het noordelijke gevonden die goed passen in het zwerfstenengezelschap uiteinde van de Hondsrug (ongeveer waar de stad dat bij Noordhorn is te vinden (fig. 4). Steensoorten zijn Groningen ontstond); ook daar is brandingsgrind te vinamfiboliet, porfierapliet en rapakivi-apliet, diabaas, doleden. Het Hoog van Winsum, een keileemkop op slechts riet, gabbro, gneis, graniet, helleflint, Jotnische zand6 km ten oosten van Ezinge, is als herkomstgebied voor steen, kwartsitische zandsteen, pegmatiet en vuursteen. de stenen in Ezinge minder waarschijnlijk (fig. 2). Het keileem is hier afgedekt door een ca. 2 m dikke laag Holoceen sediment, waarvan de oudste lagen dateren 2 2 sigma; GrN-5742: 3720 ± 50 BP; Roeleveld 1974, 53; Feiken et Tabel 1. Natuursteen uit Ezinge.
1 Niekus et al. 2009, 47-48.
170
al. 2001. 3 Determinatie door dr. G.J. Boekschoten (VU). 4 Brongers 2006.
Het gebruik van natuursteen in Ezinge
Fig. 2 Paleogeografische kaart, situatie rond 100 n.C. Mogelijke vindsplaatsen van natuursteen in de omgeving van Ezinge en plaatsnamen, genoemd in de tekst. Ez: Ezinge; En: Englum; 1. keileemopduiking bij Noordhorn; 2. vindplaats Wetsingermaar op het Hoog van Winsum (binnen witte lijn); 3. noordelijke uiteinde Hondsrug, Groningen. Paleogeografische kaart: Vos & Knol 2005.
Die steensoorten werden op verschillende manieren toegepast. Twintig van deze stenen vertonen geen sporen van bewerking. Daarvan zijn er 15 verbrand. Voor het verbranden van stenen zijn verschillende oorzaken mogelijk. In de eerste plaats werd steen, in het bijzonder graniet, gebruikt als mageringsmateriaal voor aardewerk, vooral in de midden-ijzertijd en vanaf het midden van de Romeinse tijd.5 Het verbranden maakte het gemakkelijker om de stenen te vergruizen. In de tweede plaats werden grote keien soms gebruikt rond haarden. Eén zo’n haard is in Ezinge gedocumenteerd. Het is een haard uit de 2e eeuw n.C. die was gevuld met slakmateriaal (vnr. 862). De haard bevond zich vermoedelijk niet in maar buiten een huis. Dat doet vermoeden dat hij in gebruik was bij een ambachtelijke activiteit zoals
metaalproductie. Rond de haard lagen, volgens de veldtekening, vijf grote keien. Daarvan zijn er twee bewaard gebleven: een zeer groot blok van meer dan 6 kg en een kleinere, verkruimelende kei van ruim 1 kg. Stenen werden gebruikt om te slijpen, te wetten en te polijsten, om mee te wrijven, te schuren, te kloppen of te hameren, of als aambeeld. Voor slijpen, wetten en polijsten waren fijnere steensoorten in gebruik dan voor wrijven, kloppen of hameren. Hoewel keien in allerlei vormen werden toegepast, kunnen enkele groepen van stenen met een bepaalde functie en een daarbij passende vorm en steensoort worden onderscheiden: zogenaamde kubusstenen, slijp-/wetstenen en polijststenen. Maalsteenlopers of -liggers van graniet, waarvan bekend is dat die in de ijzertijd gebruikt werden om graan tot meel te malen6, zijn in Ezinge niet aangetrof-
5 Zie hoofdstuk 2 in deze bundel.
6 Harsema 1979.
171
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge
Fig. 3 Kubusstenen in verschillende stadia van gebruik. Schaal 1:2.
fen, hoewel er ongetwijfeld graan werd gemalen in de ijzertijd. Misschien vond men deze stenen tijdens de opgraving te groot en te zwaar om mee te nemen. Een granieten maalsteenloper uit de midden-ijzertijd met
een kenmerkende glans is wel gevonden in de wierde Englum, dichtbij Ezinge.7 Een belangrijke groep natuurstenen voorwerpen wordt gevormd door de 19 zogenaamde kubusstenen 7 Nieuwhof & Niekus 2008, 91-92.
172
Het gebruik van natuursteen in Ezinge
Fig. 4 Slijp-/wetstenen en polijststenen (vnrs. 179, 182, 926, misschien 1407) van regionale herkomst (Oost-Baltische zwerfstenen). Barnsteen (406a): Noord-Nederlandse kust. Onderaan, vondstnummers 685a en 473: stenen uit het West-Baltische zwerfstenengezelschap. Van de zee-egel, vnr. 473, worden twee zijden getoond. Schaal 1:2.
(fig. 3). Kubusstenen zijn kleine, ronde keien, die aan verschillende kanten zijn gebruikt voor kloppen, wrijven en schuren, of als aambeeldje.8 Daardoor zijn platte of zelfs holle vlakken ontstaan, zogenaamde facetten. Bij gebruik aan zes zijden werden de stenen geleidelijk kubusvormig. Voor dit soort stenen werden keien uitgezocht die prettig in de hand lagen, van een voor dit doel geschikte, vaak wat ruwe steensoort. Ook hiervoor werd kwartsitische zandsteen toegepast (9 ex.), naast 8 Aambeeldoppervlakken worden gekenmerkt door putjes, ‘picking’.
graniet (6 ex.), gneis, gabbro en apliet. Het is denkbaar dat de kubusstenen van grovere steensoorten zoals graniet zijn gebruikt voor het malen van graan. Geen van de kubusstenen vertoont echter de kenmerkende glans die daarbij ontstaat. Kubusstenen waren vanaf het begin van de bewoning in Ezinge, de 5e eeuw v.C., volop in gebruik. Van de 19 stenen zijn er tien uit de midden-ijzertijd. Van de overige stenen met een contextdatering is er een uit de late ijzertijd, twee uit de vroeg-Romeinse tijd en een uit de midden-Romeinse tijd. Ook elders dateren kubusstenen
173
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge
Fig. 5 In eikenhout gevatte slijpsteen uit een veentje bij Sleen. Uit: Van Vilsteren 2012; foto M. Hectors, Workum.
voornamelijk uit de ijzertijd.9 De jongere kubusstenen uit Ezinge en enkele kubusstenen uit Paddepoel II en III tonen aan dat ze in elk geval in de 1e eeuw n.C. nog in gebruik waren, zij het minder algemeen dan in de midden-ijzertijd.10 Typische slijp-/wetstenen zijn langwerpig en min of meer rechthoekig in doorsnede (fig. 4). Ze zijn vaak herkenbaar aan groeven of parallelle krassen. Slijpstenen werden gebruikt voor het afwerken en glad maken van metaal na het smeden en voor het verwijderen van bramen. Op slijpstenen zijn vaak parallelle krassen te zien. Wetstenen werden in de lengte gebruikt om messen scherp te maken. Slijp-/wetstenen zijn zowel voor slijpen als voor wetten gebruikt. Aan de ruwe beschadigingen te zien, zijn de korte kanten bovendien vaak gebruikt als klopsteen (bv. 1925/VIII/5011). Enkele van de stenen, zoals vnr. 1091, deden alleen dienst als wetsteen. Vijftien van de slijp-/wetstenen zijn gemaakt van Oost-Baltische zwerfstenen; daarvan zijn er 13 van kwartsitische zandsteen, is er één van biotietgneis en één van doleriet. De vroegste slijp-/wetstenen dateren uit de vroeg-Romeinse tijd, de jongste uit de vroege middeleeuwen. Van één fragment uit de 5e eeuw v.C. is de complete vorm onbekend, van drie slijp-/wetstenen is de context en daarmee de datering onbekend; dat geldt onder andere voor een afgebroken steen met een doorboring (XXIX) en voor vnr. 406. Een ovale slijp-/wetsteen van amfiboliet uit de midden-ijzertijd (vnr. 1370) heeft fijne krassporen in één richting; deze steen is ongetwijfeld gebruikt voor fijn metaalwerk. Slijp-/wetstenen werden misschien in de hand gehouden, maar een bijzondere slijpsteen uit een veentje bij Sleen in Drenthe maakt duidelijk dat ze ook konden 9 Maasmondgebied: Kars & Kars 1992. Een kubussteen uit Wijster is gevonden met aardewerk uit de vroege ijzertijd (Van Es 1967, 151). Er zijn in Wijster geen kubusstenen gevonden in jongere contexten. 10 ������������������ Van Es 1970, 245. 11 ������������������������������������������������������������ Vondstnummers tot 108 worden volledig vermeld met het jaar en de maand van inschrijving, om verwarring te voorkomen. Hogere vondstnummers zijn uniek en worden vermeld zonder jaar en maand.
174
worden gebruikt in een houten vatting, in elk geval in de periode van de 8e tot de 10 eeuw n.C. (fig. 5).12 Deze slijpsteen was in een uitgesneden holte in een glad stuk eikenhout gelegd en vastgezet met een wigje. De steen was daardoor gemakkelijker te hanteren dan zonder hout en kon bijna helemaal worden opgebruikt. Het is onbekend of slijp-/wetstenen al langer op deze manier werden toegepast. Misschien was het een uitvinding uit de vroege middeleeuwen, of het persoonlijke gereedschap van een handig individu. Elders in Drenthe en in het terpen- en wierdengebied zijn in hout gevatte slijp-/wetstenen niet gevonden. Een klein aantal van vijf stenen was mogelijk of zeker in gebruik als polijststeen (fig. 4). Ook hier is de steensoort aangepast aan het doel. Eén polijststeen (vnr. 179b) is van een dichte kwartsitische zandsteen, één is er van kwartsiet (vnr. 1407), twee zijn gerolde vuurstenen (vnr. 182 en 685a) en één, de meest opvallende, is van rode helleflint (vnr. 926). Met uitzondering van vnr. 1407 vertonen deze stenen een sterke glans. Polijststenen, in het bijzonder die met een vlakke zijde, werden onder meer gebruikt voor het polijsten van aardewerk. Eén van de polijststenen, vnr. 182, is gevonden met een getand stuk van een runderrib; daarmee werd waarschijnlijk overtollige klei verwijderd na het vormen van een pot. Samen vormen deze voorwerpen een set pottenbakkersgereedschap. Vanwege het ontbreken van een vlakke kant en van gebruikssporen is het gebruik als polijststeen van vnr. 1407 niet zeker. De ovale vorm, de afmetingen (5 x 3 cm) en het gewicht (58 g) komen overeen met de slingerkogels van aardewerk, die in Ezinge zijn gevonden.13 Misschien was deze steen dus als slingerkogel in gebruik. Deze steen is ook de oudste vondst in deze groep, met een datering rond 200 v.C. De vier stenen die zeker als polijststeen zijn gebruikt, dateren uit de Romeinse tijd en de 12 �������������������� Van Vilsteren 2012. 13 ���������������������������������������� Zie deze bundel, hoofdstuk 2, tabel 11.
Het gebruik van natuursteen in Ezinge Fig. 6 Enkele bewerkte of gebruikte vuurstenen uit Ezinge. Boven: bijltje (ongeslepen), neolithicum; midden: afslag met ventrale retouche, neolithicum of vroege bronstijd; onder: driehoekig, natuurlijk stuk vuursteen met twee door gebruik afgeronde randen; het gebruik dateert waarschijnlijk van de bewoning te Ezinge. Tek.: Lykke Johansen.
volksverhuizingstijd; in die periode was glanzend gepolijst aardewerk in de mode. Gladgemaakt aardewerk kwam ook eerder wel voor, maar polijststenen uit die tijd zijn niet verzameld; misschien werd er toen een andere techniek voor gebruikt.
2.3 Vuursteen Een bijzondere positie wordt ingenomen door de verzameling vuursteen uit Ezinge. Vuurstenen werktuigen worden gewoonlijk in verband gebracht met de steentijd. In een nederzetting met wortels in de ijzertijd lijken ze niet op hun plaats, ook al worden er soms vuurstenen sikkels uit de midden-ijzertijd gevonden in terpen en wierden.14 Tijdens de opgraving MiddelstumBoerdamsterweg in het begin van de jaren 1970 werden niet alleen zo’n vuurstenen sikkel en een halffabricaat gevonden, maar ook een variabele verzameling vuursteen.15 14 �������������������������������������������������������������� De sikkels werden vermoedelijk gebruikt voor het snijden van zoden (Van Gijn 1999). 15 ��������������������������������������������������������������� Boersma 1988; Stapert 1988; de niet-sikkels zijn niet gepubliceerd.
In de wierde Englum, slechts ruim 2 km van Ezinge, werden enkele vreemde stukken vuursteen en een stuk van een vuurstenen dolk uit de periode laat-neolithicum/ bronstijd gevonden tijdens een opgraving in 2000; daarvan wordt vermoed dat die tijdens de bewoning van de wierde nabij het huidige Noordhorn zijn verzameld.16 Ten aanzien van vuurstenen bijlen uit het wierdengebied is door Groenendijk opgemerkt dat de context van die vondsten vaak niet duidelijk is en dat die daar heel goed pas recent terecht kunnen zijn gekomen.17 De hier besproken vondsten tonen aan dat in elk geval een deel van de vuurstenen voorwerpen al tijdens de ijzertijd en de Romeinse tijd naar de wierden werden gehaald.18 De stukken vuursteen uit Ezinge zijn gevonden tijdens de opgraving, voornamelijk in gesloten, dateerbare contexten, van de midden-ijzertijd tot en met de volksverhuizingstijd. Het is dus zeker dat ze niet pas veel later, bijvoorbeeld met riviergrind, in Ezinge terecht zijn gekomen. Aangezien er van nature geen vuursteen in het zeekleigebied voorkomt, is het ook zeker dat geen van de stukken per ongeluk of toevallig in Ezinge is beland. Vuursteen werd niet gebruikt als mageringsmateriaal in terpaardewerk en de meeste stukken zijn in Ezinge niet als werktuig gebruikt. De vraag is dus: waarom zijn die stukken vuursteen indertijd meegenomen naar Ezinge? Alle stukken vuursteen zijn beschreven in de catalogus bij dit artikel. De catalogus en de afbeeldingen (fig. 6 en 7) laten zien aan dat de vuurstenen uit Ezinge een heterogene verzameling vormen. Niettemin past het merendeel van het vuursteen uit Ezinge, misschien met uitzondering van het ongenummerde stuk 2010-VI.468, in het zwerfstenengezelschap dat bij Noordhorn is te vinden. Vuursteen komt voor in Noordhornkeileem en in de ontkalkte variant daarvan, Assenkeileem. Beide komen bij Noordhorn voor en beide soorten keileem bevatten veel vuursteen. Het bruine patina, de afronding van ribben en de glans van de stukken uit Ezinge komen overeen met het vuursteen dat bij Noordhorn is te vinden. Het zwarte, soms vlekkerige patina op veel stukken is niet gebruikelijk op vuurstenen van de vindplaats bij Noordhorn; dit patina moet in Ezinge zelf zijn ontstaan 16 ������������������������������� Nieuwhof & Niekus 2008, 87-89. 17 �������������������������������������������������������������������� Groenendijk 2005, contra Feiken, die in zijn doctoraalscriptie uit 2001 het voorkomen van prehistorische bijlen in wierden had geïnterpreteerd in het licht van secundair gebruik door wierdenbewoners. 18 Dit is ook de stelling van Feiken & Knol (2006), in hun antwoord op het artikel van Groenendijk (zie voorgaande noot).
175
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge
Fig. 7 Bewerkte en onbewerkte vuursteen uit Ezinge; de meeste stukken zijn waarschijnlijk afkomstig uit de keileemopduiking bij Noordhorn. Schaal 1:2.
176
Het gebruik van natuursteen in Ezinge door de inwerking van ijzersulfide uit zeeklei die in zuurstofloze omstandigheden, met name onder water, geproduceerd wordt door sulfaat-reducerende bacteriën. Dergelijke omstandigheden komen ook in diepe lagen van terpen en wierden voor. Alle stukken met alleen bruin patina waarvan de datering bekend is (vnr. 711, 764, 805), komen uit jongere, hogere, minder zuurstofarme lagen in de wierde. Op de locatie bij Noordhorn waren en zijn niet alleen natuurlijk gevormde zwerfstenen en vuursteen te vinden, maar ook bewerkte vuursteen, zoals afslagen en kernen. Bruikbare, geretoucheerde werktuigen zijn hier zeldzaam. De meeste artefacten die hier zijn gevonden dateren uit de periode neolithicum-bronstijd.19 Het was waarschijnlijk geen nederzettingsterrein, maar eerder een neolithische vuursteenwinplaats waar men af en toe naar toe ging om vuursteen te halen, en waar het vuursteen een eerste bewerking onderging.20 Een deel van de vuurstenen uit Ezinge behoort tot deze fase. In de periode dat het vuursteen werd verzameld door de wierdebewoners, tussen ongeveer 500 v.C. en 500 n.C., behoorden deze artefacten dus al tot een ver verleden. Van de 17 stukken die uit Ezinge bewaard zijn gebleven, zijn er acht tot tien artefacten uit het neolithicum, voornamelijk afslagen maar ook een mislukt bijltje en een ventraal geretoucheerde afslag (vnr. 748 en 406; fig. 6 en 7). Zes stukken vertonen zeker of waarschijnlijk geen sporen van bewerking of gebruik. Eén onbewerkt stuk, vnr. 1129, is vermoedelijk gebruikt om ermee te hameren. Of dat in Ezinge gebeurde of al voordat de steen in Ezinge terechtkwam, is onbekend. Het stuk met vnr. 411b (fig. 6 en 7) is aan twee kanten afgerond en heeft op één van de hoeken een felle, vlakke gebruiksglans. Vergelijkbare sporen zijn niet bekend van vuurstenen uit de grote collectie artefacten die in de laatste tientallen jaren in Noordhorn verzameld is. Dit stuk is dus vermoedelijk in Ezinge zelf gebruikt, al is niet duidelijk waarvoor. Er zijn twee stenen met een natuurlijk gat: een afslag, vnr. 1040, en een natuurlijk stuk, vnr. 451. Twee afslagen (vnr. 752 en 2010-VI.468) en twee onbewerkte stukken (1925-VIII.2 en 451) zijn verbrand. Het valt niet uit te maken of dat in Ezinge gebeurde of al veel eerder op de vindplaats van het vuursteen. Aangezien slechts één of twee van de stukken vuursteen in Ezinge als werktuig in gebruik zijn geweest, is functioneel gebruik geen aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van het vuursteen. Kennelijk werd vuursteen niet als gebruiksvoorwerp of als grondstof naar Ezinge gehaald. Gedurende de lange periode dat er
vuursteen naar Ezinge werd gehaald, kunnen daar verschillende redenen voor zijn geweest. Het is niet uitgesloten dat sommige van de vreemde vuurstenen waarvoor geen duidelijke functie kan worden aangetoond, zijn meegenomen door kinderen, als curiositeit of in het kader van spel. Een tweede mogelijkheid is dat stukken vuursteen als voorwerpen met een bijzondere betekenis werden beschouwd. Die betekenis zou te maken kunnen hebben met het indertijd al voorbije gebruik van vuursteen voor het maken van werktuigen. Het is denkbaar dat de terpbewoners geïntrigeerd waren door de artefacten die op de gebruikelijke winplaats van natuursteen bij Noordhorn vrij gemakkelijk te vinden waren. Niet minder dan acht (misschien zelfs tien) stukken zijn artefacten, ongeveer de helft van alle stukken. Dat is meer dan bij blind oprapen van stukken vuursteen verwacht mag worden. Misschien werden ze gewaardeerd als voorwerpen uit het verleden. Niet alle stukken zijn echter artefacten of pseudoartefacten. Een andere mogelijkheid is dat vuursteen zelf een intrinsieke waarde had. Aan stenen met een gat, die op de vindplaats zeer zeldzaam zijn, werd misschien een bijzondere betekenis gehecht. Wanneer men tijdens het verzamelen van natuursteen zo’n stuk tegenkwam, werd dat ongetwijfeld meegenomen.21 Aan vuursteen, met en zonder gaten, werden misschien onheil-afwerende of gelukbrengende eigenschappen toegeschreven. In verband daarmee is het interessant dat de twee stukken met vondstnummer 411 bij een drempel zijn gevonden. Ook andere vuurstenen maken deel uit van rituele deposities, bijvoorbeeld vnr. 764, dat werd gevonden in een huis met een scherf terra sigillata en een bronzen ring, of vnr. 451, een groot stuk vuursteen met een gat, dat afkomstig is uit een huis. Het gebruik in rituelen past bij de mogelijk symbolische betekenis van vuursteen.
19 ���������������������������������������������������������������� Behalve vele duizenden bewerkte stukken uit het neolithicum en de bronstijd zijn er ook enkele veel oudere, midden-paleolithische artefacten gevonden (Stapert et al. 2012). 20 �������� Niekus et al. 2009.
21 In Denemarken werden stenen met gaten ook nu nog vaak bij de voordeur opgehangen omdat ze geluk brengen of kwade geesten op afstand houden. 22 Niekus et al. 2009.
Strandgrind en strandfasen
Stukken vuursteen die door rolling zijn afgerond en gebutst en die kunnen worden beschouwd als strandgrind, zijn in Ezinge gevonden in grondsporen uit de gehele bewoningsperiode, vanaf de midden-ijzertijd. Deze vroege datering toont aan dat de door Niekus et al. voorgestelde vroegmiddeleeuwse datering van de strandfase in Noordhorn onjuist of althans onvolledig is.22 Het strandgrind uit de oudere grondsporen uit Ezinge kan niet tot die strandfase behoren. Er moet een strandfase zijn geweest die voorafging aan de vroegste bewoning in Ezinge. De kop van Noordhorn lag vermoedelijk ook
177
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge al aan de kust in de periode voordat de kweldervorming in het Hunze-getijdebekken begon. Dat was vermoedelijk het geval in het neolithicum, in de periode tussen ongeveer 4000 en 2200 v.C.23 Het probleem daarbij is de diepte van het keileem ten opzichte van het zeespiegelniveau indertijd. De verschillende strandfasen zijn nog niet goed bekend en verdienen meer onderzoek.24
2.4 Hamerbijl Een hamerbijl van het type Muntendam, uit de periode van de late bronstijd tot de vroege ijzertijd25, maakt deel uit van een vondstcomplex uit een woonstalhuis uit de late ijzertijd (fig. 8).26 De hamerbijl is gemaakt van een noordelijke zwerfsteen van de bijna zwarte steensoort gabbro. Behalve de hamerbijl bevat dit vondstcomplex een hondenschedel, drie grote potten en een miniatuurpotje (vnr. 1429). De snede van de hamerbijl is enigszins beschadigd doordat ermee is gehamerd. Wanneer dat gebeurd is, kort nadat het voorwerp gemaakt is of pas nadat het in Ezinge terecht is gekomen, kan niet worden vastgesteld. Een hamerbijl van hetzelfde type, een losse vondst, is ook gevonden in de wierde Wierum.27 De bijl komt uit een onverstoorde context. Aangezien het Reitdiepgebied nog niet werd bewoond in de tijd dat de bijl werd gemaakt, moet deze afkomstig zijn uit het binnenland, waar in die tijd wél bewoning was. De bijl kan ergens in Drenthe zijn opgeraapt, maar het kan ook een geschenk zijn of een geruild voorwerp. Het zou zelfs een erfstuk kunnen zijn van een familie die tot de eerste bewoners van Ezinge behoorde en het voorwerp meenam uit het herkomstgebied.28 In Drenthe en Zuidoost-Groningen is twee derde van de bekende hamerbijlen uit de brons- en ijzertijd afkomstig uit natte contexten. Vermoedelijk zijn deze hamerbijlen ritueel gedeponeerd.29 Het is mogelijk dat hamerbijlen en andere prehistorische artefacten uit het binnenland werden beschouwd als magische objecten die werden ingezet als bescherming tegen kwade machten, net als de donderstenen in het volksgeloof van de middeleeuwen en later.30 De betekenis van zulke objecten kan echter sterk zijn veranderd in de loop van de tijd.
23 ����� Vos et al. 2011, kaarten 3850 v.C. tot 1500 v.C. 24 ���������������������������������� Mond. meded. Peter Vos, Deltares. 25 Feiken & Knol 2006, 77 en tabel 1. Afmetingen: lengte 9,5 cm; breedte 4,9cm; dikte 4,9 cm. 26 ��������������������������������������������������������������� De vroegere contextdatering die wordt vermeld door Achterop & Brongers (1979, 256 en 281) is onjuist. 27 Vnr. 1957.VII/1. 28 Er zijn aanwijzingen dat ook andere voorwerpen zoals bijzondere potten en kralen gedurende meerdere generaties in gebruik bleven; zie de betreffende hoofdstukken in deze bundel. 29 ���������������������� Niekus 2000, 165-166. 30 ����������������������� Boersma 1969, 237-238.
178
Fig. 8 In Ezinge gevonden hamerbijl (vnr. 1429) uit de late bronstijd of vroege ijzertijd. Schaal 1:2. Tek. uit Achterop & Brongers, 1979, 281; foto auteur.
3 . G e ï m p o r t e e r d e
stenen
3.1 Het Maas/Rijngebied Niet alle stenen gebruiksvoorwerpen zijn gemaakt van noordelijke zwerfstenen. Een tamelijk homogene groep van elf stenen is gemaakt van voornamelijk donkergrijze steensoorten, meestal fijnkorrelige kwartsitische zandsteen, in twee gevallen (vnr. 679) misschien radiolariet (fig. 9). Fijnkorrelige kwartsitische zandsteen komt sporadisch voor in het noordelijk zwerfstenengezelschap, maar radiolariet niet. Deze artefacten zijn vermoedelijk geïmporteerd uit het stroomgebied van Rijn en Maas, waar deze steensoorten algemeen zijn. Tien van de stenen zijn langwerpige, in doorsnede rechthoekige slijp-/ wetstenen; wat de vorm betreft wijken ze niet af van de slijp-/wetstenen van noordelijke steensoorten. De elfde steen, een zware, sterk glanzende, langwerpige steen met een vierkante doorsnede, was in gebruik als polijststeen (vnr. ‘b’). Behalve deze langwerpige stenen is er een ovale, platte steen, eveneens van fijnkorrelige kwartsitische zandsteen, die ook als slijp-/wetsteen in gebruik
Het gebruik van natuursteen in Ezinge Tabel 2. Handmolenfragmenten van basaltlava uit Ezinge, in chronologische volgorde. vnr.
datering context
gewicht in g
60 968 586/ 985 761 976 668 675 918 632 549 570 ? ?
begin 2e eeuw n.C. begin 2e eeuw n.C. 3422 2e-3e eeuw n.C. 3896
41; 2,5 42; 6,5
Mogelijk type Brillerij; complete loper of handmolen. Alleen op veldtekening (fig. 1). Ligger type Westerwijtwerd, met groeven op oppervlak; 2 fragmenten. Loper type Westerwijtwerd (Harsema 1967).
Romeinse tijd Romeinse tijd Romeinse tijd ca. 300 n.C. 4e-5e eeuw n.C. middeleeuwen middeleeuwen middeleeuwen -
42,5; 5,0 38; 3,5 -; 2,0 39; 3,8 -; 3,5 45; 3,0 -
Ligger type Westerwijtwerd (Harsema 1967). Ligger type Westerwijtwerd. ? Type ?; verbrand, opgebruikt. Loper type Westerwijtwerd (Harsema 1967). Type ?; verbrand, opgebruikt. Verbrand. Loper type Buinen; 3 fragmenten. Verbrand. Verbrand.
5253 866 205 74 2182 310 47 2649 123 205
afmetingen in type, bijzonderheden cm; ø; hoogte
is geweest. Deze steen is rood en dof door verbranding (vnr. 233). Enkele stenen zijn opgebruikt, bijvoorbeeld vnr. 1770 of de drie stenen uit vnr. 679, andere zijn nog goed bruikbaar. Sommige slijpstenen lijken te zijn vervaardigd uit een langer stuk. Daarop werd in de breedte een groef gemaakt, waarna de steen werd afgebroken. Dat is bijvoorbeeld goed te zien aan vnr. 685b. Dat afbreken gebeurde mogelijk al in het herkomstgebied; ze werden misschien geïmporteerd als afgebroken, maar verder onbewerkte halffabricaten. Die import moet in de loop van de Romeinse tijd op gang zijn gekomen, althans voor zover dat uit de stenen uit Ezinge kan worden afgeleid. De oudste stenen uit deze groep kunnen aan de hand van hun context worden gedateerd in de 3e eeuw n.C., de jongste in de vroege middeleeuwen.
3.2 Het Eifelgebergte In Ezinge zijn kleine en grote fragmenten van ten minste dertien ronde handmolens van basaltlava aangetroffen (tabel 2). Een complete, gebroken handmolen is wel genummerd en weergegeven op een veldtekening (vnr. 60, fig. 1), maar deze vondst werd vermoedelijk niet meegenomen. Behalve basaltlava is er een afgerond stukje puimsteen gevonden (vnr. 785); het is afkomstig uit een laatmiddeleeuwse context en werd vermoedelijk gebruikt voor fijn schuurwerk. Basaltlava en puimsteen zijn beide vulkanische gesteenten, die gevonden worden in het Eifelgebergte in Duitsland. Vanaf het neolithicum tot ver in de middeleeuwen werden daar maalstenen geproduceerd, in het bijzonder in de omgeving van Mayen.31 In het terpen- en wierdengebied werden handmolens van basaltlava geïmporteerd vanaf de late ijzertijd. Het 31 Kars 1983, 110.
vroegste type is genoemd naar een wierde in de buurt van Ezinge, De Brillerij, waar een compleet exemplaar is gevonden.32 Er zijn in Ezinge geen maalsteenfragmenten die met zekerheid tot dit type kunnen worden gerekend. Vijf stenen behoren tot het type Westerwijtwerd (fig. 11). Dit type is iets groter dan het voorgaande type Brillerij (ø ca. 42 cm) en wordt gekenmerkt door een opstaande rand en door groeven op de zijkanten en op de bovenkant. De groeven op de zijkanten en de rand zijn decoratief; die op de bovenkant van de loper zijn misschien bedoeld om het door de middelpuntvliedende kracht naar buiten drijven van graankorrels te voorkomen.33 Het aanbrengen van groeven op de maalvlakken, zoals bij een van de liggers gebeurd is (vnr. 968), was oorspronkelijk bedoeld om de maaleigenschappen te verbeteren. Dit billen is bij basaltlava eigenlijk niet nodig, omdat deze steensoort van nature ruw blijft. Het is misschien een gebruik dat is overgebleven uit de tijd dat maalstenen van graniet waren.34 Het type Westerwijtwerd werd geproduceerd van ongeveer 100 tot 400 n.C. Die datering is in overeenstemming met de contextdatering van de gevonden stenen. In grondsporen uit de middeleeuwen zijn de fragmenten van drie maalstenen gevonden. Twee daarvan zijn kleine, verbrande stukken. De derde bestaat uit drie fragmenten die behoren tot een maalsteenloper van het type Buinen, een handmolen zonder opstaande rand met een doorsnede van 44-46 cm, die dateert uit de 7e of 8e eeuw n.C.35 Zes maalsteenfragmenten zijn te klein om te kunnen worden toegeschreven aan een bepaald type.
32 ������������������������ Harsema 1967; 1979, 19. 33 ������������������ Harsema 1979, 23. 34 ������������������ Harsema 1979, 27. 35 ������������������ Harsema 1979, 29.
179
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge
Fig. 9 Slijp-/wetstenen van niet-regionale herkomst. Slijp-/wetstenen: uit het Maas/Rijngebied. Schaal 1:2.
Op één van de fragmenten uit Ezinge (vnr. 918) is een hakspoor herkend.36 Deze beschadiging komt overeen met de haksporen op een opzettelijk gebroken, complete handmolenloper van het type Brillerij uit Paddepoel II, die was begraven onder de haard van een huis uit de 1e eeuw n.C.37 Het is mogelijk dat ook de gebroken handmolen die alleen als tekening is overgeleverd (fig. 1), opzettelijk is gebroken voorafgaand aan de depositie in het huis waarin hij is gevonden. Opzettelijke breuk kan worden beschouwd als een indicator van ritueel handelen.38
3.3 Twente en omstreken Eén steen (vnr. 1107, fig. 10) is waarschijnlijk afkomstig van de stuwwallen van Twente of de Duitse voortzetting daarvan, de stuwwal van Itterbeck-Uelzen. Het is een mooie, zwarte, glanzende Jura-ammoniet met een vorm die in Twente raupie, rups, wordt genoemd. Alleen de versteende laatste kamer van de ammoniet is bewaard gebleven; omdat die kamer iets gekromd is en dwarsribbels heeft, doet zo’n stuk een beetje denken aan een rups. De ammoniet kan niet op soort worden gedetermineerd.39 Oostelijk Overijssel is het dichtstbijzijnde gebied waar fossielen zoals deze op geringe diepte kunnen worden gevonden. De glans en afronding doen vermoeden dat de ammoniet veel in handen is geweest. Hij is gevonden met een stuk van een wagenwiel in een kuil uit de 1e eeuw n.C.
4 . C o n c l u s i e Fig. 10 In Ezinge gevonden Jura-ammoniet, afkomstig uit Twente of aangrenzend Duitsland. Ware grootte.
36 ����������������� Hopman 2013, 80. 37 ������������������������������������������� Van Es 1970, vnr. 152; Hopman 2013, 79-81. 38 ���������������������������� Nieuwhof, in voorbereiding.
180
In de mariene afzettingen van het terpengebied komen van nature geen stenen voor. Alle stenen die de bewoners nodig hadden moesten gehaald of geïmporteerd 39 �������������������������������������� Pers. med. dr. G.J. Boekschoten (VU).
Het gebruik van natuursteen in Ezinge
Fig. 11 Fragmenten van maalstenen van basaltlava uit de Eifel, type Westerwijtwerd. De zwarte pijl wijst naar een hakspoor. Schaal 1:5. Tekeningen: H. Roelink, BAI/GIA (in: Harsema 1967).
worden uit gebieden waar wel stenen te vinden zijn. De bewoners van de wierde Ezinge hoefden daarvoor niet ver te gaan. De dichtstbijzijnde keileemopduiking ligt op slechts 5 km afstand, bij het huidige Noordhorn. Het grootste deel van de stenen uit Ezinge, ook het vuursteen, komt daar waarschijnlijk vandaan. Een deel van het vuursteen uit Ezinge is afgerond en gehavend strandgrind, dat moet zijn ontstaan in een periode dat de keileemkop van Noordhorn direct aan de kust lag. De datering van die periode is nog onzeker. Een eerdere datering in de vroege middeleeuwen kan, althans als enige mogelijkheid, op grond van de vondsten in Ezinge niet overeind blijven. Een alternatief is de periode 4000-2200 v.C, tijdens het neolithicum, toen deze locatie gebruikt werd om halffabricaten van vuursteen te maken. De datering van de strandfase van de keileemkop verdient echter meer onderzoek. De in de omgeving gevonden zwerfstenen werden op verschillende manieren gebruikt. Kubusstenen, slijp-/ wetstenen, polijststenen en allerlei andere keien werden gebruikt om te kloppen, te hameren, te schuren, te
wrijven en te polijsten, te slijpen en te wetten, ze dienden als aambeeldjes of ze werden, in vergruisde vorm, gebruikt als mageringsmateriaal voor aardewerk. Het merendeel van de kubusstenen uit Ezinge behoort tot de eerste bewoningsfase, de midden-ijzertijd. Slechts enkele kubusstenen zijn van later datum. De vroegste slijp-/wetstenen uit Ezinge komen uit grondsporen uit de vroeg-Romeinse tijd. Polijststenen in Ezinge dateren uit de Romeinse tijd en de volksverhuizingstijd; in deze periode wordt ook glanzend gepolijst aardewerk gemaakt. Ook in de ijzertijd werd aardewerk gladgemaakt, zij het niet zo hoog gepolijst als in de Romeinse tijd; polijststenen uit die periode zijn echter niet verzameld. Een gladde, ovale steen uit de ijzertijd is mogelijk als slingerkogel gebruikt. Gedurende de ijzertijd werd er nauwelijks steen geïmporteerd in Ezinge. Een fossiele zee-egel, vnr. 473, is waarschijnlijk afkomstig uit een iets verder gelegen keileemvindplaats in West-Drenthe of ZuidoostFriesland. Een fossiele ammoniet uit een vroegRomeinse context, die waarschijnlijk afkomstig is uit
181
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge Twente of aangrenzend Duitsland, zou al in de ijzertijd in Ezinge terecht gekomen kunnen zijn. Een hamerbijl van het type Muntendam kwam zeker al in de ijzertijd naar Ezinge vanuit Drenthe. Hij zou in bezit kunnen zijn geweest van vroege kolonisten, maar ook later zijn verkregen als toevallige vondst of als geschenk. Misschien werden in Ezinge aan het einde van ijzertijd al maalstenen van basaltlava uit de Eifel geïmporteerd, maar maalsteenfragmenten van het vroege type Brillerij zijn niet bewaard gebleven. In de Romeinse tijd nam het aantal geïmporteerde stenen toe. Handmolens van basaltlava zijn dan algemeen in gebruik. Bovendien is een aanzienlijk aantal fijnkorrelige slijp-/wetstenen afkomstig uit het Maas-Rijngebied. Ook in de vroege middeleeuwen werden deze stenen nog geïmporteerd. De geïmporteerde stenen getuigen van de contacten die de bewoners van Ezinge hadden met andere streken. Sommige voorwerpen, zoals de fossielen, waren misschien geschenken. Geschenkenuitwisseling en ruilhandel liggen in deze periode dicht bij elkaar. Geïmporteerde voorwerpen zoals de handmolens van basaltlava en de langwerpige slijp-/wetstenen, werden in hun herkomstgebied commercieel geproduceerd en verhandeld. Daarvoor moest dus worden betaald, met geld of in natura, door goederen te ruilen. Zulke voorwerpen kunnen via een reeks van contacten uiteindelijk door het uitwisselen van goederen in Ezinge terecht zijn gekomen. Niet alle stenen hadden een praktische functie. Het grootste deel van het vuursteen in Ezinge is niet gebruikt voor een praktisch doel. Ongeveer de helft van deze stenen zijn artefacten uit het neolithicum. Misschien werden ze verzameld vanwege hun reële of vermeende historische waarde of omdat vuursteen zelf als een bijzonder materiaal werd gezien. Stukken vuursteen werden wellicht gezien als onheil afwerende, beschermende of gelukbrengende objecten. Ook de fossielen hadden geen praktische waarde. De sterke glans en afronding van deze objecten doen vermoeden dat het voorwerpen waren die veel in handen zijn geweest. Net als in historische tijden werden ze misschien gezien als heilbrengende voorwerpen.
Zowel de fossielen als de hamerbijl maken deel uit van vondstcomplexen die kunnen worden beschouwd als rituele deposities. De zee-egel werd gevonden met een schapenschedel, de ammoniet met een deel van een wiel en de hamerbijl met complete potten en een hondenschedel. Ook verschillende stukken vuursteen zijn waarschijnlijk tijdens rituelen in de grond terecht gekomen, onder meer bij een drempel. Niet alleen voorwerpen zonder praktische functie worden gevonden in rituele deposities. Ook vele van de bruikbare gebruiksvoorwerpen kwamen in de grond terecht tijdens rituelen van allerlei aard. Dat geldt bijvoorbeeld voor verschillende kubusstenen (vnrs. 1491, 1492 en 1493), die werden achtergelaten in opeenvolgende haarden van het oudste opgegraven huis, in de 5e eeuw v.C. Ook de complete, mogelijk opzettelijk gebroken handmolen die is getekend op één van de veldtekeningen (fig. 1) werd achtergelaten in een huis. Terwijl veel van opzettelijk gedeponeerde stenen artefacten nog goed bruikbaar zijn, worden er soms ook volkomen opgebruikte stenen gebruiksvoorwerpen gevonden. Dat geldt bijvoorbeeld voor een depot van drie slijp-/wetstenen uit een hutkom (vnr. 679, fig. 8). Ook opgebruikte werktuigen werden kennelijk niet zomaar werden weggegooid. Het rituele gebruik van stenen voorwerpen toont aan dat ze waarschijnlijk een symbolische betekenis hadden die het praktische nut oversteeg. Die betekenis moet zijn verbonden met het uiterlijk, de eigenschappen, de herkomst en de gebruiksgeschiedenis van de stenen.
Dankwoord
en verantwoording
illustraties
Wij willen Bert Boekschoten bedanken voor zijn determinaties van de fossielen. De figuren zijn van de eerste auteur, tenzij anders vermeld.
E-mail auteurs:
[email protected]
Literatuur Achterop, S.H. & J.A. Brongers, 1979: Stone cold chisels with handle (Schlagel) in the Netherlands, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 29, 255-356. Boersma, J.W., 1969: De vondst van een bijl uit de Trechterbekercultuur in een middeleeuwse omgeving, Groningse Volksalmanak 1968-1969, 230-239. Boersma, J.W., 1988: De datering van een vuurstenen sikkel uit Middelstum-Boerdamsterweg, in M. Bierma, A.T. Clason, E. Kramer et al. (red.), Terpen en wierden in het Fries-Gronings kustgebied, Groningen, 31-35.
182
Het gebruik van natuursteen in Ezinge Brongers, J.A., 2006: Vroege belangstelling voor fossielen in Nederland, Teylers Magazijn December, 9-11. Es, W.A. van, 1967: Wijster, a native village beyond the Imperial Frontier 150-425 A.D., Palaeohistoria 11, 1-595. Es, W.A. van, 1970: Paddepoel, excavations of frustrated terps, 200 BC - 250 AD, Palaeohistoria 14, 187-352. Feiken, H., M.J.L.Th. Niekus & H.R. Reinders, 2001: `Wetsingermaar’. Een neolithische vindplaats in de gemeente Winsum (Gr.), Paleo-aktueel 12, 54-59. Feiken, H. & E. Knol, 2006: Stenen bijlen uit de Groninger klei, Paleo-aktueel 17, 75-81. Gijn, A.L. van, 1999: The interpretation of sickles. A cautionary tale, in P.C. Anderson (ed.), Prehistory of agriculture. New experimental and ethnographic approaches (= Institute of Archaeology Monograph 40), Los Angeles, 254-259. Groenendijk, H.A., 2005: Vuurstenen bijlen uit het wierdengebied: bronnenkritiek graag!, Paleo-aktueel 16, 49-52. Harsema, O.H., 1967: Geïmporteerde basaltlava maalstenen uit de Romeinse tijd uit Groninger wierden, Groningse Volksalmanak 139-158. Harsema, O.H., 1979: Maalstenen en handmolens in Drenthe van het neolithicum tot ca. 1300 A.D. (= Museumfonds Publicatie 5), Assen. Hopman, E., 2013: IJzertijd handmolens in de noordelijke provincies: een ritueel gebruik?, Paleo-aktueel 24, 77-82. Kars, E.A.K. & H. Kars, 1992: Natuursteen uit ijzertijdvindplaatsen in het Maasmondgebied, Boorbalans 2, 121-130. Niekus, M.J.L.T., 2000: Twee Muntendammers in Drenthe, Nieuwe Drentse Volksalmanak 117, 160-168. Niekus, M.J.L.Th., O. de Graaf, L. Johansen, J. Krist, D. Stapert & P. Vos, 2009: Neolithische vindplaatsen op de keileemrug Noordhorn-Zuidhorn (Gr.), Paleo-aktueel 20, 43-50. Nieuwhof, A., in voorber.: Eight human skulls in a dung heap and more. Remains of rituals in the terp region of the Northern Netherlands, 600 BC – AD 300. Nieuwhof, A. & M.J.L.T. Niekus, 2008: Natuursteen, in A. Nieuwhof (red.), De Leege Wier van Englum. Archeologisch onderzoek in het Reitdiepgebied (= Jaarverslagen van de Vereniging voor Terpenonderzoek 91), Groningen, 84-96. Roeleveld, W., 1974: The Holocene evolution of the Groningen marine-clay district, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, Supplement. Stapert, D., 1988: Een sikkel en een halffabrikaat van Middelstum-Boerdamsterweg, in M. Bierma, A.T. Clason, E. Kramer et al. (red.), Terpen en wierden in het Fries-Gronings kustgebied, Groningen, 36-49. Stapert, D., L. Johansen, M.J.L.Th. Niekus, G. Venema & H.B. Versloot, 2012: Toch vondsten uit het Midden-Paleolithicum bij Noordhorn (Gr.). Paleo-aktueel 23, 9-13. Vilsteren, V.T. van, 2012: De slijpsteen ‘van opa Timmer’. Een bijzondere Karolingische veenvondst, Nieuwe Drentse Volksalmanak 129, 205-209. Vos, P. & E. Knol, 2005: Wierden ontstaan in een dynamisch getijdenlandschap, in E. Knol, A.C. Bardet & W. Prummel (red.), Professor van Giffen en het geheim van de wierden, Groningen, 119-136. Vos, P.C., J. Bazelmans, H. Weerts & M.J. van der Meulen (red.), 2011: Atlas van Nederland in het Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam.
Catalogus
vuursteen
1925-VIII.2 Grootste lengte: 3,6 cm. Gewicht: 13,6 g. Zwaar verbrand fragment, wit gecraqueleerd. Het is niet duidelijk te zien of het een artefact dan wel een natuurlijk brokje vuursteen is. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: gevonden met een kubussteen en een speelschijfje van gewei, context onbekend. Datering: Waarschijnlijk 4e -5e eeuw n.C. 1929-V.406 (Fig. 5) Lengte: 4,5 cm; breedte: 4,0; dikte: 0,8 cm. Gewicht: 13,1 g. Afslag, met ventrale retouche (vlak B) langs ongeveer de helft van de omtrek. Je zou dit een atypische ‘krabber’
kunnen noemen. Dit is dus een ‘werktuig’, waarschijnlijk daterend uit het neolithicum. De afslag laat dorsaal (vlak A) alleen negatieven zien: er zijn geen resten van oude vlakken. Als gevolg van de ventrale retouchering is de slagvlakrest niet bewaard. Fijnkorrelige, grijze noordelijke vuursteen, met glanspatina en bruine patina. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Vondstnummer met losse vondsten uit de opgraving. Datering: ? 1930-IV.411a Grootste lengte: 6,4 cm. Gewicht: 26,4 g. Geheel natuurlijk gevormde platte vuursteenscherf. Enkele op bryozoën lijkende fossielfragmentjes dui den op een noordelijke herkomst. Eén vlak bestaat uit zeer afgesleten en gewindlakte cortex, het andere uit een oud vorstsplijtvlak, eveneens gewindlakt. De
183
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge windlak gaat gepaard met veel kleine putjes. Op het oude vorstsplijtvlak zijn verder heel veel drukkegeltjes en krasjes zichtbaar. Er is een vlekkerige vermenging van bruine en zwarte patinering aanwezig. Verder is een lichte afronding zichtbaar. Langs de randen zijn vele retouches aanwezig, maar deze zijn onregelmatig, alternerend en vaak stomp. Deze retouches zijn natuurlijk ontstaan, door kryoturbatie of andere bodembewegingen. Dit moet een vuursteen zijn uit het keizand in NoordNederland. Mogelijk heeft de vuursteen enige tijd in natte omstandigheden verkeerd, bv. een strandachtig milieu, met zwarte patina als resultaat. Er zijn geen sporen van menselijk ingrijpen of gebruik. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Bij de drempel van een huis, samen met 411b. Datering: 1e eeuw n.C. 1930-IV.411b (Fig. 5) Grootste lengte: 6,3 cm. Gewicht: 36,0 g. Een driehoekig brokje vuursteen met vorstsplijtvlakken van verschillende ouderdom. Een restant cortex is sterk afgesleten en grijzig-vuilwit van kleur. Alle buitenvlakken zijn natuurlijk ontstaan. Er is bruine patina aanwezig en er lijkt ook, plaatselijk, een zwartige patina te zijn die onder water (in een zuurstofloos milieu) is ontstaan. Enkele vlakken vertonen enige glans (maar geen windlak). Ondoorzichtige, redelijk fijnkorrelige vuursteen. Bij beide uiteinden komen ‘beitelachtige’ randen voor (met lengtes van 1,8 en 1,9 cm), die duidelijke afronding laten zien, met name bij de hoeken. Bij één van deze twee uiteinden is ook zeer duidelijke afronding aanwezig langs de rand tussen de twee hoeken. De afronding van beide uiteinden is zeker door gebruik ontstaan. Op enkele plekken gaat de afronding gepaard met een flinke glans. Bij één van de hoeken is verder binnen een sterk afgerond deel duidelijk een stelsel van subparallelle krassen te zien. Ook op een andere plek komen duidelijke series krassen voor. De meeste krassen verlopen niet dwars op de werkrand maar parallel eraan. De constellatie van afronding, glans en series krassen doet denken aan werktuigen die gebruikt werden voor het maken van vuur met behulp van pyriet. Het onderhavige stuk vuursteen lijkt echter qua vorm niet op de bekende staafvormige (‘bikkelachtige’) neolithische vuurmakers (die onder meer goed bekend zijn van de vindplaats bij Noordhorn). De vorm van de beide beitelachtige werkranden maakt dit stuk juist niet erg geschikt voor vuurmaken. Een andere mogelijkheid is een gebruik bij de fabricage van aardewerk. Met de microscoop is op één van de hoeken een felle, vlakke gebruiksglans zichtbaar, zonder krasjes in een duidelijke richting. Dit doet denken aan contact met iets mineraligs, zoals klei. De glans ontstond zeker niet door huidbewerking, daarvoor is ze veel te weinig intrusief. Kortom: hoewel dit een natuurlijke vuursteen is, vertoont het stuk op
184
twee uiteinden duidelijke sporen van gebruik, waarvan de precieze aard onduidelijk blijft. We achten het zeer goed mogelijk dat de gebruikssporen in de terpentijd ontstonden, te Ezinge dus, maar dat kan niet worden bewezen. Herkomst: mogelijk, maar niet zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Bij de drempel van een huis, samen met 411a. Datering: 1e eeuw n.C. 1930-IV.451 Grootste lengte: 7,8 cm; breedte 5,8, dikte 3,4 cm. Gewicht: 128,2 g. Geheel natuurlijk vuursteenknolletje. Een natuurlijk gat met een diameter van ca. 1 cm loopt door de hele steen heen (een afstand van ca. 4 cm), en verder zijn er meerdere holtes. Verbrand, waardoor meerdere schilfers zijn afgesplinterd. De cortex is afgesleten en zwart verkleurd. Enkele ‘negatieven’ zijn geheel natuurlijk ontstaan en dragen bruine patina. Er zijn geen sporen van menselijke bewerking of gebruik zichtbaar. Mogelijk werd de steen verzameld vanwege de aanwezigheid van een gat. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Laag in of bij huis. Datering: 5e-3e eeuw v.C. 1931-V.711 Grootste lengte: 5,4 cm. Gewicht: 29,9 g. Bryozoën-vuursteen, redelijk fijnkorrelig. Dit is een plompe afslag, waarschijnlijk ontstaan door harde percussie. Dorsaal zijn meerdere negatieven aanwezig, onder meer bij het slagpunt, en ook resten van oude vlakken: vorstsplijtvlakken en resten van de vuilwitte cortex. Bruine patina en glanspatina. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Vlak bij een huis in een laag, met aardewerk. Datering: 2e-3e eeuw n.C. 1931-IV.748 (fig. 5) Lengte: 6,4; breedte: 4,2; dikte: 2,1 cm. Gewicht: 60,3 g. Dit stuk is het best te beschrijven als een (ongeslepen) neolithisch bijltje met ovale doorsnede, maar het zou ook een (mislukt) halffabricaat van een ander type bifaciaal werktuig kunnen zijn. Voor een bijltje heeft het werkstuk een vrij spitse top; in het topdeel zijn geen duidelijke sporen van gebruik zichtbaar, zoals afronding of afstomping. Het stuk is op een tamelijk plompe manier bewerkt en min of meer mislukt. Veel negatieven zijn te steil, zodat er geen regelmatige, lensvormige dwarsdoorsnede ontstond; het werkstuk bleef relatief dik, met name op vlak A (zie tekening). Op vlak B is een restant van een oud vorstsplijtvlak bewaard gebleven (aangegeven met een afwijkende signatuur in de tekening). Dit bijltje is
Het gebruik van natuursteen in Ezinge niet gemaakt door een kundige vuursteenbewerker. Bovendien is de ‘snede’ van de bijl, mogelijk na het optreden van een breuk, op een knullige manier ‘gerepareerd’ door te steile afslagen die merendeels in steps eindigden. De snede is in zijn huidige staat volstrekt onbruikbaar. Langs beide zijden zijn hamersporen en crushing te zien. Dit hoeven geen sporen van gebruik te zijn; ze kunnen ook begrepen worden als een aanpassing aan schachting, waarbij men probeerde uitstekende delen van het werktuig zoveel mogelijk te verwijderen door hameren. Sporen van timmeren op een vlak zonder duidelijke reden, face battering, treden ook vaak op bij werkstukken van onvolleerde bewerkers. Omdat het werktuig zo slecht is bewerkt, blijft het uiteindelijke doel van de bewerker onduidelijk. We hebben het een `bijltje’ genoemd, gebaseerd op de vorm als geheel, maar wellicht is het een mislukt halffabricaat, bijvoorbeeld van een spits. In dat geval zouden met name de mislukkingen bij de basis, waar steps op beide vlakken ontstonden, de bewerker ertoe gebracht kunnen hebben het werkstuk op te geven. Overigens zou het deze bewerker nooit gelukt zijn om bijvoorbeeld een dunne spits met oppervlakteretouche te maken, gezien zijn lage niveau van kundigheid. Hetzelfde bezwaar geldt voor andere mogelijkheden, bijvoorbeeld dat het een (omgewerkt) fragment is van een halffabricaat van een dolk of een sikkel. Het werktuig is bedekt met bruine patina en glanspatina. De gebruikte vuursteen is matig fijnkorrelig en lichtgrijs, zoals te zien is bij enkele recente beschadigingen (wit gelaten in de tekening). De ribben vertonen lichte afronding. Op vlak A zijn vlekjes `zwarte patina’ aanwezig. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Laag in nederzetting. Datering: 4e-5e eeuw n.C. 1931-V.752 Grootste lengte: 2,5 cm. Gewicht: 2,3 g. Duidelijk artefact: een afslagje. Dit is een proximaal fragment, de breuken ontstonden waarschijnlijk door brand. Zwaar verbrand, gecraqueleerd. Dorsaal zijn alleen negatieven te zien. Slagvlakrest is bewaard gebleven, 7 x 2 mm; slaghoek ca. 120 graden. Er is enige glanspatina aanwezig. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: In een huis. Datering: 1e eeuw n.C. 1931-V.764 Grootste lengte: 2,7 cm. Gewicht: 2,9 g. Afslagje. Bruingrijze, fijnkorrelige vuursteen, met vuilwitte cortexresten. Dorsaal is een negatief aanwezig. Het slagvlakrestje is vlak, 5 x 2 mm; slaghoek ca. 120 gra-
den. Het stuk vertoont enige glanspatina (geen windlak). Herkomst: mogelijk Noordhorn- of Assenkeileem. Context: In een huis, met een bronzen ring en een scherf terra sigillata. Datering: 2e-3e eeuw n.C. 1932-IV.805 Grootste lengte: 3,7; breedte 3,5; dikte 1,3 cm. Gewicht: 18,7 g. Afslag, waarschijnlijk geproduceerd met een slagsteen. De slagvlakrest is in recente tijd afgesplinterd. Distaal eindigt de afslag met een step, het betreft dus een mislukte afslag; deze had waarschijnlijk tot gevolg dat de kern onbruikbaar werd. Langs de linkerzijde is cortex bewaard: vuilwit, met een donkere zone eronder. Dorsaal zijn meerdere negatieven aanwezig. Grijze, fijnkorrelige, bryozoën-vuursteen met bruine patina en glanspatina. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Vondst uit een profiel. Datering: 4e-5e eeuw n.C. 1932-IV.1040 Grootste lengte: 6,5 cm. Gewicht: 31,0 g. Grote afslag. Er is nauwelijks iets van de slagvlakrest bewaard gebleven, waardoor er enige onzekerheid zou kunnen bestaan over het artificiële karakter, maar de slagbult, het litteken en de slaggolven zien er goed uit. Bovendien zijn er dorsaal enkele duidelijke dorsale negatieven aanwezig, naast oude vorstsplijtvlakken. Grijze, matig fijnkorrelige vuursteen, met diepe holtes. In de vuursteen komen kleine, witte stipjes voor; de cortexrestanten zijn vuilwit. Er loopt een natuurlijk gat door de vuursteen, dwars op het grootste vlak, met een diameter van ca. 6 mm. Glanspatina is aanwezig en lichte afronding door rolling (rivier of strand). De vele onregelmatige `retouches’ langs de randen zijn natuurlijk. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: Vondst uit een profiel. Datering: 2e eeuw n.C. 1932-IV/XI.1129 Grootste lengte: 10,4 cm. Gewicht: 251,3 g. Groot, natuurlijk brok vuursteen met een aangeplakt deel; de breuk is in subrecente tijd ontstaan, mogelijk door vorstsplijting. Bij de basis ontbreekt nog een ander subrecent afgebroken stuk waarbij de breuk waarschijnlijk eveneens door vorstsplijting ontstond. Het brok vuursteen is grotendeels bedekt met cortex: vuilwit en enigszins gesleten. De vuursteen vertoont diepe, natuurlijke holtes. Het stuk combineert een klompachtige ‘basis’ met een dunne ‘top’. In het topgedeelte komen enkele oude, natuurlijk gevormde vlakken voor zonder cortex, die glanspatina vertonen. Langs de randen in dat deel komen enkele latere, kleine negatieven voor, die waar-
185
Nieuwhof, Huisman, Johansen, Stapert en Woltinge schijnlijk natuurlijk zijn ontstaan. Met name in het topdeel, maar ook elders, komt op meerdere plekken zware afstomping voor, alsof er met dit stuk is gehamerd; het is onwaarschijnlijk dat deze botssporen op natuurlijke wijze zijn ontstaan. Bij het top-uiteinde is een serie retouches zichtbaar, die in elk geval deels artificieel kunnen zijn. In dat gedeelte zijn mogelijke gebruikssporen zichtbaar, bestaande uit glans (zichtbaar met een stereomicroscoop). Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: in de stal van een woonstalhuis. Datering: 2e eeuw v.C. 1932-IV.1359 Grootste lengte: 6,6 cm. Gewicht: 51,4 g. Hoekig brokje vuursteen, dat een vlekkerige vermenging van bruine en zwarte patina laat zien, naast glanspatina. Waarschijnlijk is dit geen artefact, maar het kan niet geheel worden uitgesloten dat het een plompe afslag is (dit is dus een ‘incertofact’). Fijnkorrelige vuursteen. Herkomst: mogelijk Noordhorn- of Assenkeileem. Context: In een huis. Datering: 1e eeuw n.C. 1933-IV.1721 Grootste lengte: 4,4 cm. Gewicht: 24,8 g. Natuurlijk vuursteenknolletje, met vlekkerige zwarte patina. Oorspronkelijke kleur lichtgrijs. Afronding en zware botsingssporen wijzen erop dat dit waarschijnlijk een strandvondst is. Ondanks de context geen duidelijke brandsporen. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: In een huis, in de haard. Datering: 5e-3e eeuw v.C. 2010-VI.420 Grootste lengte: 3,7 cm. Gewicht: 18,2 g. Blokje lichtgrijze vuursteen, mogelijk een kernfragment. Het stuk vertoont merendeels natuurlijke (vorstsplijt) vlakken, maar ook een aantal vrij kleine afslagnegatieven (die zouden echter ook recente beschadigingen kunnen zijn). Mogelijk was dit een kern die langs interne vorstscheuren uiteen is gevallen. Het oppervlak binnen de negatieven is nagenoeg ongepatineerd, afgezien van wat glans. Eén vlak bestaat uit cortex, sterk afgesleten. Als dit een kerntje is zou het uit mesolithicum of neoli-
186
thicum kunnen dateren. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: onbekend. Datering: ? 2010-VI.435 Grootste lengte: 4,1 cm. Gewicht: 33,2 g. Dit stuk is waarschijnlijk een geheel natuurlijke vuursteen. Bruine patina. Glanspatina is aanwezig, maar geen windlak. De oppervlakte bestaat geheel uit oude vlakken van verschillende ouderdom, maar er zijn geen cortexrestanten. Vooral op één van de vlakken is een sterke afstomping te zien, mogelijk door rolling in een stenenrijke matrix. Er zijn vele kleine vlekjes zwarte patina. Herkomst: vrijwel zeker Noordhorn- of Assenkeileem. Context: onbekend. Datering: ? 2010-VI.468 Grootste lengte: 4,8 cm. Gewicht: 13,4 g. Duidelijk artefact: een afslag, geslagen met een slagsteen. Bruingrijze, ondoorzichtige vuursteen. Een groot restant van grijzige cortex, met holtes, is bewaard gebleven op het dorsale vlak. Ventraal zijn kleine stukjes afgesprongen en er zijn barsten: sporen van brand. Dorsaal zijn twee negatieven zichtbaar en ook een kernpreparatierand; mogelijk is dit een kernvernieuwingsafslag. Geen zwarte patina, afronding of windlak, wel plaatselijk een lichte glanspatina. Herkomst: Mogelijk noordelijk, maar andere herkomst (Maas?) is mogelijk. Context: Onbekend. Datering: ? Niet gezien, misschien één van de nummers 2010VI.420, 435 of 468: 1933-1653 Volgens vondstboekje “silex werktuig”. 1933-1654 Volgens vondstboekje “vuursteen”; 1653 en 1654 zijn vlak bij elkaar gevonden, in een laag die gedateerd kan worden in de 1e eeuw n.C.